SchagerCourant
DE LOGE'S
VAN OOM GEORGE.
DE DOM VAN KEULEN.
1880
KING
PEPERMUNT
Donderdag 16 October 1930
73ste Jaargang. No. 8749
Tweede Blad.
- 15 OCTOBER -
1930.
Gister den 15en October is te Keulen het herden
kingsfeest gevierd van den dag, waarop vóór 50
jaar het wereldberoemde bouwwerk, de Dom
van Keulen, werd voltooid. Ofschoon de dag van het
'jubileum reeds den 14den Augustus is geweest, i?
15 October toch de dag van hoogerhand aangewezen
voor de viering, omdat in 1880 Keizer Friedrich Wil
helm IV bepaalde, dat zijn verjaardag, dus genoem
de datum, als feestdag van de voleinding zou wor
den herdacht.
Wanneer er één jubi.eum is dat reden geeft tot
viering en herdenking dan is het zeker wel dit,
want slechts wie eenig Inzicht heeft in de geschie
denis, van dit kunstwerk, zal eerst volkomen kun
nen begrijpen wat het wilde zeggen: de Dom van
Keulen is voltooid. Niet alleen de moeizame arbeid
van werklieden, ook het hoofdbrekend werk van ar
chitecten, van historici, kunstvrienden en geldschie
ters hebben medegewerkt aan den Dom. Wij willen
hier in het kort de geschiedenis nagaan van den
bouw van dit grootsch monument, waarvan de
plaats reeds vanaf de eerste tijden, dat het Chris
tendom in die streken werd verkondigd, geheiligd
is door den bouw van een Godshuis. De oude Dom
van Keulen toch dateerend uit het tijdperk van
Karei de Groote, kon in de 14de eeuw in veie op
zichten niet meer aan de gestelde eischen voldoen;
waarom volgens den geschiedschrijver Caesarius
van Heislerbach, Aartsbisschop Engelbertus de Hei
lige (1216—1225) er bij hel Domkapittel op aandrong
dat een nieuwe kerk voor de oude in de plaats zou
worden gesteld. Tot 1248 moet het echter nog duren
alvorens dit besluit van het Kapittel afkwam, waar
bij de afbraak van den ouden Dom werd gelast. Een
enorme brand, welke den 30sten April van dat jaar
in de kerk was uitgebroken, bespoedigde ten zeer
ste dit werk. Ofschoon men in den beginne nog geen
definitieve plannen voor een nieuwe kerk gereed
had, stond het toch reeds van te voren vast, dat dit
Godshuis iets bijzonder fraais zou moeten worden.
De liefde voor de reliquien der Driekoningen en
ook de trots daarover, alsmede de groote naijver ten
opzichte van andere steden, droegen er het hunne
toe bij dat de nieuwe Dom van Keulen alle andere
Dommen in het Rijnland in grootte en pracht moest
overtreffen. Den 15den Augustus dan werd door
Konrad von Hochstalen, Aartsbisschop van Keu
len, de eerste steen gelegd, voor den nieuwbouw.
Het is zeer te betreuren dat wij over den aanvang
van den bouw bijna niets meer weten, niets over
tien bouwmeester, de plannen, de voorbeelden de
medehelpers, enz. Wel is het" na de onderzoekin
gen van August Reichensperger heel goed moge
lijk gebleken, dat de Dom oorspronkelijk volgens het
zelfde arcliitectóhiècHe schema als- de kathedraal
van Reirns is geconcipieerd gewéest en dat de al-'
lereerste bouwmeester de naam heeft gedragen van
Gerhard, volgens de beschrijvingen waarin o.a. ze
kere „Magister Gerhardus lapicida de summo" wordt
genoemd. Ook omtrent de vraag of dit bouwwerk
van één dan wel van meerdere architecten afkomstig
is tasten wij volkomen in het duister. Wel weten
wij, zooals uit het vervolg nog zal blijken, dat er
oude teekeningen hebben bestaan welke vingerwij
zingen zijn geweest bij de voltooiing van het ge
bouw. Maar buiten deze eigenlijke gegevens is ons
over den bouw verder niets met zekerheid bekend
danlegenden.
Het zou dan ook wel wonder zijn als deze hierover
niet bestonden. Zoo lezen wij o.a. dat architect
Gerhard, van wien wij overigens niets weten dan
den naam, met de conceptie erg heeft moeten tob
ben en duizenden plannen heeft gemaakt, welke
geen van alle voldeden aan de wenschen van de
opdrachtgevers. Toen verscheen hem Mephistopales,
die den architect belooft hem het plan voor de mooi
ste kerk der wereld te zullen ingeven op voorwaar
de, dat Gerhard hem toestaat het eerste wezen dat
het kerkgebouw zal betreden, voor zich in beslag te
nemen. Een contract, waarin dit alles beschreven
staat, onderteekend Gerhard met zijn bloed. Maar
op den dag van de inwijding, als alle Bisschoppen
uit den omtrek zijn samengestroomd naar Keulen,
Kort verhaal
(Naar het Engelsch).
(Nadruk verboden.)
Toen Dick uit de auto stapte stond oom George op de
stoep van zijn Idyllisch buitenhuis. Zijn vroolijk oud ge
zicht was een en al glimlach.
„Brave kerel." grinnikte hij, terwijl hij zijn neef de
hand toestak. ..Mooi op tijd. Je weet je kamer. Als je je
opgefrischt hebt, kun je me in het tuinhuis vinden."
Toen draalde hij zich om en schommelde den tuin in.
Een moment later bleef hij staan, keerde zich weer om
•n... knipoogde. Of kwam het doordat de zon in zijn
oogen scheen?
Dick wilde eerst op zijn oom toegaan, doch hij bedacht
zich en liep het huis binnen.
Hij was spoedig weer beneden en ging zijn oom, die
*ijn gastheer zou zijn voor het week-end opzoeken.
Dlck's knap, jong gezicht had niet bepaald een op
gewekte uitdrukking, integendeel, hij soheen nogal ge
drukt. Toen hij bij het oude tuinhuis kwam, bleef hij
Btaan en stak niet bevende hand een sigaret aan.
Maar Dick was niet iemand, die medelijden zoekt, zelfs
niet van een hartelijken baas als zijn oom George; hij
vermande zich om opgewekt te kijken en ging naar het
tuinhuis.
„Kom. binnen, jongen", riep de oude man verheugd.
Dick ging naar binnen.
„O!" zei oen verschrikte stem.
Dick bleef staan alsof hij in een standbeeld veranderd
was. terwijl hij vuurrood werd.
„Ik geloof," kirde oom George, „dat jullie elkaar al
eens eerder ontmoet hebt." Met een gezicht dat straalde
van plezier, nam de oude heer de hand van een jong
meisje, dat naast hem gezeten had en leidde haar naar
zijn neef.
„Dat had je niet gedacht, hè Dick. Jongenlief?" vroeg
hij en klopte den jongen man zóó hard op den schou
der, dat er een hoestaanval op volgde voor Oom
George. wel te verstaan.
„Neen," verklaarde Dick nogal schaapachtig.
ziet, daar zwerft een uitgemagerd man langs de ri
vier, de uitgehongerde ontwerper van den Dom, de
beroemdste man van Duitschland, die tobt over zijn
ziel, die hij aan den duivel heeft geleverd. Uren
lang zwerft hij voort en komt tenslotte in zijn dorp,
waar hij zijn vreeselijke wroeging in wanhoop aan
zijn Moeder openbaert. Zij wist raad; zij laat een
wolf vangen, welke zij den Dom gemuilkorfd binnen
leidtHet bezeten dier is door een muur gevlo
gen, waarvan heden :.og een opening moet zijn te
zien.
Men was alzoo met hot werk aangevangen en daar
het vrij kostbaar was zag men zich gedwongen zijn
toevlucht te nemen tot de vrijwillige bijdragen van
de geloovigen. Het Kapittel wendde zich tot Paus
en Bisschoppen die van hun kant welwillend al-
laten verbonden aan schenkingen, gedaan ten bate
van den nieuwbouw; zoo kondigde Aartsbisschop
Konrad reeds bij de eerste steenlegging een bijzon
dere aflaat af en het duurde niet lang of men hoor
de van groote collecten, ook buiten het Aartsbis
dom en zelfs buiten het continent gehouden. Zoo is
het zeker, dat in 1257 Hendrik III. Koning van En
geland, zijn volk een dergelijke collecte aanbeval.
Evenals zijn voorgango.Bisschop Konrad, verbo
den ook Sigfrid van Westerburg en Wikbold van
Holte, dat andere collecten zouden worden gehou
den, tenzij men een deel afstond aan den Dom. De
tallooze pelgrims, waai onder Koningen en Keizers,
die jaarlijks naar Keulen toestroomden, offerden
eveneens groote gaven voor het machtige bouwwerk.
De collecteerende commissies werden door Hendrik
van Virneburg (13051332) in de Broederschap van
den H. Petrus vereenigd waardoor een centraal fi
nancieel comité ontstond. Vooral door toedoen van
dezen laatsten Bisschop ging het werk zoo voorspoe
dig dat het Kapittel in 1320 haar intrek kon nemen
in den Dom, hij welke gelegenheid Hendrik twee
prachtige vensters schonk, welke nog heden den
rcem uitmaken van den Dom. Den 2?sten September
1322 bij de opening van het Provinciaal Concitie
werd in tegenwoordigheid van vele Bisschoppen het
koor plechtig ingewij J. Tegelijkertijd werd dit ge
deelte met een muur afgesloten om een voorloopige
afscheiding te hebben van het middenschip dat nog
verder moest worden afgebouwd. Het zou echter
300 jaar duren, eer deze noodmuur kon worden weg
genomen.
Na dit hoogtepunt in de geschiedenis van den
bouw van den Iveulschen Domtoren, kwam een tijd
van inzinking, waarin de werkzaamheden slechts
zeer langzaam vorderden. Zoo verrees tenslotte het
middenschip en de zuidelijke toren. Deze was om
streeks 1450 tot aan de derde verdieping gekomen
op een hoogte van 55 meten: Hiermede waren de
werkzaamheden voor enkele eeuwen ten einde. Wel
is waar werden daarna nog de klokken in den toren
aangebracht, maar dat mag van geen beteekenis
worden geacht voor dc voltooiing van het eigenlijk
plan. Men had toen nog niet de helft van het mid
denschip gereed, terwijl de noordelijke toren tot een
hoogte van 9 meter reikte.
Even vlamde de belangstelling voor het werk nog
op in het begin der 16e eeuw onder de Aartsbis
schoppen Hormann von Hessen (1480—1508) en Phi-
lipp von Daun und Oberstein (1508—1515), die bei
den den bouw van den Dom aanmoedigden en zelf
verschillende vensters schonken, maar even na 1510
kwam het geheele werk stil te liggen. Ook hier blijft
het ons vrij duister, wat de oorzaak is geweest van
deze vertraging, zeker is wel, dat in de 16e eeuw de
geesten, doordrengd van humanisme en renaissance,
zich van de gothiek en alles, wat met de middel
eeuwen verband hield, afwendden.
Wat echter de doorslaande factor is geweest van
den tragen afhouw zal steeds een moeilijk op te los
sen vraag blijven; sommigen beweren gebrek aan
geld, anderen: gebrek aan artistiek inzicht, doch
niets is hieromtrent met zekerheid bekend. Merk
waardig is, het te constateeren, dat naarmate het
tijdstip van den aanvang van den bouw meer in
het verleden lag, de geesten zich meer van de zie]
van het bouwwerk vervreemden. De slechts half
„En jij ook niet hè Annie, kindlief," vervolgde de gast
heer. zich tot het knappe meisj'e naast zich wendend.
„N... neen", mompelde Annie. Haar gezicht, dat eerst
bleek was geweest werd nu óók vuurrood hetgeen
haar heelemaal niet slecht stond. Oom George keek van
de een naar de ander en lachte zoo, dat hij weer een
hoestbui kreeg. Als iemand met zichzelf ingenomen
scheen, was het oom George.
„De oude baas is niet zoo egoïstisch als je wel dacht,
hè?" knorde hij toen de hoestbui geweken was. „Om je
te vragen mij voor het week-end gezelschap te komen
houden, terwijl je met Annie op de rivier had willen
roeien."
„Eh... heelemaal niet", stamelde de neef.
„Maar het was van den aanvang af mijn plan om jullie
samen te vragen," vervolgde de oude heer. „Bij wijze
van verrassing. En heb ik er verkeerd aan gedaan?"
eindigde hij een beetje benauwd?
„Heelemaal niet." zei Dick uit den grond van zijn hart
„U bent een schat," fluisterde Annie en ze verborg
haar gezicht tegen den schouder van oom George.
„Wel, wel," constateerde deze filozofisch. „Ik ga nu
een dutje doen. Als jullie genoeg van elkaar hebt, kom
me dan maar wakker maken."
„Gaat u heusch weg Oom?" vroeg Dick op een toon
van pijnlijke verbazing.
„Toe blijft u nu hier." poogde Annie hem te verbidden.
Maar Oom George schudde energiek het grijze hoofd,
duwde hen opzij en ging naar het huis.
In het tuinhuisje heersohte geruimen tijd een stilte,
waarin men een speld zou hebben kunnen hooren vallen
Toen kuchte Dick.
„Zeg," zei hij. „Ik bedoel", begon hij verlegen, „wil je
niet gaan zitten."
„Dank je," zei ze.
Weer was het doodstil; toen begon hij opnieuw; „wat
ik zeggen wou", en hij staarde naar de punt van zijn
schoenen, „het is een moeilijk geval, vindt je niet?"
„Ja," antwoordde Annie, „dat is het".
Dick zuchtte, liep naar de deur van het tuinhuisje en
staarde in den tuin.
„Ik dacht dat iedereen wist dat we het hebben uitge
maakt," zei Annie.
„Dat dacht lk ook.1*
„Hoe moeten wij daar nu mee aan?" ging zij na een
hernieuwd en beklemmend stilzwijgen voort.
„We zullen het hem moeten vertellen," besliste Dick
somber.
„Wanneer?"
„Hoe... eerder hoe beter."
voltooide Dom begon er verwaarloosd uit te zien,
en toen Goethe dan ook in 1774 Keulen bezocht, was
de groote dichter ten zeerste hierover verbaasd.
Maar de toestand zou nog erger worden. Bij den in
val der Franschen vluchtte het geheele Domkapittel
over den Rijn en voerde alle schatten met zich me
de. In 1796 werd de Di m aan godsdienstige doel
einden onttrokken en Ier beschikking gesteld van
dé militaire bezetting, me hem eerst gebruikte als
proviandkamer, later als gevangenis. Éérst in 1803
gaven zij den Dom weder vrij. Toen ook brak de tijd
aan dat in de harten van velen de geest der middel
eeuwen, welke men noemde den geest van roman
tiek, begon te ontwaken. Deze veranderde mentali
teit zou een nieuwe stoot blijken te zijn voor het
herstel en den afbouw van de Domkerk. De toen in
gezette actie om het gebouw aan welks voltooiing
een ieder twijfelde, l» «loen verdwijnen was het uit
gangspunt van de reactie, welke tenslotte is uitge-
loopen op de tot-sta nd-k<>raing van dit heerlijke mo
nument van bouwkunst.
Sinds 1809 hielden do katholieken er weder hun
godsdienstoefeniinge;;. "-'et zooveel kracht verzet!»
de jonge Keulenaar. Stulpiz Boisserée. zich tegen
het. plan het gebouw nf te breken dat de allernood
zakelijkste resiauraiies poedis werden verricht
Doch daarmede niet tevreden heeft Boisserée ande
re personen (o.a. Fn der.k Willem IV van Pruisen!
voor het Domwerk weten te interesseeren. Toen
deze o.m. in Juli 1814 een bezoek bracht aan Keulen
en ook den Dom bezichtigde, moet de Koning heb
ben uitgeroepen: „Si soli's nicht i-inger mehr sein
wir bauen es aus". In November daarop spande
ook Görres zich ervoir en begon met een enthou
siast artikel in de „Rijnlandsche Mercurius". Ook
Goethe liet in 1816 zich in. deze hooren en sprak zijn
groote bewondering uit voor den Dom van Keulen.
DE DOM VAN KEULEN.
„Goed", stemde Annie toe. „Wil jij het hem alsjeblieft
gaan vertellen?"
„Ik?" riep Dick onthutst. Hij scheen niet veel voor
de opdracht te voelen.
„Natuurlijk. Hij is jouw oom, niet de mijne. En daarbij
...het is 'n beetje gek, als ik zoo hals over kop weer
vertrekken moet"
„Dat is zoo", erkende Dick. „Maar ik dacht..."
„Wat?"
„Ik dacht dat jij zoo Iets beter zou kunnen doen, vrou
wen zijn zoo tactvol."
„Onzin", weerde Annie af. „Oom George Is geen oude
juffrouw. Hij kan wel tegen slecht nieuws."
Dick richtte zich op en nam de handen uit de zakken.
„Goed dan," zei hij na eenige aarzeling, „dan zal ik wel
gaan."
Hij ging naar de deur draaide zich toen half om alsof
hij tets zeggen wilde, deed het echter niet en liep vlug
het tuinhuis uit
Toen ze alleen was, deed Annie iets heel merkwaardigs
voor een meisje, dat zich altijd op haar flinkheid liet
voorstaan.
Zij liet zich neervallen op een klapstoel, haalde een
miniatuurzakdoekje te voorschijn en begon te schreien.
„O, Dickie," snikte Annie, „hoe kan je?"
Een bij zoemde naar binnen en zoemde vervuld van
medegevoel weer naar buiten. Verder verbrak geen ge
luld de droomerige stilte van den zomermiddag. Na een
poosje droogde Annie haar oogen en poederde haar fijne
neusje, een operatic, die ditmaal niet zoo overbodig was.
als dikwijls het geval is. Juist toen ze weer eenigszins
toonboor was. kwam Disk langzaam met lustelooze pas
sen het tuinhuis weer binnenslenteren. Hij bleef staan
zonder iets te zeggen.
„En?" vroeg Annie ongeduldig, „wat zei oom George?"
„Niets."
„Niets?"
„Ik bedoel," gromde Dick, „dat lk het hem niet ge
zegd heb."
„Waarom niet?"
.„Omdat Ik... ik kon "hem niet vinden."
„O," zei ze.
Buiten klonken voetstappen en oom George verscheen
in de deur.
„Dick," vroeg de oude baas luid, „heb Je niet gehoord
dat ik je net van uit de bibliotheek geroepen heb?"
„Eh... ja... Oom", antwoordde Dick hortend, terwijl
hij een kleur kreeg als een op een jokkentje betrapt
schoolmeisje.
„Ik zag je in den tuin loopen en dacht dat je mij
zocht"
Het beste
dagelijksche
middel ter
opwekking en
verfrissching.
Maar het succes bleef uit en men had niet veel hoop
meer ooit de gelden, noodig om een zoo lang uitge
stelde restauratie te kunnen bekostigen, bijeen te
krijgen. Men wendde zich, toen Keulen onder Prui
sen was gekomen, tot de Regeering te Berlijn, ten
einde hulp te krijgen; inderdaad werd Oberbaurat
Karl Friedrich Schenkel gezonden die 3 September
1816 rapport erover uitbiacht en den verderen af
bouw warm aanbeval. De in 1814 te Darmstadt ont
dekte plannen tezamen met de eenige jaren later ta
Parijs gevonden aanvullingen maakten de uitgifte
van het werk van Boiserée in 1822 mogelijk. Ree ls
het jaar daarop had men door onvermoeid werken
eenig geld bij elkaar gekregen, genoeg om met den
afbouw van het schip te beginnen. In 1825 werd door
het Rijk een gift gedaan van 10.000 I haler, maar het
was op den duur niet voldoende, zoodat omstreeks
1840 geen middelen meer aanwezig waren om do
kosten te dekken en men dus de werkzaamheden
weei moest stopzetten. Doch de redding was nabij
toen den 3den Juni 1840 prederik Willem IV den
troon besteeg. Met handteekeningen ging men naar
den Koning om zijn bijstand te vragen. Deze be
loofde een jahrlijksche subsidie van 10.000 Thaler,.
maar verhoogde deze al spoedig tot 50.000. Den
13den April 1841 werden do statuten voor de Ver-
eeniging tot bevordering van den houw van den
Dom ontworpen en in December van datzelfde jaar
Koninklijk goedgekeurd. Al spoedig groeide de ver-
eeniging uit tot een wijdvertakte organisatie welke
over 150 steden ook in het buitenland haar afdee-
lingen telde.
Onmiddellijk gingen de leden overal aan het
werk, zoodat na ecnigen tijd niet alleen het eigenlij
ke bouwwerk, maar ook de versieiing, vanwege de
vereeniging werd bekostigd: zij nam b.v. K van de
uitgaven, noodig voor de beschildering door Ed.
Steinle, op zich, terwijl Frederik de overige daar
van droeg. Een eigen orgaan, opgericht 3 Juli 1842,
bracht het Domnieuws ter kennis van de leden van
de „Dombauverein". Het eerste feest in verband met
de nieuwe successen gevierd, was de eerste steen
legging van het zuidelijk portaal op 4 September
1842, waarbij de Koninklijke Mecenas een rede uit
sprak. Bij hel tweede Domfeest dat werd gevoerd ter
eere van het 600-jarig jubileum van de eerste steen
legging, gaf ook de Paus blijk van belangstelling
doordat Z. H. als zijn Nuntius zond Mgr. Viale-
Prelè, die als geschenk van het Vaticaan een prach
tige monstrans medebracht. Het volgend jaar moest
weer te veel worden bezuinigd, maar 14 Mei 1850
kon men toch weer niet den bouw van den noorde
lijken toren beginnen. Den 25sten Juni 1852 werd da
sluitsteen geplaatst op het westelijke hoofdportaa),
dat de mooiste deur ter wereld is genoemd. De dak
gevel van het zuidelijk portaal werd den 3den Octo
ber 1855 met een kruisbloem getooid, terwijl het vol
gend jaar de vlag op het werk werd uitgestoken, ten
teeken, dat men met het dak van het middenschip
was begonnen. Toen dit zijn voltooiing naderde,
plaatste Reichensperger een oproep tot de kunst
vrienden om gelden te verzamelen voor de vensters
en dé beschildering van het schip welke dan ook
spoedig bijeengebracht waren. Den 22sten Septem
ber 1862 stierf architect Zwirner, die tot nog toe
steeds de bouwwerken had geleid en werd opge
volgd door Richard Voigtel. Den lóen October van
het jaar daarop werd de kerk, nadat de Schutmuur,
welke vanaf 1320 hei koor van het schip scheidde,
was neergehaald, in ai aaar geledingen door Kardi
naal van Geissel, voormalig Bisschop van Spierse
toen Aartsbisschop van Keulen, ingewijd Een groo
te loterij, ingesteld om de laatste gelden te verza
melen, verkreeg goedkeuring in alle Duitsche
Bondsstaten; de eerste trekking hiervan leverde
reeds geld genoeg op om 17 jaar lang den afbouw
van de torens te bekostigen. In 1869 was de noorde
lijke toren op dezelfde hoogte gebracht als de zuide
lijke, terwijl de kraan, welke eeuwenlang Keulen
tot spoed had gemaand, werd weggenomen. Met den
afbouw van de torenkappen begon men in 1877; zij
werden met den 8 meter hooge kruisbloem be
kroond, zoodat het weriv den liden Augustus 1880
gereed was, nadat ongeveer 5Mr eeuw tevoren met
den bouw was aangevangen. Omtrent de afmetingen
van den Dom laten wij eenige cijfers volgen: Grond
vlak 6600 vierk. meter: lengte van het schip met
koor 119 M.; geheele lengte 144 M.; hoofdportaal
29 M. hoog, 9 M. breed: hoogte der torens 160 M.
ieder. De Dom begint achter aanmerkelijk in verval
te geraken, zoodat restauratie, dringend noodzake
lijk is. De voorloopige restauratie, waarvoor door
Rijk, Provincie en Gemeente dit jaar 395.000 mrk. is
bijeengebracht, zal in 1931 waarschijnlijk gereed ko
men. De groote restauiatie hoopt men in 1936 te
kunnen beginnen.
„N... neen, oom," stamelde Dick, „lk had niets bij
zonders."
„Nu," hernam oom George vroolijk, „dan zal ik maar
teruggaan om mijn slaapje voort te zetten."
En hij verdween.
Nu achtte Annie het oogenblik gekomen om van wal
te steken.
„WH je me alsjeblieft uitleggen." Informeerde ze,
„waarom je mij vertelde dat je oom George niet vinden
kon?"
„Ik..." begon hij en zweeg direct weer.
„Ja?" moedigde Annie aan.
„Ik..." herhaalde Dick en zweeg wéér.
„Dat heb je al gezegd."
Opeens kwam hij vlak voor haar staan.
„Annie, zei hij zacht, „ik wilde hem niet vinden."
„En... waarom niet?"
„Kun Je dat niet raden?" vroeg Dick. „Annie." ging
hij met een heesche stem voort, „wil je 't nog niet eens
probeeren? Als je eens wist hoe ellendig ik mij gevoeld
heb sedert..."
„O. Dickie. lieveling," viel het jonge meisje hem opge
wonden in de rede, „emen je dat heusch?" En opsprin
gend van haar stoel viel ze bijna in de armen, die hü
naar haar had uitgestrekt
Even later zoemde de bij van zooeven het tuinhuis
weer binnen, zag hen en zoemde haastig weer naar
buiten. Het was niet alleen een medelijdende, maar ook
een discrete bij, die voelde dat ze iets te maken had
een tuinhuis waar twee jonge menschen elkaar omhels
den.
„Wat zal oom George blij zijn!" begon Dick, nadat er
langen tijd niets gezegd was.
„Maar..." opperde Annie.
„Liefste." ging Dick voort" Ik moet je Iets bekennen,
Oom George wist dat het uit was tusschen ons."
„Wat!" riep ze onthutst
„Zie je, nadat we ruzie hebben gehad, heb ik hem
geschreven, en ik vroeg hem of hij ons beiden wilde l»-
viteeren zonder dat jij wist dat ik ook kwam."
„O," zei Annie weer.
„Ben je boos, liefste?" vroeg Dick, terwijl hij haar
kwasi-angstig aankeek.
Als antwoord verborg het meisje haar hoofd tegen
zijn schouder.
„Hoe kan ik boos zijn." fluisterde zij eindelijk, „lk
heb het hem ook geschreven en heb hem hetzelfde ge
vraagd als jjj!"