ONS HOEKJE. 'T IS TOCH WAT '6 Morgens vroeg stapt kleine Netje Met een boos gezicht uit bedje; Eerst zoekt ze haar kousenband, Dan valt alles uit haar hand. En met dat vervelend haar, Is ze ook vooreerst niet klaar Netje moppert ied'ren morgen, Dat ze zooveel moet verzorgen. Eerst het water in de kom, Nu die lange optelsom; Ook het poetsen van haar tanden, Dan de inktvlek op haar handen, En de scheur in haar japon, Wat ze niet verhelpen kon. O, de dag begint zoo zwaar, Hoe krijgt zij het voor elkaar? Bijna zou ze nog vergeten Dat ze 's morgens óók moet eten De avontuurlijke jeugd van Kees Coelmans en wat hij beleefde met wilde dieren. De verhalen van den ouden zeeman. De heer Diederik Coelmans, de bekende en in zijn kleine woonplaats zelfs beroemde kleermaker, had zijn leven lang twee wenschen gekoesterd, beiden even vurig. De eerste wensch was, dat hij zich nog eens Hofkleermaker zou mogen noemen en de tweede, dat zijn eenige zoon, Kees, hem in het vak zou opvolgen. Maar Kees Coel mans ,die pas zijn 15den verjaardag had gevierd, gunde zijn Vader niets liever dan bet fraaie schild met den fieren Neder- landschen Leeuw en daaronder de ver melding „Kon. Kleermaker" boven den in gang van hun huis. wat echter hemzelf betrofkleermaker worden, het leek hem vreeselijk! Zijn heele naar vrijheid en avontuur verlangend karakter kwam daar tegen in opstand. De gedachte, om net als vader zijn leven lang stil te moeten zitten, liefst boven op de tafel, met ge kruiste beenen en een rug als een hoepel, kon hij nauwelijks verdragen. Neen, Kees was uit ander hout gesneden. Hij aardde naar zijn Grootvader van Moeder's kant, naar Grootpa Bakker, die als zeeman de heele wereld had rondgezworven, alle wateren had bevaren, aan alle kusten aan wal was gegaan en als hartstochtelijk jager een leven vol van de wonderlijkste en gevaarlijkste avonturen had geleid. Opa Bakker's naam had een goeden klank bij de Nederlandsche Dierentuinen en na tuurkundige Genootschappen, want hij had menige kostbare vangst voor hen meegebracht, levend en behouden. De laatste jaren had de oude heer zich zelfs geheel op den handel in wilde dieren toe gelegd en leverde deze zelfs aan buiten- landsche dierentuinen. Nog dagelijks dacht Kees aan Opa's bezoek, nu 14 dagen geleden en aan al de verhalen, die de oude man hem had ver teld. Wat had Kees genoten van die spannende en moedige avonturen, die Opa beleefd had. En de oude heer had zelf zooveel plezier gehad in den geest- driftipen jongen en in zijn eigen herinne ringen, dat hij nooit uitgepraat raakte. Kleermaker Coelmans keek dikwijls mis prijzend vanaf zijn kleermakerstroon over zijn grooten bril heen naar die twee jon gens, de een met zijn zilverwitten en de ander met zijn zilverblonden kuif. Maar die beiden hoorden, noch zagen iets, ook niet, dat vader kleermaker zich in zijn vinger prikte en verschrikt „au" riep. Je kunt nu eenmaal niet pikken met èn oogen en ooren ergens anders, zelfs een toekom stig hofkleermaker kan dat niet! Menigmaal was Kees met Grootpa naar Amsterdam gegaan naar „Artis" en ook in de Rotterdamsche Diergaarde waren zij geweest. Wat een heerlijke dagen waren dat! Voor elke kooi bleven zij stilstaan en van elk beest wist Opa nieuwe interes sante wetenswaardigheden te vertellen, of er schoot hem te binnen, wat hij bij het jagen van juist dat beest eens in Afrika of ergens ver in de Binnenlanden van Sumatra had beleefd. Dat was nog eens een leven! Geen land ter wereld, dat Opa Bakker niet kende, geen zeeën, die hij niet bevaren en geen bergen, die hij niet beklommen had. Maar zijn grootste be langstelling hadden naast de vreemde volkeren, toch de wilde dieren. Niet enkel belangstelling, maar een groote liefde voelde de oude heer voor al deze beesten en hij wist de wonderlijkste bewijzen mede te deelen, van hun trouw, hun argeloos heid en hun verregaanden moed. Als de jonge oude man op zijn leven dige manier vertelde van zijn talrijke ge vechten met uitgehongerde jaguars, woeste tijgers en leeuwen, slimme, oer sterke apen, gluiperige Indianen, wreede Turken en Arabieren, domme, schurk achtige gouddelvers en levensgevaarlijke Jachten op giftige slangen, dan pakte het Kees zóó, dat hij zijn hart onstuimig voelde kloppen en zijn oogen wijd voelde opengaan, zoo wijd als zijn verlangen naar de werkelijkheid. En Kees Coelmans slin gerde in zijn gedachten schaar en naald en ellemaat ver, heel ver weg en zwalkte in zijn stoute verbeelding op hooge woeste golven, zoodat de wanden van het schip kraakten, of hij sloop met de lans klaar voor den worp door het dichte oerwoud, of raasde op zijn kameel het trouwe schip der woestijn door de Sahara ach ter Arabische schurken aan in een einde- looze opwindende jacht. Had Opa niet ver teld, dat het kameal sneller liep dan een sneltrein Ach, het was alles goed en wel met die verbeeldingHet duurde enkel te kort, want Kees was per slot een verstandige, nuchtere Hollandsche jongen, die heel goed wist, dat het de werkelijkheid was, waar hij in leefde, in het stille, saaie stadje bij zijn zwijgzamen Vader, den kleermaker en zijn, ook stille Moeder. Wat gaf dus alles verbeelding Uit de boeken der groote ontdekkingsreizigers, zooals Amundsen, Nansen, Bird e.a., die Kees met voorliefde las, wist hij bovendien maar al te goed, dat je van vreemde landen, die je wilde doortrekken en ontdekken, goed en grondig op de hoogte moest zijn; aller eerst van hun geografische bijzonderheden, van hun welgesteldheid, maar vóór alles van de zeden en gewoonten der bevolking, vooral als deze nog grootendeels uit wilde volksstammen bestond. Zulke ontdekkings reizen vroegen veel tijd, veel kennis en vooralveel geld Al zou hij alle noo- dige kennis vergaard hebben, waar zou hij dan het geld vandaan moeten halen Zeker niet van zijn kleine zakgeld, dat Vader hem eiken Zaterdagavond gaf en dat net genoeg was voor een doosje siga retten en de bovengenoemde boeken, die door hun vele en fraaie illustraties meestal allesbehalve goedkoop waren. Wel stond er herhaaldelijk in de krant te lezen, dat een of ander op avontuur belust span halfvolwassen jongens van huis waren weggeloopen, na een fikschen brutalen greep in Vader's of Moeder's geldbeurs ge daan te hebben. Maar dit zou Kees nooit of nimmer doen, daarvoor had hij van zijn ouders een te groot eerlijkheidsbegrip mee gekregen. Liever alle heerlijke toekomst muziek vaarwel zeggen en naald en draad opnemen, dan een dief worden. (Wordt vervolgd). 1 HET GELD LIGT VOOR 'T OPRAPEN Kees sprak eens over zijn toekomstplan nen en het vele daarvoor benoodigde geld met zijn Oom Charles, die beursmakelaar was. „Geld Geld zei deze, „het geld ligt voor het oprapen, jongetje, je moet het enkel weten te vinden." Kees lachte om deze redeneering en was ervan overtuigd, dat zU een grond van waarheid bevatte. Maar zijn Vader, de degelijke kleermaker zei, dat Oom Charles zeker bedoelde, dat je maar moest speculeeren en dat hij daar nooit iets voor had gevoeld en er ook nu nog niets van wilde hooren. Charles had misschien stom geluk gehad, een ander, die zich eraan waagde, zou zijn beetje geld nog verliezen „Goed, dan niet speculeeren, dan iets anders," zei Oom Charles lachend, „maar ik blijf erbij, dat er honderden manieren zijn om extra geld te verdienen. Je moet enkel op het goede idee komen," En hij haalde tallocze soms onzinnige voorbeelden aan van menschen, die op het een of an der denkbeeld waren gekomen en met de uitvoering daarvan hun fortuin hadden gemaakt. „Heusch, het geld in de wereld ligt voor het oprapen," besloot Oom Charles, de optimist. En Kees prentte dezen zin diep in zijn geheugen, peinsde en peinsde erover, maar kon niets vinden, dat hem in staat zou stellen om wat extra geld te verdienen vcor zijn toekomstplannen. Toen kwam ze zomervacantie en Kaes ging met zijn ouders naar het geboortedorp van zijn Vader, waar zij eer. aardig klein boeren huisje hadden met een bloemen- en een moestuin. Nog steeds was Kees niet verder, dan dat hij hardnekkig in zich zelf herhaalde: het geld ligt voor het oprapenmaar waó,r hoe Tot op een goeden daghet Eierenboertje de reddende engel werd Dat gebeurde als volgtde oude Eieren boer van het dorp bracht geregeld eieren aan Kees' Moeder. Nu kennen in een dorp de menschen elkander van A tot Z en zoo kende ook het Eierenboertje Obbert de heele familie Coelmans, tot den Overgroot vader der familie toe. Kees had al als kleine jongen menigmaal op het stevig boerenpaard voor den kar gezeten of boven op den bok een heel eind meegereden. Hij kende het oude Boertje Obbert maar al te goed. Zijn rare kromme neus had nog steeds Kees' volste belangstelling. Aan die neus hing altijd een groote glanzende droppel en uit elk neusgat kwam een triestig plokje haren te voorschijn. De droppel viel altijd van de neus af, zoodra hij rijp was en het plokje haar was in den loop der jaren van roodblond in smoe zelig grijs veranderd. Dit nam niet weg, dat er een hartelijke vriendschap bestond tusschen Kees en Boer Obbert en deze verwende hem bepaald met fijne ronde kaasjes en kokkers van eieren. Toen boer Obbert nu op een goeden dag weer 2 reus achtige groote eieren cadeau gaf, kreeg Kees plotseling een inval. Waarom wist hij zelf niet, maar hij holde, zoo hard de eieren in zijn pet het toelieten, naar hun buurvrouw en vroeg, of zij de eieren onder haar kip. die juist zat te broeden, wilde leggen. Buurvrouw vond dit heel gewoon en keek daarom nogal verbaasd, toen Kees een vreugdekreet uitte. Maar hij rende alweer weg „Nu heb ik het, nu heb ik het", juichte hij inwendig. „Het geld ligt voor het op rapen." Wat was hem zoo plotseling te binnen geschoten Niets meer of niets minder dan de circusvoorstelling, die hij nu ai bijna een jaar geleden had bijgewoond en waar een paar nummers met gedres seerde dieren zoo'n indruk op hem had den gemaakt. Daar waren gedresseerde poedels, die voor brandweer speelden, een DAT KWAM ER VAN Nee maar, weet je wat er gisteren Met pop Elsje is geschied? Nu, ik zal het eens vertellen, Anders geloof je 't stellig niet Poppenmoeder was net even Vlug de kamer uitgegaan. Toen dat stoute poppekindje Rechtop in haar wieg ging staan! Je begrijpt wat toen gebeurde; Popje viël haar bedje uit, 'k Geloof dat zij zich erg bezeerde, Want de kleine schreeuwde luid! En toen nu de poppenmoeder Héél verschrikt kwam aangesneld Ging ze dadelijk angstig kijken Hoe 't met 't kindje was gesteld. En ze zag, dat d'arme kleine 't Voetje vast gebroken had; Och, wat had die poppenmoeder Medelijden met haar schat! Maa- gelukkig kwam de dokter Juist toevallig in de buurt; „Dokter, goed, dat U voorbijkomt, „Ik had juist om U gestuurd!" Dokter kijkt dan héél gewichtig Naar de arme zieke voet; „Hm, Mevrouw, dat is iets ernstigs Wat ik hier genezen moet!" „Viel dat arme kleine popje Zoo vanzelf maar uit haar bed? Of heeft U misschien niet erg goed Op Uw dochtertje gelet?" „Legt u haar maar weer in bedje En geef haar wat medicijn; 'k Wed, dat morgen dan het voetje Wel in orde weer zal zijn". „Maar 'k geef den raad, Mevrouwtje In 't vervolg meer opgelet; Anders valt Uw poppekindje Nog wel honderd maal uit bed!" Toen beloofde poppenmoeder: „Heusch, het was de laatste keer; Voortaan blijf ik bij m'n kindje, Zooiets doms gebeurt niet meer"! RO FRANKFORT. rolschaatsen rijdend aapje en balspelende beren. Waarom zou hij niet probeeren 2 kuikens te dresseeren Dat was dan mis schien een mogelijkheid om aan een circus te komen, dat hem met wilde dieren in aanraking bracht, dat van het eene naar het andere land trok ,Hoe onzinniger inval, hoe beter Je soms slaagt," hoorde hij de opgewekte stem van Oom Charles. Vooruit dus Een kippenhok gebouwd l Een Kees begon fluitend en ha merend van kisten en kippengaas een keurig hok in elkaar te timmeren, met een kippenloop en een ruimen ren. Dagen lang was hij ermee bezig en als zijn ouders zeiden, dat het toch eigenlijk niet noodig was, dat zij eieren genoeg konden krijgen van Boer Obbert, of hem plaagden, dat het wel eens allebei haantjes zouden kunnen zijn, lachte Kees geheimzinnig en gaf ge^n antwoord. OVER VOGELS. Wie kijkt er niet graag naar de vogels 1 Zelfs de menschen in de groote steden houden van hen, en zijn blij als er lijsters en merels in hun kleine, stoffige tuintjes of tenminste op hun raamkozijnen komen. En wat de tamme vogels betreft: het aan tal duivenhouders, Juist in de groote ste den, is legio. En toch zijn er maar heel weinig men schen en zeker ook kinderen, die eigenlijk weten, hoe een vogel er uitziet, Natuurlijk zullen jullie zeker wel een vogel in de lucht van een rooden luchtballon, waar van het touwtje gebroken is, kunnen on derscheiden en ook zullen er weinig kin deren zijn, die niet weten hoe een musch, een kanarie en een ooievaar eruit zien. Maar ik geloof werkelijk, dat dit alles is. „Dat is niet waar zullen velen uitroe pen, „wij weten heel goed, hoe vogels er uitzien, behalve de musschen, kennen wij ook de lijsters en de merels; trouwens, Je ziet dagelijks vogels en dan let je er niet meer zoo op." Dat is het juistWij zien eiken dag een heele boel dingen, waarvan wij als het erop aankomt bitter weinig afweten. Daarom wed ik, dat er, nu ik Jullie een en ander ga vertellen van de vogels, (heusch niet meer, dan ik er zelf van weet, dus enkel maar de allergewoonste dingen), nog wel iets nieuws voor Jullie bij zal zijn. Laat ons eerst eens naar den bouw van de vogels kijken Het vogellichaam heeft om zoo te zeggen, het volmaakte vliegtuig model; de smalle hals, de breede borst en de spits toeloopende staart, die het roer van deze beminnelijke levende luchtsche pen vormt. Jullie hebt zeker wel eens een afbeelding gezien met een gevleugeld paard erop; o.a. wordt Pegasus, het Dlch- terpeerd, zoo voorgesteld. Maar stel eens, dat een paard werkelijk plotseling vleu gels kreeg en wilde gaan vliegen. Zijn lichaamsbouw zou hem dit wel degelijk belemmeren. Zijn zware hals, zijn stevige dijen, zijn log afhangende pooten zouden hem wanhopig in den weg zitten, zoodra hij zijn eerste proefvlucht wilde wagen. Dus vóór alles is de bouw der vogels op vliegen berekend. Verder zijn hun botten heel anders dan die onzer viervoetige die ren. Deze op het oog zoo doodgewone bot ten bestaan uit 'n elastieke substantie, in laagjes op elkaar gelegd en met lucht en niet, zooals bij ons en bij de andere dieren met merg gevuld. Als Je b.v. een haze- pootje zou nemen van laat ons zeggen 10 cM. lengte én een ganzebot van dezelfde lengte en beide botten ongeveer even dik, dan zou, Indien je deze beide botten zoudt wegen, de hazepoot misschien 2 maal zoo zwaar zijn, als de ganzebot. Toch zou Je het hazepootje gemakkelijk doormidden kunnen breken, wat Je bij een ganzebot met geen mogelijkheid zou lukken, al had je nog zulke sterke handen. Een kras staaltje voor het lichte gewicht der vogelbeenderen biedt de Pelikaan. Deze, in Oostelijke landen welbekende reusachtige watervogel wordt soms bijna 3 Meter groot en heeft met uitgebreide vleugels een breedte van 7 a 8 Meter. Als Je in „Artis" wel eens den pelikaan gezien hebt, weet Je ook, dat aan zijn hals een groote zak hangt, zijn boodschappentasch voor de vlschvangst. In dien zak kan hij een lading visch bregen, voldoende om 3 hongerige mannen te verzadigen. Toch kan de pelikaan, als hij met zijn gevulden zak naar het nest terugvliegt, om de Jongen te voederen, nog heel gemakkelijk snel vliegen. De last valt hem dus niet over matig zwaar. Maar niettegenstaande zijn groote en zijn kracht weegt het geheele karkas van een pelikaan nauwelijks ander half pond. li. De wijde wereld in. Maar op een zeekren mooien ochtend Zei Harmen tegen zijn vriend Jan: Ik heb genoeg van al die lessen ik wil de wereld in. mijn beste man! 'k Wil lièTische leeuwen «aan bevechten En dwalen door de zandwoestijn. 'k Wil varen naar Somaiilanden En in het heete China zijn. Ik wil naar IJsland en de Polen Naar Rusland en naar Canada... Ik wil op olifanten jagen In 't midden van Oost-Afrika. Ik heb genoeg van a 1 die lessen Rn van het aardrijkskundeboek. Ik wil hij al die vreemde volkei Beslist nu écht gaan op bezoek! Ik wil naar Mololocloloe. Het hoofd der Roodhuiden, vriend Jan. En daarna ga ik theedrinken Bij den Mikado van Japan. fNadruk verboden.) Wanneer we dan in volle zee zifci Komen we deftig voor den dag. Je zult dan zien, dat je gerust wel Van den kapitein blijven mag! Het kan immers toeti ook niet anders. Want terugstoomen dat gaat dan niet. Ze moeten ons wel bij zich houden. Al doet het hun ook groot verdriet! Het was dus alles afgesproken: Bij 't eerste stijgen van de maan Dan zouden Jan. Harmen en Vikkie Behoedzaam naar het stoomschip gaan. Predes op tijd was het in onde. Het schip lag heel dicht aan den kant: De reizigers kropen geruiscWoos Door een klein luikje in den wand. Ze kwamen in een dufstre ruhnte Waarin'ze haast niets konden zién. Ze voelden echter rroote zakken. Ja. honderdduizend wel misschien! (Wordt vervolgd DE WERELDREIS VAN HARMEN PRET. JAN DURE EN HUN HOND VIKKIE. En ook trek ik naar Java heen Naar sultans en die hooge heeren En bij den keizer van China Ga 'k wat Chmeesche woordjes leeren! Zoo wil ik héél de wereld rond En kom dan na een 'aar weeT hier. Men luistert naar mijn avontu- Ren dan beslist met veel plelzier! lan had met open mond geluisterd Naar wat zijn vriend hem zoo aJ zei, En riep, toen hij was uitgesproken: Tiptop, ik ben van de partij! En Vik riep Harmen uitgelaten Gaat ook natuurlijk met ons mee Wat kHnkt dat mooi: de wereldreizigers lan. Harmen Pret en Vik... hoezee! Vanavond laat zei fluisterend Harmen, Terwijl hem Vikkie gaf een poot Dan gaan we stiltjes met ztjn drieén san boord daar van die groote boot.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 23