ilpntu Hieiws-
Alftrtiniit- 1
GEESTELIJK LEVEN.
Mode-Show.
S. COLTOF,
UitgeversN.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
Eerste Blad.
Conservatisme.
|IBS(iHEEREN-BAAI
DEN HELDER
Zaterdag 25 October 1930.
SE BA G
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
teritiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
73ste Jaargang No. 8754
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers G cent. ADVERTEN-
TlcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsno.
inbegrepen). Grootere lettors worden naar plaatsruimte berekend.
dit nummer bestaat uit vuf bladen.
Alles wat ontstaat Is waard dat het
te gronde gaat.
Mephistophelus in Faust.
I—I ET woord dat hierboven geplaatst is moge
van vreemden oorsprong zijn, vreemd is
het ons toch niet. Iedereen weet, zoodra hij het
hoort, wat er mede is bedoeld. En het gekste is.
dat ook bijna iedereen er een min of meer on
gunstige beteekenis aan hecht en zichzelf daarom
niet graag als conservatief betiteld. Immers con
servatief beteekent behoudzuchtig. En, vooral in
onzen tijd wil niemand voor behoudzuchtig door
gaan. Neen, waarachtig niet! Het behoort tot den
goeden toon om vooruitstrevend te zijn. Men is
vóór den vooruitgang! „Wat drommel, je moot
niet denken, dat ik een duf oud mannete of
een verzuurde oude juffrouw zou wezen! Maar
zieje, het moet langzaamaan beter en anders wor
den. Vooral niet te vlug en astublieft zonder
schokken, want daar kan ik niet tegen." „Wat a
zegt! Kunt u niet tegen schokken?" „Heelemaal
niet! Ik houd van kalm en rustig opbouwen en
ik acht al dat sloopen en afbreken van tegenwoor
dig uit den booze. Het is waarachtig of er niets
meer goed is in de wereld. Maar nog eens: u
moet me niet voor conservatief verslijten, ik wil
graag medewerken aan den vooruitgang, maar
geleidelijk, hoort u het goed, geleidelijk, nooit an
ders dan geleidelijk!" „Zeg u dat wel, juffrouw
Pieterse. Zeg u dat wel, mijnheer Rustenburg.
Zegt u dat allen wel, gij brave fatsoenlijke burger-
menschen in wie nog nawerkt de geest uit den tijd
van de trekschuit, toen nog het spreekwoord gold:
langzaam aan, dan breekt het lijntje niet."
Mijn waarde lezers, vergeeft 't me, dat ik even
den gek heb gestoken met aldie voornitstreverig
doende menschen van tegenwoordig. Ik kon het
heusch niet nalaten. Want ik heb ze in de gaten/
U zijt e rtoch niet boos om? Als dat zoo ware, dan
zou ik weer aan een oud spreekwoord denken, dat
u zeker óók kent. U weet wel dat spreekwoord,
waarin gevraagd wordt van een schoen, die past
en aangetrokken wordt. Zand erover!
Ik ga dus wat over conservatisme, over behoud
zucht met u praten.
Om te beginnen: ik beweer, dat wij allen tot
conservatisme geneigd zijn en dat 't ons altoos
eenige geestelijke inspanning kost om daarboven
uit te komen. Wij hebben onze gehechtheid aan
denkbeelden, inzichten, gewoonten en gebruiken,
welke van onze jeugd af ons eigen zijn geweest.
En toch voelen we óók, dat niets van dit alles
blijvend kan wezen; dat alles aan verandering on
derhevig is. Niet iedereen geeft zich daar reken
schap van. De groote meerderheid der menschen
denkt weinig na over de vormen, waarin zich hun
geest uit en daardoor komt het dat zij ook niet
bespeurt dat die vormen zonder beteekenis zijn
en hun geest daarin niet past.
Een kleine illustratie. Ik reed eenigen tijd ge"
leden in een auto en passeerde een tol. Een meisje
deed het hek open en'nam het tolgeld (hoe middel-
eeuwsch!) in ontvangst. Zij was gekleed in een
leelijk, antiek costuum, zooals het in de achteraf-
streek, waar ik mij bevond, nog in stand wordt
gehouden. Ik vroeg haar het was een aardig
uitziende deerne van, naar schatting, twintig
jaar waarom zij zich toch zoo akelig kleedde
en voegde eraan toe, dat ze er daarvoor veel te
lief uitzag en dat ze zich wat moderner moest
kleeden. Zij gaf me ten antwoord, dat zij dat wel
graag zou willen, maar ze mocht niet van haar
ouders. Arme meid!
Welnu, op dit meisje gelijken een massa men
schen. Ik bedoel er dit mede: Velen zitten nog vast
aan zeden, gewoonten, begrippen enz., die eigen
lijk niet meer bij hun geest passen. Alleen is er
dit verschil met het tolmeisje, dat, waar dit zich
niet. meer thuis gevoelde in haar ouderwotsche
jurk, zij over het algemeen zich onbewust zijn van
het verouderde en zinledige van wat zij nog altijd
handhaven. Omdat zij er niet over nadenken en
daarom niet koinen tot het inzicht hoe mal het
eigenlijk is dat zij antiek, uitgeleefde vormen in
stand houden! Het zou inderdaad de moeite waard
zijn om bij allerlei gelegenheden plotseling eens
aan de menschen te vragen, waarom zij zich op
een bepaalde wijze uiten of gedragen. We zouden
er over verbaasd staan, hoe gedachteloos zij in
dit opzicht zijn. Ze zeggen zinlooze dingen op
bruiloften en op begrafenissen, waarvan ze zelf
niets gelooven, maar omdat 't nu eenmaal van
oudsher zoo gebeurt. Traditie geworden tot leu-
gen.
Ik herinner me nog den tijd, dat een jong meis
je of een jongen ofschoon hun het geheim der
geboorte allang ontsluierd was, toch net moesten
doen of ze nergens van wisten. In een fatsoenlijk
gezin werd in bijzijn van volwassen kinderen over
het sexueele leven nooit gesproken. Wat werd er
comedie gespeeld door de ouders tegenover de
kinderen en omgekeerd.
In dit opzicht is in de laatste jaren gelukkig
veel veranderd. Maar nog zijn er, die den ouden
toestand terugwenschen en die 't betreuren dat
de wereld zoo is achteruitgegaan, omdat de oude
begrippen van zedigheid niet meer worden gehul
digd. Zij vergeten echter, dat die zedigheid ge
woonlijk maar vertooning, schijn was. De zucht
naar behoud van de oude fatsoens- en eerbaar
heidsbegrippen werd gewroken door geveinsdheid
en geniepigheid.
Zoo zien wij tegenwoordig ook een merkwaar-
digen strijd tusschen de oude huwelijksopvatting
en de nieuwe, welke zich steeds krachtiger baan-
breekt. Voorheen en voor duizenden is het nóg
zoo! noemde men een huwelijk een vereeniging
van man en vrouw, welke behoorlijk door den
ambtenaar van den burgerlijken stand was tot
stand gebracht en daarenboven liefst nog kerke
lijk gesanctioneerd. Een samenleven van twee
menschen, welke deze wettelijken band overbodig
achtten, werd door de brave fatsoenlijkheid niet
getolereerd. Dat werd aangeduid als concubinaat
of bestempeld met den verachtelijken naam van
„hokken."
En al voelden do wettelijk getrouwden niets voor
elkander, al was hun verhouding nog zoo koel,
zij waren toch getrouwd en hunne kinderen „echt"
Hoe menigkeer werd niet de eer gered door een
overhaasten gang naar het raadhuis!
Maar tegenover deze oude opvatting in komt
een nieuwe zich melden. En deze zegt, dat de
waarachtigheid van een huwelijk afhankelijk is
van iets anders dan van een wettelijke formali
teit, n.1. van de innerlijke gezindheid. Dan alléén
is er een zuivere verhouding tusschen een man
en een vrouw een verhouding dus, welke men
het ware huwelijk kan noemen wanneer zij
inderdaad elkander liefhebben, niets slechts zin
nelijk, maar ook geestelijk. En het is een daad van
eerlijkheid en oprechtheid, wanneer zij van elkan
der gaan, als zij er zich van bewust worden dat
die liefde niet meer bestaat. Niettemin zien we
dat al wat behoudzuchtig is, ach en wie roept
over het toenemend aantal echtscheidingen. Is
het niet zielig? Is het niet een bewijs dat men
den schijn wil handhaven en de waarheid niet
aandurft?
„Alles wat ontstaat is waard dat het te gronde
gaat", sprak Mephistopheles in het beroemde
werk van Goelhe.
Natuurlijk, want eens komt de tijd dat de vor
men, waarin het leven zich uit en die eens werke
lijk beteekenis hadden, niet meer passen bij den
geest, die in de menschen is ontwaakt. Want be"
wust of onbewust dringt deze geest naar waar
heid, naar waarachtigheid, daarom moet hij ko
men tot verzet tegen het onware, tegen valschen
schijn en leeg vertoon, tegen dor fatsoen en ont
zielde gebruiken en gewoonten. Daarom is er en
moet er in de wereld altijd strijd zijn, verzet d.i.
onwil om te blijven berusten in gangbare opvat
tingen. Uit dit verzet wordt het nieuwe geboren.
Dit verzet, hetwelk onrust brengt in de gemoede
ren, is de voorwaarde van den vooruitgang. Het
durft breken met het oude, wanneer dit verouderd
is geworden ten opzichte van het waarheidsbesef
der denkende menschen.
Maar ach, hoe hebben de eerste baanbrekers te
lijden onder de verachting van de vrienden van
het behoud. Hoe spannen de behoudzuchtigen sa
men om met hand en tand, met geweld en list het
bestaande te verdedigen.
We kunnen dit op de pijnlijkste wijze waarne
men op het terrein van den godsdienst. Wee den
gene, die het waagt oude geloofsvoorstellingen te
verwerpen of een kerkleer te bestrijden!
Alsof ooit eene voorstelling zou kunnen worden
gegeven, die als absoluut waar voor alle komende
tijden moet gelden; alsof ooit een kerk een onfeil
bare leer zou kunnen schenken.
En toch zijn er duizenden, die dit denken en
ze willen hun oude belijdenis niet loslaten, ze wa
gen liet niet aan de leer hunner kerk te twijfelen.
Sterker dan de waarheidsdrift is in hen de
zucht naar behoud.
Maar denken we ons nu eens in wat dit betee
kent. Nemen wij voor een oogenblik aan dat we
allen roomsch waren of gereformeerd en dat wij
dit zouden blijven, uitgaande van de gedachte aan
die oude leer inag niet getornd worden. Dat zou
wezen de geestelijke dood, bet einde van het zoe
ken naar waarheid en wijsheid, omdat men im
mers de waarheid en daarmede de wijsheid heeft!
Een mooi woord uit den joodschen Talmoed
zegt: „de mensch blijft slechts wijs, zoolang hij de
wijsheid zoekt; zoodra hij meent die gevonden te
hebben, wordt hij een dwaas."
Volkomen juist. Slechts zeer naieve menschen
en zeer bedriegelijke menschen kunnen er toe ko
men te meenen dat zij voor eens en voor altijd de
groote vraagstukken omtrent het leven met al zijn
mysteriën hebben opgelost. De eerlijke, derikende
menschen belijden gaarne dat zij in het duister
tasten en feitelijk nog maar zoo bitter weinig we
len en begrijpen en zij zijn altijd bereid om een
meening prijs te geven, wanneer dieper inzicht
daartoe dringt. Want het echte denken is niet
anders dan waarheid zoeken, waarheid benade
ren, wat in zich sluit het verwerpen van wat door
dit denken tot leugen wordt gestempeld.
Daarom is alle behoudzucht te verwerpen en
moeten wij de neiging daartoe in ons met alle
kracht bestrijden en met terzijdestelling van alle
vrees.
Het is een buitengewoon gevaarlijke en ver
derfelijke stelling dat twijfel doodzonde zou we
zen. Het tegendeel is waar. Twijfel is noodzake
lijk. Zonder twijfel zouden we geen stap vorder
komen op den weg naar zuiver levensinzicht. De
twijfel is de groote beweegkracht in het geestelijke
leven en de louterende, reinigende kracht tevens.
Ik begrijp dat deze uitspraak door menig lezer
met gemengde gevoelens zal worden gelezen en de
vraag rijst wellicht bij hen op of er dan nooit iets
zal zijn, wat zeker, wat vaststaand is voor den
mensch, of er dan niets van waardo is dat waard
is te blijven behouden.
O, weegt gerust. Zeker ik ben van oordeel dat
alles wat ontstaat waard is dat het vergaat. Maar
ik denk nog even verder door en dan wordt ik er
mij van bewust dat al wat ontstaat d.i. het zicht
bare, het tastbare, het zegbare, ten slotte de open
baring is van iets anders, van het eeuwige dat
ECHTE FR1ESCHE
20-50d. per ons
zijn vormen schept in de wereld van tijd en ruim
te. En bij al wat ik verlies, omdat mijn denken
het veroordeelt, blijf ik behouden dat ééne wat
boven alle wisseling staat. Of sterker nog, hoe
meer ik mij /stel bóven alle tijdelijke forrauleerin-
gen en alle traditioneele voorstellingen, hoe meer
óók ik doorleef de eenheid met den grond aller
dingen, met het scheppende leven-zelf.
En dan gaan de menschen wat is het: dwaas
heid, ijdelheid, waanwijsheid? zich verbeelden
dat zij met menschelijke woorden dat leven zouden
kunnen benoemen en omschrijven en zij spreken
van God en van diens eigenschappen en hoeda
nigheden en vertellen hoe hij gediend en geëerd
wil worden en het dringt geen oogenblik tot hen
door, dat zij daarmede het allerhoogste (of: den
allerhoogste) kleineeren.
Ik heb die ijdele geleerdheid niet noodig en ik
wantrouw haar in hooge mate; ik weet maar al
te goed dat: wat mij de wijzen als waarheid ver
konden, straks komt een wijzer, die 't wegrede
neert.
Ik heb genoeg aan dit zekere weten: alles ver
gaat, maar het scheppende leven-zelf, de oer
kracht, welke alles werkt, is eeuwig en die oer
kracht is ook in mij, ze is ook inijn kracht, de
bron van mijn levensmoed van mijn idealisme.
Waar dit weten behouden blijft, daar kan al
liet andere, gewoonte, traditie, geloofsvoorstelling,
begrip voortdurend zich wijzigen zonder dat 't
ons gemoed verontrust, want dan bezitten wij dat
goede deel, waarvan Jezus eens sprak tot Maria
en Mart ha, dat goede deel dat niemand ons ont
nemen kan.
ASTOR.
Zaterdagavond van 7'h-10 uur
worden door onze mannequins
de nieuwste W'eener- en Parijzer
Avondtoiletten getoond.
Kanaalweg naast Casino
M. de R.!
Hoewel het me eer tegenstaat dan aanlokt, persoon
lijke belangen door middel van ingezonden stukken
te verdedigen of te behartigen, acht ik me daartoe
in dit geval haast wel genoodzaakt naar aanleiding
van het raadsverslag, voorkomende in uw blad van
verleden week Zaterdag, reden waarom ik u beleefd
plaatsing van het volgende verzoek.
Volgens dit verslag dan, afdeeling Rondvraag, doet
de heer Kooijman de vraag, „wie de storingen moet
doen opheffen, als die veroorzaakt worden door tak
ken."
Het entwoord luidt: „zal geïnformeerd worden". f
Dat antwoord werd waarschijnlijk gegeven dooi
den voorzitter, die nog altijd niet schijnt te weten, dat
ik vanaf 1 Januari 1920 tot heden belast geweest ben
met het opheffen of doen opheffen van alle storin
gen in het elcctrisch net, dus ook van die, veroor
zaakt door takken.
De heer Kooijman is zelf ook aangesloten aan dat
net; ik heb hem meerdere malen bij storing aan licht
geholpen, zelfs al waren zijne huis-zekeringen door
geslagen: hij weet dan wel, tot wien hij zich moet
wenden, dus klopt zijne bewering, dat ik de meening
ben toegedaan, dat dit aan particulieren kan worden
overgelaten, niet bijzonder.
Of nu de vraagsteller of uw verslaggever niet dui
delijk geweest is, laat ik in 't midden; wel vermoed ik,
dat hef de bedoeling van den heer Kooijman is, langs
dezen weg te trachten, de aan de Banne Haringhui
zen behoorende hoornen langs de dorpsstraat aldaar
staande, gratis gesnoeid te krijgen door het P.E.N.
Voorheen geschiedde dit op mijn verzoek door den
timmerman Jn. van Stipriaan op order van den heer:
Kooijman Sr., als secretaris van die Banne; thans ook
nog heb ik van den vooórzittcr dor Banne Barsinger-
liorn blanco mandaat, om bij takkenhinder deze aan
de wegwerkers te rapporteeren, die dan voor verwijde
ring zorgen.
Verder kan ik den heer Kooijman de geruststellende
verklaring doen, dat speciaal te Haringhuizen bijzon
der weinig storingen, werkelijk door takken veroor
zaakt, voorkomen.
Onder punt 2 klaagt de heer Kooijman er over, dat
de straatverlichting te Haringhuizon eenige dagen niet
heeft gebrand. Hoewel hierbij mijn naam niet werd
genoemd, schijnt me deze klacht toch oen stil ver
wijt aan mijn adres, daar ik o.m. ook die verlichting
bedien; echter met dien verstande dat daaronder niet
wordt beschouwd het dagelijksch of avondlijk sur-
veilleeren voor het al of niet branden.
Er is vanuit Haringhuizen dagelijks meer dan gei
logenheid genoeg, mij vandaag even to waarschuwen,
als gisteravond de verlichting niet aan was; er is
zelfs een telefoon aan de Crerna, die voor het overbren
gen van dergelijke meldingen beschikbaar is. Mij werd
echter niets gemeld; toen ik de straatverlichtings-klok
bij den heer Zwagerman periodiek kwam opwinden en
verstellen, ontdekte ik oen gesprongen zekering en
werd me meegedeeld, dat de lampen al eenige dagen
niet hadden gebrand, wat ik bij die gelegenheid
meteen in orde maakte.
Inderdaad was er, volgens uw verslag, nog meer,
nu toch over het artikel straatverlichting gehandeld
werd; ook te Kolhorn was de zaak in dc war; ook de
schuld van Bol weer?
Daar heeft de straatverlichting laatst weer een paar
keer een nacht doorgebrand; ik ontdekte en herstelde
dat zonder voorafgaande melding, louter door het feit,
flat ik als zoo dikwijls, aldaar voor apde werk kwam.
De eene keer was de oorzaak ..et krijgen van onge-
wenscht contact tusschen verlichtings-draad en een
stroomdraad, en den anderen maal was de tong der
schakclklok door vastbranden blijven kleven.
De Raad, in casu de voorzitter, schijnt vergeten te
zijn, dat verleden jaar besloten is, geen klachten over
straatverlichting enz. meer in zijn vergaderingen ter
tafel te brengen, doch den gemeente-opzichter op te
dragen, mij schriftelijk van afwijkingen op de hoogte
te houden.
Wat me nog het meest frappeerde is wel punt 3.
„Er is van de Gema (lees Crema te Haringhuizen)
een telefoontje gekomen, waarin geklaagd werd over
de clectricitcit cn gevraagd een ander dan Bol te wil
len zenden, enz." Ziet u wel, mijnheer Kooijman, daar
is de telefoon al!
Deze klacht werd dus ten raadhuize gedeponeerd,
waaruit blijkt, dat de Crema mijnheer verkeerd aan
gesloten was; het gemeentebestuur of het raadhuis
hebben geen boodschap aan de stroomvoorziening
door het P.E.N.
De Crema heeft zich rechtstreeks tot Bloemendaal te
wenden of liever tot mij als vertegenwoordiger als er
iets aan te merken of te klagen valt; daar dat in dit
geval nu niet zoo best ging nietwaar, treedt het ge
meentebestuur gretig als telefoonbediendc op, immers,
„ook hiermede zal het P.E.N. in kennis worden ge
steld."
Het groote raadsel is echter, dat ik van zijn leven
niet aan de Crema kom voor electriciteits-zaken; ik
betrek, olleen mijn winterboter van haar.
De Crema is z.g. grootgebruiker, heeft een eigen
transformator en een eigen kabel (ondergrondse!»),
dus wie dat telefoontje uitgespookt heeft, mag het
zeggen; de beer Kooijman liceft het zeker in den Raad