SchagerCourant Zaterdag 8 November 1930. 73ste Jaargang. No. 8762 Vijfde Blad. DO X! Binnenlandsch Nieuws. Steun aan de aardappelmeelindustrie. De DO X te Amsterdam. JJ FEUILLETON- f| VERTELLINGEN. 1 Brabantsche brieven. Wond're, wond're watervogel. Die daar door de luchten vloog, Zeker van Uw machtig kunnen, Als een wonder voor het oog, Die Uw breede vleugels spreidde Naar een verren horizon, En als koning van het luchtruim Zóó Uw eersten vlucht begonl Hoog bewoog' zich Uw gevaarte In de najaarszonneschijn, Langs de uitgestrekte armen Van den ouden vader Rijn, Die zijn meest moderne kleinkind, Onbewogen, stoer en stram, Maar vol trots den goeden weg wees Naar het verre Amsterdam! Kleine menschjes in de straten Liepen stomverbaasd te hoop, En ze wezen en ze tuurden Naar Uw onvervaarden loop. En ze juichten en ze riepen, Was dit alles wel een feit, Dat daar aandreef door de luchten, Was 't een droom of werk'lijkheid?! Rustig ligt ge nu te wachten, Onverstoorbaar en voldaan, Om opnieuw weer op te stijgen Langs een zelfgekozen baan, Om de wereld te bewijzen, Dat een nieuwe toekomst wacht, Die een vasten steun moet vinden In Uw ongebroken kracht! Wond're, wond're watervogel, Vliegt maar veilig op Uw reis, Gij doorschouwt het groote wonder Van een grootschen toekomst-eisch! Laat dan Uw motoren ronken, Dat het davert langs de zee, De bewond'ring dezer wereld Vaart al juichend met U mee!! November 1930. (Nadruk verboden.) KROES. Een wetsontwerp. Een wetsontwerp, betreffende steun aan de aardap- pelmeelnijverheid heeft het departement van blnnen- alndsche zaken en landbouw verlaten. Onderzoek. De in overleg tusschen de ministers van binnenland- sche zaken en landbouw en van financiën benoemde commissie, bestaande uit de heeren mr. dr. G. W. J. Bruins, Koninklijk commissaris bij de Nederlandsche Bank; mr. dr. A. van Doorninck, thesaurier-generaal bij het departement van financiën en mr. G. W. Spitzen, referendaris aan het ministerie van binnenlandsche za ken enlandbouw, die advies had te geven over de vraag, of er aanleiding bestaat, steun te verleenen aan de aard- appelmeelnijverheid in den vorm van een crediet aan het Coöperatieve Aardappelmeel-verkoopbureau te Veendam, de centrale voor het meerendeel der coöperatieve aard appelmeelfabrieken, heeft aan een rijksaccountant een onderzoek opgedragen omtrent de financieele gestie van het verkoopbureau en de aardappelmeelfabrieken. In dit verband herinnert het „Hsbl." aan een door haar voorafgaand gepubliceerd bericht hetgeen wij overnamen. Red. S. C. n.1. dat een regeeringscom- snissie van drie bezig is, een eventueel crediet aan de aardappelmeelindustrie voor te bereiden. Het blad kan in aansluiting op dat bericht dan ook de verzekering geven, dat bovengenoemd wetsontwerp de voorziening in dat crediet behelst. Hieruit volgt dan dus, dat de regeering de aardappel meelindustrie nietwenscht te steunen door middel van verplichte menging van tien procent aardap pelmeel door het meel voor de broodbereidtng, doch door het verleenen van credieten ter financiering van de groote, vrijwel onverkoopbare hoeveelheden aardappel meel. De combinatie maal- en menggebod voor tarwe plus menggebod voor aardappelmaal is dus van de baan. Behoudens goedkeuring door de Kamers, zal de tarwe dus worden geholpen zij het ook niet meer in dit jaar door een maal- en menggebod en de Veen koloniale aardappel door credieten. DOOR EEN DRIJFRIEM GEGREPEN. Een man levensgevaarlijk gewond. Woensdagavond is in de electrische centrale te Nij megen de 45-jarige P. A. Vermeulen, die met twee bankwerkers opdracht had gekregen tot het reparee rt van een kettingrooster, door een drijfriem gegre- Pt, waadoor hem de kleeren van het lichaam wer den gerukt en hijzelf zware kneuzingen en verwon dingen bekwam. Het slachtoffer is per ziekenauto overgebracht naar het St. Cansius ziekenhuis. Zijn toestand is levensgevaarlijk. KOLENDAMP-VERGIFTIGING. Te Montfoort heeft zich een geval van kool-oxyde- ^rgiftiging voorgedaan bij den kleermaker Van Breu- kelen, in wiens kleermakerij een test met smeulende houtskool stond, die ging rooken. Al spoedig was het vertrekje gevuld met vergiftige dampen. De kleerma ker werd hierdoor hedwolmd en viel bewusteloos neer. Een spoedig ontboden dokter stelde kool-oxyde- vergiftiging vast en schreef het slachtoffer eenige da gen rust voor. Incidenten bij de aankomst. Gevaar van Blitziicht. Woensdagmiddag hebben zich bij de aankomst van de Do X op het water eenige incidenten plaats ge had. De motorbooten met belangstellenden waren zoo dicht bij de vliegboot genaderd, dat gevaar voor aanvaring ontstond. Echter was de commandant van de Do X niet zoo zeer hierover verontwaardigd, als wel over het op treden van een persfotograaf, die juist onder een der vleugels, waaronder zich de voedingreservoirs der motoren bevinden, met kunstlicht opereerde. Ook de andere officieren van do Do X waren hierover zoor verontwaardigd en eisehton de onmiddellijke verwij dering van den persfotograaf. Uit Frankfort wordt gemeld, dat Geisenheimer, die als verslaggever der Frakf. Ztg. aan den tocht, van den Do X heeft deelgenomen, de ontvangst van de vliegboot te Amsterdam niet erg gastvrij noemt, en de organisatie bij de aankomst volstrekt onvoldoende vond. De politie had z.i. geen afdoende maatregelen van orde getroffen. De tocht van de Do X van Friedrichshafen naar Amsterdam heeft 5 uur en 10 minuten geduurd. Er is met een gemiddelde snelheid van 164.80 K.M. per uur gevlogen. Luchtpost met de Do X. Blijkens nader ontvangen bericht is het niet mo gelijk, de ten postkantore Amsterdam aanwezige cor respondentie, bestemd om met de Do X naar Amerika te worden verzonden, reeds thans aan boord van ge noemd vliegtuig te brengen. Deze correspondentie wordt thans naar Friedrichshafen verzonden. Het ligt in het voornemen alle poststukken voor het vliegtuig aldaar te verzamelen, deze vervolgens per trein naar Coruna te vervoeren en aldaar aan boord van het vliegtuig te brengen. Op het traject van Friedrichshafen naar Coruna neemt de Do X geen post aan boord. De belangstelling voor het vliegschip. De belangstelling voor het vliegschip is buitenge woon groot. Terwijl Donderdagmorgen de Do X voor de loodsen van den marïnevliegdienst bij Schellingwoude ge meerd lag, was er onophoudelijk een groote drukte van belangstellenden, waartoe het prachtige najaars weer niet weinig meewerkte. Honderden motorbooten en andere vaartuigen zijn door de Oranjesluizen ge komen en voeren rondom het gevaarte, dat van alle Een kijkje in de passagiersruimte. kanten bekeken en gefotografeerd werd. Ook op den Waterlandschen Zeedijk in de richting Durgerdam was het zwart van de menschen. Op twee groote boo ten van de Holland-Frieslandlijn waren een 700 ge- noodigden van den heer Burgerhout van de Aviolanda gekomen; zij waren de eenigen, wien tot de vliegboot toegang werd verleend, om haar inwendig te bezich tigen. Den ganschen morgen en Donderdagmiddag tot 2 uur hield de stroom van belangstellenden aan, die den ruimen corridor, de gerieflijk ingerichte rook- salon, de motorcentrale, de stuurhut en haar instru menten, het eetvertrek, de electrisch toegeruste keu ken, ook de waschgelegenheid mot haar keurige toi letten bewonderden en zich nauwelijks konden begrij pen, dat zij niet op een uitstekend ingerichte passa giersboot, maar in een vliegboot waren. Ook nu het gevaarte, goed aan de boeien vastgemaakt, op het wateroppervlak op zijn drijvers lag te schommelen, geraakte men sterk onder den indruk, dat het reizen in dit vliegschip door de lucht met zijn groote stabi liteit alle mogelijke waarborgen van veiligheid biedt. EEN SPORTVLIEGSTER. De eerste van Nederland. Sedert eenige dagen is mej. E. M. M. Versluys, dochter van prof. Versluys te Delft, bazig op vliegveld Waalhaven proeven af te leggen voor haar brevet als vliegster. De eerste Nederlandsche pilote, die enkel uit enthousiasme voor de vliegsport haar brevet wil halen, heeft met haar Pander vliegtuig o.m. reeds haar hoogtevlucht (2000 a 2500 M.) gevlogen, en wanneer zij nu nog haar landings- proeven goed volbrengt en zij blijkt voldoende theore tische kennis te bezitten, zal haar 't brevet worden over handigd. WAARDELOOS BANKPAPIER UITGEGEVEN. Een oplichter aangehouden. Woensdagmiddag heeft te Roosendaal een Zwitser ge tracht door met waardeloos bankpapier te betalen op twee plaatsen, geld los te krijgen. In hotel „Goderie" be stelde hij kamers en bood een biljet van 100 mark aan, waarop hij geld terugontving. Achteraf bleek den hotel houder, dat de man hem een vóóroorlogsch biljet in han den had gestopt, waarom hij de marechaussee waar schuwde. Deze wist den man spoedig op het station te arresteeren. Het bleek dat hij op dezelfde manier ook bij den hotelhouder Merks aan het werk was geweest. Ook van dezen had hij geld weten los te krijgen door een biljet van 100 mark in betaling te geven. Het groot ste deel van het ontvangen geld bleek nog in zijn bezit te zijn. VRACHTAUTO DOOR EEN BRUG GEZAKT. Woensdagavond is een vrachtauto van den dienst Wolvega-Lemmer bij Rottum door de brug over de Van Engelenvaart gezakt. Persoonlijke ongelukken kwamen er niet bij voor. Het verkeer over de brug, die eigendom is van de provincie Friesland, is ge stremd. TT W HlW Ulvenhout, Hubkesdag 1930. Da zijn trieste dagen, die leste die er achter onzen rug leggen, amico. 'k Zet 'r daarom maar boven: „Hub kesdag", waant 't is den dar den November, d'n dag van den Heiligen Hub. Hu- bertus d'n jagerspatroon. Dan vaalt er weer 's wa te schraansen! Dan eten me de Hubkes, kleine kubuskus van krentenmiek, besmeerd mee witte suiker. Waant d'n Huub, motte weten, is 'nen Heilige uit ons conterijen en die houwen me. mee 'n sma kelijk stukske frèèt. in eere! Maar verders is d'n dag al net zoo triest as Alderhei- ligen en Alderzielen. Hagel en rer.gel, d'n Gosgaanschelijken dag en gin schetje zonnelicht. Affijn, laten we nie klagen in deuze dagen. „Wemmen alles wa-d-ons hartje begeert." zee Trui altij, ,.'n goei ge- doeike, 'n lekker vuurke in de plattebuis. 'n vet verken in de kuip. 'n maag die 't aan kan en... wemmen me- kare!" zee ze dan, m^ar da leste op 'n manier, of ze zeggen wil: „prent da veural goed in oew bovenkamer lamzak!" 'k Ben d'r nouw zo'n bietje aan gewend, wa-d-ok tijd zouw worren na dartig jaren, zulde zeggen, maar Trui d'r liefdesverklaringen emmen altij zooiets van: „in naam der wet, 't kot in!" Maar genogt, elk veugeltje zingt zooas 't gebekt is en Trui zingt nouw eenmaal as 'nen wachtmeester van de Masjesees. 'k Zee Zaterdag teugen d'r: „Trui" zee ik, „keb d'n Lode en d'n Pierre gesproken enne..." „Olievrouwkevanscherpeneuvel!" viel ze me in de rede en ze sloeg d'r poelekes in mekare en schudde mee d'ren kop, of 'r ik-weet-nie-wa boven d'r hoofd hong. As ze d'n naam van m'n Belse kammeraads maar heurt, dan hee ze gegeten en gedronken en ge kun nie geleuven, amico, wa-d'd sjarmante tiepen of da zijn en hoeveul leut me al g'ad emmen mee z'n gedrieën! „Geraaien, Trui!" riep ik. „daar gaan me sjuust naar toe, prullemuts" en 'k sloeg ze teugen d'r rokken aan. da-d-et daaronder allemaal hong te schudden. „Zeg. ben- d-n horke belaaitafeld." vroeg ze toen en ze vreef mee d'r haand daar waar 't allemaal op-en-neer gong. Toen trok z'n gezicht of ze zuur pruufde en beweerde, vry- vende: „da kan wel 'n bietje zochter. vrouwenbeul, maar zeg 's, wa-d-is-t'er aan 't haandje mee die twee lieve jongens en jouw?" Toen trok ik 'n gezicht zoo seerejeus, da 'k m'n eigen intusschen 'n plumke mokte, en zee: „wij gaan op bee vaart mee Alderzielen, naar Scherpeneuvel en daar zulde me toch zekers niet van teugenhouwen?" Ze kneep d'r oogkes toen wa toe, liet d'rn mond 'n bietje afzakken, en zonder wa te zeggen vroeg ze op die manier: „vernukte me nouw?" Affijn. om kort te gaan, toen ze eenmaal aan 't Idee gewend was, hè'k meteen steuvig deurgezet erf. 'n uur later zat ik op de fiets naar de Dreef. Zuk ijzer smee ik altij zoo heet meugelijk...!" In de „Tramstatie", zoo hiet d'n estamminee waar 'k afgesproken had, daar zette-n-ik m'n fiets weg en wachtte, onder 'n bokske, op d'n Lood en d'n Pierre, die al gaauw afkwam men. „Wanneer gaat de stoomtram vertrekken madam?" zoo kwam d'n Lood binnen: „en viet 'n bokske, zunne! Ah, d'n Dré, saanté. Pierre kom seffens, die had malheur aan z'nen velo, kapotten baand, maar staamp maar deur, zee ie, naar d'n Dré, ik trek er na de ripperatie wel 's efkens steuvig aan!" „Hoe laat gaat ie ok, madam, van deuze statie?" „Drei uur en 'n haalf asteblief!" „Dan emmen nog tijd voor twie bokskes, doe-d-'s vol, madammeke, waant we motten op beeweg, zunne!" „Naar d'n Scharpeneuvel menierke?" „Ah zjuust, goe gezien, m'n hondje!" En 't madammeke, vet as 'n verkens-rolladee, kwam weer aangewaggeld mee twee schuimende bokskes. „Twie fraank, astebleift; mercidaankuwel", en de fraankskes glejen in d'n zak van d'ren schort, onderwijle d'r haanden droogvrijvend over d'ren buik. D'n Pierre kwam al gauw aangetrapt, mee 'nen ron den rug, gebogen over z'n laag stuur as 'nen wasch- echten sprinter en d'n statiechef kwam zeggen as da me seffens gongen wegtrekken. Me zijn in d'n Aanvèrs gekomen, 's aves van d'n Al- derheiligen, onder 'n weer of 't Alleduvels was, volgens d'n Pierre. 't Rengelwater sloeg teugen de kaseiën da- d-et allegaar kledderde. De Meir zag blaauw. En in de stamminee's waar 't veuls te wèrm was, daar trok d'n natten daamp uit de frakken teugen de ramen aan, da ze dof besloegen. Druppels as duifeiers bibberden aan koezijnen en zon neschermen en nouw en dan viel er zo'n dink in oewen nek mee 'nen vetten smak en liep over oew vel tot aan oew enkels toe. „Mieldetonnèèr", vloekte d'n Lood. „as 't triepel was of bok, ollee, 'k zou nog nikske nie zeggen nie, maar al da dunne water," en toen trok ie 'n ge zicht of 't essetee was, wat er allegaar naar benejen kwam vallen. Toch emmen leut g'ad, dieën avond. Me zijn eerst 'n petatje gaan gebruiken mee 'n blef- stukske in 't „Bruin Pèèrd", emmen toen 'n logementje gezocht en toen hadden me d'n tijd tot d'n aanderen dag veur louter plazier en emmen Alderheiligen gevierd zonder éénen over te slaan. Nouw witte genogt! 't Was d'n aanderen mergen nie veul beter. En 't zag er naar uit da-d-et nog gemeener worren gong as daags tervoren. De leste gele blaaikes slierden laanks m'n raam drie hoog van de kaseiën-af en de sturm dee de ramen rinkkinkelen. Naast m'n kamer, waar de Lood logeerde, daar knalde „iets" da-d-et bed krokte en 'k riep: „ók goeienmergen, Lood!" En de Lood lachte-n-'t heele logement wakker. Pierre, die aan d'n aanderen kaant te slapen lag, ik lag mee m'n kamerke tusschen huilie in, begos ok te lachen, dus ge hoef nie te vragen hoe da sein op d'n korten golf afgestooten was! „Da motte straks nie doen, Lood, riep d'n Pierre, „waant dan blaasde al de zouzjie-kes uit In Scherpen euvel" en ik lachte dat de zeep in m'n neus kroop onder 't fonteintje van m'n slopkamer. En veur 't haalf negen was, toen hadden me al naar de kerk gewiest, ont beten en... gelachen da m'n gezicht er moei van wier Toen emmen onzen „ottoow" opgezocht, 'n vrachtau- toow mee stoeltjes d'rin gezet en 'n zeil d'r over en zoo zijn me-n-op beeweg getrokken. Nouw. we hadden 'n zestig kilowmeters veur d'n boeg en da gong holderden- bolder over de kaseikes, waarmee de wegels in Vlaan deren zijn geplaveid, berg-op en berg-af. zooda soms alle vier de pootjes van oewen stoel, tegelijk van d'n vloer afgongen. Op 't lest emmen dan ok de zaak maar om gekeerd en zijn onderde stoeltjes gaan zitten. In Lier zijn me begonnen even aan te leggen, in d'n estamminee „Bij den Koster", en daarh 'k 'n lekker filterke zwarte koffie genomen om weer wa-d-op verhaal te komen. Waant da gebots op die kaseikes, zooda-ge-'t gevuul krijgt da-d-et wit van oew oogen uit oew neusgaten zal druppen, daar motte wezenlijk effen aan wennen. Op 't lest, as ge gewend zijt, dan is 't, alsof heel de waereld op-en-neer titst en da ge zeivers stil zit Dan pas zij-de-r goed deur. Tooh hadden me nog gemak van de stoeltjes. Want op Scherpeneuvel was kollessaol veul volk. De pel- grimmekes krioelden tusschen de kramen; deur de kerk, laanks d'n kruisweg; in de stammineekes, ieveraans! „Ollee, menierke." riep 'n dik verkopsterke, „nlemt 'n pakket van deus bouzie—kes mee; twie fraank aste- blieft!" En al gaauw zatten ons zakken vol mee de vierkaantige, blaauwe pakken kèèrsen, ten plaziere van 't madammeke en de zieltjes in 't vagevuur, waarveur me ze zouwen braanden. Ge kost 'r alles krijgen, veur ziel en lichaam op da kermiske, da mee z'n kraamkes op 't glooiend kerk plein, onder de groote boomen teugen de schoone, ouwe kerk van Onze lieve Vrouw van Scherpeneuvel sting aangeleund. Patemosterkes, zoogoed as kruisbeeldekes in elke grotte. Vlschhaken en brokskes veur d'n hoest. Segaren die ge wèl en nie kos rooken, affijn, te veul om op te noemen. En de vette geuren van snert, oliekoeken en paling dreven onder de boomen deur in oew neusgaten. „Mannen," zee d'n Pierre, „nouw kosten we eerst wel 's 'n kruiswegeltje gaan bidden achter de kerk. Dan gaan me nog 'n bokske vatten en 'nen petatfriet en kunnen me d'r efkes teugen." Da wier aangenomen. Maar onder 't bidden van den krulsgaank laanks do gebeitelde staties die in d'n grond stingen, begon 't te rengelen en te sturmen, dat de Lood weer 'n vies ge zicht gong trekken. Me zakten steuvig vast in 't oker geel van d'n vetten leem en op 't lest waren m'n broeVjs- pijpen en schoenen éénen klomp van gelen leem gewor- ren. As olifaanten baggerden me deur Scherpeneuvel, en prevelden ons Vader-onskes. En toen me gedaan hadden, was nog méér volk in 't durpke gekomen. Autoowbussen, zoo hoog as do huiskes, die vulden de smalle strotjes, die óp-loopen naar de kerk. Nachtelijk duster gong over 't durp dalen en in de verte, over de koppen henen, daar gopte do kerk heelegaar open en vloeide-n-'t goud van de du- zenden blaanke kèèrsen-lichten van 't altaar af as 'nen klèèren opgaank van de zon. De ouwe geveltjes van de winkeltjes %n kafee-kes, die dropen van d'n rengel en moei leunden ze teugen mekaren aan. Me troffen 't. In ons stamminee was sjuust 'n en kapelaan, de bruur van d'n kastelein, en die was zoo goed om ons kerskes effen te zegenen, toen de Lood 'm aan z'nen sjerp trok. „Och, menier de Paster," vroeg ie, „d'n zegen op ons bougle-kes asteblieft," en de kaplaan. 'nen aarlgen goelen tlep, was dalek gereed om ons kerskes effen onderhaanden te nemen. „Drienkt 'n pintje mee, menier de Pastor asteblief?" vroeg d'n Pierre. „Zekers," zee-t-ie, ik zal ze seffens halen, waant 't is zoo druk, zunne!" En toen emmen geklonken mee onzen nuuwen vriend de pastor, op 'n laank leven en 'n goeie gezondheid, zooas da-d-op Aller zielen past in deus streken. „Komen guilie van ver?" vroeg ie toen. „Wij van Meersel, teugen de Oollaandsche grenzen aan," zee d'n Lood en hier d'n Dré. van Ul venhout, da's al Ollaand, is nie Dré?" „Ja, da's Neder- laand,' zee ik. „Hoe zij-de gekomen?' vroeg ie toen. „Mee d'n autoow", zee d'n Lood deftig „Zekers," vulde d'n Pierre aan, „mee d'n ottoow, me nier de pastor en 'nen schoonen wagel, zunne! Hij lopt op ijzeren baanden!" „Awèl," zee d'n pastor, „die hoefde nooit nie op te blazen nie, mannen!" „Goe gezien, zoo is 't," deed 'n Lood seerjeus, „nooit gin mankementen, ollee santé!" En lachende liep 't donker bokbier klokkend in de strotten „Getrouwd, mannen?" vroeg de pastoor. „Alle drei," verzekerde d'n Lood, „en nog al in erge mate, menier de pastor!" „Nouw mannen," lachte toen menier pastoor, „nen goelen devoosie en de complementen thuis, zunne!" ,,'t Zal er nie aan mankeeren," verzekerden wij: „en veul bedaankt!" Toen wulfde-n-ie mee z'n haand, of ie zeggen wouw: ,,'t is tóch goed, horre; ginnen daank schuldig en toen moest ie ieveraans verderop aan 'n tafeltje weer de bouzjiekes zegenen. Toen zijn me 'n stukske gaan schraansen. Maar 't was daar zóó vol, da-me-n-ons stoltjes uit d'n autoow zijn gaan halen en zoo laanks de buljert gezet emmen en ons mael gedaan. De petat-friet gong er in as m'n huwelijksaanzoek bij Trui indertijd en toen me vol zatten tot ons neusgaten en weer wa opgedroogd en verwèrmd waren toen pakte d'n Pierre z'n kerskes veur d'n dag en zee: „Sa, hier is 't geriedschap, 'k ben gerled veur alles wa komen gaat, al vaalt er essetee uit de lochten!" Toen efkens naar d'n pisijn om ons op te knappen en daar stlng 'n boske van zeuven jaren, ok 'n pel-' grimmeke, te perbeeren, te perbeeren, maar hij was veul te klein, da-d-aarig Vlamingske. „Ah, Chareltje, kun-d-'r nie aan," lachte d'n Lood, „doe-g-'et er maar onder menneke, as gij 't maar kwijt zijt, zunne!" En Chareltje dee z'n best! Keb me-'nen aap gelachen! 't Lof konnen me nie ln! Dus bleven me mee de duuzenden overigen op de kaseikes staan in d'n diepen duster van d'n triesten Allerzielendag. De meziek sting opgesteld. De kerk open. En altij-nog vloeide-n-'t goud laanks d'n tabernakel op 'n wonderschoone wijze. We begon nen de kerskes aan te steken, zoo in onzen frak, teugen d'n stürm in. 't Kèèrsvet liep somwijlen over oew vin gers, zoo swiepte de stürm uit de inktzwaarte lochten. 't Schoonste mement gong aanbreken. En d'n dag treurde weg in d'n nacht. De boomen traanden d'r druppen ter èèrde en bogen d'r kruinen onder d'n stürm. De vlammekes van de bouzjiekes gongen lichten in d'n düster van d'n dag. Toen kwam 't Allerheiligste naar bulten. Me knielden allegaar, mee ons klak in onzen zak en de kerskes mee de hasmden beschermend teugen 't vuile weer, op de harde kaseiën en me vroegen onslieve- neerke compassie mee de zieltjes in 't vagevuur. Toen gongen me naar 't grasveldje achter de kerk en plantten de kerskes in den klei. En onder onzen frak bleven ze braanden, zoolaank as 't Alderheiligste buiten was, in 't durpke, waar ievers de kerskes in duuzenden vlamden. Toen 't gedaan was, de kerskes uitgeblazen, toen trok ken me rillend van kouw allegaar naar onze autoows, velo's, sjeezen en stoomtrammekes en bussen. En verspreidden deze slierten van beevaartgangers, zich op de donkere, laange wegels, die daar deur 't Katholieke Land van Vlaanderen slingeren. Toen ging 't weer op huis aan, iaanks de kapellekes van Onsllevrouwke die ievers laanks den weg staan cn laanks de krüskens, op de soldatengraven in dazelfde Al lerzielenlaand. En as me in d'n „attoow" zatten, diep verscholrai in 'n hoekske, nikske aanders was te zien as de drie gloeiende puntekes van ons segaren, toen zee d'n Lood: „wa peisde Dré, zouw onslieveneerke m'nen Loewie emmen bienen gelaten In d'n hemel? Zou 'm compas sie emmen g'ad mee onzen jongen? „Lood," zee ik, „gevallen soldaten emmen vast 'n 9tripke veur. jonken, en deuzen beeweg hee vandaag dubbel geteld!" En amico, 'k was blij da-d-et zoo donker was in onzen ottoow-mee-ijzeren-baanden" waant 'n traan in 'n man nenoog, die sta zoo klenderachtig, ee? Ik gaai er afscheien. 'k Zou zoo gère deur blijven vertellen, maar lk kan oew heele kraant nie volkalken! Dus veul groeten van Trui en as altij gin horke min der van oewen toet a voe

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 17