SchagerCourant
Zaterdag 8 November 1930.
73ste Jaargang. No. 8762
Vijfde Blad.
DO X!
Binnenlandsch Nieuws.
Steun aan de
aardappelmeelindustrie.
De DO X te Amsterdam.
JJ FEUILLETON-
f| VERTELLINGEN. 1
Brabantsche brieven.
Wond're, wond're watervogel.
Die daar door de luchten vloog,
Zeker van Uw machtig kunnen,
Als een wonder voor het oog,
Die Uw breede vleugels spreidde
Naar een verren horizon,
En als koning van het luchtruim
Zóó Uw eersten vlucht begonl
Hoog bewoog' zich Uw gevaarte
In de najaarszonneschijn,
Langs de uitgestrekte armen
Van den ouden vader Rijn,
Die zijn meest moderne kleinkind,
Onbewogen, stoer en stram,
Maar vol trots den goeden weg wees
Naar het verre Amsterdam!
Kleine menschjes in de straten
Liepen stomverbaasd te hoop,
En ze wezen en ze tuurden
Naar Uw onvervaarden loop.
En ze juichten en ze riepen,
Was dit alles wel een feit,
Dat daar aandreef door de luchten,
Was 't een droom of werk'lijkheid?!
Rustig ligt ge nu te wachten,
Onverstoorbaar en voldaan,
Om opnieuw weer op te stijgen
Langs een zelfgekozen baan,
Om de wereld te bewijzen,
Dat een nieuwe toekomst wacht,
Die een vasten steun moet vinden
In Uw ongebroken kracht!
Wond're, wond're watervogel,
Vliegt maar veilig op Uw reis,
Gij doorschouwt het groote wonder
Van een grootschen toekomst-eisch!
Laat dan Uw motoren ronken,
Dat het davert langs de zee,
De bewond'ring dezer wereld
Vaart al juichend met U mee!!
November 1930.
(Nadruk verboden.)
KROES.
Een wetsontwerp.
Een wetsontwerp, betreffende steun aan de aardap-
pelmeelnijverheid heeft het departement van blnnen-
alndsche zaken en landbouw verlaten.
Onderzoek.
De in overleg tusschen de ministers van binnenland-
sche zaken en landbouw en van financiën benoemde
commissie, bestaande uit de heeren mr. dr. G. W. J.
Bruins, Koninklijk commissaris bij de Nederlandsche
Bank; mr. dr. A. van Doorninck, thesaurier-generaal bij
het departement van financiën en mr. G. W. Spitzen,
referendaris aan het ministerie van binnenlandsche za
ken enlandbouw, die advies had te geven over de vraag,
of er aanleiding bestaat, steun te verleenen aan de aard-
appelmeelnijverheid in den vorm van een crediet aan het
Coöperatieve Aardappelmeel-verkoopbureau te Veendam,
de centrale voor het meerendeel der coöperatieve aard
appelmeelfabrieken, heeft aan een rijksaccountant een
onderzoek opgedragen omtrent de financieele gestie van
het verkoopbureau en de aardappelmeelfabrieken.
In dit verband herinnert het „Hsbl." aan een door
haar voorafgaand gepubliceerd bericht hetgeen wij
overnamen. Red. S. C. n.1. dat een regeeringscom-
snissie van drie bezig is, een eventueel crediet
aan de aardappelmeelindustrie voor te bereiden.
Het blad kan in aansluiting op dat bericht dan ook
de verzekering geven, dat bovengenoemd wetsontwerp
de voorziening in dat crediet behelst.
Hieruit volgt dan dus, dat de regeering de aardappel
meelindustrie nietwenscht te steunen door
middel van verplichte menging van tien procent aardap
pelmeel door het meel voor de broodbereidtng, doch door
het verleenen van credieten ter financiering van de
groote, vrijwel onverkoopbare hoeveelheden aardappel
meel.
De combinatie maal- en menggebod voor tarwe plus
menggebod voor aardappelmaal is dus van de baan.
Behoudens goedkeuring door de Kamers, zal de tarwe
dus worden geholpen zij het ook niet meer in dit
jaar door een maal- en menggebod en de Veen
koloniale aardappel door credieten.
DOOR EEN DRIJFRIEM GEGREPEN.
Een man levensgevaarlijk gewond.
Woensdagavond is in de electrische centrale te Nij
megen de 45-jarige P. A. Vermeulen, die met twee
bankwerkers opdracht had gekregen tot het reparee
rt van een kettingrooster, door een drijfriem gegre-
Pt, waadoor hem de kleeren van het lichaam wer
den gerukt en hijzelf zware kneuzingen en verwon
dingen bekwam. Het slachtoffer is per ziekenauto
overgebracht naar het St. Cansius ziekenhuis. Zijn
toestand is levensgevaarlijk.
KOLENDAMP-VERGIFTIGING.
Te Montfoort heeft zich een geval van kool-oxyde-
^rgiftiging voorgedaan bij den kleermaker Van Breu-
kelen, in wiens kleermakerij een test met smeulende
houtskool stond, die ging rooken. Al spoedig was het
vertrekje gevuld met vergiftige dampen. De kleerma
ker werd hierdoor hedwolmd en viel bewusteloos
neer. Een spoedig ontboden dokter stelde kool-oxyde-
vergiftiging vast en schreef het slachtoffer eenige da
gen rust voor.
Incidenten bij de aankomst. Gevaar van
Blitziicht.
Woensdagmiddag hebben zich bij de aankomst van
de Do X op het water eenige incidenten plaats ge
had. De motorbooten met belangstellenden waren
zoo dicht bij de vliegboot genaderd, dat gevaar voor
aanvaring ontstond.
Echter was de commandant van de Do X niet zoo
zeer hierover verontwaardigd, als wel over het op
treden van een persfotograaf, die juist onder een der
vleugels, waaronder zich de voedingreservoirs der
motoren bevinden, met kunstlicht opereerde. Ook de
andere officieren van do Do X waren hierover zoor
verontwaardigd en eisehton de onmiddellijke verwij
dering van den persfotograaf.
Uit Frankfort wordt gemeld, dat Geisenheimer, die
als verslaggever der Frakf. Ztg. aan den tocht, van
den Do X heeft deelgenomen, de ontvangst van de
vliegboot te Amsterdam niet erg gastvrij noemt, en de
organisatie bij de aankomst volstrekt onvoldoende
vond. De politie had z.i. geen afdoende maatregelen
van orde getroffen.
De tocht van de Do X van Friedrichshafen naar
Amsterdam heeft 5 uur en 10 minuten geduurd. Er is
met een gemiddelde snelheid van 164.80 K.M. per uur
gevlogen.
Luchtpost met de Do X.
Blijkens nader ontvangen bericht is het niet mo
gelijk, de ten postkantore Amsterdam aanwezige cor
respondentie, bestemd om met de Do X naar Amerika
te worden verzonden, reeds thans aan boord van ge
noemd vliegtuig te brengen. Deze correspondentie
wordt thans naar Friedrichshafen verzonden.
Het ligt in het voornemen alle poststukken voor
het vliegtuig aldaar te verzamelen, deze vervolgens
per trein naar Coruna te vervoeren en aldaar aan
boord van het vliegtuig te brengen. Op het traject van
Friedrichshafen naar Coruna neemt de Do X geen
post aan boord.
De belangstelling voor het vliegschip.
De belangstelling voor het vliegschip is buitenge
woon groot.
Terwijl Donderdagmorgen de Do X voor de loodsen
van den marïnevliegdienst bij Schellingwoude ge
meerd lag, was er onophoudelijk een groote drukte
van belangstellenden, waartoe het prachtige najaars
weer niet weinig meewerkte. Honderden motorbooten
en andere vaartuigen zijn door de Oranjesluizen ge
komen en voeren rondom het gevaarte, dat van alle
Een kijkje in de passagiersruimte.
kanten bekeken en gefotografeerd werd. Ook op den
Waterlandschen Zeedijk in de richting Durgerdam
was het zwart van de menschen. Op twee groote boo
ten van de Holland-Frieslandlijn waren een 700 ge-
noodigden van den heer Burgerhout van de Aviolanda
gekomen; zij waren de eenigen, wien tot de vliegboot
toegang werd verleend, om haar inwendig te bezich
tigen. Den ganschen morgen en Donderdagmiddag
tot 2 uur hield de stroom van belangstellenden aan,
die den ruimen corridor, de gerieflijk ingerichte rook-
salon, de motorcentrale, de stuurhut en haar instru
menten, het eetvertrek, de electrisch toegeruste keu
ken, ook de waschgelegenheid mot haar keurige toi
letten bewonderden en zich nauwelijks konden begrij
pen, dat zij niet op een uitstekend ingerichte passa
giersboot, maar in een vliegboot waren. Ook nu het
gevaarte, goed aan de boeien vastgemaakt, op het
wateroppervlak op zijn drijvers lag te schommelen,
geraakte men sterk onder den indruk, dat het reizen
in dit vliegschip door de lucht met zijn groote stabi
liteit alle mogelijke waarborgen van veiligheid biedt.
EEN SPORTVLIEGSTER.
De eerste van Nederland.
Sedert eenige dagen is mej. E. M. M. Versluys, dochter
van prof. Versluys te Delft, bazig op vliegveld Waalhaven
proeven af te leggen voor haar brevet als vliegster. De
eerste Nederlandsche pilote, die enkel uit enthousiasme
voor de vliegsport haar brevet wil halen, heeft met haar
Pander vliegtuig o.m. reeds haar hoogtevlucht (2000 a
2500 M.) gevlogen, en wanneer zij nu nog haar landings-
proeven goed volbrengt en zij blijkt voldoende theore
tische kennis te bezitten, zal haar 't brevet worden over
handigd.
WAARDELOOS BANKPAPIER UITGEGEVEN.
Een oplichter aangehouden.
Woensdagmiddag heeft te Roosendaal een Zwitser ge
tracht door met waardeloos bankpapier te betalen op
twee plaatsen, geld los te krijgen. In hotel „Goderie" be
stelde hij kamers en bood een biljet van 100 mark aan,
waarop hij geld terugontving. Achteraf bleek den hotel
houder, dat de man hem een vóóroorlogsch biljet in han
den had gestopt, waarom hij de marechaussee waar
schuwde. Deze wist den man spoedig op het station te
arresteeren. Het bleek dat hij op dezelfde manier ook
bij den hotelhouder Merks aan het werk was geweest.
Ook van dezen had hij geld weten los te krijgen door
een biljet van 100 mark in betaling te geven. Het groot
ste deel van het ontvangen geld bleek nog in zijn bezit
te zijn.
VRACHTAUTO DOOR EEN BRUG GEZAKT.
Woensdagavond is een vrachtauto van den dienst
Wolvega-Lemmer bij Rottum door de brug over de
Van Engelenvaart gezakt. Persoonlijke ongelukken
kwamen er niet bij voor. Het verkeer over de brug,
die eigendom is van de provincie Friesland, is ge
stremd.
TT
W HlW
Ulvenhout, Hubkesdag 1930.
Da zijn trieste dagen, die
leste die er achter onzen
rug leggen, amico. 'k Zet 'r
daarom maar boven: „Hub
kesdag", waant 't is den dar
den November, d'n dag
van den Heiligen Hub. Hu-
bertus d'n jagerspatroon.
Dan vaalt er weer 's wa te
schraansen! Dan eten me de
Hubkes, kleine kubuskus van
krentenmiek, besmeerd mee
witte suiker. Waant d'n
Huub, motte weten, is 'nen
Heilige uit ons conterijen en
die houwen me. mee 'n sma
kelijk stukske frèèt. in eere!
Maar verders is d'n dag al net zoo triest as Alderhei-
ligen en Alderzielen.
Hagel en rer.gel, d'n Gosgaanschelijken dag en gin
schetje zonnelicht.
Affijn, laten we nie klagen in deuze dagen. „Wemmen
alles wa-d-ons hartje begeert." zee Trui altij, ,.'n goei ge-
doeike, 'n lekker vuurke in de plattebuis. 'n vet verken
in de kuip. 'n maag die 't aan kan en... wemmen me-
kare!" zee ze dan, m^ar da leste op 'n manier, of ze
zeggen wil: „prent da veural goed in oew bovenkamer
lamzak!"
'k Ben d'r nouw zo'n bietje aan gewend, wa-d-ok tijd
zouw worren na dartig jaren, zulde zeggen, maar Trui
d'r liefdesverklaringen emmen altij zooiets van: „in naam
der wet, 't kot in!"
Maar genogt, elk veugeltje zingt zooas 't gebekt is en
Trui zingt nouw eenmaal as 'nen wachtmeester van de
Masjesees.
'k Zee Zaterdag teugen d'r: „Trui" zee ik, „keb d'n
Lode en d'n Pierre gesproken enne..."
„Olievrouwkevanscherpeneuvel!" viel ze me in de rede
en ze sloeg d'r poelekes in mekare en schudde mee d'ren
kop, of 'r ik-weet-nie-wa boven d'r hoofd hong. As ze
d'n naam van m'n Belse kammeraads maar heurt, dan
hee ze gegeten en gedronken en ge kun nie geleuven,
amico, wa-d'd sjarmante tiepen of da zijn en hoeveul leut
me al g'ad emmen mee z'n gedrieën!
„Geraaien, Trui!" riep ik. „daar gaan me sjuust naar
toe, prullemuts" en 'k sloeg ze teugen d'r rokken aan.
da-d-et daaronder allemaal hong te schudden. „Zeg. ben-
d-n horke belaaitafeld." vroeg ze toen en ze vreef mee
d'r haand daar waar 't allemaal op-en-neer gong. Toen
trok z'n gezicht of ze zuur pruufde en beweerde, vry-
vende: „da kan wel 'n bietje zochter. vrouwenbeul, maar
zeg 's, wa-d-is-t'er aan 't haandje mee die twee lieve
jongens en jouw?"
Toen trok ik 'n gezicht zoo seerejeus, da 'k m'n eigen
intusschen 'n plumke mokte, en zee: „wij gaan op bee
vaart mee Alderzielen, naar Scherpeneuvel en daar zulde
me toch zekers niet van teugenhouwen?"
Ze kneep d'r oogkes toen wa toe, liet d'rn mond 'n
bietje afzakken, en zonder wa te zeggen vroeg ze op die
manier: „vernukte me nouw?"
Affijn. om kort te gaan, toen ze eenmaal aan 't Idee
gewend was, hè'k meteen steuvig deurgezet erf. 'n uur
later zat ik op de fiets naar de Dreef. Zuk ijzer smee
ik altij zoo heet meugelijk...!"
In de „Tramstatie", zoo hiet d'n estamminee waar 'k
afgesproken had, daar zette-n-ik m'n fiets weg en
wachtte, onder 'n bokske, op d'n Lood en d'n Pierre, die
al gaauw afkwam men.
„Wanneer gaat de stoomtram vertrekken madam?"
zoo kwam d'n Lood binnen: „en viet 'n bokske, zunne!
Ah, d'n Dré, saanté. Pierre kom seffens, die had malheur
aan z'nen velo, kapotten baand, maar staamp maar
deur, zee ie, naar d'n Dré, ik trek er na de ripperatie
wel 's efkens steuvig aan!"
„Hoe laat gaat ie ok, madam, van deuze statie?"
„Drei uur en 'n haalf asteblief!"
„Dan emmen nog tijd voor twie bokskes, doe-d-'s vol,
madammeke, waant we motten op beeweg, zunne!"
„Naar d'n Scharpeneuvel menierke?"
„Ah zjuust, goe gezien, m'n hondje!"
En 't madammeke, vet as 'n verkens-rolladee, kwam
weer aangewaggeld mee twee schuimende bokskes. „Twie
fraank, astebleift; mercidaankuwel", en de fraankskes
glejen in d'n zak van d'ren schort, onderwijle d'r haanden
droogvrijvend over d'ren buik.
D'n Pierre kwam al gauw aangetrapt, mee 'nen ron
den rug, gebogen over z'n laag stuur as 'nen wasch-
echten sprinter en d'n statiechef kwam zeggen as da me
seffens gongen wegtrekken.
Me zijn in d'n Aanvèrs gekomen, 's aves van d'n Al-
derheiligen, onder 'n weer of 't Alleduvels was, volgens
d'n Pierre. 't Rengelwater sloeg teugen de kaseiën da-
d-et allegaar kledderde. De Meir zag blaauw. En in de
stamminee's waar 't veuls te wèrm was, daar trok d'n
natten daamp uit de frakken teugen de ramen aan, da
ze dof besloegen.
Druppels as duifeiers bibberden aan koezijnen en zon
neschermen en nouw en dan viel er zo'n dink in oewen
nek mee 'nen vetten smak en liep over oew vel tot aan
oew enkels toe. „Mieldetonnèèr", vloekte d'n Lood. „as
't triepel was of bok, ollee, 'k zou nog nikske nie zeggen
nie, maar al da dunne water," en toen trok ie 'n ge
zicht of 't essetee was, wat er allegaar naar benejen
kwam vallen.
Toch emmen leut g'ad, dieën avond.
Me zijn eerst 'n petatje gaan gebruiken mee 'n blef-
stukske in 't „Bruin Pèèrd", emmen toen 'n logementje
gezocht en toen hadden me d'n tijd tot d'n aanderen dag
veur louter plazier en emmen Alderheiligen gevierd
zonder éénen over te slaan.
Nouw witte genogt!
't Was d'n aanderen mergen nie veul beter. En 't zag
er naar uit da-d-et nog gemeener worren gong as daags
tervoren. De leste gele blaaikes slierden laanks m'n raam
drie hoog van de kaseiën-af en de sturm dee de ramen
rinkkinkelen.
Naast m'n kamer, waar de Lood logeerde, daar knalde
„iets" da-d-et bed krokte en 'k riep: „ók goeienmergen,
Lood!" En de Lood lachte-n-'t heele logement wakker.
Pierre, die aan d'n aanderen kaant te slapen lag, ik
lag mee m'n kamerke tusschen huilie in, begos ok te
lachen, dus ge hoef nie te vragen hoe da sein op d'n
korten golf afgestooten was!
„Da motte straks nie doen, Lood, riep d'n Pierre,
„waant dan blaasde al de zouzjie-kes uit In Scherpen
euvel" en ik lachte dat de zeep in m'n neus kroop
onder 't fonteintje van m'n slopkamer. En veur 't haalf
negen was, toen hadden me al naar de kerk gewiest, ont
beten en... gelachen da m'n gezicht er moei van wier
Toen emmen onzen „ottoow" opgezocht, 'n vrachtau-
toow mee stoeltjes d'rin gezet en 'n zeil d'r over en zoo
zijn me-n-op beeweg getrokken. Nouw. we hadden 'n
zestig kilowmeters veur d'n boeg en da gong holderden-
bolder over de kaseikes, waarmee de wegels in Vlaan
deren zijn geplaveid, berg-op en berg-af. zooda soms alle
vier de pootjes van oewen stoel, tegelijk van d'n vloer
afgongen. Op 't lest emmen dan ok de zaak maar om
gekeerd en zijn onderde stoeltjes gaan zitten. In Lier
zijn me begonnen even aan te leggen, in d'n estamminee
„Bij den Koster", en daarh 'k 'n lekker filterke zwarte
koffie genomen om weer wa-d-op verhaal te komen.
Waant da gebots op die kaseikes, zooda-ge-'t gevuul
krijgt da-d-et wit van oew oogen uit oew neusgaten zal
druppen, daar motte wezenlijk effen aan wennen. Op 't
lest, as ge gewend zijt, dan is 't, alsof heel de waereld
op-en-neer titst en da ge zeivers stil zit Dan pas zij-de-r
goed deur.
Tooh hadden me nog gemak van de stoeltjes. Want
op Scherpeneuvel was kollessaol veul volk. De pel-
grimmekes krioelden tusschen de kramen; deur de kerk,
laanks d'n kruisweg; in de stammineekes, ieveraans!
„Ollee, menierke." riep 'n dik verkopsterke, „nlemt
'n pakket van deus bouzie—kes mee; twie fraank aste-
blieft!" En al gaauw zatten ons zakken vol mee de
vierkaantige, blaauwe pakken kèèrsen, ten plaziere van
't madammeke en de zieltjes in 't vagevuur, waarveur
me ze zouwen braanden.
Ge kost 'r alles krijgen, veur ziel en lichaam op da
kermiske, da mee z'n kraamkes op 't glooiend kerk
plein, onder de groote boomen teugen de schoone, ouwe
kerk van Onze lieve Vrouw van Scherpeneuvel sting
aangeleund. Patemosterkes, zoogoed as kruisbeeldekes
in elke grotte. Vlschhaken en brokskes veur d'n hoest.
Segaren die ge wèl en nie kos rooken, affijn, te veul
om op te noemen.
En de vette geuren van snert, oliekoeken en paling
dreven onder de boomen deur in oew neusgaten.
„Mannen," zee d'n Pierre, „nouw kosten we eerst
wel 's 'n kruiswegeltje gaan bidden achter de kerk.
Dan gaan me nog 'n bokske vatten en 'nen petatfriet
en kunnen me d'r efkes teugen." Da wier aangenomen.
Maar onder 't bidden van den krulsgaank laanks do
gebeitelde staties die in d'n grond stingen, begon 't te
rengelen en te sturmen, dat de Lood weer 'n vies ge
zicht gong trekken. Me zakten steuvig vast in 't oker
geel van d'n vetten leem en op 't lest waren m'n broeVjs-
pijpen en schoenen éénen klomp van gelen leem gewor-
ren. As olifaanten baggerden me deur Scherpeneuvel,
en prevelden ons Vader-onskes.
En toen me gedaan hadden, was nog méér volk in
't durpke gekomen. Autoowbussen, zoo hoog as do
huiskes, die vulden de smalle strotjes, die óp-loopen
naar de kerk. Nachtelijk duster gong over 't durp dalen
en in de verte, over de koppen henen, daar gopte do
kerk heelegaar open en vloeide-n-'t goud van de du-
zenden blaanke kèèrsen-lichten van 't altaar af as 'nen
klèèren opgaank van de zon. De ouwe geveltjes van
de winkeltjes %n kafee-kes, die dropen van d'n rengel
en moei leunden ze teugen mekaren aan. Me troffen 't.
In ons stamminee was sjuust 'n en kapelaan, de bruur
van d'n kastelein, en die was zoo goed om ons kerskes
effen te zegenen, toen de Lood 'm aan z'nen sjerp trok.
„Och, menier de Paster," vroeg ie, „d'n zegen op
ons bougle-kes asteblieft," en de kaplaan. 'nen aarlgen
goelen tlep, was dalek gereed om ons kerskes effen
onderhaanden te nemen.
„Drienkt 'n pintje mee, menier de Pastor asteblief?"
vroeg d'n Pierre. „Zekers," zee-t-ie, ik zal ze seffens
halen, waant 't is zoo druk, zunne!" En toen emmen
geklonken mee onzen nuuwen vriend de pastor, op 'n
laank leven en 'n goeie gezondheid, zooas da-d-op Aller
zielen past in deus streken. „Komen guilie van ver?"
vroeg ie toen. „Wij van Meersel, teugen de Oollaandsche
grenzen aan," zee d'n Lood en hier d'n Dré. van Ul
venhout, da's al Ollaand, is nie Dré?" „Ja, da's Neder-
laand,' zee ik.
„Hoe zij-de gekomen?' vroeg ie toen.
„Mee d'n autoow", zee d'n Lood deftig
„Zekers," vulde d'n Pierre aan, „mee d'n ottoow, me
nier de pastor en 'nen schoonen wagel, zunne! Hij lopt
op ijzeren baanden!"
„Awèl," zee d'n pastor, „die hoefde nooit nie op te
blazen nie, mannen!"
„Goe gezien, zoo is 't," deed 'n Lood seerjeus, „nooit
gin mankementen, ollee santé!" En lachende liep 't
donker bokbier klokkend in de strotten
„Getrouwd, mannen?" vroeg de pastoor.
„Alle drei," verzekerde d'n Lood, „en nog al in erge
mate, menier de pastor!"
„Nouw mannen," lachte toen menier pastoor, „nen
goelen devoosie en de complementen thuis, zunne!"
,,'t Zal er nie aan mankeeren," verzekerden wij: „en
veul bedaankt!" Toen wulfde-n-ie mee z'n haand, of ie
zeggen wouw: ,,'t is tóch goed, horre; ginnen daank
schuldig en toen moest ie ieveraans verderop aan 'n
tafeltje weer de bouzjiekes zegenen.
Toen zijn me 'n stukske gaan schraansen. Maar 't
was daar zóó vol, da-me-n-ons stoltjes uit d'n autoow
zijn gaan halen en zoo laanks de buljert gezet emmen
en ons mael gedaan. De petat-friet gong er in as m'n
huwelijksaanzoek bij Trui indertijd en toen me vol
zatten tot ons neusgaten en weer wa opgedroogd en
verwèrmd waren toen pakte d'n Pierre z'n kerskes
veur d'n dag en zee: „Sa, hier is 't geriedschap, 'k ben
gerled veur alles wa komen gaat, al vaalt er essetee
uit de lochten!"
Toen efkens naar d'n pisijn om ons op te knappen
en daar stlng 'n boske van zeuven jaren, ok 'n pel-'
grimmeke, te perbeeren, te perbeeren, maar hij was veul
te klein, da-d-aarig Vlamingske.
„Ah, Chareltje, kun-d-'r nie aan," lachte d'n Lood,
„doe-g-'et er maar onder menneke, as gij 't maar kwijt
zijt, zunne!" En Chareltje dee z'n best! Keb me-'nen
aap gelachen!
't Lof konnen me nie ln! Dus bleven me mee de
duuzenden overigen op de kaseikes staan in d'n diepen
duster van d'n triesten Allerzielendag. De meziek sting
opgesteld.
De kerk open. En altij-nog vloeide-n-'t goud laanks
d'n tabernakel op 'n wonderschoone wijze. We begon
nen de kerskes aan te steken, zoo in onzen frak, teugen
d'n stürm in. 't Kèèrsvet liep somwijlen over oew vin
gers, zoo swiepte de stürm uit de inktzwaarte lochten.
't Schoonste mement gong aanbreken. En d'n dag
treurde weg in d'n nacht. De boomen traanden d'r
druppen ter èèrde en bogen d'r kruinen onder d'n
stürm. De vlammekes van de bouzjiekes gongen lichten
in d'n düster van d'n dag. Toen kwam 't Allerheiligste
naar bulten.
Me knielden allegaar, mee ons klak in onzen zak en
de kerskes mee de hasmden beschermend teugen 't
vuile weer, op de harde kaseiën en me vroegen onslieve-
neerke compassie mee de zieltjes in 't vagevuur.
Toen gongen me naar 't grasveldje achter de kerk en
plantten de kerskes in den klei. En onder onzen frak
bleven ze braanden, zoolaank as 't Alderheiligste buiten
was, in 't durpke, waar ievers de kerskes in duuzenden
vlamden.
Toen 't gedaan was, de kerskes uitgeblazen, toen trok
ken me rillend van kouw allegaar naar onze autoows,
velo's, sjeezen en stoomtrammekes en bussen.
En verspreidden deze slierten van beevaartgangers,
zich op de donkere, laange wegels, die daar deur 't
Katholieke Land van Vlaanderen slingeren.
Toen ging 't weer op huis aan, iaanks de kapellekes
van Onsllevrouwke die ievers laanks den weg staan cn
laanks de krüskens, op de soldatengraven in dazelfde
Al lerzielenlaand.
En as me in d'n „attoow" zatten, diep verscholrai
in 'n hoekske, nikske aanders was te zien as de drie
gloeiende puntekes van ons segaren, toen zee d'n Lood:
„wa peisde Dré, zouw onslieveneerke m'nen Loewie
emmen bienen gelaten In d'n hemel? Zou 'm compas
sie emmen g'ad mee onzen jongen?
„Lood," zee ik, „gevallen soldaten emmen vast 'n
9tripke veur. jonken, en deuzen beeweg hee vandaag
dubbel geteld!"
En amico, 'k was blij da-d-et zoo donker was in onzen
ottoow-mee-ijzeren-baanden" waant 'n traan in 'n man
nenoog, die sta zoo klenderachtig, ee?
Ik gaai er afscheien.
'k Zou zoo gère deur blijven vertellen, maar lk kan
oew heele kraant nie volkalken!
Dus veul groeten van Trui en as altij gin horke min
der van oewen toet a voe