keurig bracht hij de slang wat dichter zijn gelaat, maar opeens sperde het i den bek open en spuwde haar gifstof vl tegen Hendriks oogen, maar geluk kwam alles op de glazen van zijn lorgi terecht. Isaac gaf een gil van schrik, ma Hendrik hield de slang heel bedaard e eind verder van zich af, nam z'n lorgi af en doodde de slang door haar kop vermorzelen. Daarop veegde hij met een gepar! meerden zakdoek zijn lorgnet zoi'gvuli af. Dat door ons verachte ding had n Hendrik voor volslagen blindheid 1 waard Hendrik gaf Isaac een fooi, op vo waarde, dat hij hem de huid van de sl zou zenden. De zakdoek werd verbrand, maar lorgnet ^bengelde nog dienzelfden avi aan een nieuw koordje. Onze kaffers beschouwden van nu een lorgnet als een toovermiddel en laatste grap, die wij met Hendrik t haalden was, uit Durban een goedto lorgnetje te laten komen en dit aan Isi ten geschenke te geven. Jan teekende kaffer nu uit, met Hendriks's hoogen hod boord en stijve manchetten, en met ei lorgnet op z'n neus. Wel nam Hendrik i teekening met zijn gewone onverschilli! heid aan, maar hij stelde er toch prijs Q want zij ging met de slangenhuid nu naar Holland. ONS HOEKJE. SINTERKLAAS. In 't speelgoedlani, in 't speelgoedland, O, als je daar bent aangeland, Dan kijk je haast je oogen uit, Daar staat een pop, gekleed als bruid, Een neger, een gewoon soldaat, Die op een grooten trommel slaat. En een Chinees, met langen staart, Een aapje óp een hobbelpaard, Ze zijn daar allen bij elkaar En wachten maar., en wachten maar.. In 't speelgoedland, in 't speelgoedland. Daar vindt je ook van allerhand Gekleurde blokjes in een doos, Een zeilboot en een jong matroos, Een bonte kralen overal Een tol en een gekleurden bal, O, wat je daar al niet kunt zien Een spoortrein en een vliegmachien, Een keukentje en een fornuis, Een winkel en een poppenhuis En papegaaien op een stok, Een paardje en een geitenhok, En teddy-beertjes met bruin haar, Ze wachten maar., ze wachten maar.. In 't speelgoedland, in 't speelgoedland, Is Sinterklaas weer aangeland, Hoera hoera hiep, hiep, hoezee Den heelen voorraad nam hij mee!! H. H. de B.—L. DE SPEELGOEDWINKEL. Nog nooit was de groote speelgoedwinkel „Kinderlust" zóó rijk gesorteerd geweest aan poppen als met deze Sint-Nicolaas. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, wemelde het er dan ook van kijkers en koopers. Voor de breede spiegelruiten stonden den heelen dag kinderen de uitgestalde schatten met de oogen te verslinden. Arm en rijk verdrong zich voor den winkel, het zag er letterlijk zwart van de menschen, en allerlei uitroepen van bewondering hoorde men uit de mondjes der kleine meisjes en zelfs van mama's en kinderjuffers, die de poppen ook prachtig vonden. De arme kindertjes mochten alleen maar kijken, want kijken kost geen geld, maar dat was óók al prettig. Zij voelden geen koude en geen honger, als zij hun neusjes platdrukten tegen de ruiten. Hun oogen glinsterden van pleizier. Van tijd tot tijd hadden ze ook wel een buitenkansje en kregen ze wat centen of een stuk speelgoed van de mama's der rijke kinderen, die wat gingen koopen, en zoo deelden zij toch ook in den algemeenen Sint-Nicolaaspret. Den avond vóór het groote kinderfeest, hadden de poppen weer veel bekijks gehad. Zij zagen er dan ook 's avonds nog mooier uit dan overdag, in het gaslicht, dat de schitte rende kleuren van hun satijnen en fluweelen kleeren vroolijk deed uitkomen. Het was nogal zacht weer vbor het jaargetijde, zoo dat veel ouders er geen bezwaar in vonden na het eten hun kleuters warm aangekleed even mee te nemen naar den prachtigen winkel. Je begrijpt hoe de kinderen er later van droomden Kleine Annie woonde heel dicht bij öenj -.peelgoedwinkel, in dezelfde straat, aan den° overkant. Zij bracht dan ook bijna al haar vrijen tijd door voor de groote spiegelruiten en, eer zij naar bed ging, mocht ze even eèn kijkje gaan nemen met haar vader. Op één voorwaarde! had hij gezegó: eerst moet het schoolwerk af en de lessen geleerd voor morgen. Zij maakte dus haar schoolwerk, leerde vlug haar lessen, en hield Papa's hand aldoor vast, in het gedrang voor den winkel. Den dag vóór St.-Nicolaas had de school juffrouw maar geen werk opgegeven. Zij begreep wel, dat al de hoofde» nu toch op hol waren. Langer dan anders, stond Annie dan ook, dien avond, voor den mooien winkel en toen zij met vader tehuis kwam, had zij roode wangetjes en schitterende oogen van opge wondenheid. En wat gebeurde er dien nacht Alle lichten waren uit, en iedereen lag rustig op een oor te slapen, toen Annie wak ker werd en het in haar hoofdje kreeg stil letjes op te staan en eens te kijken aan het venster wat de poppen deden, of ze ook in warme bedjes sliepen of dat ze ook te op gewonden waren om te slapen. Zoo gedacht, zoo gedaan. In het flauwe schijnsel van het nachtlichtje, sloop Annie stilletjes haar bedje uit. Op haar bloote voet jes, in haar nachtjapon, lichtte zij het gor dijn op en keek, door een klein kiertje, nieuwsgierig naar den speelgoedwinkel aan de overzij. Nu, Annie had er geen spijt van dat ze uit haar lekker, warm bedje voor het venster was komen staan Het was ook wel de moeite waard De poppen wandelden heen en weer voor de nog helder verlichte winkelruit. Zij waren blijkbaar in druk gesprek. ,Hè, kon ik maar eens hooren, wat ze elkaar vertellen dacht Annie, wat zou dat grappig zijn. Zij deed haar best om het venster op te, schuiven, maar dat ging niet, gelukkig, want anders was de kinderjuffrouw Zeker wakker geworden van den tocht en had Annie terdege beknord MaSt hoe vreemd! Zij hoorde de poppen lachen en joelen, al kon zij hun woorden niet verstaan. Een pop met een zwart gezicht, die het knechtje van Sint-Nicolaas voorstelde, had zijn zak vol pepernoten en suikerboon tjes laten vallen. Aanstonds gingen al de poppen aan het grabbelen naar het. lekkers, al waren ze wat stijf en onhandig geworden van het lange staan op dezelfde plaats over dag. Toen begonnen ze te zingen. Annie neuriede het liedje mee, dat ze aan het wijsje herkende: Sint Niklaas, goed heilig man, Trek je beste tabberd an, Rijd er mee naar Amsterdam, Amsterdam uit Spanje, Appeltjes van Oranje, Peertjes van de boomen 't Begon er al doller en doller toe te gaan. 't Werd een heusehe poppenpartij. Om prettig te dansen dient men ook mu ziek te hebben. Een kleine hansworst met een puntige hoed op, een groote kraag om en een vuurrood pakje met witte moezen aan sprong op den rand van een prachtige speel doos en draaide een vroolijk danswijsje, ter wijl een muzikantje in hemelsblauw satijn gedost, op zijn speeltuig accompagneerde, en een komiek dwergje; met armpjes en beentjes als lucifers en steil opstaand rood haar, op een hoorn zat te blazen, boven op de muziek doos. Met vliegende haren en fladderende rok ken dansten de poppen, hand in hand, rond om de speeldoos. Een houten diender maakte luchtsprongen op de speeldoos. Hij had die hooge standplaats uitgekozen om alles goed te overzien, en de orde te bewaren. Maar hij was zelf zoo vroolijk geworden dat hij 't niet laten kon, mee te doen aan de pret en zijn kunstjes te vertoonen. Meegesleept door de muziek, gingen ook al de andere poppen aan het dansen. Zij wilden .illc maal nog eens pret maken, eer zij ge scheiden werden om in verschillende huizen te land te komen. Kleintjes in hun hemdjes, met mutsjes op, kwamen aanhuppelen, en dames met zijden sleepjaponnen of fluwee len manteltjes en hoedjes naar den laatsten smaak dansten met de kindertjes in lange kleeren. 't Was een allergrappigst gezicht. Eindelijk werden ze moe en kregen ze hon ger en dorst. Ze gingen zitten of staan uit blazen, terwijl het zwarte knechtje van Sint- Nicolaas ververschingen ging halen uit een prachtigen banketbakkerswinkel, die ook te koop stond. De papieren taartjes en de ge vulde glaasjes smaakten de poppen heerlijk. Toen ze wat uitgerust waren, kregen zij lust om weer te beginnen, maar een duiveltje dat uit zijn doosje was gesprongen hoorde verdachte geluiden en waarschuwde een hansworst, die 't aan den diender toe schreeuwde. Zeker had de ongewone drukte van zijn anders zoo bedaard poppen volkje den winkelier in zijn nachtrust gestoord en kwam hij nu de trap afstrompelen om eerst te kijken wat die ondeugende poppen toch uitvoerden en of zijn kostbare spiegelruiten nog heel waren. Daar had je nu de poppen, niet aan 't dan sen zooals 't spreekwoord zegt, maar integen deel aan het stilstaan Drie karikaturen vani poppen, met leelijke groote hoofden op kleine lijfjes, die juist het hoogste lied uitgalmden, bleven met wijd open monden staan van den schrik. Een rookend mannetje liet zijn pijp uit den mond vallen. Een paar tweelingen werd wakker en begon eenparig te schreeu wen van angst, terwijl een heele bende pop pen een toevlucht zocht in een grooten ver gulden hoorn van overvloed, versierd met roode linten. O! o! wat zal de meneer van „Kinder lust" wel zeggen als hij zijn volkje zoo in opstand vindt! dacht Annie. Hij was zeker erg boos, want hij ging zoo geweldig aan ,dat Annie wakker werd. 't Was maar een droom geweest! Zij stond niet op haar bloote voetjes aan het venster, zij lag in haar bedje en 't was al morgen, want 't licht scheen en de kinder juffrouw was al op. Zij was alleen maar een beetje koud ge worden, omdat zij zich had blootgewoeld in haar slaap. Onder het aankleeden vertelde zij haar droom aan de juffrouw en toen aan moeder. En weet je wat Annie kreeg, toen het avond was en het meisje binnenkwam met de Sint Nicolaas-pakjes? De mooiste pop uit den winkel, waarvan zij zoo had gedroomd Een prachtige pop met bloemen in het haar en een rose bal japon en rose satijnen schoentjes en een rose waaiertje in de hand! Annie danst den heelen dag met haar nieuwe pop en, als zij jarig is, geeft zij een poppenbal, net als in haar Sint-Nicolaas- droom. DE NEEF UIT HOLLAND. Wij woonden op een boerderij in de hooglanden van Natal. Op zekeren dag kregen wij bericht, dat onze neef Hendrik, die te Leiden voor dokter studeerde, ons zou komen bezoeken. Hij had te hard ge werkt en moest, om zijn gezondheid te herstellen, eenigen tijd verandering van lucht hebben. Zijn ouders waren daarom van oordeel, dat hij zijn Afrikaansche familie maar eens moest opzoeken. Of wij jongens het ook aardig vonden, dat onze huiselijke kring met een gast zou ver meerderd worden Wij konden best eenige verandering in ons vrij eentonig leven velen, en toen de neef dus aankwam, werd hij hartelijk verwelkomd. Maar, wat viel zijn uiterlijk ons tegen. Hij was allerkeu rigst gekleed met hoogen hoed, hooge boord, stijve manchetten en glacé hand schoenen, maar wat hem in onze oogen vooral tot een fat stempelde, dat was zijn lorgnet. - Voor ons, Afrikaansche jongens, die ge wend waren, in onze luchtige flanellen pakken te loopen, was die Hollandsche neef een buitengewone verschijning. Wel had hij geen onaardig gezicht en was hij goed gemanierd, maar hij was zoo onver schillig, dat het hem haast te veel scheen om den mond open te doen. Als mijn moe der of zuster echter in de kamer waren, dan was hij niet.te lui om haar alle moge lijke beleefdheden te bewijzen, en bij de dames viel hij dan ook bijzorider in den smaak. Over het algemeen mochten wij hem wel lijden, maar wij moesten dikwijls lachen om zijn hofding en zijn lorgnet. Eens namen wij'hem mee naar een na burige boerderij. Wij gingen in een wagen met ossen bespannen, en dachten, dat hij daarover ten minste nu eens verbaasd zou zijn, want zoo'n tocht had hij natuurlijk nooit meegemaakt. Maar geen sprake van Hij keek het span aan, alsof hij er eiken dag mee uit rijden was gegaan, en klom in den wagen zonder eenige verwon dering te laten blijken. Alles ging goed, totdat de wagen een steile helling afreea en de ossen het in den kop kregen, hun pas te versnellen. Met geweldige schokken hotsten wij voort over den ongelijken weg, en op eens, toen wij over een kleine ver hevenheid reden, vielen neef Hendrik en mijn broer Jan uit den wagen. Ik dacht, dat neef Hendrik zich nu toch eens zou moeten inspannen, want wilde hij den weg niet verder te voet afleggen, dan moest hij den wagen toch hard ach terna loopen. Dat gebeurde echter niet. Jan had mij spoedig ingehaald, maar wij zagen geen Hendrik. Wij waren nu al dicht bij de boerderij. Daar aangekomen deden wij onze bood- schap, begaven ons op den terugweg en •vonden neef Hendrik precies op dezelfde plaats liggen, waar hij was neergevallen. Hij had zijn zakdoek over zijn hoofd ge trokken, droeg het onmisbare lorgnet op den neus en lag op zijn gemak naar een hoopje mieren te kijken. „Het is te warm om te loopen", zei hij op zijn gewone langzame manier. Neen, niets bracht hem uif zijn gewone doen en als wij hem plaagden, lachte hij gemoedelijk. Wel veranderde langzamer hand zijn kleeding in een luchtig flanel len pak, maar zijn lorgnet bleef steeds op de oude plaats en kon door onze grappen niet verdreven worden.. Op een morgen kwam de zoon van een buurman ons vragen of wij eens naar een nesl met slangen kwamen kijken. Voor ons was zoo iets geen zeldzaamheid, maar neef, Hendrik had iets dergelijks nooit ge zien. Wij vroegen hem met ons mee te gaan, maar eerst onderzocht hij, of het nest niet bij hem gebracht kon worden. Eerst toen dat onmogelijk bleek te zijn, ging hij met ons mee naar een veld, waar de „boys", zoo worden werkkaffers ge noemd, aan den arbeid waren. De kaffers waren druk aan het rede neeren bij het nest, maar toen wij nader den traden zij eerbiedig terug en groetten den vreemden blanken. Er bevonden zich in het nest vier slangen, die zich in de zon koesterden. Een der kaffers, dien wij Isaac noemden, nam een der slangen er uit, om ze van dichtbij te laten bekijken, ..terwijl de drie andere door zijn makkers werden gedood. Eindelijk was dan Hendriks belangstel ling opgewekt. Hij wierp zijn sigarette weg, zette het door ons bespotte lorgnet recht, stroopte nog eerst bedaard zijn mouw op en nam de slang van den kaffer over, er echter goed op lettend, dat hij het giftige dier vlak achter den kop aanvatte. Alles deed hij zoo bedaard mogelijk, doch wij bemerkten wel, dat het neef Hendrik niet aan moed ontbrak. Wij wisten dat er geen gevaar bestond, zoolang Hendrik de slang op deze wijze vasthield. Het dier kronkelde zich om zijn arm, en hij had daar schik in. Onwille- Wie waagt zich bij nacht op zijn sneeuwwitte Gepakt en geaakit op ons huis, En springt over schoorsteen en dakgoot zoo zonder het minste gedruisdh Stil kindren, maakt niet zoo'n geraas, 't Is Sinterklaas Wie koant onverwacht in het schemerend i En steekt er zijn hoofd om de deur Al gooiend en strooiend met kwistige hand, Zijn gaven te kust en te keur Stil kindren, maakt niet zoo'n geraas, 't Is Sinterklaas Wie is 't, die ondeugende kinderen straft, En streng met de roede kastijdt? Wie is 't die gehoorzame kindren bemint Hen loonend voor ijver en vlijt Stil kindren, maakt niet zoo'n geraas, 't Is Sinterklaas -yai uxar voo.bij in zco snellen gaiop> Heel deftig gezeten te paard; Een bisschopsmuts op en een stal in zijn ha Voorzien vaneen sneeuwwitten baard Stil kindren! maakt niet zoo'n geraas, 't Is Sinterklaas 8. Gevangen. De sloep ging weldra over 't water, iongens dat was een mooi gezicht! )e zee was kalm en schitterde ook In 't reine prille morgenlicht! Vier mannen zaten aan de riemen, 't Ging op de maat, nu óp dan néér, Zij roeiden stadig naar den haai toe En naderden hem meer en meer! Maar op een flinke honderd meter Streek men de riemen uit het nat, En een matroos, een reus als Heintje, Nam de harpoen... dat was je wat! En in zijn rechterhand nam hij hem En zietmet eenen reuzenzwaai, Wierp hij het logge ijzeren monster Met groote kracht naar den haail Maar ach de haai dook onder water En de harpoen viel naast hem neer; Allo riep de kaptein van boord af Haal in en doe het nog eens weer! (Nadruk verboden.) 1)E WERELDREIS VAN HARMEN PRET. JAN DURF EN HUN HOND VIKKIE. Men trok toen weer met rappe handen Fluks aan het dikke donkre touw, En de harpoen kwam uit het water Weer in de sloep al bijster gauw! Nee maar, nee maar, dat was een beestje, Wel minstens twintig meter lang... Het was gewoon niet te gelooven En als j' em zag dan werd je bang. En weer nam hem toen in de handen Die groote en sterke matroos, Die het opnieuw wou gaan probeeren En op te geven niet verkoos. De haai werd ras aan boord geheschen En op het groote dek gesteld, En Vijc sprong blaffend om hem henen, En was opééns een hééle held! •Hij wierp het ijzeren gevaarte Ten tweeden male naar het dier, Toen was het raaken de harpoen Zat in den haai... wat een pleizier! Dat zijn me even avonturen! Riepen vol vuur Harmen en Jan Wanneer wij thuis zijn van de reizen Schrijven w' er dikke boeken van! Ziezoo dat monster is gevangen Zei handenwrijvend de kaptein Nu kan hij nooit meer menschen eten, Die in zee gevallen zijn. Je zult nog veel meer beleven Zei hun lachend de kapitein Wacht maar eens rustigjes je beurt af, Totdat wij in Afrika zijn! Men trok toen met vereende krachten Den haai toe naar de kleine sloep. Toen Jan en Harmen Pret hem zagen Kwam er geen eind aan 't Ol-geroep! En heusch kaptein wist het 't beste Al zei hij soms ook alles niet, Want luistert nu maar weer eens even Wat nieuws er 's middags is geschied! (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 10