IJeAkadai Ujcwge föeMïkiutjeó ONTERFD...! Nieuwjaarswensch van Thomasvaer en Pieternel. Overdaad van voortbrenging. door GUUS BETLEM Jr. Thomasvaer en Pieternol op het Rcdactiebureau. Er was redactievergadering op ons bureau. Onze hoofdredacteur was juist bezig de mogelijk heden te bespreken van het verschijnen van een Nieuwjaarsnummer. „Dus Pieters, jij zoudt kans zien, een aantal Oude- Jaarsavondvcrhalen op te disschen( met de gebrui kelijke oliebollen, bowl etc." „Verhoeven, jij zorgt voor de Oudejaarsrevue, en Jij, Gerritsen Op dat oogenblik ging de deur open, en onaange diend, zonder kloppen verschenen daar op ons Re dactiebureau: Thomasvaer en Pieternel: Th.: Goedenmiddag, dames, heeren, P.: Goedenmiddag, allemaal! Th.: Mogen w'even onderbreken In Uw int'ressant verhaal? 'k Denk, dat U ons wel zult kennen Thomasvaer. P.: En Pieternel! Ah, jawel, mijnheer, die lacht al, Ja, dat dacht ik ommers wel! Hoofdred.: Thomasvaer en Petronella, Welkom in ons midden hier, Jullie aardige attentie Doet ons allen Veel pleizier. Weest onz' gast voor hedenmiddag, Enis 't werlc'lijk niet te veel, Schenk ons dan van jullie wenschen Voor ons blad, ook een deel. Nou, ik zal U eerlijk zeggen, Dat was net precies ons plan. Pieternel, wees niet zoo bazig, Als ik spreken wil, zwijg dan! Tracht toch altijd te onthouden, Dat de man de baas is, Piet, Jahier, met die vreemde menschen, Maar, dat zeg je thuis ook niet! Laten we nu niet gaan kibb'len, Afgesproken, Thomasvaer, 't Zou net wezen of we Altijd En dit is toch heusch niet waar! Wel m'n allereerste wenschen Zijn dan voor de Koningin En Juliana Stil maar, Thomas, Die vergeet ik evenmin. Ja, en dan de Kon'ngin Moeder Neen, ook Tiaar vergeet ik niet. En Prins Hendrik. Hou je mond toch 't Gaat heel goed, zooals je ziet. Ja, en zeg, daar denk ik eensklaps, Nu 't toch over 't Haagje gaat, Dat men daar het komend jaar straks Nog voor groote dingen staat. Ah, jij meent de Burgemeester, Die z'n intree heeft gedaan, Nu Pa tijn Ja, dat 's tóch jammer, Want zoo'n man, daar hecht Je aan. Maar, die nieuwe Burgervader, Ja, wie weet, wat die weer geeft, Nou, 'k verzeker j' in zoo'n stad, dat Die wat recht te houden heeft. Thomas, weet je wat ik mooi vind? Onze vliegtuigindustrie, Holland-Indië, vice-versa Dót getuigt van energie! Mannetjes als die v. Tijen, Die zoo heelemaal alleen, Eventjes naar Indië vliegen, Ja, dat doet niet iedereen. Maar, zeg, Piet, vergeet dan ook niet Onze vliegenier van Dijk. P.i Th.: P.t Th.i P.: Th.t P.l Th.: P.: Th.: P.: Th.: P.: Th.: P.t Th.r P.: Th. P.: Th.: FEUILLETON Vil het Engelsch van VOLF WYLLARDE HOOFDSTUK I. De hemel werd verduisterd door een gordijn van wol lige wolken en de klamme damp, die uit de vallei opsteeg voorspelde regen. Een ponnie strompelde over het hob belige van den San-Joeeph-berg en zijn berijdster keek angstig achter zich naar de zich steeds dichter samen pakkende wolken. Een noordwesten wind begon op te steken en nam met de minuut toe ln kracht, terwijl Tri nity nog twee mijlen verwijderd was. Toen het pad wat vlakker werd, zette ze zich steviger in den zadel en door de teugels strak te trekken, voerde ze het kleine rijdier tot grooter spoed aan. De meeste ruiters zouden dezen weg liefst niet an ders dan in stap gereden hebben. Het was eigenlijk niet meer dan een bergpad, een ruw breed spoor, dat de ne gers hadden uitgehouwen tusschen Trinity en Rêve d'Or en waarvan drie vertakkingen liepen van den voet van San Joseph af naar L'Argent, le Saphir en L'Opale, drie suikerplantages. Het meisje reed het mid delste van deze drie paden, dat langs de terreinen van L'Opale voerde en de snelste verbinding vormde met het dorp Trinity. Ze zat te paard op de onverschillige, stout moedige manier van de inboorlingen van St Alouise.en rustig vervolgde ze haar weg over het ongelijke, met ruig gras en boomstronken begroeide, met steenen be zaaide bergpad, dat nauwelijks een pad mocht heeten. Groote droppels plasten neer op den breedgeranden stroohoed van het jonge meisje, toen ze het huis van L'Opale in zicht kreeg. Ze was van plan geweest recht streeks naar Trinity door te rijden, maar het losbarstend noodweer hield haar ervan dit voornemen uit te voeren Ze moest een schuilplaats zoeken op de plantage en voor zij den verwaarloosden tuin doorgereden was en stilhield voor do veranda, was ze al kletsnat, want de weinige mango-boomen gaven maar weinig beschutting tegen den neerplassenden regen. Ze verwachtte op L'Opale aileen maar een gelegenheid te vinden om te schuilen, want do plantage was de laat ste twee jaar niet meer bewoond on in bedrijf geweest, •inds de oude, zonderlinge Engelsche planter was ver P.: Neen, hem breng ik ook m'n hulde, Maarniet alles tegelijk! Th.: Ja, toon hij in Holland aankwam, Stond de K.L.M. al klaar P.: En 'n maand daarna, waarempel Staakte die van Dijk, zoowaar! Th.: Ja, dat was me ook een grapje, En een strop was 't ook geducht, P.: En wat was het in die dagen Ak'lig rustig in de lucht! Th.: Nee, dan was het heel wat anders Op dien Zondag, toen men vocht Om een plaatsje op de daken P.: O, toen met dien Zepp'lintocht. Iedereen die vond het prachtig, Iedereen was in z'n sas, Enkel, dat die man op Zondag Th.: Ja, dat kwam ook niet te pas. P.: Thomas, foei, begin jij ook al Met dat ouderwetsch' idee, Nee, dan ik, neem mij tot voorbeeld, Ik ga met m'n tijd wel mee! Th.: Ja, dat heb ik kunnen merken, P.: O, beweer jij soms van niet? Ik ben altijd op de hoogte Met het nieuws dat er geschiedt! Th.: Nou, ja, dat is vrouwen eigen, P.: Thomas, maak geen ruzie, man, Want, daar lees je in de kranten Meestal veel te veel al van. En niet enkele zelfs op aarde. Maar, ook boven in de lucht Gunt de één de ander 't licht niet, En men sart elkaar geducht. A. wil radio uitzenden Enkel kunst, tooneel, muziek. Th,: B. die prefereert te geven Godsdienst lessen politiek! P.: C. zegt: Ja, maar hoor eens even, Eerlijk blijven, recht is recht. Ik wil propaganda maken, 's Kijken, wat je daarop zegt? Th.: En zoo kibbelen de kleuters Fijn een beetje met elkaar, P.: Tot veredeling der menschheid, Th.: Entot heil der luisteraars!! P.: Totdat éón het gaat vervelen En een grooten mond opzet, Th.: Dan treedt Vader Excellentie In dit Radio-parket. 'n Enk'le greep en zie, de spreker, Die het hoogste woord dan voert, Wordt P.t Net als in 't huis'lijk leven, Th.: Radicaal den mond gesnoerd! Pr: Was ik Vader Excellentie, 'k Nam zo allemaal, voor straf, (Voor de luisteraars een zegen!) 'n Tijd dat Radio-speelgoed af! Th.: Dat zou heel verstandig wezen, Nu ook, met dien slechten golf, En je ied'ren avond last hebt Van dien Mexicaanschen wolf. P.: Hónd, bedoel je, beste Thomas, Van dien Mexicaanschen hond, Th.: Ja, nou, ja, dat wou ik zeggen, Maar jij neemt 't me uit den mond. P.: Maarvan golven nu gesproken, Wat was deze zomer 'n strop, Th.: Ja, de hoteliers in Zandvoort Kunnen ook hun pret wel op! Regen, regen, nog eens regen, 's Morgens vroeg, tot 's avonds laat. Regen vanaf dat je opstaat, Totdat je weer slapen gaat! P.: Ja, en als het even droog is, Komt die brave heer Veraart Met een extra portie regen, Th.: Voor het droge wer bewaard! P.: Weet je, wat ik denk, zeg Thomas, Luisterzachtjes, voor 't publiek.. Die Veraart isaandeelhouder In een parapluiefabriok! Wat een rampen zijn er anders Weer gebeurd, den lnatsten tijd. Maar, gelukkig bleef ons landje Daarvan nogal goed bevrijd. Daarom is 't niet minder vrees'lijk, Neem de R-honderd-cn-één, En de mijnramp, hoeveel levens Gingen daar weer niet mee heen? Machteloos stond heel de wereld, Bij dien grooten, fèllen pijn. Enkel buigen wij het hoofd slechts: 't Heeft zóó zeker moeten zijn! Ja, we leven tegenwoordig Wel weer in een crisistijd, 't Is malaise, 't blijft malaise. En nog veel meer narigheid. Overstroomingen in 't Zuiden, Moord en doodslag, overal, 'k Ben benieuwd, wanneer of daar toch Eens een eind aan komen zal. Nou, zeg man, do helderzienden Piet, toe, alsjeblieft, schei uit. Anders moet ik nog weer lachen. Om die mooie Zaansche buit. Alle menschen tegenwoordig, Kijken maanden ver vooruit. Ja, en typisch, Pieternel, is 't, Dat 's nog t leukste van de mop, Buiten onze schouwburgdeuren Houdt die gave meestal op! 's Kijken, man, nu zijn we g'loof i Klaar met onze wenscherij, Enkel de Do X natuurlijk, Want die hoort er ook nog bij, Voor d'Amerikaansche reis toch Ligt die maanden al paraat, Veel succes op dezen tocht dus, Dat wil zeggenals ie gaat!! Maar, dan wou ik toch tot slot nog, Zooals 't trouwens ook behoort, Ja, natuurlijk, ik begrijp je, Jij als vrouw, het laatste woord! 't Zou wel gek zijn Man, schei uit nou Ik wou enkel nog één ding: 'k Wou een Nieuwjaarswensch nog zeggen, yoornou, hier, de lezerskring! Van dit blad, ja, zeg, waarempel, Dat vergeten we zoowaar. Nou dan, namens Pieternel en Thomas Een gelukkig, goed Nieuwjaar! (met nadruk) Tóch nog 't laatste woord, nietwaar? (Nadruk verboden.) REGELING NOODZAKELIJK. Een ziekte is nog niet bedwongen, al weet men de oorzaak. Toch is het kennen van die oorzaak wel het eerst noodige om de juiste geneesmiddelen t© kunnen toepassen. Dit geldt niet alleen voor de ziekten, die mensch of dier treffen, doch ook voor de kwalen, die het heele menschdom teisteren. Geen wonder dus, dat er over de oorzaken van de crisis druk „gedokterd" wordt en dat er ln de aan geprezen geneesmiddelen nog al verscheidenheid is. Over één punt is men het wel eens: het evenwicht tusschen productie en gebruik is verstoord en nu zit ten we door overvloed van tarwe vooral, diep ln de ellende. Alzoo: een crisis van den overvloed. Dit wijst op gebrek aan organisatie, wat de wereld productie aangaat, doch daarmee is de „schuldvraag" niet opgelost. Immers machinale productie moge nauw keurig te regelen zijn, anders wordt het, als „Moeder Natuur" een hartig woordje meespreekt Tusschen een schrale en een overvloedige oogst is een enorm ver schil en de mensch heeft het niet in zijn macht om het beschot te doen uitvallen, zoouls in bepaalde om standigheden het meest gewenscht zou zijn. Hiermee is echter nog niet verklaard, dat overvloed tot een ramp moet worden. Dit zou ook niet het geval, zijn, als alles gericht was op het welzijn der mensch heid. Daar zijn we echter nog ver van af. Ieder vecht voor zich zelf, maar staat ook alleen, als er slagen vallen. In het klein weten we reeds, wat daartegen is te doen: samenwerken, coöpereeren, verzekeren. In het groot, nationaal en vooral internationaal schieten we nog in alle opzichten tekort. Het is. vechten mensch tegen mensch en land tegen land en de duivel hale, wie anderen niet de baas kan worden. Het zal toch op samwerking en organisatie uit moe ten loopen, al maakt dit velen nog kopschuw. Het klinkt zoo socialistisch, niet waar? Maar lees nu dit. We knippen hot uit De Telegraaf en Het Volk noemt den schrijver geen partijgenoot! Integendeel, het blad deelt hem eerder in bij de fascisten. Welnu, deze politicus, oud-burgemeester van Rotter dam, Dr. A. R. Zimmerman, schrijft over „Overdaad van Voortbrenging" o.m. het volgende: „Dat er overdaad van voortbrenging is en dat zij een der voornaamste oorzaken is van den druk op het bedrijfsleven, daaraan twijfelt niemand, en het Is gansch natuurlijk dat men zich afvraagt of ook in de toekomst de voortbrenging, in ongebonden vrijheid, tot het overmatige mag doorgaan. In vroeger tijden hield de productie met de behoefte, de vraag, verband. Toen alles zich ln kleine eenheden afspeelde, was dit niet' moeilijk. Moeilijker werd het, toen het gebied der voortbrenging en het gebied van het verbruik al verder van elkander kwamen te liggen. En eerst recht veel moeilijker werd het, toen, deels onder nationalistische invloeden, deels door vinding en techniek, de productie op ongekende wijze werd aan gedreven. Maagdelijke velden kwamen in ontginning, nieuwe mijnen en bronnen in uitbating; elke staat wilde liefst zichzelf genoeg zijn en moedigde het vergrooten der opbrengsten aan. Door rationalisatie, kunstmest en plantvaredeling gaf alles rijker oogst. In de fabrieken dezelfde gang van zaken. De vindingrijkste, de kost baarste werktuigen werden aangeschaft, de werkplaat sen vergroot, nieuwe gebouwen gestioht. In al sneller tempo stegen de dagelijksche cijfers: alleen zóó kon de kostprijs per voorwerp dalen. Een phenomenaal pro ductie-apparaat." „Maar het was een apparaat, dat niet meer verband hield met de vraag en dat niet meer elactisch was. Zij, die het leidden, gingen noch met elkander noch met de behoef{e te rade. Het werd een macht op zichzelf, een macht van ongelooflijke potentie, maar helaas ook een macht, die teekenen vertoonde van een blindelings voorthollen. De vraag rijst of dit ook in de toekomst aldus moet wezen. Het is zeker dat het kwaad, zooals elk economisch zeer, de kiemen van zelfgenezing draagt. Feitelijk wordt thans dag bij dag de voortbrenging ingekrompen en te groote voorraden zullen verdwijnen. Alleen maar, na hoeveel leed? Nog nimmer hoeft de wereld een werkloosheid en een verarming gekend, als waarvan wij thans getuigen zy'n. Zij zijn zeker niet alleen door de onmatige voort brenging in het leven geroepen, maar toch wel voor een groot deel, en dat alleen is een reden om na te gaan of in het vervolg aan de maatschappij niet, door tijdige en vrijwillige beperking, een herhaling van dit te veel kan worden bespaard". Uitredding door regeeringsingrijpen ziet Dr. Zimmer man niet en evenmin verwacht hij die van den Volken bond. Ze is alleen mogelijk, zoo meent hij, langs par ticulieren weg. Hij gaat dan verder: „In die bedrijven, waar groote concentraties be staan, zal rechtsstreeksoh overleg het gemakkelijkst zijn. Meer dan kleine eenheden zal de trust op de hoogte kunnen blijven van omvang en verandering der vraag. De openbare meening moge tegen deze veel- trokken. Maar al kon ze dan niet in huis komen, de overdekte veranda bood beschutting en de ponnie moest maar zooveel mogelijk bescherming vinden tegen den muur. Een van de zwarte bedienden van den vroegeren eigenaar, wiens hut nog op het terrein stond, zwierf hier soms in de omgeving rond om door het plukken van ba nanen of suikerriet, wat gratis etenswaren op te doen. Zonder veel verwaohting hulp te zullen krijgen, riep het meisje van de veranda in de richting van de keuken, die op korten afstand van het huls stond. „Hé Jacob, kom eens gauw hier!" Maar ze had meer succes dan ze had durven hopen. De schuivelende gestalte van den neger kwam om den hoek van het huis te voorschijn; hij klom traag de tre den van de veranda op en zijn domme oogen bleven zonder eenige verbazing op het druipnatte meisje rus ten. „O, Jacob, kun je geen schuilplaats voor mijn ponnie vinden?" vroeg ze. „Ik ben op weg van Rêve d'Or naar Trinity en ik kan in dit woer niet verder. Er zal. toch wel een plaatsje in den stal zijn, als do deur tenminste niet op slot is." De oude man knikte alleen maar. HU draalde zich om, nam de ponnie bij den teugel en leidde het dier langzaam weg, met kennelijke onverschilligheid voor den stroo menden regen, die op hem neergutste. Het meisje keek om zich heen en al spoedig ontdekte ze nog meer sporen van de aanwezigheid van menschen De openslaande deuren, die in het huis voerden, waren niet op slot, in een hoek van de veranda stond een lage ruststoel en aan de slordige manier, waarop de kussena lagen was het duidelijk te zien, dat een man op dezen stoel moest hebben gezeten. Een ander teeken, dat dit vermoeden bevestigde, was de sigarettenasoh, die over- al op den grond verspreid lag. Het geval begon het meisje te Interesseeren. Het huls op L'Opale had zóó lang lcegge3taan, dat ze wel nieuwsgierig moest zijn naar den nieuwen bewoner. De regen begon nu ook in de veranda door te dringen en maakte den stoel en de kussens nat. Door haar vrou welijk instinct-van-netheld gedreven, stond het meisje op het punt het meubelstuk naar binnen te sleepen, toen ze tot de conclusie kwam, dat ze die moeite sparen kdn. Een van de glazen deuren werd mot een ruk openge trokken, op den dermpel stond een jongeman ln rijbroek en met een flanellen sporthemd aan, het gewone cos- tuum van de planters in St Aloulse. Ze zag bij den eersten oogopslag dat hij geen Creool was, of een af stammeling van de oorspronkelijke Fransche kolonisten van het eiland. Zijn blond haar en heldere grijze oogen waren zoo typisch Engelsch, dat ze geen moment aan zijn nationaliteit twijfelde en verwonderd vroeg ze zich af hoe het toch kwam, dat het nieuws van zijn komst Rêve d'Or nog niet bereikt had. Hij was een slanke, stevige, gespierde jongeman, zijn gezicht, dat niet be paald knap was, drukte flinkheid en doorzettingsver mogen uit. Het had een buitengewoon vriendelijke uit drukking en na de eerste, natuurlijke aarzeling, door de verrassing Over haar aanwezigheid, vroeg hij met do beleefdheid van een wel opgevoed man: „Schuilt u hier voor het noodweer? Komt u dan bin nen. Hier op de veranda is het ook niet bepaald droog." „Het weer overviel me, voordat ik Trinity bereiken kon", antwoordde ze, glimlachend met de onbewuste behaagzucht, die haar eigen was. Evenmin als zij aan zijn afkomst getwijfeld had, deed hij het aan de hare. Haar 2achte, vlugge manier van spreken, haar donkere oogen en donker haar, haar blce- ke gelaatskluer, toonden duidelijk haar Fransche af komst Ze was slank en fijn gebouwd, ze had een natuur lijke bevalligheid, die een prettlgen Indruk op haar maakte. Hij keek met welbehagen naar het ovaJe, olijf kleurige gezichtje, de roode lippen cn de zachte oogen en hij moest zich zelf eerlijk bekennen dat dit onver wachte bezoek hem heelemaal niet onaangenaam wa9 na de laatste dagen van eenzaamheid, met geen ander gezelschap dan de negers, die hij In dienst had genomen. „Zal ik uw stoel naar binnen brengen?" vroeg ze. „Die zal ook drijfnat worden!" „O, neen, dank u; daar zal ik wel voor zorgen. Gaat u maar gauw zelf naar binnen; u bent al doornat Het huis op L'Opale had een bovenverdieping, ln te genstelling met de meeete planterswoningen, op 3t Alousie en stond iets boven den beganen grond uit vrees voor de „fer de lance", de op het eiland inheem- sohe, doodelijk-vergiftige slang. De kamer, waarin de nieuwe bewoner zijn bezoekster leidde, was een soort hall of vestibule, waarop zoowel de voor- als de achter galerij uitkwam benevens een aantal deuren, die naar de slaapkamers gelijkvloers voerden. Rechts, door een boog van de hall gescheiden, lag een eetkamer, vanwaar een ondiepe trap naar de bovenverdieping van het huis leidde. Terwijl haar gastheer den ruststoel naar binnen haal de, had het meisje gelegenheid de inrichting van do hall, die tevens als woonkamer dienst scheen te doen, eens op te nemen. Een paar rieten armstoelen, een kleine tafel beladen met papleren en een in elkaar ge rolde slapende terrier, eronder, een paar planken aan den muur, opgepropt met boeken en enkele photograflën op een richel van de betimmering neergezet, vormden het interieur. De rest van zijn muurvcrsleringen, had de be woner nog bijeen gezet, een ruwhouten schrijftafel stond bij het venster. Voor St. Alousie zag het er tamelijk bewoonbaar uit en wat het meisje het meest opviel, was het feit dat alles zoo kraakzindelijk was. Ze had in een van de rieten stoelen plaats genomen, een toonbeeld van gemakkelijke elegance, zooals ze daar zat tusschen de kussens en toen de jongeman terug kwam werd hij onmiddellijk getroffen door haar natuur lijke bevalligheid. Ze had haar natten hoed afgezet en streek het vochtige, welig-donkere haar uit haar ge zicht „Dergelijke buien komen hier vrij plotseling op." zei hij. „Het spijt mij dat ik u geen andere kleeren kan aanbieden. „O, dat hindert niets hoor," lachte ze. „Ik vat nooit kou. Het ls alleen zoo'n onplezierig gevoel om zoo door nat te zijn. Ik wist overigens niet dat L'Opale weer be woond was." „Ik ben hier sinds een week," vertelde de nieuwe eigenaar. „Ik begon te denken dat Trinity onbewoond was, behalve dan het klooster, dat ik zag, toen ik aan kwam. Trouwens ik heb ook geen enkele van de monni ken gezien?" „Is er niemand bij u geweest?" „Geen sterveling!" „Ik denk dat niemand van uw komst gehoord had. Ons heeft het nieuws ook niet bereikt." „Wie is „ons"? klonk het vrijmoedig. „En waar hoort „ons" thuis?" „Ik woon op Rêve d'Or", antwoordde het meisje, niet heelemaal gestioht over zijn manier van vragen, „bij de familie Salmon. Ik ben er gouvernante." Van onder haar lange, neergeslagen wimpers, wierp ze een snellen blik op den jongeman, alsof ze vreesde dat haar afhankelijke positie min of meer een tegenvaller voor hem zou zijn. „O", was alles wat haar gastheer zei. En toen: „Hebt u bezwaar om mij uw naam te zeggen? Er is niemand om ons aan elkaar voor te sellen," voegde hij er met een lachje aan toe. Haar opkomende boosheid van zooeven was al werf verdwenen; haar stemmingen waren even ongestadig als het weer op dit eenzame eiland. „Ik heet Eulalie de Floissac. En hoe is uw naam?" „Digby Harrel." „De vorige eigenaar heette ook Harrel." „Hij was mijn oom," was het korte antwoord en hij soheen het niet noodig te vinden verdere inlichtingen over dit onderwerp te geven. Hij wendde zich naar den doorgang van de eetkamer en riep Jacob toe voor thee te zorgen. Hij bewoog zich gemakkelijk, ondanks zijn bouw, die v/el wat zwetir was voor een jonge man. Vooral zijn breede schouders gaven het meisje den in druk van grooten kracht Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1930 | | pagina 14