IJeAkadai Ujcwge föeMïkiutjeó
ONTERFD...!
Nieuwjaarswensch
van
Thomasvaer en Pieternel.
Overdaad
van voortbrenging.
door
GUUS BETLEM Jr.
Thomasvaer en Pieternol op het Rcdactiebureau.
Er was redactievergadering op ons bureau.
Onze hoofdredacteur was juist bezig de mogelijk
heden te bespreken van het verschijnen van een
Nieuwjaarsnummer.
„Dus Pieters, jij zoudt kans zien, een aantal Oude-
Jaarsavondvcrhalen op te disschen( met de gebrui
kelijke oliebollen, bowl etc."
„Verhoeven, jij zorgt voor de Oudejaarsrevue, en
Jij, Gerritsen
Op dat oogenblik ging de deur open, en onaange
diend, zonder kloppen verschenen daar op ons Re
dactiebureau: Thomasvaer en Pieternel:
Th.: Goedenmiddag, dames, heeren,
P.: Goedenmiddag, allemaal!
Th.: Mogen w'even onderbreken
In Uw int'ressant verhaal?
'k Denk, dat U ons wel zult kennen
Thomasvaer.
P.: En Pieternel!
Ah, jawel, mijnheer, die lacht al,
Ja, dat dacht ik ommers wel!
Hoofdred.: Thomasvaer en Petronella,
Welkom in ons midden hier,
Jullie aardige attentie
Doet ons allen Veel pleizier.
Weest onz' gast voor hedenmiddag,
Enis 't werlc'lijk niet te veel,
Schenk ons dan van jullie wenschen
Voor ons blad, ook een deel.
Nou, ik zal U eerlijk zeggen,
Dat was net precies ons plan.
Pieternel, wees niet zoo bazig,
Als ik spreken wil, zwijg dan!
Tracht toch altijd te onthouden,
Dat de man de baas is, Piet,
Jahier, met die vreemde menschen,
Maar, dat zeg je thuis ook niet!
Laten we nu niet gaan kibb'len,
Afgesproken, Thomasvaer,
't Zou net wezen of we Altijd
En dit is toch heusch niet waar!
Wel m'n allereerste wenschen
Zijn dan voor de Koningin
En Juliana
Stil maar, Thomas,
Die vergeet ik evenmin.
Ja, en dan de Kon'ngin Moeder
Neen, ook Tiaar vergeet ik niet.
En Prins Hendrik.
Hou je mond toch
't Gaat heel goed, zooals je ziet.
Ja, en zeg, daar denk ik eensklaps,
Nu 't toch over 't Haagje gaat,
Dat men daar het komend jaar straks
Nog voor groote dingen staat.
Ah, jij meent de Burgemeester,
Die z'n intree heeft gedaan,
Nu Pa tijn
Ja, dat 's tóch jammer,
Want zoo'n man, daar hecht Je aan.
Maar, die nieuwe Burgervader,
Ja, wie weet, wat die weer geeft,
Nou, 'k verzeker j' in zoo'n stad, dat
Die wat recht te houden heeft.
Thomas, weet je wat ik mooi vind?
Onze vliegtuigindustrie,
Holland-Indië, vice-versa
Dót getuigt van energie!
Mannetjes als die v. Tijen,
Die zoo heelemaal alleen,
Eventjes naar Indië vliegen,
Ja, dat doet niet iedereen.
Maar, zeg, Piet, vergeet dan ook niet
Onze vliegenier van Dijk.
P.i
Th.:
P.t
Th.i
P.:
Th.t
P.l
Th.:
P.:
Th.:
P.:
Th.:
P.:
Th.:
P.t
Th.r
P.:
Th.
P.:
Th.:
FEUILLETON
Vil het Engelsch van
VOLF WYLLARDE
HOOFDSTUK I.
De hemel werd verduisterd door een gordijn van wol
lige wolken en de klamme damp, die uit de vallei opsteeg
voorspelde regen. Een ponnie strompelde over het hob
belige van den San-Joeeph-berg en zijn berijdster keek
angstig achter zich naar de zich steeds dichter samen
pakkende wolken. Een noordwesten wind begon op te
steken en nam met de minuut toe ln kracht, terwijl Tri
nity nog twee mijlen verwijderd was. Toen het pad wat
vlakker werd, zette ze zich steviger in den zadel en door
de teugels strak te trekken, voerde ze het kleine rijdier
tot grooter spoed aan.
De meeste ruiters zouden dezen weg liefst niet an
ders dan in stap gereden hebben. Het was eigenlijk niet
meer dan een bergpad, een ruw breed spoor, dat de ne
gers hadden uitgehouwen tusschen Trinity en Rêve
d'Or en waarvan drie vertakkingen liepen van den
voet van San Joseph af naar L'Argent, le Saphir en
L'Opale, drie suikerplantages. Het meisje reed het mid
delste van deze drie paden, dat langs de terreinen van
L'Opale voerde en de snelste verbinding vormde met het
dorp Trinity. Ze zat te paard op de onverschillige, stout
moedige manier van de inboorlingen van St Alouise.en
rustig vervolgde ze haar weg over het ongelijke, met
ruig gras en boomstronken begroeide, met steenen be
zaaide bergpad, dat nauwelijks een pad mocht heeten.
Groote droppels plasten neer op den breedgeranden
stroohoed van het jonge meisje, toen ze het huis van
L'Opale in zicht kreeg. Ze was van plan geweest recht
streeks naar Trinity door te rijden, maar het losbarstend
noodweer hield haar ervan dit voornemen uit te voeren
Ze moest een schuilplaats zoeken op de plantage en
voor zij den verwaarloosden tuin doorgereden was en
stilhield voor do veranda, was ze al kletsnat, want de
weinige mango-boomen gaven maar weinig beschutting
tegen den neerplassenden regen.
Ze verwachtte op L'Opale aileen maar een gelegenheid
te vinden om te schuilen, want do plantage was de laat
ste twee jaar niet meer bewoond on in bedrijf geweest,
•inds de oude, zonderlinge Engelsche planter was ver
P.: Neen, hem breng ik ook m'n hulde,
Maarniet alles tegelijk!
Th.: Ja, toon hij in Holland aankwam,
Stond de K.L.M. al klaar
P.: En 'n maand daarna, waarempel
Staakte die van Dijk, zoowaar!
Th.: Ja, dat was me ook een grapje,
En een strop was 't ook geducht,
P.: En wat was het in die dagen
Ak'lig rustig in de lucht!
Th.: Nee, dan was het heel wat anders
Op dien Zondag, toen men vocht
Om een plaatsje op de daken
P.: O, toen met dien Zepp'lintocht.
Iedereen die vond het prachtig,
Iedereen was in z'n sas,
Enkel, dat die man op Zondag
Th.: Ja, dat kwam ook niet te pas.
P.: Thomas, foei, begin jij ook al
Met dat ouderwetsch' idee,
Nee, dan ik, neem mij tot voorbeeld,
Ik ga met m'n tijd wel mee!
Th.: Ja, dat heb ik kunnen merken,
P.: O, beweer jij soms van niet?
Ik ben altijd op de hoogte
Met het nieuws dat er geschiedt!
Th.: Nou, ja, dat is vrouwen eigen,
P.: Thomas, maak geen ruzie, man,
Want, daar lees je in de kranten
Meestal veel te veel al van.
En niet enkele zelfs op aarde.
Maar, ook boven in de lucht
Gunt de één de ander 't licht niet,
En men sart elkaar geducht.
A. wil radio uitzenden
Enkel kunst, tooneel, muziek.
Th,: B. die prefereert te geven
Godsdienst lessen politiek!
P.: C. zegt: Ja, maar hoor eens even,
Eerlijk blijven, recht is recht.
Ik wil propaganda maken,
's Kijken, wat je daarop zegt?
Th.: En zoo kibbelen de kleuters
Fijn een beetje met elkaar,
P.: Tot veredeling der menschheid,
Th.: Entot heil der luisteraars!!
P.: Totdat éón het gaat vervelen
En een grooten mond opzet,
Th.: Dan treedt Vader Excellentie
In dit Radio-parket.
'n Enk'le greep en zie, de spreker,
Die het hoogste woord dan voert,
Wordt
P.t Net als in 't huis'lijk leven,
Th.: Radicaal den mond gesnoerd!
Pr: Was ik Vader Excellentie,
'k Nam zo allemaal, voor straf,
(Voor de luisteraars een zegen!)
'n Tijd dat Radio-speelgoed af!
Th.: Dat zou heel verstandig wezen,
Nu ook, met dien slechten golf,
En je ied'ren avond last hebt
Van dien Mexicaanschen wolf.
P.: Hónd, bedoel je, beste Thomas,
Van dien Mexicaanschen hond,
Th.: Ja, nou, ja, dat wou ik zeggen,
Maar jij neemt 't me uit den mond.
P.: Maarvan golven nu gesproken,
Wat was deze zomer 'n strop,
Th.: Ja, de hoteliers in Zandvoort
Kunnen ook hun pret wel op!
Regen, regen, nog eens regen,
's Morgens vroeg, tot 's avonds laat.
Regen vanaf dat je opstaat,
Totdat je weer slapen gaat!
P.: Ja, en als het even droog is,
Komt die brave heer Veraart
Met een extra portie regen,
Th.: Voor het droge wer bewaard!
P.: Weet je, wat ik denk, zeg Thomas,
Luisterzachtjes, voor 't publiek..
Die Veraart isaandeelhouder
In een parapluiefabriok!
Wat een rampen zijn er anders
Weer gebeurd, den lnatsten tijd.
Maar, gelukkig bleef ons landje
Daarvan nogal goed bevrijd.
Daarom is 't niet minder vrees'lijk,
Neem de R-honderd-cn-één,
En de mijnramp, hoeveel levens
Gingen daar weer niet mee heen?
Machteloos stond heel de wereld,
Bij dien grooten, fèllen pijn.
Enkel buigen wij het hoofd slechts:
't Heeft zóó zeker moeten zijn!
Ja, we leven tegenwoordig
Wel weer in een crisistijd,
't Is malaise, 't blijft malaise.
En nog veel meer narigheid.
Overstroomingen in 't Zuiden,
Moord en doodslag, overal,
'k Ben benieuwd, wanneer of daar toch
Eens een eind aan komen zal.
Nou, zeg man, do helderzienden
Piet, toe, alsjeblieft, schei uit.
Anders moet ik nog weer lachen.
Om die mooie Zaansche buit.
Alle menschen tegenwoordig,
Kijken maanden ver vooruit.
Ja, en typisch, Pieternel, is 't,
Dat 's nog t leukste van de mop,
Buiten onze schouwburgdeuren
Houdt die gave meestal op!
's Kijken, man, nu zijn we g'loof i
Klaar met onze wenscherij,
Enkel de Do X natuurlijk,
Want die hoort er ook nog bij,
Voor d'Amerikaansche reis toch
Ligt die maanden al paraat,
Veel succes op dezen tocht dus,
Dat wil zeggenals ie gaat!!
Maar, dan wou ik toch tot slot nog,
Zooals 't trouwens ook behoort,
Ja, natuurlijk, ik begrijp je,
Jij als vrouw, het laatste woord!
't Zou wel gek zijn
Man, schei uit nou
Ik wou enkel nog één ding:
'k Wou een Nieuwjaarswensch nog zeggen,
yoornou, hier, de lezerskring!
Van dit blad, ja, zeg, waarempel,
Dat vergeten we zoowaar.
Nou dan, namens Pieternel en Thomas
Een gelukkig, goed Nieuwjaar!
(met nadruk) Tóch nog 't laatste woord,
nietwaar?
(Nadruk verboden.)
REGELING NOODZAKELIJK.
Een ziekte is nog niet bedwongen, al weet men de
oorzaak. Toch is het kennen van die oorzaak wel het
eerst noodige om de juiste geneesmiddelen t© kunnen
toepassen.
Dit geldt niet alleen voor de ziekten, die mensch
of dier treffen, doch ook voor de kwalen, die het heele
menschdom teisteren.
Geen wonder dus, dat er over de oorzaken van de
crisis druk „gedokterd" wordt en dat er ln de aan
geprezen geneesmiddelen nog al verscheidenheid is.
Over één punt is men het wel eens: het evenwicht
tusschen productie en gebruik is verstoord en nu zit
ten we door overvloed van tarwe vooral, diep ln de
ellende.
Alzoo: een crisis van den overvloed.
Dit wijst op gebrek aan organisatie, wat de wereld
productie aangaat, doch daarmee is de „schuldvraag"
niet opgelost. Immers machinale productie moge nauw
keurig te regelen zijn, anders wordt het, als „Moeder
Natuur" een hartig woordje meespreekt Tusschen een
schrale en een overvloedige oogst is een enorm ver
schil en de mensch heeft het niet in zijn macht om
het beschot te doen uitvallen, zoouls in bepaalde om
standigheden het meest gewenscht zou zijn.
Hiermee is echter nog niet verklaard, dat overvloed
tot een ramp moet worden. Dit zou ook niet het geval,
zijn, als alles gericht was op het welzijn der mensch
heid. Daar zijn we echter nog ver van af. Ieder vecht
voor zich zelf, maar staat ook alleen, als er slagen
vallen.
In het klein weten we reeds, wat daartegen is te
doen: samenwerken, coöpereeren, verzekeren.
In het groot, nationaal en vooral internationaal
schieten we nog in alle opzichten tekort. Het is.
vechten mensch tegen mensch en land tegen land en
de duivel hale, wie anderen niet de baas kan worden.
Het zal toch op samwerking en organisatie uit moe
ten loopen, al maakt dit velen nog kopschuw. Het
klinkt zoo socialistisch, niet waar?
Maar lees nu dit.
We knippen hot uit De Telegraaf en Het Volk noemt
den schrijver geen partijgenoot! Integendeel, het blad
deelt hem eerder in bij de fascisten.
Welnu, deze politicus, oud-burgemeester van Rotter
dam, Dr. A. R. Zimmerman, schrijft over „Overdaad
van Voortbrenging" o.m. het volgende:
„Dat er overdaad van voortbrenging is en dat zij
een der voornaamste oorzaken is van den druk op het
bedrijfsleven, daaraan twijfelt niemand, en het Is
gansch natuurlijk dat men zich afvraagt of ook in de
toekomst de voortbrenging, in ongebonden vrijheid, tot
het overmatige mag doorgaan.
In vroeger tijden hield de productie met de behoefte,
de vraag, verband. Toen alles zich ln kleine eenheden
afspeelde, was dit niet' moeilijk. Moeilijker werd het,
toen het gebied der voortbrenging en het gebied van
het verbruik al verder van elkander kwamen te liggen.
En eerst recht veel moeilijker werd het, toen, deels
onder nationalistische invloeden, deels door vinding en
techniek, de productie op ongekende wijze werd aan
gedreven.
Maagdelijke velden kwamen in ontginning, nieuwe
mijnen en bronnen in uitbating; elke staat wilde liefst
zichzelf genoeg zijn en moedigde het vergrooten der
opbrengsten aan. Door rationalisatie, kunstmest en
plantvaredeling gaf alles rijker oogst. In de fabrieken
dezelfde gang van zaken. De vindingrijkste, de kost
baarste werktuigen werden aangeschaft, de werkplaat
sen vergroot, nieuwe gebouwen gestioht. In al sneller
tempo stegen de dagelijksche cijfers: alleen zóó kon de
kostprijs per voorwerp dalen. Een phenomenaal pro
ductie-apparaat."
„Maar het was een apparaat, dat niet meer verband
hield met de vraag en dat niet meer elactisch was. Zij,
die het leidden, gingen noch met elkander noch met
de behoef{e te rade. Het werd een macht op zichzelf,
een macht van ongelooflijke potentie, maar helaas ook
een macht, die teekenen vertoonde van een blindelings
voorthollen.
De vraag rijst of dit ook in de toekomst aldus moet
wezen.
Het is zeker dat het kwaad, zooals elk economisch
zeer, de kiemen van zelfgenezing draagt. Feitelijk
wordt thans dag bij dag de voortbrenging ingekrompen
en te groote voorraden zullen verdwijnen. Alleen maar,
na hoeveel leed?
Nog nimmer hoeft de wereld een werkloosheid en een
verarming gekend, als waarvan wij thans getuigen
zy'n. Zij zijn zeker niet alleen door de onmatige voort
brenging in het leven geroepen, maar toch wel voor
een groot deel, en dat alleen is een reden om na te
gaan of in het vervolg aan de maatschappij niet, door
tijdige en vrijwillige beperking, een herhaling van dit
te veel kan worden bespaard".
Uitredding door regeeringsingrijpen ziet Dr. Zimmer
man niet en evenmin verwacht hij die van den Volken
bond. Ze is alleen mogelijk, zoo meent hij, langs par
ticulieren weg.
Hij gaat dan verder:
„In die bedrijven, waar groote concentraties be
staan, zal rechtsstreeksoh overleg het gemakkelijkst
zijn. Meer dan kleine eenheden zal de trust op de
hoogte kunnen blijven van omvang en verandering der
vraag. De openbare meening moge tegen deze veel-
trokken. Maar al kon ze dan niet in huis komen, de
overdekte veranda bood beschutting en de ponnie moest
maar zooveel mogelijk bescherming vinden tegen den
muur. Een van de zwarte bedienden van den vroegeren
eigenaar, wiens hut nog op het terrein stond, zwierf hier
soms in de omgeving rond om door het plukken van ba
nanen of suikerriet, wat gratis etenswaren op te doen.
Zonder veel verwaohting hulp te zullen krijgen, riep het
meisje van de veranda in de richting van de keuken,
die op korten afstand van het huls stond.
„Hé Jacob, kom eens gauw hier!"
Maar ze had meer succes dan ze had durven hopen.
De schuivelende gestalte van den neger kwam om den
hoek van het huis te voorschijn; hij klom traag de tre
den van de veranda op en zijn domme oogen bleven
zonder eenige verbazing op het druipnatte meisje rus
ten.
„O, Jacob, kun je geen schuilplaats voor mijn ponnie
vinden?" vroeg ze. „Ik ben op weg van Rêve d'Or naar
Trinity en ik kan in dit woer niet verder. Er zal. toch
wel een plaatsje in den stal zijn, als do deur tenminste
niet op slot is."
De oude man knikte alleen maar. HU draalde zich om,
nam de ponnie bij den teugel en leidde het dier langzaam
weg, met kennelijke onverschilligheid voor den stroo
menden regen, die op hem neergutste.
Het meisje keek om zich heen en al spoedig ontdekte
ze nog meer sporen van de aanwezigheid van menschen
De openslaande deuren, die in het huis voerden, waren
niet op slot, in een hoek van de veranda stond een lage
ruststoel en aan de slordige manier, waarop de kussena
lagen was het duidelijk te zien, dat een man op dezen
stoel moest hebben gezeten. Een ander teeken, dat dit
vermoeden bevestigde, was de sigarettenasoh, die over-
al op den grond verspreid lag. Het geval begon het
meisje te Interesseeren. Het huls op L'Opale had zóó
lang lcegge3taan, dat ze wel nieuwsgierig moest zijn
naar den nieuwen bewoner.
De regen begon nu ook in de veranda door te dringen
en maakte den stoel en de kussens nat. Door haar vrou
welijk instinct-van-netheld gedreven, stond het meisje
op het punt het meubelstuk naar binnen te sleepen, toen
ze tot de conclusie kwam, dat ze die moeite sparen kdn.
Een van de glazen deuren werd mot een ruk openge
trokken, op den dermpel stond een jongeman ln rijbroek
en met een flanellen sporthemd aan, het gewone cos-
tuum van de planters in St Aloulse. Ze zag bij den
eersten oogopslag dat hij geen Creool was, of een af
stammeling van de oorspronkelijke Fransche kolonisten
van het eiland. Zijn blond haar en heldere grijze oogen
waren zoo typisch Engelsch, dat ze geen moment aan
zijn nationaliteit twijfelde en verwonderd vroeg ze zich
af hoe het toch kwam, dat het nieuws van zijn komst
Rêve d'Or nog niet bereikt had. Hij was een slanke,
stevige, gespierde jongeman, zijn gezicht, dat niet be
paald knap was, drukte flinkheid en doorzettingsver
mogen uit. Het had een buitengewoon vriendelijke uit
drukking en na de eerste, natuurlijke aarzeling, door de
verrassing Over haar aanwezigheid, vroeg hij met do
beleefdheid van een wel opgevoed man:
„Schuilt u hier voor het noodweer? Komt u dan bin
nen. Hier op de veranda is het ook niet bepaald droog."
„Het weer overviel me, voordat ik Trinity bereiken
kon", antwoordde ze, glimlachend met de onbewuste
behaagzucht, die haar eigen was.
Evenmin als zij aan zijn afkomst getwijfeld had, deed
hij het aan de hare. Haar 2achte, vlugge manier van
spreken, haar donkere oogen en donker haar, haar blce-
ke gelaatskluer, toonden duidelijk haar Fransche af
komst Ze was slank en fijn gebouwd, ze had een natuur
lijke bevalligheid, die een prettlgen Indruk op haar
maakte. Hij keek met welbehagen naar het ovaJe, olijf
kleurige gezichtje, de roode lippen cn de zachte oogen
en hij moest zich zelf eerlijk bekennen dat dit onver
wachte bezoek hem heelemaal niet onaangenaam wa9
na de laatste dagen van eenzaamheid, met geen ander
gezelschap dan de negers, die hij In dienst had genomen.
„Zal ik uw stoel naar binnen brengen?" vroeg ze. „Die
zal ook drijfnat worden!"
„O, neen, dank u; daar zal ik wel voor zorgen. Gaat u
maar gauw zelf naar binnen; u bent al doornat
Het huis op L'Opale had een bovenverdieping, ln te
genstelling met de meeete planterswoningen, op 3t
Alousie en stond iets boven den beganen grond uit
vrees voor de „fer de lance", de op het eiland inheem-
sohe, doodelijk-vergiftige slang. De kamer, waarin de
nieuwe bewoner zijn bezoekster leidde, was een soort
hall of vestibule, waarop zoowel de voor- als de achter
galerij uitkwam benevens een aantal deuren, die naar de
slaapkamers gelijkvloers voerden. Rechts, door een boog
van de hall gescheiden, lag een eetkamer, vanwaar een
ondiepe trap naar de bovenverdieping van het huis
leidde.
Terwijl haar gastheer den ruststoel naar binnen haal
de, had het meisje gelegenheid de inrichting van do
hall, die tevens als woonkamer dienst scheen te doen,
eens op te nemen. Een paar rieten armstoelen, een
kleine tafel beladen met papleren en een in elkaar ge
rolde slapende terrier, eronder, een paar planken aan
den muur, opgepropt met boeken en enkele photograflën
op een richel van de betimmering neergezet, vormden het
interieur. De rest van zijn muurvcrsleringen, had de be
woner nog bijeen gezet, een ruwhouten schrijftafel stond
bij het venster.
Voor St. Alousie zag het er tamelijk bewoonbaar uit en
wat het meisje het meest opviel, was het feit dat alles
zoo kraakzindelijk was.
Ze had in een van de rieten stoelen plaats genomen,
een toonbeeld van gemakkelijke elegance, zooals ze daar
zat tusschen de kussens en toen de jongeman terug
kwam werd hij onmiddellijk getroffen door haar natuur
lijke bevalligheid. Ze had haar natten hoed afgezet en
streek het vochtige, welig-donkere haar uit haar ge
zicht
„Dergelijke buien komen hier vrij plotseling op." zei
hij. „Het spijt mij dat ik u geen andere kleeren kan
aanbieden.
„O, dat hindert niets hoor," lachte ze. „Ik vat nooit
kou. Het ls alleen zoo'n onplezierig gevoel om zoo door
nat te zijn. Ik wist overigens niet dat L'Opale weer be
woond was."
„Ik ben hier sinds een week," vertelde de nieuwe
eigenaar. „Ik begon te denken dat Trinity onbewoond
was, behalve dan het klooster, dat ik zag, toen ik aan
kwam. Trouwens ik heb ook geen enkele van de monni
ken gezien?"
„Is er niemand bij u geweest?"
„Geen sterveling!"
„Ik denk dat niemand van uw komst gehoord had.
Ons heeft het nieuws ook niet bereikt."
„Wie is „ons"? klonk het vrijmoedig. „En waar hoort
„ons" thuis?"
„Ik woon op Rêve d'Or", antwoordde het meisje, niet
heelemaal gestioht over zijn manier van vragen, „bij de
familie Salmon. Ik ben er gouvernante."
Van onder haar lange, neergeslagen wimpers, wierp ze
een snellen blik op den jongeman, alsof ze vreesde dat
haar afhankelijke positie min of meer een tegenvaller
voor hem zou zijn.
„O", was alles wat haar gastheer zei. En toen: „Hebt
u bezwaar om mij uw naam te zeggen? Er is niemand
om ons aan elkaar voor te sellen," voegde hij er met
een lachje aan toe.
Haar opkomende boosheid van zooeven was al werf
verdwenen; haar stemmingen waren even ongestadig
als het weer op dit eenzame eiland.
„Ik heet Eulalie de Floissac. En hoe is uw naam?"
„Digby Harrel."
„De vorige eigenaar heette ook Harrel."
„Hij was mijn oom," was het korte antwoord en hij
soheen het niet noodig te vinden verdere inlichtingen
over dit onderwerp te geven. Hij wendde zich naar den
doorgang van de eetkamer en riep Jacob toe voor thee
te zorgen. Hij bewoog zich gemakkelijk, ondanks zijn
bouw, die v/el wat zwetir was voor een jonge man.
Vooral zijn breede schouders gaven het meisje den in
druk van grooten kracht
Wordt vervolgd.