Alieiem Nitrn ilïlttlllit- L De strijd tegen het Nationalisme in de Welvaarisleer. Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen. Eerste Blad. Lezing van Prof. Van Embden. I pepermunt Woensdag 14 Januari 1931. um 74ste Jaargang No. 8798 Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN* TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bcwijsno, inbegrepen). Groolere letters worden naar plaatsruimte berekend. DIT NUMMER BESTAAT UIT TWEE BLADEN. Vereeniging van Oudleerlingen der Rijkslandbouxvmnterschool te Schagen Misvattingen in de internatio nale politiek. Cursusvergadering op j.1. Maandag in het Noord- hollandsch Koffiehuis te Schagen. De Voorzitter opent om 11 uur de vergadering en heet de talrijke schare hartelijk welkom, speciaal den heer P^oï. Dr. D. van Embden, den inleider van een belangrijk onderwerp. Het is voor de Vereeniging een waar voorrecht en genoegen om den spreker, die zes jaar geleden een belangrijk onderwerp behan delde, weer opnieuw in het midden te hebben. Sinds dien tijd is de toestand op allerlei gebied, speciaal op dat van den landbouw, zeer verslechterd en het in te leiden onderwerp houdt dan ook verband met de slechte tijden. Al zal de inleiding er niet toe bijdragen om den slechten toestand te verbeteren, zij zal wel het inzicht verrijken in het wereldgebeuren. Spreker heet verder welkom de talrijke eereleden der Vereeniging, welke aanwezig zijn, alsmede de verschillende leden van de Vereeniging tot Ontwik keling van den Landbouw in Hollands Noorderkwar tier. Spreker hoopt dat allen een leerzamen dag zul len hebben en opent met deze woorden de bijeen komst en geeft het woord aan Prof. Dr. D. van Emb den, hoogleeraar in de Staathuishoudkunde en Sta tistiek aan de Universiteit te Amsterdam, welke zal behandelen: De strijd tegen het Nationalisme in de .Welvaartsleer. De hooggeleerde spreker ving zijn rede aan met te constateeren, dat de Voorzitter, geleid door de crisis omstandigheden de meening uitsprak dat sprekers rede hierop betrekking zou hebben. De zorgvolle tij den die speciaal de landbouw in deze dagen door maakt, stond hem daarbij zeker voor oogen. Sprekers onderwerp evenwel staat slechts zijdelings in ver band met den crisis. Hij zal spreken over de mis vattingen in de internationale politiek. Deze hebben indirect bijgedragen tot het ontstaan der crisis. Im mers de botsing der volltenbelangen hebben geleid tot den wereldoorlog en de wereldoorlog kan be schouwd worden als een der oorzaken die tot de crisis van heden hebben geleid. Sprekers bedoeling zal daarom zijn om stil te staan bij de botsing der volken en dit zal dus in zijdelings verband staan met de crisisomstandigheden van heden. De welvaartsfeer en welvaartsleer der volken kan van twee zijden bekeken worden. De welvaartsleer in nationaal verband is een groot samenstel van fac toren die leiden moeten tot verheffing van de men- schen zoowel op materieel als op geestelijk gebied. De nationale welvaartsleer kan daardoor de geeste lijke volkskracht verhoogen en zoo beschouwd is de nationale welvaartsleer ongevaarlijk en onschuldig maar heeft integendeel groote beteekenis en groote waarde. Ingevlochten in een intcnationaal verband, zal het leiden tot het beter leeren en begrijpen van elkaar. Hieruit zal voortvloeien een beter begrijpen van onzen eigen persoonlijken geest en van eigen persoonlijke handelingen. Een parallel kan in dit verband getrokken worden tusschen de Staatsgemeen- schap, waarnaast staat een krachtig gemeentelijk leven. Een sterk leven der enkele volken is een voor waarde voor een sterk internationaal leven, zooals krachtige stedelijke en provinciale regeeringen het aanzien en de kracht van den Staat niet weinig ver hoogen. In internationaal verband gezien kan men alle oogen hebben voor de samenwerking der volken en ruimte laten voor de zelfstandige samenleving der volken. Doch in het nationalisme ligt een groot waarneenv baar gevaar verborgen. Geestelijk zelfrespect leidt toch zoo vaak tot nationale hoovaardij, tot een zich afzonderen van de gemeenschap. Een dergelijk nati onalisme is er dus niet op ingesteld om samen werking aan te trekken, doch het stoot af- en leidt alzoo tot excessen, die zeer betreurenswaardige ge volgen kunnen hebben. Dit overdreven nationalisme voert tot geestelijke hoovaardij en heeft in zijn stre ven naar welvaart de hulp noodig van de Staats macht, die dan ook gretig wordt aangeroepen. Deze •taatsmacht wordt dan evenwel niet gebruikt om in samenwerking met andere volken welvaartproblemen op te lossen, maar dient uitsluitend om eigen voor deden te behalen. Dergelijke welvaartspolitiek is niet nationaal, maar zeer anti-nationaal en is een wijze van gebruik der Staatsmacht, die tot misbruik leidt. In den wedstrijd der naties in de voldoening der materieele behoeften hunner inwoners, kan het nationalisme uiterst gevaarlijk worden. Op interna tionaal terrein met onze ouderwctsche welvaartsleu zen, trachten de staten invloed uit te oefenen in de internationale politiek, door desnoods gebruik te maken van wapengeweld, omdat men meent daar mede de belangen van de eigen burgers te dienen. Ook op binnenlandsch terrein zien wij dergelijke voor de menschheid gevaarlijke toestanden ontstaan. Een te ver doorgevoerd staatssocialisme kan ook gebruikt worden ter verdrukking van een deel der onderda nen en een rechtvaardige verdeeling in den weg staan. Ook hierbij is zelfoverschatting mogelijk. Moet de staatsinvloed op internationaal terrein nu altijd leiden tot verkeerdheden. Weineen. De handel is aangewezen op eigen oogststatistieken, zooals dit geschiedt door het Landbouwinstituut te Rome, voor lichting geven over factoren die een prijsvorming begrijpelijk maken, zijn dit de goede momenten. Ook behooren daartoe het afsluiten van handelsverdragen staande op den grondslag van vrijhandel; ook hier door wordt immers een toenadering der volken be werkt, en de productiviteit opgevoerd en de geeste lijke vrijheid verhoogd. Deze voorbeelden zijn bewij zen voor het bestaan van een gezond nationalisme, dat binnen de perken gehouden wordt. Doch te ver gedreven staatsmacht, dat is het gevaar, waaraan de volken blootstaan. Het zoeken van ovcrzccscho gebie den, zooals wij dit hebben kunnen aanschouwen bij de verdeeling van Afrika, dat gelijk bij een gra-bbel- wedloop verdeeld moest worden, heeft met een alge- meenc beschaving niets tc maken. Elk land eischt voor zich zelf een stuk op en tracht daarbij een an der er buiten te houden. Dit is de staatsmacht mis bruiken, hetgeen gevaar voor botsingen met zich medebrengt; het gereserveerde terrein is toch immers altijd een steen des aanstoots voor anderen. Vaak werden dan daarbij bepalingen gemaakt, die de han del op dat vreemde terrein tot de eigen onderdanen beperkte. Handel drijven anders dan onder de eigen vlag was niet toegestaan. Dergelijke staatsmachtmis- bruik heeft de volken van elkaar vervreemd. Hiertoe heeft ook medegewerkt het bedenken van protecti onistische maatregelen. Den gewonen handel worden hierbij versperringen in den weg gelegd en vreemde producenten worden afgestooten, hetgeen verbitte ring verwekt. Hetzelfde zien wij wanneer de eene staat van zijn overwicht gebruik maakt om een zwak ken tegenstander allerlei zaken af te dwingen als mij neon cessies, het opdringen van leeningen of het uitvoeren van openbare werken, alles onder pressie, en daardoor voordeelen te verwerven voor de eigen landgenooten. Ook dit is een zeer te laken voorbeeld van misbruik van de staatsmacht. Het is deze eco nomische wedloop der volken waaruit in 1914 de groote Europeesche oorlog is ontstaan. Eigenaardig en frappant dat een dergelijke staats macht voortvloeit uit een vorm van socialisme, die wel niet door een socialistische Staatspartij wordt nagestreefd/ doch niettemin socialisme in zich sluit. Tegenover de productie van het individu toch staat de socialistische productie voor de gemeenschap. In Staatssocialisme nu ligt opgesloten dat de arbeid van overheidswege wordt opgelegd, Dit kan niet wor den toevertrouwd aan het inzicht van enkele per sonen. Het belang der gemeenschap eischt zulks en dan hebben de onderdanen te gehoorzamen. We zijn er tegenwoordig aan ontwassen, cloch wat is er voor noodig geweest om ons volk de drukpers vrijheid te bezorgen en levert de Radiocensuur van heden weer niet een nieuw voorbeeld op dat de over heid zich het recht aanmatigt om leidend op te tre den tegenover het inzicht der enkelen. Hetzelfde be oogt men met protectionistische maatregelen. De overheid tracht daarbij dwingend op te treden dat de kooplieden koopen op de nationale markt en protec tionistische maatregelen mogen dan misschien be schouwd kunnen worden als een uiting van gemeen schapszin, doch dan in den kwaden zin, daar derge lijke maatregelen toch ingaan tegen de belangen van het individu en de gemeenschap als geheel. Deze opvatting geldt ook voor het veroveren van mijnconcessies, spoorwègconcessies enz., welke cul- mineeren in het imperialisme. Ook dit is èen vorm van socialisme, doch geen voorbeeld van een welda- tig socialisme, dat de volkeren tracht te verbroede ren. Het is dezf verkeerde vorm van socialisme, welke aanhangers heeft verkregen in de nieuwe Duitsche partij, welke geleid wordt door Hitier en in naam werkt ten bate van de gemeenschap, doch wier uiteindelijk doel is om de Staatsmacht in handen te krijgen ter bereiking van eigen gestelde doelstel lingen. Dit soort socialisme staat mijlen ver af van het democratisch socialisme. Het bezit van koloniën voert niet zelden tot Staats- machtmisbruik op nationaal gebied en de daarbij aan den dag gelegde zelfoverschatting moet telkens maar goed gebrandmerkt worden. Ons land heeft een groot overzeesch gebied verkregen langs histo- rischen weg. Landen als wij behoeven zich voor het bezit van koloniën niet te schamen. Immers men kan daar hebben een cultuurstaak; men kan daar de heerschappij voeren over volken die zichzelf nog niet kunnen regeeren. Dit voogdschap zal moeten eindigen als de tijd daarvoor rijp is. In zooverre heb ben wij in onze overzeesche gewesten een nuttige en eerbiedwaardige taak te vervullen. De geschiedenis heeft deze taak op onze schouders gelegd. Anders zou het zijn, wanneer wij nu nog die taak moesten gaan zoeken, omdat wij nog zouden kunnen meenen, zooals helaas nog zeer veelvuldig voorkomt bij de Regeeringen der volken, dat dergelijke koloniën noo dig zijn voor de eigen welvaart en om onder dit pa rool koloniën in handen te krijgen, anderen moeten verdrijven. Dit verwerven van koloniaal gebied is verkeerd en een uiting van nationale zelfoverschat ting. Tegenover een dergelijk on-nationaal streven moet noodzakelijk worden geageerd; immers dezer zelf overschatting verwekt ontstemming en oorlog. Het begint met een bewapeningswedijver en het betrekken van de Staatsmacht in een sfeer die men voor het volvoeren der plannen noodzakelijk acht. De erfenis daarvan heeft 1914 ons nagelaten. Tot den huidigen dag voelen wij de misère nog aan den lijve, waartoe ons nationale zelfoverschatting kan brengen. Het besproken verschijnsel is niet van dezen tijd alleen. Ook in vroeger clagen bestond een dergelijk streven, al is het niet altijd even forsch en sterk naar voren gebracht. In cle geschiedenis der volken is een tijdperk geweest, het mercantalisrne geheeten, waarin de geldende meening bestond dat men zonder de hulp van den Staat er niet kan komen. Men was in die dagen zuiver protectionistisch aangelegd en de Staten voerden monopolistische handelspolitiek. In die dagen veroverde Engeland de eerste koloniën. Aangetrokken door de gunstige handelsbalans werd dit voorbeeld door anderen, ook Nederland, nage- .olgd en in die dagen was het duidelijk dat het idéé rijpte de enkeling kan niets, doch de Staat, gesteund door wapengeweld, kan alles. Deze tijd was de Glo rie voor de Oost-Indische Compagnie en andere han delslichamen die er zeer protectionistische manie ren op na hielden. Op dit tijdschap van mercantilisme, volgde een pe riode van teruggang. De machtsgemeenschap ge raakte op den achtergrond en zoowel op binnen- als buitenlandsch terrein zien wij den enkeling weer krachten ontwikkelen los van den Staat. Ja zelfs werd het nu zoo, dat de Staat straffeloos schrome lijk machtsmisbruik van den enkeling tegenover een zwakkeren tegenstander toeliet. De geheele interna tionale handei werd vrijgelaten en het bezit van kolo niën niet alleen beoordeeld met een zekere onver schilligheid, maar werd vaak als een nadeelige zaak uitgelegd. Engeland kende bijv. van 18391870 een periode waarin de diepe overtuiging leefde dat het veroveren van vreemde gebieden uit handelsoog punt bekeken niet voor- maar nadeelig was. en het eigenlijk wcnschelijk ware dat Engeland zijn kolo niën kwijt was. Deze denkbeelden van leiders en be kwame Engelsche wetgevende ministers staan wel scherp tegenover het latere imperialisme. Als een Engelsche minister van Koloniën zegt, toen Canada zich had vrijgemaakt, die ellendige koloniën zijn maar molensteenen, zo slepen ons naar de diepte, wa- ren we er maar van af; het zijn onnatuurlijke aan hangsels van het moederland, cn het zijn niets dan lastposten en parasieten, dan kunnen wij ons moei lijk voorstellen, dat men vroeger zoo geheel anders over het bezit van koloniën heeft gedacht en de grondleggers dier koloniën zullen er niet aan heb ben gedacht dat mannen van beteekenis later de ko loniën zouden beschouwen als vloekwaardige erfe nissen, waarmede het voorgeslacht het thans leven de geslacht heeft belast. Toen Canada pogingen aanwendde 'om zich af te scheiden van het Engelsche Imperium, sprak een Engelsche Minister van Marine: Moge het maar ge schieden, ik zal het niet betreuren. Het is zeer wen- schelijk en ik zal Canada den zegen meegeven. Dit zijn onmiskenbare teckenen van een anti-nationalen geest. Het was de tijd van Gladstone toen men derge lijke antiimperialistische politiek voerde. De derde periode begint omstreeks 1870. In ons land, Engeland, Japan, Amerika komt weer meer een nationale strooming ten opzichte van het bezit van koloniën, die weldra culmineerde in de gedachte: wanneer dergelijke koloniën niet langs vredelieven- den weg zijn te veroveren, dan maar de volken die er wonen terugdringen en baat gezocht bij de gemeen schapsmacht. In die dagen duldde men geen socia listische stellingen ten opzichte van de binnenlnnd- sche politiek en mocht men vooral niet te veel stre ven naar een te groot overheidsbedrijf. Doch op het gebied van het welvaartsterrein moet de Staat weer alles doen. En om hier aan te kunnen voldoen gre pen velen naar het protectionisme, om de koloniën zooveel mogelijk voordeelen voor het moederland te doen afwerpen. Rusland en Engeland zien wij in die dagen Perzië afroomen. Tegelijk werd de natie met een paplepel ingegeven, dat om tot rijke ont wikkeling te komen, een land moet liggen aan een wereldzee, anders versperren anderen den weg en vele oorlogen uit die dagen zijn er getuigenis van dat men met geweld de gewenschte terreinen wilde ver overen om' de begeerde ligging te verkrijgen. liet idéé, dat een land aan een open zee moest liggen, zat er zoo geheel in, dat men het Rusland heel niet kwalijk nam toen het met geweld een uitgang zocht naar het warme water; immers een land als Rus land behoeft niet tevreden te wezen met een ligging aan een zee, die gedurende 5/6 jaar door het ijs ver sperd is. Oorlogen in Servië, Oostenrijk en Polen zijn ontstaan als een gevolg van dit waandenkbeeld en de zoogenaamde Corridorpolitiek der Europeesche naties, heeft menig offer gekost. Wij zien ter berei king van hun doel, het samengaan van militaire bondgenooten, die in het gewone leven geen gemeen schap met elkaar hadden, tegen de Centrale landen. Buitengewone onnatuurlijke toestanden kreeg Europa toen te aanschouwen. Op het oogenblik is het vroegere streven der na- lies op den achtergrond geraakt, doch we zien het opnieuw opdoemen in den vorm van een vredesver drag en in het opleggen van zware herstelbe talingen. De leidende persoonlijkheden bij het opstel len van het vredesverdrag vergaten evenwel dat het opleggen van betalingen niet alleen een nadeel is voor liem die botalen moet, maar ook een groot na deel is voor hem. die het geld te ontvangen heeft. De herstelbetalingen en de oorlogsschulden zijn in den loop der jaren al wel wat ten gunstige gewijzigd, doch het zal zeer moeilijk zijn om alles zoo te rege len, dat men echte welvaart heeft te verwachten. Men kan alleen van Duitschland betalingen eischen als dit land meer dan vroeger kon exporteeren, doch de ontvangende landen, dit is vooral Amerika, zijn sterk protectionistisch en dergelijke landen zijn voor- ai bang voor dumpingsmanieren. Doch zij zelf leg gen Duitschland den ergsten vorm van dumping op, omdat zij van Duitschland eischen dat dit land hun, den overwinnaars, vele en talrijke artikelen om niet zal verschaffen. De belangen der getroffen landen botsen zich tegen de eigen opgestelde tariefmuren te pletter. Het lijkt wel of het protectionisme dol is geworden en de draak in zijn eigen staart bijt. Ook het Fransche avontuur in de Rhurprovincie moet aangerekend worden als een staaltje van zelf overschatting. De Franschen gingen het Rhurgebied bezetten om betalingen te eischen, doch deze Staats macht liep te pletter tegenover het fijne weefsel der moderne productie. De Franschen vonden tegenover zich de geest van de bevolking en met machtsmidde len kan men wel wanorde scheppen in het productie ve scheikundige analyseert, ~~het publiek proeft de aparte kwaliteit van proces, doch machtmiddelen kunnen niet worden, aangewend om iemand iets te doen produceeren. Vandaar dat in het Ruhrgebied de productie kleiner werd en de bezetting is alzoo een mislukking gewor den. Engeland voelde zijn handel bedreigt vóór den oorlog door Duitschland. Men leest het zoo vaak. Doch het begüip hieraan te hechten, is geheel an-j ders. De handel is ongrijpbaar en als Engeland den handel wilde terug krijgen ot' uitbreiden moet het concurreerend aan de markt komen. Deze concur- 2-entie bestaat tusschen kooplieden onderling op de' binnenlandsche markt en is dan beperkt tot indi viduen of combinaties van individuen. Tegenover het buitenland leest men evenwel dat die Staten con- curreeren. Zoo lezen wij op onderscheidene gemeen- plaatsen dat Engeland de handelsheerschappij 1 vreesde van Duitschland. Dit begrip is geheel fou- ticf; immers de handel heerscht niet, da handel dient. Verder heet het in de lectuur:1 Amerika versperde Engeland den weg. Ook deze voorstelling is fout. In de Staathuishoudkunde wor- den dergelijke dingen niet genoeg onderzocht. Ais men spreekt van de concurrentie tusschen Engeland; en Duitschland lijkt het of cle geheele Staat met al} zijn macht tegenover Duitschland staat. Niets is; minder waar. Het beteekent eenvoudig dat een aan tal Engelsche producenten tegenover Duitsche onder* nemingen concurreerend optreden. Daarbij komen, sommige belangen met elkaar in strijd, doch do credietverleening bijv. kan leiden tot een belangen-' gemeenschap. I-let is zeker ontoelaatbaar als men het voorstelt pf het geheele land onder dezen concurren tiestrijd meedoet. Men zou evengoed kunnen zeggen dat de binnenlandsche concurrentie die de eene streek een andere soms aandoet, tot burgeroorlog voert. Spreker haalde nog aan hoe een Amerikaan- sche courant met vette letters drukte dat Duitschland een greep doet "naar den Bussischen handel, toen één Duitsche firma handelscontracten met eeltige Rus sen had afgesloten. De politiek maakt er nu van als of het geheele Duitsche volk met het geheele Russi sche volk aan het handelen is geslagen. De vorm waarin dergelijke dagbladen hun nieuws aan de le zers opdisschen is in hooge mate te laken. Ev.cnzoo is het afkeurenswaardig dat men zoolang den volke heeft ingeprent dat een land aan de open zee moet liggen om handel te kunnen drijven. Door dit te beweren, maakte men zich opzettelijk of onop-j zettelijk schuldig aan verheerlijking der nationali teitsgedachte. Het geopperde idéé is een waan, want grooi is het aantal landsdeelen die niet aan zee lig gen en zich daardoor niets bezwaard gevoelen. De V. S. van Amerika bestaat uit 48 staten; een groot aantal daarvan ligt niet aan den Grooten Oceaan, Voor het Panama-Kanaal hadden slechts 3 staten éen open weg naar China en Japan; de 45 andere Sta len lagen niet aan zee. Doch kon dit een reden zijn om den handel te versperren. Weineen immers. De weg naar zee ligt voor alle Staten open, als de Sta-j ten hun handen maar thuis houden en geen tarief muren oprichten langs hun grenzen. Onze binnen* landsche provincies gevoelen tcch ook geen be zwaar, dat zij niet aan de zee liggen. Zij kunnen van de zeekust genieten, indien de Staat maar geen ver sperringen zet, die evenzoovele bewijzen zijn dat da blik der volken beneveld is en een verkeerde gees tesgesteldheid zich van hen heeft meester gemaakt. Een nog duidelijker voorbeeld van het niet-noodza- kelijke van het bezit van zeegrenzen levert Zwitser*! land op, dat geen enkele zeegrens bezit, omringd ia door ianden die streng protectionistisch zijn, een zeer bloeiende exporthandel heeft en niet de minsta reden heeft om te zinnen hoe een weg naar de Mid- dellandsche Zee het best kan worden verkregen. Zoon voorbeeld is ook de positie van Oostenrijk! na den oorlog. Oostenrijk is nu een klein landj# met een enorme hoofdstad. Volgens het vredesvef»' drag van St. Germain kan dit land niet alzoo blijven bestaan, theorethisch ten minste en ziet na een uiterst moeilijke tusschenperiode is de Oostenrijksche staat levensvatbaar gebleken. Nieuwe Staten hebben nu tariefsmuren opgetrok^ ken, doch als men deze wegdenkt, doet het er niets toe waar een land is gelegen. Grenslijnen zijn voor de eigenlijke productie bij komstigheden. En toch heeft het oude Oostenrijk zijn kinderen met millioenen naar het slagveld gedreven om expansie te zoeken naar de zee. Al de opgenoem* de redenen die volken van elkaar doen vervreemden zinken evenwel in het niet hij de dogma's die da Staten zich opleggen bij het streven naar koloniale uitbreiding. Men hoort dan op hoogdravenden toon, verkondigen, dat men koloniën moet veroveren enl bezitten om die voor zichzelf te exploiteercn. Op dit groote terrein is de overschatting van hei nationalisme het meest noodlottig. Spreker herin nerde nogmaals aan den wedloop om de verdeeling van Afrika. Overal zitten daar dc Europeesche mo gendheden, die aan dezen wedloop hebben medege daan. Het veroveren is verdedigd met de schijnleuzen dat een land koloniën noodig heeft om zich politiek onafhankelijk te maken, om een afspuiing te hebben voor een overbevolking, om een gebied te hebben waarheen kan worden geëxporteerd, om een land te hebben vanwaar men grondstoffen kan betrekken en om zich dc rente te verzekeren voor het in de onderneming gestoken kapitaal. Al deze beweegre denen zijn valsche leuzen, cn dogma's, die ijverig in tijdschriften, dagbladartikelen, worden verkondigd, doch die allen grond van waarheid missen als men de zaak maar op den keper beschouwt. Het doel worrlt evenwel bereikt als men de volken zoo inlicht en het is dan ook niet te verwonderen dat onder deze omstandigheden alle volken aan dien wedloop ijverig meedoen. Doch daarbij wordt weer eens de zelfoverschatting der staatsmacht van zijn slechtsten kant gedemonstreerd. Welke rol b.v. neemt liet bevolkingsvraagstuk in dit .verband ia.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 1