Alieiem Nitrn
ilïlttlllit- L
De strijd tegen het Nationalisme
in de Welvaarisleer.
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
Eerste Blad.
Lezing van Prof. Van Embden.
I pepermunt
Woensdag 14 Januari 1931.
um
74ste Jaargang No. 8798
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN*
TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bcwijsno,
inbegrepen). Groolere letters worden naar plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT TWEE BLADEN.
Vereeniging van Oudleerlingen der
Rijkslandbouxvmnterschool te Schagen
Misvattingen in de internatio
nale politiek.
Cursusvergadering op j.1. Maandag in het Noord-
hollandsch Koffiehuis te Schagen.
De Voorzitter opent om 11 uur de vergadering en
heet de talrijke schare hartelijk welkom, speciaal
den heer P^oï. Dr. D. van Embden, den inleider van
een belangrijk onderwerp. Het is voor de Vereeniging
een waar voorrecht en genoegen om den spreker, die
zes jaar geleden een belangrijk onderwerp behan
delde, weer opnieuw in het midden te hebben. Sinds
dien tijd is de toestand op allerlei gebied, speciaal
op dat van den landbouw, zeer verslechterd en het
in te leiden onderwerp houdt dan ook verband met
de slechte tijden. Al zal de inleiding er niet toe
bijdragen om den slechten toestand te verbeteren, zij
zal wel het inzicht verrijken in het wereldgebeuren.
Spreker heet verder welkom de talrijke eereleden
der Vereeniging, welke aanwezig zijn, alsmede de
verschillende leden van de Vereeniging tot Ontwik
keling van den Landbouw in Hollands Noorderkwar
tier. Spreker hoopt dat allen een leerzamen dag zul
len hebben en opent met deze woorden de bijeen
komst en geeft het woord aan Prof. Dr. D. van Emb
den, hoogleeraar in de Staathuishoudkunde en Sta
tistiek aan de Universiteit te Amsterdam, welke zal
behandelen: De strijd tegen het Nationalisme in de
.Welvaartsleer.
De hooggeleerde spreker ving zijn rede aan met te
constateeren, dat de Voorzitter, geleid door de crisis
omstandigheden de meening uitsprak dat sprekers
rede hierop betrekking zou hebben. De zorgvolle tij
den die speciaal de landbouw in deze dagen door
maakt, stond hem daarbij zeker voor oogen. Sprekers
onderwerp evenwel staat slechts zijdelings in ver
band met den crisis. Hij zal spreken over de mis
vattingen in de internationale politiek. Deze hebben
indirect bijgedragen tot het ontstaan der crisis. Im
mers de botsing der volltenbelangen hebben geleid
tot den wereldoorlog en de wereldoorlog kan be
schouwd worden als een der oorzaken die tot de
crisis van heden hebben geleid. Sprekers bedoeling
zal daarom zijn om stil te staan bij de botsing der
volken en dit zal dus in zijdelings verband staan
met de crisisomstandigheden van heden.
De welvaartsfeer en welvaartsleer der volken kan
van twee zijden bekeken worden. De welvaartsleer
in nationaal verband is een groot samenstel van fac
toren die leiden moeten tot verheffing van de men-
schen zoowel op materieel als op geestelijk gebied.
De nationale welvaartsleer kan daardoor de geeste
lijke volkskracht verhoogen en zoo beschouwd is de
nationale welvaartsleer ongevaarlijk en onschuldig
maar heeft integendeel groote beteekenis en groote
waarde. Ingevlochten in een intcnationaal verband,
zal het leiden tot het beter leeren en begrijpen van
elkaar. Hieruit zal voortvloeien een beter begrijpen
van onzen eigen persoonlijken geest en van eigen
persoonlijke handelingen. Een parallel kan in dit
verband getrokken worden tusschen de Staatsgemeen-
schap, waarnaast staat een krachtig gemeentelijk
leven. Een sterk leven der enkele volken is een voor
waarde voor een sterk internationaal leven, zooals
krachtige stedelijke en provinciale regeeringen het
aanzien en de kracht van den Staat niet weinig ver
hoogen. In internationaal verband gezien kan men
alle oogen hebben voor de samenwerking der volken
en ruimte laten voor de zelfstandige samenleving
der volken.
Doch in het nationalisme ligt een groot waarneenv
baar gevaar verborgen. Geestelijk zelfrespect leidt
toch zoo vaak tot nationale hoovaardij, tot een zich
afzonderen van de gemeenschap. Een dergelijk nati
onalisme is er dus niet op ingesteld om samen
werking aan te trekken, doch het stoot af- en leidt
alzoo tot excessen, die zeer betreurenswaardige ge
volgen kunnen hebben. Dit overdreven nationalisme
voert tot geestelijke hoovaardij en heeft in zijn stre
ven naar welvaart de hulp noodig van de Staats
macht, die dan ook gretig wordt aangeroepen. Deze
•taatsmacht wordt dan evenwel niet gebruikt om in
samenwerking met andere volken welvaartproblemen
op te lossen, maar dient uitsluitend om eigen voor
deden te behalen. Dergelijke welvaartspolitiek is
niet nationaal, maar zeer anti-nationaal en is een
wijze van gebruik der Staatsmacht, die tot misbruik
leidt. In den wedstrijd der naties in de voldoening
der materieele behoeften hunner inwoners, kan het
nationalisme uiterst gevaarlijk worden. Op interna
tionaal terrein met onze ouderwctsche welvaartsleu
zen, trachten de staten invloed uit te oefenen in
de internationale politiek, door desnoods gebruik te
maken van wapengeweld, omdat men meent daar
mede de belangen van de eigen burgers te dienen.
Ook op binnenlandsch terrein zien wij dergelijke voor
de menschheid gevaarlijke toestanden ontstaan. Een
te ver doorgevoerd staatssocialisme kan ook gebruikt
worden ter verdrukking van een deel der onderda
nen en een rechtvaardige verdeeling in den weg
staan. Ook hierbij is zelfoverschatting mogelijk.
Moet de staatsinvloed op internationaal terrein nu
altijd leiden tot verkeerdheden. Weineen. De handel
is aangewezen op eigen oogststatistieken, zooals dit
geschiedt door het Landbouwinstituut te Rome, voor
lichting geven over factoren die een prijsvorming
begrijpelijk maken, zijn dit de goede momenten. Ook
behooren daartoe het afsluiten van handelsverdragen
staande op den grondslag van vrijhandel; ook hier
door wordt immers een toenadering der volken be
werkt, en de productiviteit opgevoerd en de geeste
lijke vrijheid verhoogd. Deze voorbeelden zijn bewij
zen voor het bestaan van een gezond nationalisme,
dat binnen de perken gehouden wordt. Doch te ver
gedreven staatsmacht, dat is het gevaar, waaraan de
volken blootstaan. Het zoeken van ovcrzccscho gebie
den, zooals wij dit hebben kunnen aanschouwen bij
de verdeeling van Afrika, dat gelijk bij een gra-bbel-
wedloop verdeeld moest worden, heeft met een alge-
meenc beschaving niets tc maken. Elk land eischt
voor zich zelf een stuk op en tracht daarbij een an
der er buiten te houden. Dit is de staatsmacht mis
bruiken, hetgeen gevaar voor botsingen met zich
medebrengt; het gereserveerde terrein is toch immers
altijd een steen des aanstoots voor anderen. Vaak
werden dan daarbij bepalingen gemaakt, die de han
del op dat vreemde terrein tot de eigen onderdanen
beperkte. Handel drijven anders dan onder de eigen
vlag was niet toegestaan. Dergelijke staatsmachtmis-
bruik heeft de volken van elkaar vervreemd. Hiertoe
heeft ook medegewerkt het bedenken van protecti
onistische maatregelen. Den gewonen handel worden
hierbij versperringen in den weg gelegd en vreemde
producenten worden afgestooten, hetgeen verbitte
ring verwekt. Hetzelfde zien wij wanneer de eene
staat van zijn overwicht gebruik maakt om een zwak
ken tegenstander allerlei zaken af te dwingen als
mij neon cessies, het opdringen van leeningen of het
uitvoeren van openbare werken, alles onder pressie,
en daardoor voordeelen te verwerven voor de eigen
landgenooten. Ook dit is een zeer te laken voorbeeld
van misbruik van de staatsmacht. Het is deze eco
nomische wedloop der volken waaruit in 1914 de
groote Europeesche oorlog is ontstaan.
Eigenaardig en frappant dat een dergelijke staats
macht voortvloeit uit een vorm van socialisme, die
wel niet door een socialistische Staatspartij wordt
nagestreefd/ doch niettemin socialisme in zich sluit.
Tegenover de productie van het individu toch staat
de socialistische productie voor de gemeenschap. In
Staatssocialisme nu ligt opgesloten dat de arbeid
van overheidswege wordt opgelegd, Dit kan niet wor
den toevertrouwd aan het inzicht van enkele per
sonen. Het belang der gemeenschap eischt zulks en
dan hebben de onderdanen te gehoorzamen.
We zijn er tegenwoordig aan ontwassen, cloch wat
is er voor noodig geweest om ons volk de drukpers
vrijheid te bezorgen en levert de Radiocensuur van
heden weer niet een nieuw voorbeeld op dat de over
heid zich het recht aanmatigt om leidend op te tre
den tegenover het inzicht der enkelen. Hetzelfde be
oogt men met protectionistische maatregelen. De
overheid tracht daarbij dwingend op te treden dat de
kooplieden koopen op de nationale markt en protec
tionistische maatregelen mogen dan misschien be
schouwd kunnen worden als een uiting van gemeen
schapszin, doch dan in den kwaden zin, daar derge
lijke maatregelen toch ingaan tegen de belangen van
het individu en de gemeenschap als geheel.
Deze opvatting geldt ook voor het veroveren van
mijnconcessies, spoorwègconcessies enz., welke cul-
mineeren in het imperialisme. Ook dit is èen vorm
van socialisme, doch geen voorbeeld van een welda-
tig socialisme, dat de volkeren tracht te verbroede
ren. Het is dezf verkeerde vorm van socialisme,
welke aanhangers heeft verkregen in de nieuwe
Duitsche partij, welke geleid wordt door Hitier en in
naam werkt ten bate van de gemeenschap, doch wier
uiteindelijk doel is om de Staatsmacht in handen te
krijgen ter bereiking van eigen gestelde doelstel
lingen. Dit soort socialisme staat mijlen ver af van
het democratisch socialisme.
Het bezit van koloniën voert niet zelden tot Staats-
machtmisbruik op nationaal gebied en de daarbij
aan den dag gelegde zelfoverschatting moet telkens
maar goed gebrandmerkt worden. Ons land heeft
een groot overzeesch gebied verkregen langs histo-
rischen weg. Landen als wij behoeven zich voor het
bezit van koloniën niet te schamen. Immers men kan
daar hebben een cultuurstaak; men kan daar de
heerschappij voeren over volken die zichzelf nog
niet kunnen regeeren. Dit voogdschap zal moeten
eindigen als de tijd daarvoor rijp is. In zooverre heb
ben wij in onze overzeesche gewesten een nuttige en
eerbiedwaardige taak te vervullen. De geschiedenis
heeft deze taak op onze schouders gelegd. Anders
zou het zijn, wanneer wij nu nog die taak moesten
gaan zoeken, omdat wij nog zouden kunnen meenen,
zooals helaas nog zeer veelvuldig voorkomt bij de
Regeeringen der volken, dat dergelijke koloniën noo
dig zijn voor de eigen welvaart en om onder dit pa
rool koloniën in handen te krijgen, anderen moeten
verdrijven. Dit verwerven van koloniaal gebied is
verkeerd en een uiting van nationale zelfoverschat
ting.
Tegenover een dergelijk on-nationaal streven moet
noodzakelijk worden geageerd; immers dezer zelf
overschatting verwekt ontstemming en oorlog. Het
begint met een bewapeningswedijver en het betrekken
van de Staatsmacht in een sfeer die men voor het
volvoeren der plannen noodzakelijk acht. De erfenis
daarvan heeft 1914 ons nagelaten. Tot den huidigen
dag voelen wij de misère nog aan den lijve, waartoe
ons nationale zelfoverschatting kan brengen.
Het besproken verschijnsel is niet van dezen tijd
alleen. Ook in vroeger clagen bestond een dergelijk
streven, al is het niet altijd even forsch en sterk
naar voren gebracht. In cle geschiedenis der volken
is een tijdperk geweest, het mercantalisrne geheeten,
waarin de geldende meening bestond dat men zonder
de hulp van den Staat er niet kan komen. Men was
in die dagen zuiver protectionistisch aangelegd en
de Staten voerden monopolistische handelspolitiek.
In die dagen veroverde Engeland de eerste koloniën.
Aangetrokken door de gunstige handelsbalans werd
dit voorbeeld door anderen, ook Nederland, nage-
.olgd en in die dagen was het duidelijk dat het idéé
rijpte de enkeling kan niets, doch de Staat, gesteund
door wapengeweld, kan alles. Deze tijd was de Glo
rie voor de Oost-Indische Compagnie en andere han
delslichamen die er zeer protectionistische manie
ren op na hielden.
Op dit tijdschap van mercantilisme, volgde een pe
riode van teruggang. De machtsgemeenschap ge
raakte op den achtergrond en zoowel op binnen- als
buitenlandsch terrein zien wij den enkeling weer
krachten ontwikkelen los van den Staat. Ja zelfs
werd het nu zoo, dat de Staat straffeloos schrome
lijk machtsmisbruik van den enkeling tegenover een
zwakkeren tegenstander toeliet. De geheele interna
tionale handei werd vrijgelaten en het bezit van kolo
niën niet alleen beoordeeld met een zekere onver
schilligheid, maar werd vaak als een nadeelige zaak
uitgelegd. Engeland kende bijv. van 18391870 een
periode waarin de diepe overtuiging leefde dat het
veroveren van vreemde gebieden uit handelsoog
punt bekeken niet voor- maar nadeelig was. en het
eigenlijk wcnschelijk ware dat Engeland zijn kolo
niën kwijt was. Deze denkbeelden van leiders en be
kwame Engelsche wetgevende ministers staan wel
scherp tegenover het latere imperialisme. Als een
Engelsche minister van Koloniën zegt, toen Canada
zich had vrijgemaakt, die ellendige koloniën zijn
maar molensteenen, zo slepen ons naar de diepte, wa-
ren we er maar van af; het zijn onnatuurlijke aan
hangsels van het moederland, cn het zijn niets dan
lastposten en parasieten, dan kunnen wij ons moei
lijk voorstellen, dat men vroeger zoo geheel anders
over het bezit van koloniën heeft gedacht en de
grondleggers dier koloniën zullen er niet aan heb
ben gedacht dat mannen van beteekenis later de ko
loniën zouden beschouwen als vloekwaardige erfe
nissen, waarmede het voorgeslacht het thans leven
de geslacht heeft belast.
Toen Canada pogingen aanwendde 'om zich af te
scheiden van het Engelsche Imperium, sprak een
Engelsche Minister van Marine: Moge het maar ge
schieden, ik zal het niet betreuren. Het is zeer wen-
schelijk en ik zal Canada den zegen meegeven. Dit
zijn onmiskenbare teckenen van een anti-nationalen
geest. Het was de tijd van Gladstone toen men derge
lijke antiimperialistische politiek voerde.
De derde periode begint omstreeks 1870. In ons
land, Engeland, Japan, Amerika komt weer meer een
nationale strooming ten opzichte van het bezit van
koloniën, die weldra culmineerde in de gedachte:
wanneer dergelijke koloniën niet langs vredelieven-
den weg zijn te veroveren, dan maar de volken die er
wonen terugdringen en baat gezocht bij de gemeen
schapsmacht. In die dagen duldde men geen socia
listische stellingen ten opzichte van de binnenlnnd-
sche politiek en mocht men vooral niet te veel stre
ven naar een te groot overheidsbedrijf. Doch op het
gebied van het welvaartsterrein moet de Staat weer
alles doen. En om hier aan te kunnen voldoen gre
pen velen naar het protectionisme, om de koloniën
zooveel mogelijk voordeelen voor het moederland
te doen afwerpen. Rusland en Engeland zien wij in
die dagen Perzië afroomen. Tegelijk werd de natie
met een paplepel ingegeven, dat om tot rijke ont
wikkeling te komen, een land moet liggen aan een
wereldzee, anders versperren anderen den weg en
vele oorlogen uit die dagen zijn er getuigenis van dat
men met geweld de gewenschte terreinen wilde ver
overen om' de begeerde ligging te verkrijgen. liet
idéé, dat een land aan een open zee moest liggen,
zat er zoo geheel in, dat men het Rusland heel niet
kwalijk nam toen het met geweld een uitgang zocht
naar het warme water; immers een land als Rus
land behoeft niet tevreden te wezen met een ligging
aan een zee, die gedurende 5/6 jaar door het ijs ver
sperd is. Oorlogen in Servië, Oostenrijk en Polen zijn
ontstaan als een gevolg van dit waandenkbeeld en
de zoogenaamde Corridorpolitiek der Europeesche
naties, heeft menig offer gekost. Wij zien ter berei
king van hun doel, het samengaan van militaire
bondgenooten, die in het gewone leven geen gemeen
schap met elkaar hadden, tegen de Centrale landen.
Buitengewone onnatuurlijke toestanden kreeg Europa
toen te aanschouwen.
Op het oogenblik is het vroegere streven der na-
lies op den achtergrond geraakt, doch we zien het
opnieuw opdoemen in den vorm van een vredesver
drag en in het opleggen van zware herstelbe
talingen. De leidende persoonlijkheden bij het opstel
len van het vredesverdrag vergaten evenwel dat het
opleggen van betalingen niet alleen een nadeel is
voor liem die botalen moet, maar ook een groot na
deel is voor hem. die het geld te ontvangen heeft.
De herstelbetalingen en de oorlogsschulden zijn in
den loop der jaren al wel wat ten gunstige gewijzigd,
doch het zal zeer moeilijk zijn om alles zoo te rege
len, dat men echte welvaart heeft te verwachten.
Men kan alleen van Duitschland betalingen eischen
als dit land meer dan vroeger kon exporteeren, doch
de ontvangende landen, dit is vooral Amerika, zijn
sterk protectionistisch en dergelijke landen zijn voor-
ai bang voor dumpingsmanieren. Doch zij zelf leg
gen Duitschland den ergsten vorm van dumping op,
omdat zij van Duitschland eischen dat dit land hun,
den overwinnaars, vele en talrijke artikelen om niet
zal verschaffen. De belangen der getroffen landen
botsen zich tegen de eigen opgestelde tariefmuren
te pletter. Het lijkt wel of het protectionisme dol is
geworden en de draak in zijn eigen staart bijt.
Ook het Fransche avontuur in de Rhurprovincie
moet aangerekend worden als een staaltje van zelf
overschatting. De Franschen gingen het Rhurgebied
bezetten om betalingen te eischen, doch deze Staats
macht liep te pletter tegenover het fijne weefsel der
moderne productie. De Franschen vonden tegenover
zich de geest van de bevolking en met machtsmidde
len kan men wel wanorde scheppen in het productie
ve scheikundige analyseert,
~~het publiek proeft
de aparte kwaliteit van
proces, doch machtmiddelen kunnen niet worden,
aangewend om iemand iets te doen produceeren.
Vandaar dat in het Ruhrgebied de productie kleiner
werd en de bezetting is alzoo een mislukking gewor
den. Engeland voelde zijn handel bedreigt vóór den
oorlog door Duitschland. Men leest het zoo vaak.
Doch het begüip hieraan te hechten, is geheel an-j
ders. De handel is ongrijpbaar en als Engeland den
handel wilde terug krijgen ot' uitbreiden moet het
concurreerend aan de markt komen. Deze concur-
2-entie bestaat tusschen kooplieden onderling op de'
binnenlandsche markt en is dan beperkt tot indi
viduen of combinaties van individuen. Tegenover
het buitenland leest men evenwel dat die Staten con-
curreeren. Zoo lezen wij op onderscheidene gemeen-
plaatsen dat Engeland de handelsheerschappij 1
vreesde van Duitschland. Dit begrip is geheel fou-
ticf; immers de handel heerscht niet, da
handel dient. Verder heet het in de lectuur:1
Amerika versperde Engeland den weg. Ook deze
voorstelling is fout. In de Staathuishoudkunde wor-
den dergelijke dingen niet genoeg onderzocht. Ais
men spreekt van de concurrentie tusschen Engeland;
en Duitschland lijkt het of cle geheele Staat met al}
zijn macht tegenover Duitschland staat. Niets is;
minder waar. Het beteekent eenvoudig dat een aan
tal Engelsche producenten tegenover Duitsche onder*
nemingen concurreerend optreden. Daarbij komen,
sommige belangen met elkaar in strijd, doch do
credietverleening bijv. kan leiden tot een belangen-'
gemeenschap. I-let is zeker ontoelaatbaar als men het
voorstelt pf het geheele land onder dezen concurren
tiestrijd meedoet. Men zou evengoed kunnen zeggen
dat de binnenlandsche concurrentie die de eene
streek een andere soms aandoet, tot burgeroorlog
voert. Spreker haalde nog aan hoe een Amerikaan-
sche courant met vette letters drukte dat Duitschland
een greep doet "naar den Bussischen handel, toen één
Duitsche firma handelscontracten met eeltige Rus
sen had afgesloten. De politiek maakt er nu van als
of het geheele Duitsche volk met het geheele Russi
sche volk aan het handelen is geslagen. De vorm
waarin dergelijke dagbladen hun nieuws aan de le
zers opdisschen is in hooge mate te laken.
Ev.cnzoo is het afkeurenswaardig dat men zoolang
den volke heeft ingeprent dat een land aan de open
zee moet liggen om handel te kunnen drijven. Door
dit te beweren, maakte men zich opzettelijk of onop-j
zettelijk schuldig aan verheerlijking der nationali
teitsgedachte. Het geopperde idéé is een waan, want
grooi is het aantal landsdeelen die niet aan zee lig
gen en zich daardoor niets bezwaard gevoelen. De
V. S. van Amerika bestaat uit 48 staten; een groot
aantal daarvan ligt niet aan den Grooten Oceaan,
Voor het Panama-Kanaal hadden slechts 3 staten
éen open weg naar China en Japan; de 45 andere Sta
len lagen niet aan zee. Doch kon dit een reden zijn
om den handel te versperren. Weineen immers. De
weg naar zee ligt voor alle Staten open, als de Sta-j
ten hun handen maar thuis houden en geen tarief
muren oprichten langs hun grenzen. Onze binnen*
landsche provincies gevoelen tcch ook geen be
zwaar, dat zij niet aan de zee liggen. Zij kunnen van
de zeekust genieten, indien de Staat maar geen ver
sperringen zet, die evenzoovele bewijzen zijn dat da
blik der volken beneveld is en een verkeerde gees
tesgesteldheid zich van hen heeft meester gemaakt.
Een nog duidelijker voorbeeld van het niet-noodza-
kelijke van het bezit van zeegrenzen levert Zwitser*!
land op, dat geen enkele zeegrens bezit, omringd ia
door ianden die streng protectionistisch zijn, een
zeer bloeiende exporthandel heeft en niet de minsta
reden heeft om te zinnen hoe een weg naar de Mid-
dellandsche Zee het best kan worden verkregen.
Zoon voorbeeld is ook de positie van Oostenrijk!
na den oorlog. Oostenrijk is nu een klein landj#
met een enorme hoofdstad. Volgens het vredesvef»'
drag van St. Germain kan dit land niet alzoo blijven
bestaan, theorethisch ten minste en ziet na een uiterst
moeilijke tusschenperiode is de Oostenrijksche staat
levensvatbaar gebleken.
Nieuwe Staten hebben nu tariefsmuren opgetrok^
ken, doch als men deze wegdenkt, doet het er niets
toe waar een land is gelegen.
Grenslijnen zijn voor de eigenlijke productie bij
komstigheden. En toch heeft het oude Oostenrijk zijn
kinderen met millioenen naar het slagveld gedreven
om expansie te zoeken naar de zee. Al de opgenoem*
de redenen die volken van elkaar doen vervreemden
zinken evenwel in het niet hij de dogma's die da
Staten zich opleggen bij het streven naar koloniale
uitbreiding. Men hoort dan op hoogdravenden toon,
verkondigen, dat men koloniën moet veroveren enl
bezitten om die voor zichzelf te exploiteercn.
Op dit groote terrein is de overschatting van hei
nationalisme het meest noodlottig. Spreker herin
nerde nogmaals aan den wedloop om de verdeeling
van Afrika. Overal zitten daar dc Europeesche mo
gendheden, die aan dezen wedloop hebben medege
daan. Het veroveren is verdedigd met de schijnleuzen
dat een land koloniën noodig heeft om zich politiek
onafhankelijk te maken, om een afspuiing te hebben
voor een overbevolking, om een gebied te hebben
waarheen kan worden geëxporteerd, om een land
te hebben vanwaar men grondstoffen kan betrekken
en om zich dc rente te verzekeren voor het in de
onderneming gestoken kapitaal. Al deze beweegre
denen zijn valsche leuzen, cn dogma's, die ijverig in
tijdschriften, dagbladartikelen, worden verkondigd,
doch die allen grond van waarheid missen als men
de zaak maar op den keper beschouwt. Het doel
worrlt evenwel bereikt als men de volken zoo inlicht
en het is dan ook niet te verwonderen dat onder
deze omstandigheden alle volken aan dien wedloop
ijverig meedoen. Doch daarbij wordt weer eens de
zelfoverschatting der staatsmacht van zijn slechtsten
kant gedemonstreerd.
Welke rol b.v. neemt liet bevolkingsvraagstuk in
dit .verband ia.