Stbaser Courant
De Keizerskroning te Aken.
ONTERFD...!
Tweede Blad.
400 Jaar geleden
roor het laatst
Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
Woensdag" 14 Januari 1931.
74ste Jaargang. No. 8798
Feesten in het leven van Keizer Karei.
DEZER dagen was het vier honderd jaar geleden
sedert de laatste keizerkroning in den domkerk
te Aken plaats vond en sinds de eerwaardige
Keizerzaal van het raadhuis getuige was van
<je schitterende kroningsmaaltijden, de zaal, waarin
Schiller in zijn gedicht verhaalt: „In Aachen in seiner
gfiiserpracht im altertümliche Saaie..."
De keizerpracht van Aken: een verzonken wereld van
verheven beelden, in legenden verheerlijkt, die ons thans
onwerkelijk toeschijnen, ook al staan wij nu in den
domkerk zelf en verwijlen op de plaats waar de kronings
maaltijden gehouden werden. Alleen in de schatkamer
van de domkerk schemert temidden van de, in een enge
juimte saamgebrachte vroegere kostbaarheden, een
vleugje van vergane keizerspracht. Daar zien wij, voor
ons moderne menschen, haast te onwezenlijk om te be
grijpen, de zilveren buste van Karei de Groote, die het
gebouw, dat thans als raadhuis dienst doet, en later
ook de domkerk stichtte. Deze levensgroote buste is
iwaar verguld en het hoofd is door een kroon gesierd,
fonkelend van juweelen en met antieke kamees getooid.
Met deze kroon zou eens een Richard von Cornwallis
gekroond zijn. In het zilveren hoofd onder de kroon
eljn de hersenen van Karei de Groote geborgen. Middel-
eeuwsche mystiek overhuift deze pronkvolle relikwieën
Wij kunnen daar ook nog een van zilver vervaardigde
arm bewonderen, die achter een klein ruitje van Marie-
glas opgesteld, het arm-gebeente van den grooten Kei
zer bevat. Wij hooren, dat deze Kareis-buste in eerbie
dige wijding tot aan de stadspoorten werd gedragen,
«wanneer gekroonde Keizers en Duitsche Koningen Aken,
de oude kroningsstad binnentrokken. Dan ook vond een
feestelijke eeredienst plaats tot verheerlijking van den
Karelsrelikwie.
Een der grootste kerkelijke feesten.
Keizerkroning in Aken, dat beteekent een van de groot
ste kerkelijke feesten en één van de verhevenste feesten
van het Duitsche volk. Steeds stonden deze feesten in
het teeken van Keizer Karei, die niet alleen met zijn
hoofd aanwezig was, maar eveneens in de gestalte van
een reusachtige pop.
Uit een kroniek van de stad Aken en een bericht uit
het jaar 1521 ervaren wij over den intocht van Karei
den Vijfden nauwkeurige bijzonderheden over deze pop,
van Karei de Groote die overigens later door Na
poleon werd geroofd: „Achter de herauten is de pro
cessie gegaan met vele priesters, waarin het heilige
Keizer Karei hoofd, gevat in goud en ook vele andere
heiligdommen werden meegedragen. In dezelfde proces-
De Keizer Karei busle, waarin de hersenen van
Karei den Groote zijn geborgen.
FEUILLETON
Uit het Engelsch van
DOLF WYLLARDE
8.
Het duurde een poosje voor Harrel antwoord gaf. Hij
stak een nieuwe sigaret aan en vroeg toen langzaam en
aarzelend:
„Hoe is het... met de Howards?"
„Zoo ongeveer als het altijd geweest is. Lady Bryant
(Tot goed begrip van de familie-verhouding is het
toodig te weten, dat bij de Engelsche adellijke families,
de jongere leden meestal een andere achternaam hebben,
dan de geslachtsnaam, die op den oudsten zoon over
gaat. In dit geval is de geslachtsnaam „Bryant" en de
familienaam, die de jongere leden van het gezin dragen
„Howard",) speelt bridge en maakt ruzie met haar
zoons over geldzaken, precies zooals ze het de laatste
tien jaar altijd gedaan heeft En Barbara is ook nog
flet als altijd."
„Dezelfde?"
„Ze is nog altijd Lady Barbara Howard. Ik heb haar
In Londen gesproken kort voor mijn vertrek hierheen."
Harrel zuchtte diep; als iemand die pijn heeft.
„Enfin, ik heb er niets mee te maken," zei hij schor
„Heb je ooit Barbara's oordeel gevraagd over je ver
lies van je positie en fortuin?"
„Neen."
„Vindt je dat billijk tegenover haar?"
„Kijk eens Jack; jij weet dat re maar één vrouw is, om
wie ik ooit heb gegeven en dat is Barbara Howard. Het
is een onderwerp waarover ik mooit iemand anders zou
praten dan met jou. Maar laat ik je zeggen, dat het
nooit in mijn hersens zou opkomen om een meisje dat
in Engeland aan luxe en comfort gewend is, te vragen
in een land als dit mijn leven te komen deelen. Dat zou
Immers onverantwoordelijk zijn!"
.Morence's blik dwaalde naar de foto op den richel.
Eat waren niet de trekken van een zwakke vrouw.
„Ik geloof niet dat ze haar tegenwoordig leven zoo
prettig vindt. Het is overigens je eigen zaak. Maar ik zie
duidelijk dat je nog altijd van Barbara houdt en daarom
kerel, waarschuw ik je, dat wanneer je uit meedoogen-
loosheid en eenzaamheid, met een andere vrouw trouwt,
je jezelf levenlange ellende op den hals haalt."
„Ik ben niet van plan te trouwen", antwoordde Harrel
tie ging ook een groote lange man, die den heiligen
Keizer Karei moest verbeelden met een kroon op het
hoofd en den rijksadelaar voor en achter op zijn klee
ding." Volgens 'n ander bericht begeleidden zes hoorn
blazers uit de stad Aken dit merkwaardige beeld, dat veel
geleek op een maskerade-pop van dit kleurijke tijdperk,
doch volkoman e*nstig werd opgevat. Zoo diep was het
beeld van 45^*" heiligen Keizer in de zielen der geslach
ten gegrif.^iat het de eeuwen door stand hield. Het
poppenbeeld van Keizer Karei werd later als een waar
schuwing njg vaak door de straten van Aken gedragen
Een volksdichter uit de achttiende eeuw doet in de vol
gende regels daarvan mededeeling:
Drum lieas der Rat als Dankeszeichen
Ein Bild, das Kaiser Karl sollt gleichen,
lm Prachtkleid, stattlich anzusehen,
Dreimal im Jahr durch Aachen gehn.
De kroningsfeesten namen als punt van uitgang
steeds de oude Pfalz, waarvan men thans nog een ge
deelte van den toren in het metselwerk van het nieuwe
raadhuis kan aanschouwen. Hier resideerden de Duit
sche Koningen. De Pfalz was door een overdekte gang
met de domkerk verbonden. In de oude paleiskapel werd
de Keizer, die gekroond moest worden door de priesters
ontvangen, nadat hij in het paleis eerst de Duitsche
vorsten door handdag had beëedigd.
Een kroning in het jaar 988.
Wij lezen in een oude kroniek over de kroning van
Otto in het jaar 936, dus uit den begintijd van het Duit
sche Keizerschap, hoe het er toeging. Toen streden de
hooge kerkvorsten van Keulen, Trier en Mainz om de
eer van de kroning. De aartsbisschop van Mainz wist
te zegevieren. Hem viel de eer te beurt den Keizer na
de ontvangst door de geestelijkheid uit de kapel naar
het achterhoekige middengedeelte van de door Karei
den Groote zoo monumentaal aangelegde Domkerk te
voeren en hem daar voor te stellen aan het volk, dat
zich op de galerijen rond het middengedeelte verdrong
De Aartsbisschop sprak tot het volk: „Ziet, hier breng
ik u Keizer Otto, door God uitverkoren. Is deze keuze
naar Uwen zin, verheft dan de rechter hand ten hemel
en verkondigt de mare." Daarop hief het volk de handen
op en riep den gekozen Keizer zijn heil-roep toe. Het
was dus formeel een keuze van het volk, dat hier den
Koning en Keizer „keurde". Later raakte dit gebruik in
vergetelheid. Na de bevestiging door het volk nam de
Aartsbisschop de kronings-voorwerpen van het altaar en
legde ze den Keizer om: eerst het zwaard en den gordel,
vervolgens den mantel en het arm-beslag, daarna de
staf en scepter en tenslotte den kroon. Dit overreiken
en deze kroning gingen gepaard met strenge formalitei
ten. Tegenwoordig bevinden zich de oude kronings-
eereteekenen gedeeltelijk in Ween en. In 't raadhuis te
Aken zijn copiën ervan aanwezig. Midden in den acht
hoek van de Domkerk stond toen ook de Sarcophaag
van Karei den Groote. De gekroonde Koning nam ver
volgens plaats op den Koningszetel, die op de eerste ver-
dieping van den achthoek staat en waarop vroeger Kei
zer Karei de Godsdienstoefeningen bijwoonde.
Het feestmaal.
Aansluitend op de kroning vond in de Pfalz, later in
het raadhuis in de nog thans bestaande zaal 't feest
maal plaats, waarbij de keurvorsten, weike den Keizer
en Koning hadden gekeurd, den gekroonde bedienden.
Aan kleine tafeltjes aten de Keizer en de vorsten, ter
wijl buiten op het voorplein het volk zioh laafde aan
openbare wijnbronnen en smulden van gebraden ossfen.
De tegenwoordige zaal in het raadhuis werd voor het
eerst in 1349 bij de kroning van Karei IV voor een feest
maaltijd gebruikt en voor het laatst Nu vier honderd
jaar geleden, bij de kroning van Ferdinand I in het jaar
1531. In deze zaal heeft in de loop der eeuwen veel
pracht en praal geheerscht, ook later nog toen de kro
ning van den Keizer niet meer in Aken, maar in Frank
fort plaats vond. Frankfort was het formeele middel
punt van het Rijk. Wij weten, dat de ware hoofdstad
van het „Roomsche rijk van Duitsche nationaliteit"
reeds lang Weenen was geworden, de residentie der
Habsburgers. Het Keizerschap was reeds vervallen, toen
nog eenmaal het huis Habsburg zich in zijn laatste re
presentanten vóór den Napoleontischen tijd in Frank
fort als gekroonde Keizers liet bejubelen in den glans
en pracht van den rococo-stijl. Maria Theresia bejubel
de oolc daar haar geliefden echtgenoot Frans, toen hij
eindelijk door haar drijven tot Keizer was gekozen.
onverschillig,' .zelfs niet om aan de eenzaamheid te ont
komen. Maar ik geef toe, eenzaAm is het hier dikwijls,
geweldig eenzaam. Ik hoop dat jij tenminste een poosje
blijft"
„Ik heb een week verlof."
„Een week maar?" klonk het teleurgesteld. „Enfin,
je bent in ieder geval dichter bij dan op Ceylon", ging
Harrel opgewekter voort, ,het is heerlijk dat we elkaar
weer gevonden hebben. Maar als goed gastheer moet ik
natuurlijk voor amuzementen zorgen! Ik zal je de om
geving laten zien en we zullen met de Salmons gaan pic-
nicken bij de watervallen van Le Saphir. Dat is een uit
gelezen plek voor zooiets."
„Wie zijn de Salmon's?" vreog Morrence langs den
neus weg. Hij hield zich van den domme, om te zien
hoe zijn vriend op zijn vraag zou antwoorden.
„Een plantersfamilie op San Joseph, Rêve d'Or heet
hun plantage, je moet er langs gereden 'zijn. Ze wonen
nóg afgelegener dan ik, maar ze voelen de eenzaamheid
minder, omdat ze met elkaar zijn.
„Uit wie bestaat de familie?"
„Vader en moeder, twee kinderen, een meisje en een
jongen, en verder de gouvernante... een heel knap meis
je; ik zal je niet met haar in kennis brengen." Hij
sprak op zulk een natuurlijken toon, dat Morrence zich
een oogenblik gerustgesteld voelde. „De oude lui zullen
niet meekomen, maar Alice en Bob natuurlijk wel, die
zijn dol op zooiets. Het zijn leuke kinderen; we hebben
veel plezier met elkaar. Ik ben altijd blij als ze komen,
maar ze zijn er nu een heele poos niet geweest."
„Ik zie dat je Sancho nog altijd hebt," zei Morrence op
eens, terwijl hij zich bukte en den witten terrier vriend
schappelijk aan do ooren trok. „Heb je hem megenomen
voor gezelschap?"
„Ik kon het niet over me verkrijgen om den kleinen
baas achter te laten. Dan heb ik Lucas nog, een cadeau
van Lady Bryant... Het vervelende is, dat ik een zwarte
knecht heb, nog een erfstuk van mijn voorganger, dien
ik er ernstig van verdenk, dat hij mijn veestapel wel eens
stiekum mishandelt en kwelt. Als ik het hem bewijzen
kan gaat hij er uit. Ik kan niet zien dat iemand wreed
is tegen onschuldige dieren..."
De opmerking van zijn vriend over den zwarten
knecht, kwam Morrence dien middag weer in de ge
dachten door een onverwacht voorval. Hij was na het
eten naar zijn frissche logeerkamer op de bovenverdie
ping gegaan en tegen vier uur kwam hij uitgerust en
verkwikt beneden voor de thee. Toen hij de trap af
liep, aan het eind waarvan zich een deur naar het erf
bevond, die openstond, was hij getuige van een amusant
tooneeL
Wat achter den praal verborgen was.
De Keizerlijke waardigheid schijnt ons moderne men
schen door glans en mystiek te zijn omgeven geweest,
als wij de kronen en de relikwieën zien en hooren van
wijn-bronnen en feestmaaltijden, van Bisschoppen en
vorsten. Maar weinig weten wij af van het menschelijk
verdriet en de politieke ellende, welke geleden werd
achter de pronkvolle coulissen van het oude keizerschap
Wat werden er geen listen uitgedacht als er een of an
dere vorst moest verdrongen, of een hooge post moest
veroverd worden. Dikwijls waren het zwakke menschen,
dien den last van den kroon werd opgeladen. Menig
voorbeeld kan men hierover in de geschiedenis vinden.
Het jaar 1431 wekt herinneringen op aan dien Duit-
Het achthoekige middengedeelte van de domkerk
te Aken, waar de Keizerskroningen plaats
vonden.
schen Koning, die naar Rome ging om zich door Z.H.
den Paus tot Keizer te laten wijden. Het was Sigismund,
die In het jaar 1341, dus vijf honderd jaar geleden, naar
Italië reisde. Dezen armen vorst werden op zijn tocht
vele moeilijkheden in den weg gelegd, dien hij door vij
andige steden en legers vaalt vond versperd. Het was de
gewoonte geworden, dat de Duitsche Koning als het
hem ten Noorden van de Alpen te warm onder de voeten
werd, naar het Zuiden te gaan om op een tocht naar
Rome wat te bekomen van de plagerijen van zijn eigen
vorsten. Ook de tocht van Sigismund was een dergelijke
en tegelijkertijd een diplomatieke schaakzet. Het is tee
kenend voor den toenmaligen positie van den Duitschen
Koning, dat hij zich een jaar lang in de Italiaansche
stad Sienna ophield. Hij was geheel zonder middelen en
de inwoners van Sienna, ver-zorgdep hem zoo vriendelijk,
dat hij maand na maand liet verstrijken, alvorens zijn
kanselier naar Rome te zenden om de Koning te laten
voorbereiden. Doch eerst moest Sigismund menige con
cessie toestaan, voordat hij zijn doel wist te bereiken^
Hij was «eer gebrekkig en leed ernstig aan jicht, toen
men hem door de machtige Sint Pieterskei-k naar het
altaar voerde, waar hij eerst tot geestelijke werd gewijd.
De Paus zette hem daarna den diaken-mijter van den
Sint Pieter op en plaatste daarop den Keizerskroon.
Vervolgens moest de vermoeide Keizer nog dien vreem
den dienst verrichten, welke een oude wet aan ge-
kroonden voorschrijft. Hij moest den muilezel, waarop
Z.H. de Paus reed, over het voorplein van den Sint Pie
ter voeren. De door jicht geplaagde, slaagde er echter
slechts in enkele stappen te doen.
jHet is geen verheffend beeld, dat in de actcn over
deze kroning van een zwakken, verslagen Duitschen
Keizer is opgeteekend.
Reeds lang is de glans verdoft., de praal verdwenen,
die vroeger over deze heerlijkheid lag gespreid. Er be
staan geen opvolgers meer van de Caesar, die in Rome
of in Aken als Roomsch Keizer hun wijding haalden.'
Toen de artillerie-luitenant van Corsica, Bonaparte in
de Notre Dame te Parijs zichzelf den Keizerskroon der;
revolutie op het hoofd zette, cn (laarbij in de veronder
stelling verkeerde, dat het den kroon van Karei den
Groote was, viel het oude Roomsch-Duitsche Keizerschap
in stof uiteen. Slechts de dynastieën bleven over.
Maar tegenwoordig omwaait ons nog de tooveradem.
van het grootsche, als wij de Domkerk te Aken binnen
treden. die als een zinnebeeld van de Roomsche waar*
digheid werd gebouwd.
(Nadruk verboden).
VOOR DEN POLITIERECHTER.
Middagzitting van Maandag 12 Januari
UITSTEL WEGENS ZIEKTE.
De eerste zaak, waarvan verdachte Hendr. G. en de
getuige Molenaar in de lappenmand bleken te zitten,
werd om die reden uitgesteld.
EEN FUIK IN DE WACHT GESLEEPT.
De uitgestelde zaak tegen den visscher P. D. L. te
Enkhuizen, die zich een vischfuik wederrechtelijk had
toegeëigend, werd thans voortgezet met het hooren van
den heer Wiggers, reclasseeringsambtenaar, die een
rapport had uitgebracht en een voorw. straf had ge
adviseerd. Gevorderd werd 2 maanden gev. voorw. met
3 proefjaren. Vonnis conform dit requisitoir. De re-
classant zal zich o.m. en die drie jaren van alcohol
hebben te onthouden, alsmede is het hem alsdan ver
boden een café te bezoeken.
NIEMAND PRESENT.
Nadat was uitgeroepen een zaak tegen de heeren
O. en W. te Bovenkarspel, die aldaar op 16 Nov. zeke
ren heer Jb. de Zwart zouden hebben mishandeld,
bleken geen verdachten noch getuigen aanwezig te zijn.
Het proces werd desondanks doorgezet en gevorderd
tegen ieder f 20 boete of 20 dagen.
Uitspraak conform eisch.
EEN AUTOMOBIELRUÏT VERNIELD.
Aan den heer Pieter R., niet verschenen, werd bij
dagvaarding ten laste gelegd dat hij op 7 November te
Opperdoes of daaromtrent met een stok 'n automobiel-
ruit had verbrijzeld. Gezegde heer R. had zich belast
met het voortdrijven van een groot gezelschap koeien
en werd door de verschijning van een vrachtauto naar
zijn meening in de bediening van dit ambt gehinderd.
De koeien waren niet genegen om een brug over te
wandelen, waarop de auto bereids was verschenen.
Eisch en vonnis f 25 boete of 25 dagen ter zake ver
nieling.
GEANIMEERDE VECHTPARTIJ TE BOVEN
KARSPEL.
De 19-jarige landbouwer Nicolaas Gr. uit Bovenkar
spel verscheen op de bekende bank der zondaren als
gevolg van het feit, dat hij in den nacht van 9 op 10
November den kantoorbediende Out uit Enkhuizen had
Lucas, de gele Perzische kat, lag, behaaglijk ineenge
doken te genieten van den zonneschijn. Jacob, de oude
negerknecht, kwam uit de keukendeur en strompelde
het erf op. Hij zag Lucas niet en had op het opgeorlde
kattenlijf getrapt, vóór het beest hem hoorde aankomen
Met een nijdig gegrom pakte de neger de kat bij haar
nekvel en stopte het dier in de groote tobbe water, waar
de paarden uit dronken. Er was een geweldig gesis en
geproest, geblaas en gespat van water, toen Lucas, door
nat en razend van woede, uit de tobbe klom en den tuin
Inholde.
Jacob klapte verrukt in de handen. Maar de wrekende
hand der gerechtigheid was nabij! Harrel was het erf
opgekomen, te laat om de poes van het onvrijwillige
bad te redden, maar vroeg genoeg om er getuige van
te zijn. Met een paar passen was hij bij Jacob, die in zijn
vreugde de nadering van zijn meester niet bemerkte.
Hij pakte Jacob bij den kraag en ondanks het razen
en tieren van den neger sleepte hij hem naar de tobbe
en deed hem eenzelfde onderdompeling ondergaan als
waarop Jacob de kat getracteerd had.
Jacob klauterde niet uit de tobbe en rende niet weg.
zooals Lucas gedaan had. Hij stond recht overeind, een
dwaze figuur, dwoorweekt van zijn kroezig hoofd tot
zijn bloote voeten, terwijl Harrel hem met van boosheid
fonkelende oogen aankeek.
„Ik heb je gewaarschuwd dat het zou misloopen, als
ik merkte dat je de beesten slecht behandelde," zei hij
op driftigen toon. „Je kunt je bezittingen bij elkaar pak
ken en verdwijnen. Ik zal je je loon geven, zoodra je
droge kleeren hebt aangetrokken."
Jacob begon erbarmelijk te snikken. Hij was een oude
man," verklaarde hij gevoelvol en had den ouden me
neer zooveel jaren trouw en ijverig gediend...
„Kom uit die tobbe en houd je mond", viel Harrel uit,
zóó boos, dat de andere bedienden, die op het rumoer
waren afgekomen, stilletjes afdropen. Jacob volgde hen
schoorvoetend. Tien minuten later ontving hij zijn loon
met de herhaalde mededeeling dat hij voldoende gewaar
schuwd was en zijn ontslag aan zichzelf had te wijten
en tevens de belofte van een getuigschrift voor goed
koken en zindelijkheid. Toen hij met sluipende tred het
huis verliet, keek hij met gemeenen loerenden blik en
Moi'rence daoht bij zichzelf, dat hij nog nooit in zijn le
ven zoo'n intens-slecht en wraakzuchtig gezicht had ge
zien.
„Die oude neger haat je," zei hij tegen zijn vriend, „je
hebt hem vernederd, waar de andere bedienden bij wa
ren."
„Hij heeft het van den aanvang af niet op me begre
pen gehad", antwoordde Harrel. „Ik heb te veel nieu
wigheden ingevoerd, naar meneer z'n zin, en hem te
mishandeld. Gezegde heer Gr. toonde zich vechtlustig
en vervelend en wilde al direct Out aftuigen, omdat
deze naar zijn meening, zijn zuster had getrapt. Door
den heer Out werd zulks ontkend. De mishandelde
diende voorts een civiele vordering in ten bedrage van
f 8.75 wegens uitstoomen van zijn bemodderde kleede
ren. Op grond van de twijfelachtige houding van een
naar bier riekend getuige, werd deze overigens zeer
onbelangwekkende zaak aangehouden tot nader onder
zoek door den rechter-commissaris.
HET IS GEEN KUNST EEN KIND TE SLAAN.
De 26-jarige arbeider Willem K. uit St. Maarten
compareerde als verdachte, omdat hij op 12 Maart den
16-j arigen, maar nog zeer schriebeligen jongeheer Bart
Middelbosch 'n vuistslag op zijn neus had gegeven. De
heeren zaten allemaal op een voertuig en naar Willem's
meening werd hij door Bartje geplaagd, waarop hij op
ongeoorloofde wijze revanche nam. Het neusbeentje
van Bart bleek beschadigd te zijn, welke omstandigheid
den politierechter aanleiding gaf te gedenken het
spreekwoord: Wie zijn neus schendt, schendt zijn
aangezicht. Gevorderd werd f 20 boete of 20 dagen.
Vonnis f 15 boete of 15 dagen.
MET EEN STUK HOUT GEKEGELD.
De 27-jarige arbeider Hendrik H„ wonende te Wie-
ringen, stond terecht ter zake hel hem ten laste ge
legde feit, dat hij op 17 November een employé van
de Heide-maatschappij, de heer B. M. K. Bottrop met
een stuk hout tegen den rug had geworpen. Deze hout
werper was kortelings ontslagen bij de Heidemaatschap
pij wegens mishandeling van een onderbaas en was
zijn handeling te beschouwen als een uiting van wraak
zucht. Verdachte ontkende :het feit in tamelijk krasse
termen en beweerde dat de getuige door dik en dun
loog. Het behoeft natuurlijk geen betoog, dat de Po
litierechter hem dienaangaande tot de orde riep.
De heer H. H. zette daarop den toestand uitvoerig
uiteen. Hij gaf vervolgens nog eenige getuigen op, die
in zijn voordeel konden verklaren en aangezien een
der getuigen a charge ook niet aanwezig was, werd da
zaak voor onbepaalden tijd geschorst.
EEN GELAATSTOMPER.
De niet verschenen verdachte Botte Timen V. te
Enkhuizen, zou op 13 November den 16-jarigen tim-
mermans-elève Gerard Noteman een stomp of slag in
het gelaat hebben gegeven. Het betrof hier een relletje
door opgeschoten kwajongens, die gewoonlijk 's avonds
de straat in dit stille stadje onveilig maken. Eisch
f 25 boete of 25 dagen. Vonnis dito.
goed gecontroleerd. Dat was hij onder mijn voorganger
niet gewoon.
HOOFDSTUK VI.
„Het gezelschap van Rêve d'Or zal om ongeveer vier
uur hier zijn. We kunnen dan thee drinken voor we
naar de watervallen gaan," zei Harrel. „Ik heb
gisteren iemand gestuurd om ze te vragen en ze lieten
v/eten, dat ze heel graag zouden komen."
Morrence was niet bijzonder in zijn schik over het
feit, dat Digby dit uitstapje had georganiseerd. Het
was buitengewoon warm en drukkend en de twee
dagen dat hij nu hier was, had hij zich op zijn gemak
gevoeld met zijn ouden vriend, dat hij niet de minste
behoefte had aan vreemd gezelschap.
Ze hadden samen de heele plantage bezichtigd en
Morrence had met belangstelling gezien hoe Digby de
verwilderde en verwaarloosde plaats in cultuur had
gebracht. Verder hadden ze den tijd doorgebracht rr^t
het ophalen van oude herinneringen en het wederzijdse!»
vertellen van de levenservaringen, die ze opgedaan had
den in de jaren dat ze elkander uit het oog hadden
verloren. In 't kort, Morrence had "het buitengewoon
naar zijn zin gehad...
„Is het dat drietal, dat je verwacht?" vroeg hij aan
zijn vriend.
„Ja; de kinderen met hum gouvernante. Je zult de
kinderen wel erg aardig vinden, denk ik, ze zijn zoo
natuurlijk en ongedwongen. Alice en ik zijn dikke
vrienden."
„Dat snap ik best! Kinderen en dieren zijn altijd dol
op je geweest. Hoe oud is Alice?"
„Een jaar of dertien. En paardrijden dat die kleine
duvel kan!" Harrel duwde zijn stoel achteruit en lach
te; er kwam een zachte uitdrukking op zijn gebruind
gezicht. „En wat de gouvernante betreft..."
„O, ja dat is ook zoo; ik had je al eerder naar haar
willen vragen. Maar we waren zoo vervuld van onze
gemeenschappelijke herinneringen dat het me door het
hoofd is gegaan. Ik heb in Port-Gragas over die juf
frouw de Floissac hooren spreken."
„Zoo? Door wien? Door Brown?"
„Ja, en ook door anderen. Brown heeft de groeten
voor haar megegeven."
„Ik geloof dat Brown erg verrukt van haar was. Ik
heb een keer met hem op de Rêve d'Or gedineerd en in
vijf minuten was hij eenvoudig wèg. De oogen van juf
frouw de Floissac dooden op vijf-en-twintig meter af
stand!"
Wordt vervolgd.