SchagerCourant Kalk-toestand van den grond en het practisch nut van de bepaling daarvan. Derde Blad. Woensdag 28 Januari 1931. 74ste Jaargang. No. 8806 Vereeniging van Oudleerlingen der Rijkslandbouwwinterschool te Schagen Derde Cursusvergadering van de Vereeniging van Oudleeringen der Rijkslandbouwwinterschool te Scha gen, op Maandag 25 Januari 1931. De Voorzitter heet de aanwezigen welkom, speciaal den inleider van dezen dag, den heer Ir. G. Veenstra, waarnemend Directeur der Rijkslandbouwwinter school te Schagen en waarn. Rijkslandbouwconsulent voor Noord-Holland, die op verzoek van het Bestuur der Vereeniging op zich heeft genomen een inleiding te houden over den Kalktoestand onzer gronden. Verder heet hij welkom de aanwezige eereleclen, spe ciaal den heer Ir. Smeding, die door drukke werk zaamheden verhinderd is geweest de eerste lezingen bij te wonen, doch nu bij de laatste lezing niet op het appèl wilde ontbreken. Met onze cursusvergaderingen komen we al langer hoe dichter bij huis. Werd op de eerste vergadering een algemeen onderwerp behan deld, stond er in de tweede vergadering een onder werp op de agenda, betreffende de organisatie der landbouwers, thans komt aan de beurt een onder werp, dat meer de directe landbouw aanbelangt en spreker hoopte dat wij ook ditmaal weer een leer- zamen dag met elkaar zullen mogen doorbrengen. Daarna vangt de heer Veenstra aldus aan: Tot de vraagstukken, welke zich in denlaatsten tijd in de belangstelling van den landbouwenden stand mogen verheugen, behoort zeer zeker in de eerste plaats het kalktoestand-vraagstuk. In elk landbouwblad verschijnen vrij geregeld ar tikelen, welke deze kwestie rechtstreeks of zijdelings raken; op landbouwvergaderingen worden zeer veel vuldig omtrent dit p.unt lezingen gehouden, terwijl bij het landbouwonderwijs dit punt dikwijls ter sprake komt. Geen wonder dus, dat de practijk zoo langzamer hand met dit onderwerp en dan vooral in haar meest uitgesproken positieven vorm. vertrouwd is geraakt en geen bemestingspraatje wordt aangehoord, zonder dat deze, naar het schijnt zoo gemakkelijk aanvaard bare theorie, wordt aangeroerd. In tegenstelling met zeer veel andere hoogst noodzakelijke gebruiken, welke dikwijls met zeer veel moeite gehoor vinden, gebeurt het dat soms zelfs ©enigszins remmend moet worden opgetreden. De Rijkslandbouwconsulent voor Drente. Prof. Ir. Elema schreef 1930 in Drentsch Landbouwblad, dat „vele landbouwers zoo langza merhand in de meening komen te verkeeren, dat do slechte gewassen, die bepaalde akkers dragen, steeds k u n u en en moeie n worden veroorzaakt door ecu ongunstigen kalktoestand.'' Hetzelfde wordt, al is dat misschien in mindere mate, in Noord-Holland waargenomen. Het onderwerp van den kalktoestand en de daar mee in verband gebrachte en afhankelijk gestelde opbrengsten was en is nog steeds een punt, waarom trent verschillende meeningen bestaan. Het is oor zaak geweest van vele" polemieken, welke naar het one voorkomt nog wel eenigen tijd zullen worden voortgezet. De taak, welke ik heden op verzoek van uw bestuur op mij heb genomen is nu om uit dat mengsel van tegengestelde meeningen wel dat te halen, wat, in alle veiligheid als juist mag worden aangenomen om daarna te besluiten of het onderzoek wel of niet kan worden aanbevolen, en zoo ja, onder welke omstan digheden. De laatste jaren is men begonnen ook den kleingrond op kalktoestand te onderzoeken en waar zoowel het onderzoek, de definitie en de conclusie's niet gelijk zijn aan die van de zand- en veengronden, meen ik goed te doen aan ieder een afzonderlijke bespreking te wijden. Het ligt daarom in mijne bedoeling in den voormiddag den kalktoestand op zand- en veengron den tc behandelen en na den middag de kleigronden aan een beschouwing te onderwerpen. Reeds lang heeft men de gunstige werking van kalk op sommige gronden gekend. Zoo wist men dat onvruchtbare, zeer zure perceelen door een kalkbe- mesting tot een hoogcre productie waren te brengen. Het is ook reeds een lang bekende wetenschap, dat de nitrificatie door een kalkgift kan worden bevor derd. Het spreekwoord „Kalk maakt rijke ouders, doch arme kinderen", is van zeer ouden datum. De drijvende werking van kalk is dus niet iets nieuws, doch een oude ervaring. De nieuwere publicatie's omtrent kalk en daarmee in verband gebrachte kwestie's, dateeren van het jaar 1909. Ze worden gevonden in de Verslagen van Land bouwkundige Onderzoekingen der Rijkslandbouw- proefstations No. 5 en zijn van de hand van Sjollema en Hudig. Er wordt in medegedeeld,, dat sinds eenige jaren zich in de Groninger en Drentsche Veenkoloniën een verschijnsel voordoet, waarbij het voortbrengend ver mogen van den grond sterk afneemt; vooral de ha ver gaf zeer slechte opbrengsten. De ziekelijke afwijkingen bestonden in het plotse ling geel worden van het gewas: er ontstonden mid den op de bladeren dorre plekken; het blad sloeg hier dubbel, zoodat er een knik ontstond. Men nam waar, dat de ziekte vooral voorkwam op gronden, welke vroeger sterk gekalkt waren of met mosselen bemest. Een eenvoudig onderzoek met lak moespapier wees uit, dat van de zieke gronden er 90 basisch reageerden. Op grond van verschillende waarnemingen en over wegingen kwamen ze tot de conclusie, dat het niet de alcaliteit, doch een daarmee in verband staande ver andering van de humus moest zijn, die de afwijking bij het gewas veroorzaakte. In 1912 heeft Hudig hieromtrent nadere mededee- lingen gedaan welke te vinden zijn in No 12 van de bovengenoemde verslagen. Hier vinden we n.1. mede gedeeld, dat de ziekte is te wijten aan alcalïsche be mesting, zoowel met kalk als met meststoffen, die een basisch residu geven. De humus van zieke grond vertoonde steeds bepaal de chemische afwijkingen. Hudig meent het bewijs te hebben geleverd, dat de ziekte werkelijk veroorzaakt wordt door scheikundige veranderingen van de or ganische stof (de humus) en den bodem. Belangrijk is ook de mcdedeeling, dat bij kunstma tig alcalisch maken de humus slechts langzaam in den schadelijken toestand overgaat. Reeds nu zij opgemerkt, dat veel later, n.1. in 1927, Prof. Aberson heeft aangetoond, dat de beschreven groeiafxvijking, welke den naam van Veenkoloniale Haverzickte werd gegeven, wordt veroorzaakt door een in de zieke gronden veel voorkomende nitriet vormende bacterie. Het nog tegenwoordig aangepre zen en inderdaad goedwerkende geneesmiddel man- gaansulfaat, zou in dit opzicht genezend werken, dat het dc z.g. worteloxydasen stimuleerde en ze in staat zouden stellen het opgenomen vergiftige nitriet te oxydeeren tot het niet giftige nitraat. In de jaren 1916, 1917 begon zoo langzamerhand te blijken, dat ook op zure gronden zich afwijkingen konden voordoen. Vooral bij rogge werd dit gecon stateerd en waar dit in de omgeving van Hooghalen werd waargenomen, gaf men haar den naam van de Hooghalcnsche Ziekte. In tegenstelling met de eerstgenoemde afwijking werd dit juist op zure gronden gevonden. Een en ander was aanleiding dat men ging zoeken naar methoden waarbij hot kalk- tekort en het kalkteveel ten opzichte van het neu trale punt zou kunnen worden vastgesteld. Zoo deed Söhngen in 1917 mededeelingen over een methode met lakmoes, waarbij bepaald kon worden hoeveel kalk aan een grond toegevoegd moest worden om de neutrale reactie te verkrijgen. Door hem werd geconstateerd, dat op gronden met humus, welke voor 40 was geneutraliseerd, de Kooghalenschè ziekte optrad, terwijl de Veenko loniale ziekte werd waargenomen, als de humus voor meer dan 100 met base was verzadigd, electrischen weg vast te stellen. Deze zeer nauwkeu rige Ph bepaling heeft zeer veel bijgedragen tot de oplossing van de vraag hoeveel base (b.v. kalk) moet worden toegevoegd om een bc pa laden grond in den neutralen toestand te brengen. Men voegde eenvoudig zooveel base in den vorm van natronloog van be kende sterkte aan een bepaalde hoeveelheid grond toe, tot de Ph 7 oftewel de neutrale reactie was bereikt- Deze hoeveelheid natronloog werd omgerekend in een equivalente, een daarmee overeenkomende hoe veelheid koolzure kalk. De hoeveelheid humus in de behandelde hoeveelheid grond was bekend, zoodat nauwkeurig kon worden vastgesteld hoeveel K.G. koolzure kalk moest worden toegevoegd om 1000 K.G. humus in den neutralen toestand te brengen, 't Getal dat nu die hoeveelheid koolzure kalk aangaf, noemde men den kalktoestand. Moest b.v. 25 K.G. koolzure kalk worden gebruikt, dan was er dus 25 K.G. te wei nig en werd een kalktoestand 25 genoemd. Was er ten opzichte van het neutrale punt een te veel, b.v. per 1000 K.G. humus 5 K.G. koolzure kalk, dan werd gesproken van een kalktoestand 5. Het tekort of teveel werd omgerekend op de humus, omdat deze stof in de zandgronden wordt beschouwd ais practisch alleen een reactie met kalk aan te gaan. In 1920 stond men op het standpunt, dat zoowel bij te veel als te weinig kalk op zandgronden afwijkin gen kunnen optreden. De met den kalktoestand sa menhangende alcaliteit en zuurgraad als zoodanig zou geen beletsel zijn voor een goede plantenontwik- keling. Veel meer zouden er zich in den bodem onge- wenschte toestanden ontwikkelen, hetzij door humus- verandering, hetzij door het scheppen van gunstige levensomstandigheden' voor ongewenschle bodembac- teriön, hetzij door beide. De zone waar deze afwijkin gen niet zouden optreden liep van neutraal tot een weinig zuur. Intusschen was gebleken, dat het kunstmest-ge- bruik een zeer verschillende invloed op de reactie en den daarmee samenhangenden kalktoestand bad. Er werd b.v. geconstateerd, dat zwavelzure ammoniak ontkalkend werkte, terwijl chilisalpeter de alcaliteit verhoogde. Na 12 jaren gebruik van zwavelzure am moniak constateerde b.v. Prof. Aberson een aanmer kelijke verzuring, waardoor de plantengroei vrijwel nihil werd. De feiten en ervaringen hebben Hudig en zijn me- werkers gebracht tot de tegenwoordige kalktoe- standstheorie. In de Veldbode van 16 April 1927 wordt dit als volgt omschreven: „Dc cultuur van de humus-zandgronden is afhankelijk van het relatieve bascngehalte van de humus, welks relatief gehalte door ons in den kalktoestand wordt gekarakteriseerd. Het blijkt, dat bij zeer hooge kalktoestanden de ge wassen de kans loopen Veenkoloniaal ziek te wor den, terwijl ze bij zeer lage kalktoestanden gemakke lijk Hooghalensch ziek worden. Tusschen deze uiter sten ligt een gebied, waarin de oogst door de keuze der bemesting sterk beinvloed wordt. Aan de lage zijde werken de alcalische meststoffen beter, aan de hooge de zure. Daar er in het wijde gebied dezer prac tisch voorkomende uiterste kalktoestanden een zone is, waarin de keuze van bepaalde meststoffen het be reiken van een hooge of hoogste opbrengst mogelijk maakt, is het wenschelijk alle humuszandgronden in die zone te brengen." Én verder „voorzoover het te kalkrijke gronden betreft, dient men ontkalkende meststoffen te gebruiken en indien het kalkarme gronden betreft, wende men kalk of kalkmergel aan" Dit bijna 20-jarig onderzoek heeft ons dus geleerd, dat in de zandgronden het eigenlijke' zand zich niet verbindt met kalk. Wel doet dit de humus; de hu mus is in de zandgronden dan ook de stof, die een zure reactie kan veroorzaken. Humus is n.1. te be schouwen als een mengsel van verschillende orga nische zuren. Is hier geen base (vooral kalk) aange bonden, dan reageert ze zeer zuur. Al naarmate er meer base (kalk enzd aan gebonden is reageert ze minder zuur tot neutraal. De zuurgraad van den grond wordt dus in hoofdzaak bepaald door de mate van verzadiging met kalk. Het humusprocent speelt hier vrijwel geen rol. Wel is dit "t geval bij de hoe veelheid kalk, die noodig is een bepaalde oppervlakte grond te neutraliseeren. Een bodem met 10 hu mus, voor een bepaalde percentage verzadigd, zal precies twee -maal zooveel kalk noodig hebben dën een grond met 5 humus in dezelfden verzadigden toestand. De verzadigingstoestand wordt uitgedrukt in den kalktoestand. Indien humus van een bepaalden grond tot den neutralen toestand verzadigd is. worjüt de kalktoestand o genoemd, althans zoo was het. Of schoon niet geheel duidelijk bekend gemaakt blijkt thans het o punt vastgesteld te zijn bij de Ph. 6,5, dus iets beneden het neutrale punt. Mankeert er nu zooveel aan, dat per 1000 Kg. humus 1 Kg. koolzure kalk moet worden toegevoegd om deze op het nul punt te brengen, dan is de kalktoestand van dezen grond 1. Bij 10 is er 10 K.G. noodig: bij 20 weer 20 K.G. enz. Hoe grooter het mincijfer hoe zuur der de grond. Het is dus mogelijk op het laboratorium het fcalk- tekort ten opzichte van het o punt vast te stellen en indien er een verband bestaat tusschen den groei van de verschillende gewassen en een bepaalden kalktoestand, dus ookdie hoeveelheid kalk welke wen schelijk is om te worden aangewend. Dit verband nu is wel de hoofdkwestie waarmee de kalktoestands- theorie staat en valt. Prof. Hudig heeft hieromtrent gedurende vele jaren pot- en veldproeven genomen en komt, zooals reeds vermeld tot de conclusie dat er een zeer hauw ver band tusschen bestaat. Zoo werd geconstateerd dat: a. bieten, boonen, erwten, serradella, lucerne en gras het best groeien, wanneer de humus een kalktoe stand van 0 of er iets boven, b.v. plus 2 heeft; b. tarwe en gerst het best groeien bij min 5 tot 0. b. tarwe en gerst het best groeien bij min 5 tot 0, c dat rogge en haver het best bij min 10 groeien, evenals aardappelen. De vele proeven, welker uitslagen tot de opstelling en de geleidelijke volmaking der theorie hebben ge leid, kunnen uit den aard van de zaak niet alle worden behandeld. Toch kan niet worden nagelaten een paar der belangrijkste en oudste proefveld-resul taten en conclusie's te vermelden, speciaal wat de in vloed van de bemesting op den kalktoestand betreft. Het gaat hier vooral om zes proefvelden, waarvan er drie op dalgrond en drie op zandgrond liggen. Het aantal jaren dat ze geëxploiteerd werden varieerde van 5 tot 13 jaar. De verschillende behandelingen wer den in 3 a 4 voud aangelegd, de uitvoering vond op zeer nauwkeurige wijze plaats, zoodat de resultaten het volle vertrouwen verdienen. Op vier van deze proefvelden werd vanaf den be ginne een vergelijking gemaakt tusschen de basisch werkende kunstmeststoffen Thomas Slakken-meel en Chili eenërzijds en de in zure richting werkende Super en Zwavelzure Ammoniak aan den anderen kant. Proefveld I had in 1915 een kalktoestand van min 15, het humusgehalte was 6 De veldjes bemest met Thomas sl.mecl cn chili hadden gedurende de jaren 1925 tot eii met 1928 een kalktoestand van plus 2. terwijl de super- cn zwavelz. ammoniak-veldjes een kalktoestand hadden gekregen van 24 a —27. Een tweede proefveld had in 1916 een kalktoestand van min 15; in het jaar 1929 was de kalktoestand resp. geworden min 6 en min 22. Het derde proefveld met min 16 in 1921 had in 1928 resp. min 12 en min 28. Het laatste proefveld had in 1925 een kalktoestand van min 8 en min 29. Uit deze cijfers blijkt dat op dit soort gronden de wijze van bemesting een verbazenden invloed op den kalktoestand kan uitoefenen. Dat vooral dc- zwavelzure ammoniak den kalktoe stand verlaagde bleek op andere veldjes. Hier wer den n.1. vergeleken chili en zwavelzure ammoniak; hij beide werd Thomasslakken-meel als fosforzuurbo- mesting gebruikt. Daarbij vond men dat na een 12- a 13-jarige aanwending de z.a. perceeltjes gedurende de jaren 19241929 een gemiddelden kalktoestand hadden, die 16 nunten lager was dan bij de chilisal- peter. Bij de hiervoor genoemde behandeling met super en zw. amm. was het verschil gemiddeld 27 punten, zoodat 11 punten op rekening van de super zouden kunnen worden geschreven. Bij de tweede proef was de verhouding in de ont kalkende werking als 11:5. Ofschoon de uitkomsten van deze beide proeven wat dit punt betreft, niet als vaststaande mogen worden beschouwd, blijkt toch wel dat de zwavelzure ammoniak den kalktoestand meer verlaagt dan super. Uit deze proeven blijkt ook, dat het gebruik van slakkenmeel naast zwavelzure ammoniak, ofschoon niet geheel, de kalktoestand vrij goed op peil houdt. De resultaten gedurende de verschillende jaren ko men .niet geheel overeen. Dat er inderdaad een groot verschil in uitwerking bestaat tusschen Th. Sl.meel en Super, geven de ver gelijkende proeven met deze meststoffen te'zien. Als de slakkénmeelveldjes over de laatste, jaren gemid deld een kalktoestand hadden van min 13, werd bij de superveldjes ongeveer min 2 geconstateerd. Zeer vermeldenswaard is wel het feit,, dat kalksal- peter niet dien gunstigen invloed heeft op de kalk toestand dan chilisalpeter. In verschillende publica ties van het Bedrijfslaboratorium voor Grondonder zoek wordt deze mcdedeeling gedaan. Ook uit het mij ter beschikking staande cijferma teriaal van de zes eerder genoemde oude proefvel den, is deze conclusie te trekken. Wel is er geen rechtstreeksche vergelijking tusschen kalksalpeter en chilisalpeter gemaakt, doch door de verschillen kalksalpeter zw. amm. op dezelfde proefvelden te vergelijken met die van chilisalpeter zw.. amm., kan eenig inzicht worden verkregen. Daarbij blijkt dan, dat kalksalpeter den kalktoestand minder gun stig beïnvloedt dan chilisalpeter. Bij twee proefvelden scheelde dit in 12 a 13 jaren ongeveer 2 punten. De opbrengsten van deze proefvelden werden, voor al van de gevoelige gewassen, zeer sterk beinvloed door den kalktoestand. Bij een kalktoestand van min 20 en meer werden zeer slechte resultaten verkregeen bij een toestand van min 15 werd dit beter, terwijl van nul tot min 10 voor de meeste gewassen de beste gewassen werden verkregen. Boonen en suikerbie-' ten waren vooral gevoelig voor een hoogeren kalk toestand. Tot de aanhangers van deze nieuwe ideeën mag wel in de eerste plaats worden gerekend de Rijksland bouwconsulent voor O.- en N.-Geklerland, dc heer Ir. O. J. Cleveringa te Zutfen. Vanaf het tijdstip dat de begrippen een vasteren vorm kregen, zijn door hem vele proefvelden aangelegd. De resultaten welke in dat diluviale gebied, met zijn vrij groote oppervlakte zeer tot vrij zuur zand- bouwland, met bekalking tot het aanbevolen punt of aanwending van in de juiste -richting werkende meststoffen, werden verkregen, waren van dien aard, dat op groote schaal propaganda werd gemaakt voor het brengen van den grond in den juisten kalk toestand. In het voorbericht van het proefvel denverslag Gel derland vindt men vermeld: „Het resultaat is ge weest, dat thans kan worden geconstateerd, dat het vertrouwen in en de waardeering' van het grond onderzoek in ons ambtsgebied vrijwel algemeen is. Steeds breedere lagen van de practijk worden er van doordrongen, dat men zonder grondonderzoek niet meer doelmatig kan werken." Hier is dus iedere aarzeling verdwenen; met de meeste overtuiging wordt hier overgave aan die kalktoestandstheorie aanbevolen. Het proefveldverslag 19261927 geeft van een ge deelte der proeven geen cijfers; daarvoor in de plaats zijn gekomen foto's van monsters. Het kan niet ont kend worden, dat deze voor buitenstaanders, welke ernstig de resultaten wenschen te bestudeeren, niet die waarde hebben als op nauwkeurige wijze verkre gen cijfers. Van een ander deel worden verhoud in gscijfers go- geven en daaruit blijkt over het algemeen wel de wenschelijkheid van een goeden kalktoestand. Bij de bekalkingsproeven op grasland wil het ech ter niet; de volgens de kalktoestandstheorie te ver wachten meer opbrengsten komen onvoldoende te voorschijn, hetgeen evenwel nog niet wil zeggen dat de theorie onjuist is. Hierover straks meer. Uit de proefveldverslagen van Overijscl 1028 en 1929 blijkt, dat aldaar op een zestal proefvelden met eenige parallellen de theorie aan de practijk werd getoetst. In 1928 werden bij een kalktoestand van min 9 vijf tig procent voederbieten meer geoogst dan bij min 19; min 10 43 meer dan bij min 19. Daarentegen wer den er bij haver geen verschillen in opbrengst ge constateerd bij kalktoestanden van min 14, min 16, min 21 en min 24. In 1929 waren de resultaten van de kalktoestands- proefvelden niet van dien aard, dat belangrijke con clusies konden worden getrokken. Eén van de vier geslaagde proefvelden maakte hierop een uitzonde ring. Daar werd n.1. geconstateerd dat rogge een be tere opbrengst gaf alnaarmate de kalktoestand hoo- ger werd. In het verslag van de Rijkslandbouwproefvelden 19271928 in de provincie Utrecht, wordt melding gemaakt van een paar kalktoestandsproefvelden. Hier worden resultaten bereikt vrijwel in overeen stemming met de theorie. „Wanneer men ziet", zoo wordt vermeld, „dat door passende bemergeling de opbrengst met duizenden K.G. bieten per I-LA. kan worden verhoogd, dan komt men wel tot de conclu sie, dat onderzoek van den grond geen overbodige weelde is." Door den Rijkslandbouwconsulent voor Westelijk Brabant werd in 1926 een kalktoestandsproefveld aan gelegd te Cbaam. In het proefveldverslag staat ge schreven, dat een verhooging van de opbrengsten bij. vermc lering der gebruikte hoeveelheden mergel is geconstateerd. De overeenstemming der verschillende veldjes is echter niet volkomen. Verbouwd gewas: rogge. Uit de opbrengsten van het proefjaar daarna bleek, dat alnaarmate de gemiddelde kalktoestand omhoog was gevoerd, de graan -cn stroo-opbrengsten stegen. Het betrof hier 't gewas haver. De theoretisch verwachte kalktoestanden werden niet verkregen. In 192S daalde op onverklaarbare wijze de kalktoestand zeer. Op een kalktoestandsproef op Texel met zeer lage natuurlijke toestanden, was de invloed van de be mergeling zeer merkbaar. Zwavelzure ammoniak bleek op de niet. gekalkte veldjes als vergif te wer ken. Wegens vogelschadc en droogte kunnen de meer overtuigende cijfers niet gegeven worden. Uit het bovenstaande krijgt u eenigszins een in druk wat op de Rijkslandbouwproefvelden werd be reikt. Naast deskundigen, welke veel heil zien in het kalktoestandsonderzoek, naast een gedeelte dat een vrij neutrale positie inneemt, zijn er ook welke pu blicaties opstelden, waaruit blijkt dat ze eenigszins sceptisch tegenover dit onderzoek staan, althans wil len er niet d i e groote waarde aan toekennen als door sommigen wordt gedaan. Prof. Elema, Rijkslandbouwconsulent voor Drente, het gebied waar zoowel Hooghalcnsche als Veen koloniale ziekte 't eerst werden ontdekt cn wie de ontwikkeling van het kalktoestandsonderzoek vanaf het begin en van zeer nabij heeft meegemaakt, be hoort tot die menschen, wiens oordeel hoog wordt aangeslagen. Ofschoon zeer waarschijnlijk aan het onderzoek in bepaalde, opzichten haar volle waarde toekennend, behoort hij niet tot diegenen, welke het onderzoek en de daaraan verbonden adviezen als nooit falende grootheden beschouwt. In een van de nummers van het Drentsch Land bouwblad publiceert hij in 1930 iets over de onge rijmdheden van het kalktoestandsonderzoek. „Op het proefveld te Lhec", zoo schrijft hij, „had het ongemergelde perceel herfst 1927 een kalktoestand van min 34; herfst 1928 eveneens en herfst 1929 een van min 22. Een ander (toigemergeld per ceel had in die jaren resp. min 30; min 36; min 30. Deze veranderingen worden geconstateerd niette genstaande bemest werd met neutrale meststoffen, welke theoretisch niet of slechts in geringe mate den kalktoestand kunnen wijzigen. Zoo was de kalktoestand op een onbemergeld per ceel op een proefveld te Pesso: 1924 min 11; 1925 min 10; 1926 min 9; 1927 min 7; 1928 min 16 en 1929 min 11. Op een ander perceel: 1924 min 18; 1925 min 14; 1926 min 16; 1927 min 11; 1928 min 1S.5; 1929 min 14.5. Prof. Elema concludeert, dat het bepalen van den kalktoestand geen veilige grondslag vormt voor het berekenen van de hoeveelheid mergel, die voor ver hooging van den kalktoestand noodig is. Ondermeer wordt hetzelfde bezwaar aangevoerd door den heer Ir. H. J. Witteveen, Rijkslandbouw consulent voor Oostelijk Friesland. Het Friesch Landbouwblad, No. 49, van hot jaar !929 bevat van zijn hand een ingezonden stuk, waar in onder 7 punten de bezwaren tegen het kalktoe- standsregime worden aangevoerd. Een van de bezwaren bestaat hierin, dat het nul punt geen wetenschappelijk gedefinieerde grootheid is. Inderdaad moest dit uit mededeelingen van het Bedrijfslaboratorium worden opgemaakt. Ook bleek dit op den graslanddag in 1928 te Wageningen, waar Prof. Hudig een vraagsteller antwoordde, dat ook hij (prof. Hudig) niet wist wat kalktoestand nul was. In 't antwoord van Pro. Hudig aan Witteveen is nu evenwel gebleken, dat het de Ph 6,5 is. Ik moet op merken, dat dit iets afwijkt van 't in den aanvang aangenomen standpunt. Toen was het n.1. Ph 7. Verder betwist W. de uitspraak dat de berekende hoeveelheden mergel den gewenschten toestand zou den brengen. Zeer zeker blijkt dit in de practijk niet mee te vallen. Van voorstanders der theorie wordt dit echter geweten aan dc onvoldoende menging met den bouwvoor. Omtrent de te kleine berekende hoeveelheid kalk publiceeren Dr. Hissink en Dr. van der Spek in de Verslagen der Rijkslandbouwproefstations 1926, No. 31, bladz. 164. Zooals reeds werd medegedeeld wordt het kalk te kort bepaald door toevoeging van natronloog. Te gen dit natronloog maakte Dr. Hissink nu bezwaar. Hij meent evenals Prof. Aberson, die reeds in 1924 op bladz. 406 van het Landbouwkundig Tijdschrift daarover mededeelingen deed, dat omrekening van natronloog op koolzure kalk ongeoorloofd is. Dc hoe-; veelheid kalk zou veel grooter moeten zijn. Reeds noemde ik u het bezwaar, dat de kalktoe stand geen constante grootheid was. „Algemeen be kend is", zoo schrijft Witteveen", dat de kalktoestand van één perceel grond op kleine afstanden betrekke lijk groote verschillen kan aanwijzen. Het is juist wat hier wordt beweerd. Ook hier in Noordholland is dat gebleken. Verschillen van 5 a6, ja zelfs 8 punten, kunnen best voorkomen. Verder acht dc heer Witteveen het onverantwoorde lijk bij grasland naar den nul toestand te streven. Op dit punt zal in de volgende beschouwingen nader worden ingegaan. Uit het voorgaande blijkt, dat bij de verschillende daaromtrent genomen proeven zeer verschillende uit komsten worden verkregen en dat als gevolg daar van door enkelen zeer veel heil wordt gezien in het onderzoek en de uitvoering der daarbij gegeven ad viezen; dat verder door enkelen dit nut wordt ont kend en tenslotte bet grootste gedeelte een afwachten de houding aanneemt. Eigenlijk is bet probleem dus nog in onderzoek en valt het moeilijk hieromtrent een zeer positieve uit spraak te doen. Toch zijn er wel enkele punten, welke eenig houvast geven. In de allereerste plaats behoort hiertoe de moge lijkheid om in tegenstelling met vroeger een nauw keurig verband te leggen tusschen de eigenschappen van den grond en de te geven hoeveelheid kalk. Het mag Prof. Huaig als een zeer groote verdienste worden aangerekend hierin baanbrekend werk te heb ben geleverd. Hij beeft ons het bestaande verband tus schen de te geven kalkgift eenerzijds en de zuurgraad en hoeveelheid kalkopnemende stof (humus) ander zijds aangetoond. In de tweede plaats is gebleken, dat de verschillen de gewassen niet dezelfde eischen stellen aan den kalktoestand. Dat bieten, boonen, klaver en erwten een hoogeren kalktoestand vragen dan b.v. rogge, haver en vooral aardappelen moet m.i. als een feit worden aanvaard. Of ze onder alle omstandigheden gebonden zouden ziin aan de vrij nauwe grenzen, welke wel worden opgegeven, is naar mijne meening nog niet voldoen de vastgesteld. Aangenomen kan echter worden, dat de neiging bestaat. In de derde plaats is uit de verschillende opeen volgende jaren genomen monsters op dezelfde ner- ccelen gebleken, dat er schommelingen in den kalk toestand voorkomen. Deze zouden kunnen worden veroorzaakt, door: a. onvolledigheid van het laboratoriumonderzoek; b. wijzigingen van den toestand in den bodem: c. het optreden van zeer verschillende kalktoestan den op betrekkelijk korten afstand. M.i. is- de onder c. genoemde de hoofdfactor. Als we dat dan mogen aannemen, dan zon de uit slag van een kalktoestandsonderzoek op een bepaald

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 9