VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT S
DE AVONTUREN VAN TINTELOOG.
DE MAN
DIE TIEN JAAR SLIEP.
WARE WOORDEN.
Acrobaten op het
schaakbord.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 28 Februari 1931. No. 8824.
ZATERDAnAVONPOCHETS
Een oorspronkelijke novelle door S I R 0 L F.
(Nadruk verboden alle rechten voorbehouden).
ER voer een vreemde rilling door het lichaam van
den man. Met een schok werd hij wakker en
sloeg de oogen op. Hij verkeerde blijkbaar in
dien halfbewusten toestand direct na het ontwaken uit
een diepe slaap, waarin men zich de hersens pijnigt om
zich te herinneren welken dag van de week het is waar
men zich eigenlijk bevindt. Doch de folterende hersen-
pijniging van den man duurde voort. De herinnering
bleef blijkbaar uit. Met verbijsterde blikken zwierven
Zijn oogen door de schemerlichte slaapkamer en bleven
eindelijk rusten op een kalender... een kalender met een
jaartal er op. Met vette letters stond er 1931...
Het gelaat van den man was doodsbleek geworden en
met strak starende oogen liep hij op den kalender toe,
als het ware gefascineerd door het jaartal... Negentien
'één en dertig... mompelde hij niet begrijpend. Maar
dat was toch onmogelijk? Een grap, of een fout, een
drukfout wellicht? Hij bladerde door den kalender...
overal hetzelfde jaartal... Vreemd, erg vreemd.
De verwarring van den man werd steeds grooter. Met
■verwilderde oogen keek hij de kamer rond... een vreem
de kamer... al was het net, alsof er heel vaag iets in
zijn bewustzijn was, dat hem zei, dat hij die omgeving
toch al eens eerder gezien moest hebben. Dan bleven
zijn oogen rusten op het tweede bed in de kamer... Waar
in een vrouw rustig sliep... een vrouw met donker haar...
Op zijn teenen liep hij naar het bed en bleef in aan
dachtige beschouwing staan... Er was iets in zijn her
sens, dat maar niet weg wilde, een zwaar, donker gor
dijn was voor zijn bewustzijn getrokken en hij kon het
maar niet opentrekken... Die vrouw... een vreemde
vrouw... en toch... Maar waar was hij toch... wie was
hij toch...? Een vreeselijke schok doorvoer hem bij het
doorflitsen van die gedachte, die als een felle, korte
bliksemflits door zijn bewustzijn sneed.... hij wist niet
meer wie hij was... Opeens sloeg hij zijn oogen weer op
den kalender... 1931? Neenee... het was waanzin, het was
krankzinnig, het was immers 1921... negentien één en
twintig, en niet één en dertig!!! De vreemde vrouw met
het donkere haar sloeg slaperig de oogen op, strekte
haar armen naar hem uit, sloeg ze om zijn hals en
kuste hem, terwijl ze slaapdronken fluisterde: „Morgen
mannie... zijn de kinders nog niet wakker?" Ze wachtte
geen antwoord af, zakte weer weg in het warme, be
haaglijke bed en druilde weer in...
De man wreef zacht met zijn hand over zijn voor
hoofd, alsof hij iets uit zijn gedachten wilde wegvegen,
dat vreeselijke gordijn wegrukken, dat donkere floers...
maar hij kon het niet... het kon niet... Hij was ge
trouwd? Hij had kinderen? Maar dat was om gek te
worden? Hij voelde nog de liefkoozing van het slaap
warme zachte vrouwengelaat en den druk van haar
warm-voohtige lippen op zijn wang... zijn vrouw? Hij
kende de vrouw niet...
Als een slaapwandelaar bewoog hij zich geruischloos
door de kamer. Daar was een deur. Zacht opende hij
die, en kwam op een gang. Waar was hij toch? Weer
was er dat onbestemde gevoel, heel, heel ver en vaag
in zijn bewustzijn, dat hij deze gang wel eens eerder had
gezien, in een droom misschien? Droomen kunnen soms
zoo wonderlijk zijn... Aan het einde van den gang was
een deur. Hij draaide den knop om en trad binnen. Het
was een heeren-kamer, me^t een schrijfbureau en boeken
kasten... vreemd, erg vreemd... Met niet-begrijpende,
starende blikken bezag hij het alles, weer met dat niet
te beschrijven pijnigende gevoel van volslagen vreemd
heid, met op den achtergrond een glimp van vaag her
kennen. De lade van het schrijfbureau was open. Met
ijskoude vingeren trok hij de lade open en voelde toen
plotseling een hevig stekende pijn In zijn hart... want
daar lag een groot portret van een jonge vrouw, een
stralend jong meisje nog... dat was... dat was Trude...
Trude... zijn meisje immers? Ja zeker, ze zouden volgen
de week trouwen... Maar... maar... wat deed hij hier in
dit vreemde huis? Opeens begon het vreemd in zijn
hoofd te gonzen en te draaien, sneller, steeds sneller...
Trude... Trude, gonsde het er doorheen en dan weer
sneller, aldoor sneller, en steeds grooter, gijnzende ge
tallen... 1931... 1931... Dan plotseling hield het gonzen
op... Het werd eensklaps heel licht, licht en warm...
De muren van de vreemde kamer weken uiteen, al ver
der en verder weg... hij was buiten, aan den kant van
een zonnige, glooiende landweg... Nog nooit had hij zulk
een stralende, prachtige zonneschijn gezien, en de kleur
van de bloemen in het gras was van een bijna bovenna
tuurlijke gloed en schoonheid... Aan den anderen kant
van den weg was een goudgeel korenveld, met diep
blauwe korenbloemen en felroode klaprozen ertusschen...
en daar stond Trude... Trude en wuifde naar hem en
wenkte... Trude stralend van schoonheid... de zon schoot
vonken uit haar goudblonde haren en haar kersroode
lippen schenen een zoete liefkoozing te fluisteren... Wat
zei ze nu? Waarom kon hij nu niet bij haar komen? Kijk,
wat dwaas, daar stond een paaltje langs den weg, met
een bordje erop, waarop stond: Levensweg... Vreemd,
erg vreemd, Kijk, nu wenkte Trude, dat hij moest ko
men, hij moest naar den anderen kant komenJaja,
Trude... ik kom... ik kom..." riep hij... en strekte zijn
armen uit...
Toen de vrouw met de donkere haren, plotseling ge
wekt door een doffe slag, uit haar slaapkamer rende en
boven van de trap naar beneden keek, zag ze tot haar
waanzinnige schrik, dat haar man roerloos beneden aan
den voet van de trap lag. Naast hem lag de foto van
het meisje, waar hij mee verloofd was geweest, vóór
hun huwelijk, tien jaar geleden ruim, en dat door een
ongeluk was gestorven; een dokter werd gehaald. Nog
eenmaal sloeg de man de oogen op en hij was vol bij
bewustzijn... maar de vrouw met de donkere haren keek
hij aan, alsof hij een volslagen vreemde zag... Dan sloot
hij de oogen met een zucht en een glimlach spreidde zich
over zijn gelaat, terwijl zijn lippen prevelden: „Trude...
ik kom... naar... den... anderen...kant."
„Een hoogst merkwaardig geval van amnaesie, gebrek
aan herinneringsvermogen", verklaarde de dokter eeni-
gen tijd later in een gesprek met een collega. „Ik heb
den man bijna tien jaar gekend. Hij was altijd een beet
je afwezig, hoewel hij toch heel goed voor zijn werk en
vrouw en kinderen was. Het eigenaardige was, dat hij
niet ouder scheen te worden. Hij was bij zijn dood 32
en zag er nog precies zoo uit, als toen hij 22 was. Door
den schok, veroorzaakt door den plotselingen dood van
zijn meisje, Trude. schijnt er amneasie te zijn opgetre
den en is hij tien jaar lang zich niet bewust geweest van
zijn verder leven. In die tien jaar is hij met een ander
getrouwd, heeft gewerkt, een gezin gesticht, kinderen
gekregen, maar het was net, of het een ander was die
dat alles deed. Door een onnaspeurlijke oorzaak, "is hij
dien morgen uit zijn toestand ontwaakt en bevond zich
toen met zijn gedachten en herinneringen op het punt
van tien jaar geleden. In een visioen is hij van de trap
naar beneden geslagen. Een vreemd geval, nietwaar, van
dien man, die tien jaar sliep."
Zich in te beelden, dat men behaagt, is het zekerste
middel om te mishagen.
o
Als de vader beveelt, dan gevoelt de zoon de streng
heid der wet, het overwicht der kracht; maar door de
moeder spreekt de liefde, welke alleen aan het kind
denkt, voor het kind zorgt, bidt en waakt.
o
Kleine genoegens verkwikken als brood, dat men
nooit tegen eet; groote vermaken zijn als suiker, waar
van men spoedig walgt
o
Zelf moet gij 't zoeken en zelf moet gij 't vinden,
Mensch, in uw hart, in het Woord, in uw lot;
Anders zoo spelen de werv'lende winden
Mensch, met uw hart, uw geloof en uw God.
o
Wanneer gij veel hebt geleerd, verbeeldt u dan niets,
want het is uw bestemming.
o
Plicht fronst Slechts de wenkbrauwen, als ge hem
ontvlucht; volg hem en hij zal u toelachen.
o
Vereer al wat eerwaardig is, hoezeer de geest des tijds
het veracht!
Veracht al wat verachtelijk is, hoezeer de geest des
tijds het vereert!
Door
Prof. Dr. Josef Krejcik.
De tegenwoordige schaakmatador rent van
het eene deel van de wereld naar het andere,
opgejaagd van schaakbord tot schaakbord.
Drie of vier groote schaaktournooien, enkele beter be
zette plaatselijke tournooien in de schaakcentra en het
jaarprogramma van vóór den oorlog was daarmee af-
geloopen. Maandenlang speelde men in alle schaakclubs
der aarde de beste der gemaakte partijen na, en een
zelfs jaren na het tuornooi verschenen tournooiboek,
waarin de meeste partijen waren verzameld, was wel
kom.
De tegenwoordige tijd leeft sneller. Kleinere tournooien
vinden regelmatig plaats. Grootere tournooien worden
overal gehouden. De tegenwoordige schaakmatador
brengt zijn dagen en nachten afwisselend in zalen,
spoorwegen en scheepskajuiten door. Van Argentinië
over New-York en Caüfornië gaat zijn reis naar Sydney-
Java, Bombay, Italië, Spanje. Engeland en Zweden, wat
voor hem slechts etappen zijn. Opgejaagd rent hij van
schaakbord tot schaakbord.
Overal vindt hij zijn tegenspelers. En hij komt tot in
zicht, dat onze zenuwachtige haastige tijd van den
schaakmeester meer verlangt dan uren lange langzame
denklawines bij den tournooiklok. De oude tournooileeuw
heeft zich langzamerhand in een schaak-acrobaat ver
anderd. Blind en simultaan voorstellingen evenals blik-
semtournooien, die men vroeger zoo nu en dan als mas-
sapropaganda-middel benutte, maar niet voor vol aan
zag, zijn nu aan de orde van den dag.
Bllndspel, de moderne zelfmoord.
De oude Philidor heeft voor meer dan 150 jaar de
schaakspelers van Frankrijk enthousiast gemaakt door
drie partijen tegelijkertijd te spelen zonder het bord te
zien. Een menschelijk brein zou niet in staat zijn meer
tekunnen presteeren, meende Rousseau. Tegenwoordig
zyn er honderden personen, die dit tot stand brengen.
Een dergelijke aankondiging zou nauwelijks een dozijn
schaakspelers samenbrengen. Want Pillsbury heeft de
prestatie van Philidor verzevenvoudigd, Breyer, Réti en
Aljechin wisten het tot dertig te brengen.
Het bllndspelen is een verschrikkelijke kunst. Tafel
aan tafel zitten daar de spelers. Maar aan ieder bord
slechts één. Want zijn tegenstander, de tegenstander van
allen zit in een kamer er naast. De zetten van zijn part
ners worden hun zet voor zet meegedeeld en op elke me-
dedeeling geeft hij zijn tegenzet ten antwoord. En dat,
waarover honderden toeschouwers ijverig discussieeren,
het gezamenlijke denkproces van alle geëngageerde her
senen rolt in zijn reuzen hersenen alleen af. Ook niet
schaakspelers moesten zulk een voorstelling eens een
keer bijwonen. Zij zouden met verwondering constatee-
ren tot welk een geweldige ontplooiing de menschelijke
gedachte kan komen. Psychologen hebben berekend dat
het geestelijke proces elke partij, die meer gespeeld wordt
het kwadraat van den omvang aan hersencapaciteit vergt
De fabel van de graankorrels en 't schaakbord is een
voudig in de hersens geprojecteerd.
Vroegtijdige ineenstorting, zooals bij Breyer, het gek
kenhuis als bij Pillsbury, dat is de normale afsluiting
van de blinspel record-manie. Men moest eigenlijk een
wettelijke bepaling hebben, waarbij het blindspelen is
verboden. De op sensatie beluste menschheid vernietigt
anders haar sterkste talenten.
Het Simultaanspel.
Men zou eigenlijk een rotonde moeten nemen voor de
Simultaan-seances om eindelijk eens gelegenheid te heb
ben tegen een voldoend aantal tegenstanders gelijktij
dig te kunnen spelen. Inderdaad zijn er weinig voor deze
sport geschikte lokalen. In een cirkel opgestelde schaak
borden. Aan elk bord zit voor de zwarte partij een spe
ler. De witte stukken zijn alle aan de binnenzijde van
den cirkel opgesteld. Van bord tot bord holt de Simul-
taanspeler. Overal slechts één zet en tegenzet, dan weer
een schrede naar het volgende bord. De duur van de
voorstelling hangt af van de meerdere of mindere juis
te plaatsing van de borden en van de kracht der beenen
van den meester. Na enkele uren is reeds menigeen
stervensmoede en zou liever in een rolstoei zitten. Het
eene bord na het andere wordt leeg, de pauze tusschen
de zetten worden daardoor echter niet kleiner. Tot einde
lijk de tournooileider met een slaperige stem verkon
digt, hoeveel partijen door den meester zijn gewonnen of
verloren, of remise gemaakt.
Geheel afgezien van de lichamelijke inspanning, ligt
de moeilijkheid bij het simultaanspel daarin, dat de mees
ter iedere maal, wanneer hij voor een ander bord treedt
door een scherpe wilsinspanning de andere standen uit
zijn hoofd moet bannen, de actueele stand in zijn ge
dachte scherp moet terugroepen en in de gelegenheid
moet zijn in een gedachte een seconde den juisten zet
te doen. Zeker het is een hondenwerk, maar dertig tot
vijftig partijen kunnen tegenwoordig honderden spelers
spelen. De groote sterren ondernemen tournees, waarbij
zij in nauwelijks veertien dagen ver over de duizend
partijen komen. Het record van honderd tegelijkertijd
gespeelde partijen is reeds lang overschreden.
Doch thans hebben we het tot bliksemtournooien ge
bracht. Bij deze wijze van schaakacrobatiek is een me
nigte spelers, van verschillende sterkten in staat binnen
een uur een compleet reusachtig schaaktournooi af te
werken. Voor eenige weken heeft zulk een monstertour-
nooi in Weenen plaats gevonden. Ditmaal kwam Grün-
feld als overwinnaar te voorschijn, de meesten, welke
door de geheele wereld als het grootste genie van alle
tijden wordt erkend en bewonderd. In elk geval een ge
weldige prestatie om ongeslagen uit een dergelijken
strijd te voorschijn te komen.
Het bliksemtournooi.
Bij zulk een bliksemtournooi wordt het hart opge-
vroolijkt Ieder speelt een partij.Maar niet de langzaam
loopende tournooiklok regelt den tijd. Een metronoom
is de gemeenschappelijke tijdmeter. Bij elke derde tik
moet men een zet doen, anders worden de steenen van
hem die mist door elkaar geworpen. In een tijdspanne
die anders nauwelijks voor een zet voldoende is. worden
thans geheele partijen gespeeld.
Onophoudelijk wiselen de paren, tot eindelijk enkele
deelnemers, alle tegenstanders hebben verslagen.
Een tournooileider heeft niets anders te doen dan de
resultaten in de tabellen op te schijrven. Met koortsach
tige snelheid rekenen knappe bollen de kansen van par
tij tot partij uit. Hun favorieten rennen van bord tot
bord, op hun gezichten spelen zich alle nooden en zorgen,
groote en kleine genoegens der wereld af, tot men hen
eindelijk met hun prijs gelukwenscht of met echt leed
vermaak met hun verlies condoleert.
Zeker ook het bliksemtournooi is geen ontspanning
voor de zenuwen: Maar als propagandamiddel, als mas
saverstrooiing is het van toenemende beteekenis. Daar
het niet al te vaak voorkomt kan men van een waar
neembare schade door forceeren nog niet spreken.
Dat is de wereld van den tegenwoordigen schaakmees
ter. Niet meer de barbarossa die bij het schaakbord in
slaap valt, tot zijn baard door de tafel groeit, maar de
bliksemsnel werkende denkautomaat, die door tijd en
ruimte raast, net zoo lang tot de kruik waarin zijn her
sens zijn opgepropt, breekt.
Kan het derhalve verwondering baren, dat kortgeleden
de schaakmeester Aljechin na zulk een voorstelling uit
geput in diepen slaap was gevallen en in zijn hotel bijna
verbrandde en slechts door een toeval werd gered!
(Nadruk verboden).
Aan alle jonge lezers en
lezeressen van de Schager
Courant.
Jullie hebt het de vorige week kunnen lezen hoe aan
de wereldreis van Dicky en Dirrekie Durf een einde
gekomen is. Hèèèè! hebben jullie allemaal uitgeroepen,
dat is jammer! Ja, maar er was niets aan te doen. Het
was wel een fijn verhaal, niet? Wat hebben ze een hoop
beleefd en wat hebben ze een angstige oogenblikken
meegemaakt, maar Gerrit uit Volvettendam wist er zich
altijd weer doorheen te slaan.
Maar nu zitten Dicky en Dirrekie weer in de school
banken (weet jullie nog de eerste de beste les hadden
ze juist repetitié over Afrika, en daar waren ze net
vandaan gekomen, dus als ze toen geen 10 gemaakt
hebben, nou, dan weet ik het niet) en Gerritwel
Gerrit gaat weer welgemoed de glazenwasschers-ladder
op en zingt van: „wordt het dan nooit gain Zaoterdag-
aovand." Dat dachten jullie natuurlijk ook wel eens,
want dan kwam de courant weer, waar het verhaal over
Dicky en Dirrekie en Gerrit in stond en dat lazen
jullie misschien nog wel eerder dan de heele pagina
„Voor onze jeugd', waarin ook allemaal van die fijne
verhalen staan. Sommige van jullie hebben wel eens
een briefje geschreven aan Trapman van de Schager
Courant, waarin ze schreven, dat ze de wereldreis van
Dicky en Dirrekie zoo mooi vonden en dat ze hoopten,
dat het nog lang niet was afgeloopen. Dat was natuur
lijk erg leuk, dat ze dat deden en de anderen mogen
dat gerust bij het volgende verhaal ook doen. En dat
volgende verhaal wordt iets fijns hoor! Een verrassing!
Jullie hebt natuurlijk allemaal al begrepen hoe
het heet. Het staat hierboven:
DE AVONTUREN
VAN
TINTELOOG.
Ja, het is heelemaal een verhaal, net als een
boek, of een feuilleton, zooals dat heet voor de
groote menschen.
Het gaat over een jong beertje, dat Tintel-
o o g heet en welks portret hiernaast staat afge
beeld. Ziet hij er niet echt ondeugend uit met zijn
oolijke snuit? Nu in werkelijkheid is hij nog vee!
ondeugender als hij er hier uitziet. Hij heeft ook
nog een broertje, en die heet Wolletje.
Het zijn een paar echte, dikke beertjes en moe
der Zwartbeer heeft een heeleboel met ze te stel
len, maar dat zul jullie natuurlijk allemaal zelf
wel lezen. Ook van de tallooze avonturen die ze
in het groote bosch beleven met U n k-w u n k
het stekelvarken, Kronkeltje, de zwarte
slang, Bobby, de lynx en nog vele andere
dieren die alle tezamen het groote boschvolkje
vormen.
Maar eerst als de zomer voorbij gegaan ls met
de lessen van moeder Zwartbeer en de daarop
volgenden winterslaap, toen was er in de wilder
nis geen dier meer van zijn eigen
grootte, waar Tinteloog verder op
zijn eigen gelegenheid door het leven
gaan en begonnen pas de groote
jachtavonturen, en je rilt er soms
van, wat die Tinteloog niet durft.
Maar nu vertel ik toch heusch niet
meer. Jullie weet nu ongeveer waar
het over gaat, en de volgende week
beginnen we met het eerste hoofd
stuk; rvsschien wel twee hoofstukken tegelijk.