Alumni Mtm-
lil- L
GEESTELIJK LEVEN.
Uitgevers; N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
LENTE ONTWAKEN.
Zaterdag 4 April 1931.
74ste Jaargang No. 8844
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomend nummer geplaatst.
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No 20.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer '20 cent (bcwijeno.
inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
Het is niet voor niets dat de wereld haar Paasch-
feest viert juist in dezen tijd van het jaar. Moest niet
do mensch, waar hij woonde in streken, waar de wis
seling der jaargetijden bij hem telkens weer de ge
dachte aan dood in den zin van vernietiging opriep,
er toe komen om de lente te beschouwen als een
herrijzenis uit het graf. Het was hem of het leven was
geëindigd. Kaal stonden de boomen en dor waren de
velden. Maar ziet^daar gebeurde het groote wonder.
Hooger steeg de zon naar den hemel, warmer werden
hare stralen en de knoppen der boomen gingen zwel
len, uit de donkere aarde werken zich omhoog de
teere spruitsels. En de dorheid, de grauwe kaalheid
maakte plaats voor voor een jeugdig, frisch groen,
dat als een teere sluier zich spreidde over wat kort te
voren nog was als een armelijke, troostelooze, dood®
materie.
En een blijde jubel ging door de menschenzielen,
die den dood niet willen, die naar het leven hunke
ren. En in velerlei vorm en in onderscheiden beeld
spraak werd daaraan uiting gegeven. Maar in één
ding was er eenheid: het Leven triomfeerde. Wat men
dood waande, was niet anders dan schijndood!
En er wérden vuren ontstoken en de vlammen laai
den op en de menschen zongen hunne liederen en in
deze liederen vertolkten zij hun onuitroeibare levens
liefde. Wij branden geen paaschvuren meer. Slechts
in enkele streken is dit oud gebruik blijven bestaan,
maar we zouden toch wel angstig nuchter wezen,
wanneer wij niet meer zouden kunnen navoelen, wat
in onze voorouders zoo sterk leefde.
Ook wij kennen nog de Paaschgevoelens. Ook wij
verheugen ons in het juist nu, bij de overdenking
van wat deze feestdagen ons te zeggen hebben, zich
aan ons opdringend besef dat het Leven eeuwig is.
En voor mij is dit het hoogtepunt wij worden
ons daarbij bewust dat dit Leven, dit eeuwig schep
pende, ook is in ons. Wij staan daar niet buiten, niet
naast. Wij zijn daarvan ook de openbaringsvormen.
Is dit niet een verkwikkende gedachte? Geeft dit ons
niet levensmoed, vertrouwen.
Wij zijn zoo vaak geneigd tot pessimisme, tot wan
hoop zelfs. Wij twijfelen aan den vooruitgang, aan
den groei tot hooger. Maar als we sterk ons inden
ken in die idee, waarmede Paschen tot ons komt
dan verdwijnt twijfel en pessimisme en wanhoop. Dan
worden wij vervuld van de gedachte dat het Leven
altijd nieuwe en... altijd schoonere vormen zal sch? -
pen. En wij gaan voort sterker en moediger, sto<vi
williger ons gevend aan wat wij voelen dat dit I.r
van oi\s vraagt. En onze kracht is het geloof da;
leven eens verwerkelijken zal wat wij droomen in
onze schoonste en reinste oogenblikken.
En zijn dat niet de oogenblikken, waarin wij
van de schijnwerkelijkheid, de ware werkelijkheid d.i.
het Leven-zelf in ons als de éénige blijvende realiteit
ervaren
ASTOR.
De winter is voorbij, de barre winter die de vrucht
bare aarde tot een harden steenklomp heeft saam-
geknepen, de boomen veranderde in kale geraamten.
Nu stroomt het water weer door beek en vliet, óp
zijn golfjes meedragend de belofte uit het zoele
Zuiden. Nu is de aarde weer zacht, en bereid
het vruchtdragend zaad te ontvangen; nu tooit het
geboomte zich weer met het nieuwe loof, dat er nog
als een ragfijn weefsel overheen ligt.
't Is Paschen, het feest van het licht, van het ont
wakend leven, het nieuwe, jonge bloeiende leven
van de herboren natuur, waaraan we in onze ge
dachten liefst zon en lenteweelde verbinden. Onze
verbeelding ziet feestelijke stoeten, die het hoofd
heffen naar het licht, die de armen er naar uitstrek
ken, die doorhuiverd zijn van eerbied voor het won
der der levenshernieuwing, dat zich jaar op jaar
voltrekt en dat als met een breed gebaar de duis
ternis der dagen, die achter ons liggen, heeft vvegge-
v aagd.
Het is 21 Maart geweest en de voorjaarslucht is
vol vreemde geluiden, die tezamen het machtige
lentelied vormen, daar waar het voorjaar in den
groei staat
De madelieven en primula's, het gras van de wei
met de daarin dartelende kalveren en huppelende
lammeren, het ontluikende loover met de kwinke-
leerende merels, de dagelijks triomfantelijker stra
lende zon, dat alles klinkt als een juichkreet, als een
eerste blijde jubel-roep van de hernieuwing en ver
jonging der natuur.
Het polderlandschap is nu van een stille, ingeto
gen pracht. De hier en daar verstrooid staande
boerderijen en boomengroepen geven een fijne stof-
fage aan het geheel, terwijl soms dè eenvoudigste
hoekjes op zichzelf de fijnste schilderijtjes vorm n
en den beschouwer niet loslaten. Als de zon even
vrij spel heeft en alles schitteren en blinken doet,
kan de leeuwerik het in den polder niet uithouden
en stijgt en. jubelt de zon tegemoet. Alle deze zijn
de eerste teekenen van de wondere her-geboorte en
altijd weer wordt de mensch ontroerd en grijpt hem
eerbiedige bewondering, wanneer hij in heilig zwij
gen dit groole mysterie aanschouwt.
SCHADE!
CTÜRAIT.
Het ontluikende loover
DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN. ECfSte Blad.
en sluiten de oogen en in ons beeft op een gevoel van
grenzenlooze bewondering en eerbied!
Waarvoor?
Voor dat weergaloos groote, voor dat oneindig
machtige, voor dat verhevene en majestueuse, het
welk dit alles beheerscht, voortbrengt en altijd door
schept.
Dit groote, eeuwig-scheppende is het leven!
En de menschen hebben gezocht naar een naam,
een woord, een aanduiding voor dit mysterieuse le
ven, waarvan zij gevoelden dat het de opperste rea
liteit was, móest zijn. En ze hebben daaraan den
naam gegeven van God, Wereldgeest, Wereldziel,
Algeest, Al wil. En hun fantasie is in beweging ge
komen en zij hebben hoe kon 't anders, waar zij
menschen waren? dit leven gepersonifieerd en dat
scheppende leven zich voorgesteld als een persoon
lijk denkend, willend wezen, als een menschvormig
wezen, of zij hebben, zcoals b.v. de Egyptenaren
zelfs den diervorm gekozen, omdat zij krachten,
welke zij bij sommige dieren bewonderden, op dien
God of Goden overbrachten.
Maar komt in dit alles niet tot uiting het diep
gevoel, dat er is een oerkracht, welke méér is-dan
de uiterlijke, zichtbare en tastbare dingen, welke de
mensch om zich heen opmerkte en die hem verbijs
terden?
Onsterfelijk was die oerkracht. Onsterfelijk de God,
de Goden, de Geesten!
Is dit niet de eeuwige waarheid vertolkt? De
eeuwige waarheid, dat het Leven het onverwoest
bare, het blijvende is?
Dood is een waan. Er is geen dood, er is niet an
ders dan leven. Wat wij dood noemen is niet anders
clan herschepping, dan schijnbaar vergaan, maar in
werkelijkheid een overgaan tot êen nieuwen vorm
van leven.
En waar wij dood d.i. afwezigheid van worden,
van groei, van evolutie meenen te zien, daar is toch
de beweging d.i. het scheppende, wordende.
HET is een hoogst opmerkelijk verschijnsel,
dat de mensch zich altijd verzet heeft tegen
den dood. Hij heeft hem nooit aangewild. Hij
heeft zich instinctmatig verzet tegen de gedachte dat
er aan het leven een einde zou komen.
Daarom vinden wij overal, bij al de volkeren der
■wereld sinds de vroegste tijden de onsterfelijkheids-
idée. Beschaafd of onbeschaafd of zelfs nog levend
in een bijna-dierlijken sfeer de mensch poogt zich
een voorstelling te vormen van wat het leven né
den aardschen, stoffelijken dood voor hem zal zijn.
En die voorstelling is altijd de uitdrukking van zijn
wenschen. De Amerikaansche Indianen, die leefden
in de oneindige uitgestrektheden van Amerika "en
wier middel van bestaan de jacht was, dachten
zich het leven na den dcod als een toeven in de rijke
jachtvelden, waar zij volop prooi zouden vinden. De
oude Germanen, onze voorouders, droomden zich
het hiernamaals als het heerlijke Walhalla, waar zij
niet alleen den spierenstalenden strijd zouden heb
ben, maar waar zij ook het hun dierbare gerstebrouw
sel zouden drinken uit de schedels der verslagen
vijanden. De Egyptenaar in het verleden had een
gansch andere voorstelling en verschillend van de
zijne was weer die van andere volken der oudheid,
van Grieken, Babyloniërs, Sumeriërs, enz.
Het zou de moeite waard zijn al deze oude voor
stellingen met elkaar te vergelijken. Wij zouden vele
punten van overeenkomst kunnen vinden, maar ook
van verschil. En het zou blijken dat dit alles samen
hangt met de plaats waar de voorstellingen worden
gevormd en met de omstandigheden waaronder de
menschen hebben geleefd.
Wij laten echter deze quaestie terzijde, 't Was er
mij alleen maar om te doen de aandacht te vestigen
op het verschijnsel dat de mensch nooit zich heeft
kunnen verzoenen met den dood als een niet-meer-
Zijn.
En dan zullen we begrijpen, dat, wanneer aan het
begin onzer jaartelling een nieuwe levensbeschou
wing zich gaat baanbreken, die wordt belichaamd in
de bekende figuur van Jezus van Nazareth, genaamd
de Christus, ook de onstei felijkheidsgedachte op de
een of andere wijze tot uiting zal komon.
En waar we zien hoe deze levensbeschouwing wel
dra duizenden aanhangers verwerft, om in betrek
kelijk korten tijd over heel Europa zich te verbrei
den, daar is het duidelijk, dat deze specifiek Chris
telijke onsterfelijkheidsgedachte zeer diep zal door
dringen in 't bewustzijn der gekerstende mensch-
heid, welke komt te staan onder den geestelijken in
vloed van hen, die in de tot „kerk" verworden le
vensopvatting de leiding der menschheid op zich
nemen.
Hieruit is het te verklaren dat nog altijd vele dui
zenden (en onder hen talloozen die beweren aan het
Christendom ontgroeid te zijn!) of beter gezegd: vele
millioenen gelooven in een persoonlijk voortbestaan
na den dood in dien zin, dat er zal zijn een hemel
en een hel.
Het is niet mijn bedoeling om een kritische bespre
king over de leer van hemel en hel, d.i. over beloo
ning en straf na den dood, te geven. Ik wil heden
slechts volstaan met de eenvoudige verklaring, dat
ik niet geloof, niet gelooven kan in een leer, die ons
er toe zou brengen om aan te nemen, dat een groot,
deel der menschen voor eeuwig verdoemd zou zijn en
voor eeuwig ten prooi zou wezen aan de wreedste
folteringen en dat een ander deel daarentegen een
oneindig geluk zou smaken. Deze voorstelling ism.i.
in strijd met iedere redelijke Godsgedachte.
Waar het mij om te doen is, is de aandacht te vesti
gen op het feit, dat een onverwoestbare gehecht
heid aan het leven niet alleen in het verleden, maar
ook théns nog den mensch vijandig plaatst tegenover
den dood, de vernietiging!
En dit feit dringt zich aan ons op juist dan, wan
neer wij het Christelijke Paaschfeest herdenken.
Immers, het is van oudsher het feest der opstan
ding, der herleving.
En wie nog behoefte heeft zich vast te klemmen
aan de traditioneele opvatting, denkt zich thans heel
gaarne in in het. voor hem historisch gebeuren. En
hij vindt troost*in de gedachte dat Christus den
dood heeft overwonnen, dat hij gestorven en begra
ven uit het graf is herrezen.
Maar onze tijd is kritisch geworden en staat twij
felend en ontkennend tegenover wat voor duizenden
een onomstootelijk historisch, d.i. werkelijk gebeurd,
feit is. En veien zijn geneigd om min of meer sma
lend te spreken over hen, die dit nog aanvaarden.
En toch is in die opstanding een kern van waar
heid, welke wij niet inogen en kunnen loochenen.
En deze kern is voor mij: het onbewust besef dat
het leven werkelijkheid en de dood fictie is.
Ik zeg met opzet hier: het onbewust besef. Want
hij de overgroote meerderheid is dit besef niet ge
grond op diep denken en dóórdenken. Het is een
intuïtief gevoel. Het is het eeuwenoud besef, dat door
alle eeuwen heen in de menschen heeft geleefd en
hen er toe gebracht heeft hun zoo zeer uitecnloopen-
de voorstellingen te vormen, in overeenstemming
met hunne wenschen en behoeften.
Welnu dit onbewust besef, dat bij denkers kan
worden tot een zeer sterke en gefundeerde overtui
ging, vertolkt voor mij deze groote waarheid: het le
ven is onvernietigbaar.
Het leven!
Wat verstaan wij daaronder?
Wij zien het alleen in zijn openharingen. Het mani
festeert zich in de altijd wisselende verschijnselen.
Wij speuren het in het eeuwige worden en vergaan
Wij merken het op in het oneindig kleine, in het
simpele grassprietje,, in den zandkorrel, in het nie
tige stofje. Wanneer wij zulk een stofje zouden waar
nemen onder een duizendvoudig vergrootende
microscoop, zouden we kunnen waarnemen, dat daar
alles in beweging is, dat dit een wereld in 't klein
is, waarin de verschillende deelen (aconen, electro-
nen), zich wentelen om elkaar. Maar ditzelfde treft
ons als wij onzen blik richten op het oneindig groote,
als wij ons een voorstelling trachten te vormen van
het machtig heelal. Daar zijn de oneindige zonnestel
sels! Milli'arden van werelden! En alles is in bewe
ging. Wij kunnen duizelen bij de gedachte dat al die
werelden, welke wij zien als kleine lichtende stip
pen of nevelige vlekken in den helderen sterren
nacht, naar vaste wetten hun kringloop beschrijven
in eeuwige wenteling.
En wij worden stil en denken, peinzen. Wij zwijgen