DE MAN DIE DE REUK
HAD.
Kamer en Tuin.
De Supporter.
KINDERVERHAAL
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 11 April 1931. No. 8847.
ZATERDAftAVOy DSCH ETS
Een oorspronkelijke vertelling, door,
SIROLF.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden.)
TED BROWN, de veteraan onder de speurders
van dc afdeeling Recherche van liet Hoofd
bureau, keek met laag neergetrokken mond
hoeken het vertrek rond, waar een aantal „melk
muilen" van zijn wijze woorden zat te profitecrcn,
trok met een gewoontegebaar zijn broekriem wat hoo-
gor over zijn aankomend buikje en zei op orakeltoon:
„Leer dat van mij, snotneuzen, dat er geen misdadi
ger zoo goehem is, of een geroutineerde oude speurder
zooals ik, kan hot op een mijl afstand van zijn tronie
aflezen, of hij wat in den zin hoeft of niet. Het is
alleen maar een kwestie van voelen, het moet in je
zitten, snappen jullie wel? Het is net als met een po
litiehond, je moet onraad kunnen ruiken, je moet
eenvoudig de reuk hebben! En als je dat niet heb,
dan krijg je het nooit, al loop je ook met twintig
diploma's van detective-scholen en al die moderne
rommel in je zakken rond. l)c reuk moet je hebben,
anders niks!"
Dit laatste was een van dc stokpaardjes van ouwe
Tcd Brown, die overigens een beste kerel was, opge
groeid in het serrail, zooals men dat noemt. En door
zijn dertigjarige politiedienst had hij een hartgron
dige afkeer van dc moderne methoden om politie-
tspffurders te fokken op moderne scholen met alle mo
gelijke wetenschappelijke poppenkasten), waardoor
de jongelui ciie in den speurdersdienst kwamen, een
zeker gevoel van .superioriteit meedroegen ten aan
zien van de speurders van de oude garde, die ton
slotte in hun oogen niets anders dan „dienders in
burger" waren, zonder scholing, dan alleen die van
de praktijk. En Tod Brown liet geen gelegenheid
voorbijgaan, om zijn minachting voor de „brockies" td
kennen tc geven.
Hij wandelde 'met dreunende stappen het hoofd-
bureau uit, til^te even aan zijn hoed voor den por
tier ook al zoo'n aap van een jongen, die nog niet
eens droog achter zijn ooron was, en met branie zijn
politie-uniform droeg, of hij dc commissaris zelf was
en liep de stad in, om een zaakje uit tc zoeken van
een antiquair die gestolen goed had gekocht. Net iets
voor 'hem. Hij zou die kerel wei eens even ophangen,
die zou hem niet te link af zijn. Hij was niet voor niks
dertig jaar hij het corps. Bij het omslaan van een
hoek, zag liij dat er voor de Crediot- en Deposito-bank
een paar auto's stilhielden. Een paar kerels met film
apparaten sprongen er uit. Er stroomde al gauw wat
publick samen, belust oj» liet niet alledaagsche pret
je van een film-opname in het openbaar. Ted Brown
li«p er eens even heen. Om een handje te helpen, om
bet opdringende publick ecu beetje op een afstand te
houden. Kijk, daar had je warempel al een agent, die
liet zaakje stond aan te kijken, zoo'n nieuw broekie
waarvan de uniform nog glom, of hij zóó uit den win
kel kwam. Wat stond die sloome jongen tiaar nu on
beholpen te kijken, waarom niet eens even flink aan
gepakt? Wacht, hij zou hem eens even een lesje ge
ven. „Hedaar!", sprak hij hem niet bepaald fluiste
rend aan, „hou het publiek liever een beetje op een
afstand, en laat die kerels even op hun gemak fil
men, sta daar niet als een' uil bij te kijken!"
„Jawel, chef", zei de agent, ,maar ik weet niot of
dat wel Verder kwam hij niet met zijn half-gc-
uite aarzelende bezwaren. Ted viel hem in dn rede
en zei streng: „Ken je orders gehoorzamen of niet?
Vooruit, maak wat ruim baan!" En Ted Brown gaf
zelf het voorbeeld, door het publiek op zij te dringen
en den ingang van het bankgebouw vrij te maken,
zoodat de mannen met de filmcamera's naar binnen
konden gaan, gevolgd door een stelletje andere kerels,
die er natuurlijk voor deze speciale gelegenheid niet
bepaald gunstig uitzagen. Ze gingen zeker een bank
overval filmen voor zoo'n detective film. Nu, het ging
alles als gesmeerd. Het publiek werkte prachtig mee.
Toen Ted eens even een kijkje in de hal vari dc bank
nam, zag hij de artisten met revolvers dreigen en de
camera-mannen draaiden en de bedienden achter dc
loketten van de bank keken net zóó verschrikt, of het
echt was! Ted Brown moest onwillekeurig lachen.
Kijk, nou deed een van de artisten een greep door het
loketje van den kassier. Nu, hij kon er vlug mee te
recht. Rakkers, die filmartisten
Plotseling klonk er een schot en rinkelend vloog
een melkwitte ballonlamp naast één der loketten aan
diggelen. „Hé, hé", riep Ted boos, tot den namaak-
bankroover naast hem, die geschoten had, „kijk een
beetje wat je doet. Moet je ongelukken maken? En
je weet toch wel, dat je niet met scherp mag schie
ten? Daar zou moord en doodslag van kunnen ko
men met die malle fratsen!"
Dc man mompelde iets Onverstaanbaars. Wat toen
gebeurde, ging1 zóó snel, dat Ted Brown er even door
in de war geraakte. De artisten renden de hal uit, ter
wijl de camera-mannen draaiden. Doch plotseling lie
ten die hun camera in den steek, en renden ook dc
hal uit, op een fluitsignaal van den regisseur. Ter
wijl het heele gezelschap in de auto's sprong, klapte
het publiek in de handen, geestdriftig geworden door
de knap gespeelde, vlotte overval-scène. Ted Brown
stond één oogenblik in de hal te kijken, alsof iemand
hem een hevige klap op zijn hoofd had gegeven. Want
dc auto's stoven lieen en lieten dc filmcamera's
achter En even later ging er achter de loketten
van do bank een woest gehuil op, de kassier rende
radeloos heen en weer en de procuratiehouders kwa
men bleek als dooden in de hal gesneld, naar Tcd
Brown toe. „Grootc goden!", bracht één van hen er
naar adem hijgend uit, „we zijn bestolen op
klaarlichte dag acht duizend gulden gestolen
in baar geld
„Dus die kerels waren heelemaal geen film-artis-
tcn?" bracht Ted Brown uit, terwijl hij ecu koude ril
ling langs zijn rug voelde gaan.
„Welnee, bankroovers zijn het, en ze deden alsof
ze filmden, om de aandacht van dc politie af te lei
den!", hijgde de kassier. „Ik wenkte u nog", ging hij
voort tot Ted Brown, „maar U zag het niet en toen
schoot die kerel die ballon stuk!"
Het jonge agentje was do hal ingestormd en had
het eerste het beste telefoontoestel genomen. Hij was
in gesprek met het hoofdbureau en gaf de nummers
van de auto's op. Na een woeste achtervolging, waar
aan bijna het heele motor-corps der politie deelname,
slaagde men er na zes unm in, de bende te vatten.
Maar toon Ted Brown dien miudag op het bureau
kwam, en met een gezicht als een donderwolk de
„melkmuilen" toeknikte, keken dc „melkmuilen" niet
eens op, en één van hen sprak langzaam en met na
druk tot zijn jeugdige collega's: „Leer dat van mij,
snotneuzen, ai die diploma's zijn geen lor waard,
jc moet onraad kunnen ruiken, je moet eenvoudig dc
reuk hebben! Anders niks!"
Toen knetterde Ted Brown een helsche verwen-
sching en sloeg de deur weer achter zich dicht
Planten in
Vragen en Mededeelingen. deze rubriek betreffende,
in te zenden aan den heer K. van Keulen.,
Lootsstraat 24 Ile etage, Amsterdam (W.)
FASSI FLORA.
Mej. L. te Anna Paulowna schrijft en vraagt het vol
gende:
Hiermede ben ik zoo vrij U inlichtingen te vragen:
Ik heb zaad van een Passiflora, maar ik weet er de
kweekwijze niet van en welken grond ik ze moet geven.
Zoudt U ibo goed willen zijn mij hieromtrent inlich
tingen te geven; ik zou er zoo graag plantjes van zien.
Bij voorbaat mijn dank. Hoogachtend.
Mej. L.
Antwoord:
Passiflora's behooren onder glas te worden gezaaid.
Gebruikt'U voor het zaaien lichte, zandige aarde. Als
U in huis zaait, moet U er een glasruit overheen leggen
en goed vochtig houden. Zoodra ze gekiemd zijn. moe
ten de plantjes verspreid worden in een potje en later
uitplanten op een beschutte plaats en in goed gedrai-
neerden grond. Over 't algemeen bloeien zaailingen on
voldoende. daar ze te sterk groeien. Beter gaat de cul
tuur door stekken of afleggen (stekken met een hieltje
in 't voorjaar). Zc zijn niet winterhard, dus moeten ze
in den winter gedekt worden.
„KORSTIGE" CLIVIA.
Uit Wieringerwaard ontving ik den volgenden brief:
Wieringerwaard. 5-4-31.
Met deze deel ik U mede. dat ik in het bezit ben van
een paar Klivieaas, een sm3l-bladerige en een breed-
bladerige. De smal-bladerige heeft de laatste drie maan
den steeds last van doode en gele punter..
Steeds als ik die punten er af knip. dan gaat het toch
steeds door. er zijn al zeven bladeren af en de laatste
vijf gaan ook al maar vprder.
De planten staan in een vertrek van zestig graden
Fahrenheit, er wordt geen gas gestookt, ook niet voor
licht. Hij staaf (ik weet niet goed of het vrouwelijk
of mannelijk is) van 's morgpns acht uur tot 's middags
vier uur In de zon. maar dat zal toch niet schadelijk zijn
voor een plant, dunkt mij.
Ik geef haar om den anderen dag 'i Liter regen
water. dat giet ik langs den pot om de plant, ik geef
nooit water tegen de bloem aan. Zij staat in een kalken
pot zonder gat. kan dat soms niet gced zijn. Ik heb al
eens gehoord, dat mén steentjes op den bodem moet
leggen, want denkt u daarvan? Ik heb haar pas ver-
schen grond gegeven, maar het geeft niets. De pot is
17 c.M. en 15 c.M. diep. kan soms de pot te klein zijn?
De breedbladcrige staat vlak naast haar en die heeft
nergens last van. Zij krijgt dezelfde behandeling.
Antwoord:
Mag ik beginnen met U er op te wijzen, dat we niet
schrijven Klivieaas, maar Clivia's' Dan moet ik U zeg
gen, dat U Uw planten veel te nat houdt. Vt Liter water
om den anderen dag is veel te veel voor een Clivia. En
dan nog een pot zonder gat. Uw plant zou verdrinken
en daaraan is het dan ook vast te wijten, dat er zulke
gele pwnten aankomen. Weest U maar voorzichtig met
Uw andere Clivia, die nu nog gezond is. Potten voor
kamerplanten behooren voorzien te zijn van een gat. dat
met een paar potscherven afgedekt moet worden. Of de
pot te klein is. kan ik zoo niet beoordeelen, daar ik de
grootte der planten niet weet.
(De goede niet te na gesproken.)
Kon supporter is een man,
Die vervaarlijk brullen kan,
Die vaak leeft bij agitatie
In de drukke voetbal-natie:
„Ziet IT, daar gebeurde 't weer,
„Dat was buitenspel, meneer!"
Een supporter is een klant,
Wat eenzijdig van verstand,
d' Eigen club moet altijd winnen:
„Jongens, haal de puntjes binnen,
„Is het noodig 'Dij geval:
„Eerst de man en dan de bal!
Een supporter is een mensch
Zonder maat en zonder grens.
'Langs het lijntje redeneeren',
Tegenstanders wat kleineeren;
„Heb ik het U niet gezegd?
„Och, die vent fluit altijd slecht!"
Een supporter is een kracht.
Die om eigen fouten, lacht:
„l" kunt mij niets wijs gaan maken,
,,'t Was toch zeker zuiver haken!
„Hup maar jongens, in den rug,
„Neem 'em straks maar fijn terug!"
Een supporter is een held,
Die te gauw een oordeel velt.
Als de wedstrijd is verloren
\l\an men deze uitspraak hooren:
„Och, we malen ze tot gruis.
„Want we krijgen zo nog thuis!"
Heer supporter, wees een man
Iets bedaarder, als het kan!
Zorg, dat nooit, sportief gesproken,
't Voetbalspel wordt afgebroken.
Houd je menschen in het oog,
Maar breng ook je club omhoog!!
April 1931.
KROES.
(Nadruk verboden.)
XI.
KEN ONWEERSBUI.
»Nee, jongelui, de lucht staat me heelemaal niet
aan," zei moeder Zwartbeet', terwijl zij zich met
haar kleintjes door dc groene bosschen repte.
„Mevrouw Stekelvarken kan plezier aan onzen
hoorn beleven! Er komt een onweersbui opzetten
en geon kleintje ook" en ze stak haar neus in d"
lucht om beter te kunnen snuiven.
Boven het meer betrok de lucht met grootc
snelheid. Zwarte wolkenbanken stapelden zich op.
Toen ze het rollen van den donder hoorden, dron
gen de beertjes zich tegen hun moeder aan. De
lucht was vervuld met dien eigenaardigen fris
schen geur. die je steeds voor een onweersbui
kunt opmerken.
„Is U bang, moeder?" vroeg Tinloloog aldoor.
Maar moeder Zwartbeet' keek alleen maar om zich
heen en zei niets. Zoover ze zien kon. stonden aan
eiken kant wel vijf of zes verschillende soorten
hoornen: eiken, populieren, wilgen, ahornen en
essehen en allemaal waren ze 'ongeveer van de
zelfde grootte. Hier en daar stond, spookachtig
kaal, een zwartgeblakerde stam. En deze boom
slammen staan hij het boschvolkje ervoor bekend,
dat ze veel kans loopen om opnieuw door den
bliksem te worden getroffen.
„Ik hen er niets op gesteld, om tusschen deze
hoornen door liet onweer te worden verrast", zei
moeder Zwartbeet* weer en op een holletje begon
ze langs den zuidelijken oever van het meer te
loopen. Er zat voor de beestjes niet anders op
dan achter haar aan te hollen, buiten adem en
met hun roode tongetje uit hun bek.
..Ik kan niet bijblijven", hijgde Tinloloog. die de
achterste was. Maar moeder Zwartbeet' zei: „l)e
bliksem wacht op niemand", en bleef even snel
voortgaan. En een nieuwe donderslag, dichterbij
nog dan zijn voorganger en vergezeld van de eer
ste grootc druppels regen, deed Tmteloog zijn ver
moeidheid vergeten en voorthollen.
„Waar gaan we naar toe?" vroeg Wolletje, die
er plezier in had.
„We moeten geboomte zoeken, waar de bliksem
niet inslaat zei moeder Zwartbed, zonder stil te
staan. ..Beuken, berken en Ainenkaansche lin
den." En voort rende ze.
„0. moeder, die witte b< rken ginds achter den
PoIIywogvijver", hijgde Wolletje, terwijl hij erg
zijn best deed in den piasregen naast haar te blij
ven.
„Daar gaan we jui>l naar toe." hijgde moeder
Zwart heer, „als we ze maar op tijd kunnen be
reiken."
Ken verblindende IMitflits sloeg in den stam
van een hoog en ouden eik aan den linkerkant en
ditmaal volgde dc slag onmiddellijk- op het licht.
Moeder Zwartbed' keek over haar schouder.
Wolletje was vlak achter haar. maar waar was
Tinloloog?
Ze keerde Onmiddellijk terug om hem te zoeken
Vlo.
MOEDERLIEFDE IX DE WILDERNIS.
Op het oogenblik. dat de bliksem zoo dichtbij
insloeg, rende moeder Zwartbeet' op leven en
dood. om onder dc veilige beschutting van do beu"
ken te komen. Zij wist. dat de bliksem niet zoo
vaak in een beukenbosehje .-laat. als in de reuzen
eiken, tusschen welke de bui hen had overvallen
En zoolang de beertjes achter haar liepen, holde
ze voort.
Maar loon zij Tinloloog miste, keerde zij direct
om, om hen; tc zoeken. Daar lag hij plat op don
grond, niet zijn poolen in dc lucht, juist waar hij
bij het hooren van den zwaren donderslag van
schrik was omgevallen. En zóó was hi. geschrok
ken. dat hij haast niet meer overeind kon komen
Zijn poolen trilden zóó, dat hij niet verder kon
Moeder Zwart! eer probeerde hem in haar bok
te dragen, maar hij was zoo dik en rond en bib
berde zoo bij eiken donderslag, dat zij liet moest
opgeven. Wolletje, die aldoor vlak achter haar
bleef, was maar het liefst geklommen in «Ion hoog-
steu boom. dien bij zag. Maar moeder Zwartbed*
koos een plek uit. waar het betrekkelijk open was
en waar alle hoornen zoowat even boog waren.
En daar kroop zij over de beertjes been en be
schutte hen met haar lichaam, terwij! de dikke
regendroppels werden opgevolgd door een hagel
bui.
.Het is erg gevaarlijk te worden overvallen
door een onweersbui, terwijl je onder de eiken
bent," vertelde zij de beertjes terwijl zij samen
wachtten. „Het is in bet algemeen gevaarlijk on
der een hoogen boom te staan bij zulk weer. Als
zoo'n bui opkomt, is liet veel beter den boom,
waarin je zit. te verlaten en in bet vrije veld te
wachten tot het voorbij is. want daar is niets, dat
den bliksem kan aantrekken.
Kr zijn maar twee dingen in het oerwoud, waar
een beer werkelijk bang voor moet zijn en een van
die twee is onweer, want daar kun je niet tegen
vechten." zei moeder Zwartbed*.
„Wat is dan liet andere, waar je hang voor
noot zijn, moeder?" vroeg Wolletje. „Voor Me
vrouw Stekelvarken?'
„Nee. voor mevrouw Stekelvarken ben ik niet
hang. al vond ik het dan ook beter haar onzen
boom maar te laten. Ik acht liet in het algemeen
het verstandigst haar maar uit den weg tc blij
ven. Dat is alles."
„Wat is het andere dan, waar je hang vooi
bent. moeder?" vroeg Tinloloog. die had opgehou
den te bibberen, toen de bui naar het Zuiden af
dreef.
„Voor menschen mot geweren", zei moeder
Zwartbeer met nadruk. „Tegen menschen met ge
weren kun je niet vechten. Als je die tegen komt,
zit er niets anders op, dan maar zoo vlug mo
gelijk weg te loopen."
„Dat zou Tinteloog wel lijken," lachte Wolletje,
terwijl hij zijn broer een por tusschen de ribben
gaf. Zijn broer gaf een grauw: „zeker, omdat ik
niet wilde leeren zwemmen. Ik zal jou vandaag
of morgen ook wel eens leeren 0111 bang te zijn.
daar kun je van op aan hoor." bromde hij met
zijn bahy-keelstemmetje. En hij dacht eraan, hoe
Wolletje hem in het meer had geduwd
Wordt vervolgd.