EEN LIMINEUS IDEE.
^vontupert.
^JtrvtelooQr
De laag-conjunctuurders.
WETENSWAARDIGHEDEN.
WARE WOORDEN.
KINDERVERHAAL
'XwwKi?!*
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 25 April 1931. No. 8855.
In dee'z zeer benarde tijden
Langs 't geteisterd wereld-rond,
Zoeken velen nog wat houvast
Aan een schijn van ondergrond.
In nadeelige gevallen
Kijken ze voordeelig zuur,
En ze schennen zeer winstgevend...
Met de lage conjunctuur!
Als je bij Je huisbaas klagend
Over slechte tijden praat,
Is ie listig op z'n hoede,
En zelfs jammerend paraat;
„O meneer, de wereldcrisis,
„Neen, meneer, 'k verlaag geen huur,
„Ik heb al genoeg te lijden
„Van die lage conjunctuur!"
Heel veel kwieke handelaren
tellen alles zeer „op prijs",
En bij het malaise-liedje
Raken ze niet van de wijs.
„Kijk eens naar m'n concurrenten,
„Alles blijft toch even duur,
„Waarom zal i k minder nemen
„Bij die lage conjunctuur!"
Welbewuste, nijv're mannen,
Met voldoende energie,
Leerden ook, in eiken toonaard,
De malaise-melodie.
„Ik sleep zelf m'n eigen kosten
„Maar ternauwernood uit 't vuur,
„En ik zorg voor een reserve
„Bij die lage oonjunctuur!"
Vader Staat heft, stil vermanend,
Ernstig wijs de vinger op,
Klagen er nog ambtenaren,
Maar d i e hebben toch geen strop.
„Ja, een wankelbaar salaris,
„Wat is nu nog wel secuur,
„Weea^maar blij, dat je mag werken
„Eij die lage conjunctuur!"
Zoo draait alles in een cirkel
Trouw om eigen voordeel rond,
Velen zoeken nog wat houvast,
Aan een schijn van ondergrond!
Vrees versterkt hun egoisme,
d'Eerlijkheld raakt overstuur,
Dat zijn leelijke gevolgen
van de lage conjunctuur!
April 1931.
(Nadruk verboden)
ZATERDACAVONDRCHET*
Vrij bewerkt naar een Engelsch gegeven,
door SIROLF.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden).
U zult het ongetwijfeld met mij eens zyn, als ik ver
klaar, dat er in onze onderwijsmethoden veel verouderd
is. Daar heeft U nu bijvoorbeeld die bekende, handige
boekjes van „Hoe leer ik Chineesch in drie dagen?" of
„Hoe word ik ingenieur in twaalf lessen", of „Fransch
spreken in 6 lessen!" Ik moet onmiddellijk toegeven,
dat het een koopje is, want gewoonlijk kosten die boek
jes niet meer dan 15 stuivers en om voor dezen civie-
len prijs tolk in het' Chineesch te kunnen worden of
hoofdingenieur van Waterstaat met een salaris van
tien mille, is ongetwijfeld niet te duur betaald. Terwijl
het toch ook wel drie kwartjes waard moet zijn, om
zich in Parijs verstaanbaar te kunnen maken, ofschoon
ik niet goed begrijp, wat U in vredesnaam in Parijs
hebt te zoeken. Maar om dan op die onderwijsmethoden
in die boekjes terug te komen. Gewoonlijk bestaan die
lessen daarin uit een zorgvuldig opgestelde lijst van
vragen betreffende de hoed van mijne tante en het
paard van mijn oom, terwijl er zoo terloops nog bij ver
teld wordt, dat mijn neef matroos is en zeer dapper, ter
wijl een zekere Bernard mij zijn levensgeschiedenis
heeft verteld. Nu, dat laatste kan mij niets schelen,
want ik ken die Bernard niet eens. Doch lk wil maar
zeggen, dat die methoden en die gekke vragen onprac-
tisch zijn. Want als men zulke vragen werkelijk In
Frankrijk zou stellen, zou men U met een scheef oog
aankijken en het zou niet lang duren, of U had gratis
logies en verzorging in een gesticht. Zenuwinrichting
noemt men dat tegenwoordig. Vroeger zei men Mee-
renberg.
Om dan kort te gaan. ik zou die onderwijsmethoden
willen moderniseeren en meer aanpassen aan het mo
derne leven en ik zou de gesprekken en vragen in die
boekjes willen laten gaan over meer gebruikelijke,
praktische onderwerpen. Bijvoorbeeld: Een hoofdstuk
over gemakkelijke conversatie bij feestélijke gelegen
heden. Laten we zeggen, dat dit hoofdstuk tot titel zou
dragen: „Pa is jarig", en dat het uit de volgende lessen
zou bestaan.
LES 1. Het weder.
Goeden dag, mijnheer. Het weder is fraai (beroerd,
slecht, lammenadig).
De zon schijnt (het regent, het giet, het sneeuwt,
hagelt).
Waar is de das (slaapmuts, zakdoek, vierkante pot)
van mijn oom?
Het is zomer. Daarom vriest het. Morgen zal het ook
vriezen.
De dorst van mijn oom is grooter dan die van mijn
tante.
Goeden dag. mijnheer. Morgen is het mijn jaardag.
Ik heb verdriet.
LES 2. In den winkel.
De vrouw gaat in den winkel. Zij gaat koopen. Wat
gaat zij koopen? Zij koopt nuttige geschenken (prullen,
restanten, vodden, verschoten dasjes, overhemden voor
halven prijs wegens brandschade, drie el zij, spotgoed
koop, voor een bloesje, zes en dertig gulden).
Waar is Pa? Hij is hier. Deze man is zeer bedroefd.
Goeden dag. mijnheer, heeft U ook gebreide dasjes
(wollen pantoffels voor komenden winter, sigaren van 6
voor 10 cent, sigaren-aanstekers met bijbehoorend doos
je lucifers, boekenleggers, zakboekjes, borstrokken).
Dank U, mijnheer. U is vriendelijk. Pakt U dat hob
belpaard ook in.
Dat bloementafeltje is kleiner dan het hobbelpaard,
maar het is grooter dan dien bloempot. Nee, mijnheer,
mijn man draagt alles.
Deze kleine man is mijn echtgenoot.
Deze man heeft maar twee handen.
Waar ls deze man? Hij zit onder deze pakken.
Waarom ziet deze man zoo bleek?
Deze man is bedroefd. Hij is morgen jarig.
De zieltogende man gaat naar bed.
Deze man is geraadbraakt.
LES 3. De jaardag van pa.
De post brengt brieven. Brengt hij veel brieven? Ja,
hij brengt veel brieven (weinig brieven, beroerde brie
ven, rouwbrieven).
De man leest een brief. Is deze man gelukkig?
Ja, hij is gelukkig, dooh zijn oom is nog gelukkiger.
Van wie is deze brief? Van den ontvanger der belas
tingen. Wat schrijft deze man? In naam der Koningin.
LES 4. De geschenken.
Deze man lacht. Hoe lacht hij? Gelijk een boer die
kiespijn heeft (valsch, sarcastisch, honend, dreigend,
smartelijk, als een scbaap dat ter slachtbank wordt
geleld, vriendelijk, minzaam).
Waar zijn de sigaren van gemaakt? Van^ tabak (aan-
veegsel, koolbladeren, turfstrooisel, stroo, hooi, vodden,
krantenpapier, kapok, gedroogde brandnetels).
Daar wórdt gescheld. Wie is dat? Het is de vuilnis
man. Is de vuilnisman gelukkig? Ja, hij was gelukkg,
maar morgen zal hij niet meer gelukkig zijn. Pa geeft
den vuilnisman sigaren. Hij geeft veel sigaren. Morgen
is de vuilnisman een wrak.
Hebt gij de das van mijn pa gezien?
Deze das lijkt sprekend op die van verleden jaar.
Deze man bemint zijne schoonmoeder.
Wordt deze man door zijne schoonmoeder bemind?
De schoonmoeder zond den man een ansichtkaartje
van drie centen.
LES 5. Het feest.
Deze biefstuk ruikt lekker (kwalijk, onfrisch, tame
lijk vreemd).
Waar is het paard van den schillenboer?
Deze jongen eet veel.
De man krijgt het laatste stukje. Dat is een klein
stukje.
De gasten zijn vroolijk. Deze man is bedroefd.
Deze jonge man heeft vele vriendinnen.
Hij zegt, dat het zijn nichten zijn.
Deze jonge man heeft vele nichten.
Deze jonge man zit op de trap met het aardigst»
nichtje.
Waarom bloost de nicht?
De familie van deze vrouw is zeer talrijk.
Deze menschen hebben groote magen. Hun dorst 1»
echter grooter. Deze menschen drinken de port op va*
den man (rooken zijn beste sigaren en sigaretten). j
Waarom kijkt deze man zoo boos? E f
Omdat hij gelukkig is. Deze man is J».rig.
Is het U bekend:
dat volgens de Sovjetautoriteiten de Russische lucht
lijnen. die in 1931 15.000 mijl besloegen in 1933 85.000
mijl zouden beslaan met een luchtvloot van 9000 ma
chines?
dat de Romeinen 100 jaar vóór Christus reeds oester»
kweekten omdat het zulk een voedzaam eten was?
dat er in Amerika in 1931 464.257 oorlogsgepension-
neerden waren, waarvan 48.991 veteranen uit den Ame-
rikaanschen burgeroorlog en 186.365 uit den Spaansch-
Amerikaanschen oorlog?
dat de Bank van Frankrijk in 1800 werd voorbereid
en in 1831 werd opgericht, waarbij Napoleon bovenaan
de lijst stond van inschrijvers op de aandeelen en 30
aandeelen voor zijn rekening nam?
De schemering is het visite-uur der herinnering
o
De herinnering aan een lief tehuis blijft een zonne
straal ook in de diepste duisternis.
O
Doe wat een belooning waard is, maar begeer die niet.
o
De deur is een teeken van scheiding, van bescher
ming en van gastvrijheid.
o
Wanneer wij werken, vergeten wij den last des leven».
o
Kleine liefdedaden.
Woordjes teer en zacht.
Hebben vaak in 't kleinste huis
't Grootst geluk gebracht.
gewild had, dan zou iedere eekhoorn in de bos-
schen zijn vijand zijn geworden en hij zou nooit
meer rust in zijn leven hebben gekend. Want over
al waar hij ging, hem almaar uitscheldend en de
muizen en kikkers waarschuwend voor zijn komst.
Maar er was één ding, waaraan Babbelkous,
de meerkol, niet gedacht had, toen hij Tinteloog
naar den boom leidde, waarin Moeder Schaduw-
staart haar nest had. Het was niet tot hem doorge
drongen dat de eekhoornbabies veel te schrander
waren om zich te laten verrassen.
XV.
TTSSCHEN BEKERRAND EN LIPPEN
KAN MENIGE KANS ONTGLIPPEN.
Het is voor de meesten van ons een geluk, dat
bovenstaand spreekwoord waarheid bevat en dat
menig plan niet uitgevoerd wordt op de manier,
waarop' het in elkaar gezet wordt.
Dit was tenminste het geval met Tinteloog, het
Zwarte Beertje. Het was een geluk voor hem* en
voor Schaduwstaart, den rooden eekhoorn en voor
Babbelkous, den meerkol. Want als Babbelkous
werkelijk het beertje naar het nest van moeder
Schaduwstaart had weten te leiden, dan zou deze
dit Babbelkous nooit vergeven hebben, en zeker
wraak hebben genomen door de overgebleven
eieren, waarop Mevrouw Meerkol zoo geduldig
zat te broeden, stuk te breken.
En als Tinteloog werkelijk de eekhoorntjes te
pakken had gekregen, zooals hij dat wel graag
Niet zoo gauw hoorden Schaduwstaart en zijn
familie, dat Tinteloog zijn groote klauwen in de
schors van den boom sloeg, of ze wipten ijlings in
een anderen boom en het klimpartijtje van den
beer was moeite voor niets geweest.
Hij liet zich uit den boom glijden en probeerde,
op advies van Babbelkous, den volgenden, maar
met hetzelfde succes. De kleine eekhoorns renden
van tak tot tak om hem heen, terwijl zij hem hoon
den en hem uitlachten, totdat hij in ernst boos
was. Maar het was op mijnheer Babbelkous, dat
hij boos was.
„Hoor eens", gromde hij, ,.ik geloof werkelijk,
dat je me een poets gebakken hebt."
„0. neen, werkelijk niet," begon Babbelkous,
terwijl hij naar benedenvloog en naast het beertje
ging zitten.
Maar Tinteloog moest er niets meer van hebben
Mij herinnerde zich plotseling, hoe dikwijls de
meerkol zijn prooi voor hem gewaarschuwd had,
door juist boven zijn hoofd voor hem uit te vlie
gen en te roepen: „Kijk uit. kijk uit! Een beer!"
Door deze herinnering bitter gestemd, deed hij
plotseling met zijn grooten, van nagels voorzie-
nen klauw, een uitval naar Babbelkous. Maar die
was hem te vlug af en zat weer in den boomtop,
vóór het beertje wist, wat er gebeurd was.
„Als je er zoo over denkt!" zei Babbelkous. „Mij
best! Je kunt me toch niets doen,' en pijlsnel vloog
hij weg, met zijn blauwe vleugels wijduit gespreid.
Een poosje liep Tinteloog rond, hongerig, luis
terend of hij niet hier of daar een muisje hoorde
piepen. Toen stak hij plotseling zijn ooren op. Het
was... ja hoor, het was het gegons van een bij in
een kleinen wilden rozestruik, vlak bij.
Nu had een honingbij voor Tinteloog maar één
beteekenis een boom met een bijennest en
een bijennest beteekende honing. Hij nam zich
voor het geluid te volgen, als de bij naar huis
vloog en dan... hum... hij watertande!
XVI.
DE BOOM MET HET BIJENNEST.
Toen Tinteloog. het Zwarte Beertje, dat gezoem
in den wilden rozestruik hoorde, vergat hij direct
zijn ongenoegen met den meerkol. Ja. hij danste
gewoon van genoegen. Want had hij niet, zoo
lang de lente nu duurde, vol verlangen gewacht
op 't geluid van een honingbij'?
Nu zou hij den boom wel vinden, en zijn hartje
aan den honing ophalen! Want onder alle goede
dingen in de groote, groene bosschen muizen
en bessen en larven en visschen en kikkers en
zuursmakende, kleine, roode mieren, om nog niet
eens te spreken van sappige wortels en noten in
den herfst, was er niets waar hij zooveel van
hield als van honing.
Slechts eenmaal in de lente van het vorig jaar
toen zij nog pas drie maanden oud waren, eens
met zijn broer aan het worstelen was, had moeder
hen plotseling toegeroepen, dat ze haar moesten
volgen en recht achter een bij aanloopend, die zij
met haar scherpe ooren had ontdekt, had zij hen
naar een hollen boom geleid, waar de gele raat in
groote, geurige hompen lag.
Tinteloog likkebaardde bij de herinnering al
leen. Moeder Zwartbeer had hen nog geleerd, hoe
zij hun neus moesten verbergen en hun oogen
moesten sluiten wanneer de bijen te dicht bij deze
onbeschermde lichaamsdeelen kwamen. Zoo kon
den de woedende insekten probeeren waar ze zin
in hadden, ze konden toch niet door de dikke vacht
komen.
Tinteloog was er zonder een steek afgekomen
en daardoor was hij met zijn kinderlijk vorstand
tot de conclusie gekomen, dat Moeder veel te voor"
zicht ig was geweest.
Dit jaar had Moeder Zwartbeer een nieuw
paar beertjes te onderhouden en daardoor moes
ten Tinteloog en zijn broer nu als vrijgezellen le
ven.
Tinteloog wachtte een oogenblik, tot de bij zoo
veel honing had verzameld, als ze dragen kon.
Vroolijk zoemend vloog ze terug door de bosschen,
naar een open plek, aan den anderen kant van
het Pollywog-meer.
Tinteloog volgde, zijn scherpe ooren leidden
hem waar zijn kleine, bijziende oogen het niet
konden, totdat zijn gretig gesnuffel den eersten,
flauwen geur van het bijennest in zijn neus bracht
Nu voegden zich andere bijen bij de eerste, tot
dat er een kleine zwerm was. die zich richtte naar
een hollen pijnboom, een grooten kalen reus van
een boom, die door den bliksem uitgehold was. en
nu. zwart en versplinterd op den top van een
heuveltje stond.
„De wereld is toch nog zoo kwaad niet," dacht
Tinteloog, terwijl hij voorzichtig de helling opliep.
.Wordt vervolgd.