9S Het zakentalent van Jonkheer van Blatenstein. WARE WOORDEN. HUMOR. WETENSWAARDIGHEDEN. KINDERVERHAAL Ovontuperu Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 2 Mei 1931. No. 8859. ZATERDAOAYONnSCTTETS Naar een Engelsch gegeven, vrij bewerkt door SIBOLF. (Nadruk verboden Alle rechten voorbehouden) Jonkheer van Blatenstein, die van zijn papa een paar Slordige millioenen geërfd had en hardnekkige, zij het ook vruchtelooze pogingen in het werk stelde om zich van dit steeds aangroeiende slijk der aarde te ontdoen door dure reizen te ondernemen, dure feesten te houden en dure auto's te koopen, had een zeer begrijpelijke af keer van de zonderlinge lieden, die er vermaak in schij nen te scheppen, zich door hard werken een boterham liefst met wat er op te versohaffen. En deze af keer werd gedeeld door zijn echtgenoote. Niettemin, toer. het mode werd om lèndhuizen te verkoopen, en in de stad te gaan wonen in dure flats met liften en cen trale verwarming en zoo, aarzelde Jonkheer van Blaten stein geen oogenblik de genoegens van het buitenleven op te geven en zijn landgoed „Lammeroord" te verkoo pen. Vervolgens huurde hij een flat van 5000 gulden per jaar, bestaande uit vier kamers, badkamer en keuken, natuurlijk met alle moderne comforts en de nieuwste vindingen der techniek uitgerust. Hoewel de hersenen van Jonkheer van Blatenstein, niet buitengemeen groot waren, duurde het toch geen vier weken, of hij verveel de zich stierlijk in zijn stadswoning. Het was omstreeks dien tijd, dat hij door een zonderlinge gedachte bezeten werd. Of eigenlijk was het idee afkomstig van zijn vrouw. Het scheen namelijk erg in de mode te zijn, om te wer ken, en „zaken" te hebben, met een mooi kantoor in de stad en bedienden en een directiekamer en zoo. En Jonkheer van Blatenstein vond het een origineel idee om ook „zaken" te gaan doen. Maar wat? „Ik heb er geen flauw idee", zei hij openhartig tot zijn gemalin, „wat zaken doen eigenlijk is. Vroeger vond men wer ken immers buitengewoon vulgair. Gek, die modegrillen Maar enfin, ik zal eens zien. Ik heb nergens verstand van, maar er zal zich dezer dagen wel wat voordoen." Toen geviel het, dat Abraham Slofmijer, makelaar in onroerende goederen, Jonkheer van Blatenstein kwam opzoeken, om hem de opbrengst van het landgoed „Lam meroord" uit te betalen. „Wat heeft het huis en de tuinen opgebracht?" vroeg de Jonkheer. „Driehonderd duizend gulden, meneer", zei de make laar. Jonkheer van Blatenstein piekerde zwaar en vermoei de zijn hereenen ernstig. Na een poos vroeg hij: „En hoe komt het dan, dat u mij maar 275.000 gulden uitbe taalt?" „Die 25.000 gulden die er over blijven, die zijn provi sie, voor mijn moeite die ik heb gehad, om het te verkoo pen, dat is heel gebruikelijk." „Zoo", zei Jonkheer van Blatenstein intelligent, „25.000 gulden verdienste voor een huis verkoopen? Dat is aar dig..." Toen kreeg hij plotseling een ingeving. Nadat de heer Slofmijer vertrokken was, wendde de jonkheer zich tot zijn gemalin en sprak: „Ik ga in de onroerende goede ren. Dat is een best bedrijf. Op een huis verdien je 25.000 gulden. Ik ga huizen verkoopen." Mevrouw, vol bewondering voor het zakentalent van haar man, kuste hem teeder en zei: Als je je maar niet overwerkt. Herman. Een maand later had Jonkheer een duur kantoor ge huurd met nog duurder meubilair gestoffeerd en zes bedienden, typistes enz. aangenomen, en hen achter spiksplinternieuwe schrijfmachines geinstalleerd. Hij had zelfs een lijstje van te koop aangeboden huizen weten aan te leggen, hoewel het geheele personeel er drie we ken over had gezwoegd. Maar het wonderbaarlijkste was, dat er zelfs op een goeden dag een cliënt kwam, die een huis wilde koopen.. De Jonkheer ontving hem in zijn privé-kantoor. Toen hij vernam, dat de bezoeker idee had in Huize Jonkerhof, informeerde hij ernstig of de as- pirant-kooper (een succesvol grootwinkeler) nog fami lie was van den ouden adel die aan de kruistochten had deelgenomen. Toen dit niet het geval was, merkte de jonkheer op, dat er dan niets van kon komen, want dat een adellijke buitenplaats niet maar aan de eerste pro leet die maar kwam verkocht werd. Waarop de cliënt brieschend vertrok. Nadien bleef elke cliënt uit. Jonkheer van Blatenstein snapte er geen lor van. Tot op zekeren dag de heer Abra ham Slofmijer op bezoek kwam. De Jonkheer ontving hem en klaagde zijn nood. Hij vertelde den makelaar, hoe hij alles toch zoo fraai mogelijk had ingericht en hoe hij zijn eenigste cliënt behandelde. Waarop Slof- meijer zei: U pakt het verkeerd aan. Gaat U maar eens maar naar mijn kantoor, dan zal ik u wel het een en ander van zakendoen leeren." Verheugd ging de Jonkheer mee. De heer Slofmeijer noodde hem in zijn privékantoor, deed hem plaats ne men in een makkelijke leeren fauteuil, bood geurige havana's aan en schonk een glas oude port in. Waarna hij een opgewekt babbeltje begon over het weer en auto's en paardenrennen. „Maar," merkte de Jonkheer op, toen hij zijn tweede havana opstak en zijn derde glas port leegdronk, „U zou me vertellen hoe men zaken doet?" „Wel", zeide de heer Slofmeijer, „ik ben al aldoor be zig u les te geven. Men begint niet met een cliënt over zaken te praten, dan na het vierde glas port en de der de havana!" „Merkwaardig, wat een genie", mompelde de Jonk heer verbaasd, en raakte weer verdiept ln een levendig gesprek over de cultuur van paddenstoelen en kunstma tige parels. Na 6 glazen port en vijf havana's ging hij opgewekt huiswaarts. „En", vroeg zijn echtgenoote, die hij bij zijn vertrek van kantoor had opgebeld om haar van zijn bezoek aan Slofmeijer's kantoor in kennis te stellen, „wel, heb je iets van dien Slofmeijer geleerd?" „Dat zou ik denken", zeide Jonkheer geestdriftig, „ik weet nu precies, hoe je zaken moet doen. A propos, ik heb „Lammeroord" van Slofmijer teruggekocht voor driehonderdvijftigduizend gulden, het is werkelijk een koopje!" Er is geen wijsheid zoo groot als openhartigheid. o Initiatief wordt vaak verstikt bij jonge menschen, die pas in zaken komen, omdat ze zich geen beeld vormen van de kansen, die voor hen liggen. o De groote fout van alle tobbers is juist dat zij pieke ren over hetgeen zij niet hebben, inplaats van blijmoe dig te aanvaarden wat hun wel is ten deel gevallen. o Men moet te allen tijde en onder alle omstandigheden het eeuwige hooger achten dan het tijdelijke. o Het is niet gemakkelijk altijd rechtvaardig te zijn. Maar het te willen zijn is reeds een goed stuk van het resultaat, omdat men, bij een dergelijke geestesgesteld heid op de dagen, dat een om-echt begaan wordt, zich alle moeite geeft het te herstellen. o Al wie toegeeft, dat hij het te druk heeft om zijn methoden te verbeteren, erkent daarmede, dat hij zich heeft vastgewerkt. En dat is de hachelijkste positie, waarin iemand kan geraken. o Geluk wacht altijd op iets, dat zich toevalligerwijs voordoet. Arbeid, met scherpe oogen en een zeer ster ken wil, zorgt ervoor dat zich iets voordoet. Meisje: Waarom zingt vader zoo lang vanavond? Moeder:' Vader prebeert baby in slaap te zingen. Meisje: Als ik baby was, zou ik maar net doen of ik sliep. Boer Pieters zat op te snijden over zijn nieuwe vogel verschrikker. Sedert ik die heb neergezet, vertelde hij, heb ik geen vogel meer gezien een kwartier in den omtrek! Nou, daar kunnen jelui niet tegen op, wat? Toch wel, merkte boer Jansen op. Verleden week heb ik een nieuwe vogelverschrikker op mijn aardappel veld gezet, en de vogels waren er zoo verschrikkelijk bang van, dat een van hen twee aardappels terug kwam brengen, die hij gestolen had! Onderwijzer (woedend, tot jongetje dat aldoor zit te kletsen): Zeg eens effetjes, ben jij soms de meester hier? Jongetje: Nee, meneer. Onderwijzer: Nou, waarom zit je dan aldoor te kake len als een idioot? Ik heb den laatsten tijd erge pech. Eerst verloor ik zwaar aan de beurs, toen werd verleden week mijn auto gestolen, die niet verzekerd was en nu heeft mijn vrouw haar paarlencollier verloren! O, dat is nog niks vergeleken bij mijn pech. Ik kocht verleden week een costume met twee broeken erbij, en laat ik nou drie dagen erna een gat in het jasje branden! Meisje (open doend): Meneer is niet thuis, meneer, maar als U wil kunt U de kwitantie wel achterlaten. Bezoeker (verbaasd): Maar ik heb geen kwitantie, ik wilde... Meisje: Geen kwitantie? Dan bent U bepaald verkeerd. Het is weer tijd om nieuwe hondenpenningen te koopen. U houdt een hond, nietwaar? Nee! Als we 's nacht wat hooren, dan blaffen we zelf! DE HOOFDBOEKHOUDER IS EEN EERLIJK MENSCH. Sinds eenigen tijd wordt de graphologie (kunst om het karakter van een mensch uit zijn handschrift óp te maken) als een gezelschapsspelletje opgevat. Een mode, die men bedenkelijk kan noemen, omdat het re sultaat meestal is, oneenigheid tusschen vrienden, een verwijdering tusschen geliefden of aanleiding tot belee- digingsprocedures. Maar een Londensche bankier daaren tegen heeft aan een graphoiogischen gast zoo te zeg gen de redding van zijn vermogen te danken. De grapholoog hield het 'gezeischap van den bankier bezig met de uitlegging van brieven, welke hem door de gasten werden aangegeven. De stemming liet niets te wenschen over. De resultaten schenen voor een ieder bevredigend te zijn. Toen kwam de heer des huizes op de gedachte zijn gast eens danig aan den tand te voelen. Hij verdween naar zijn werkkamer en kwam met een actentasch terug. In deze tasch bevonden zich verschillende aanteekeningen van zijn bedienden. Het oordeel van den grapholoog luidde over het algemeen gunstig, maar plotseling toen hij een klein papiertje in de hand hield stokte hij. Wie heeft dat geschreven.? Het was een berekening van den hoofdboekhouder. Hoofdboekhouder? De grapholoog was een en al aan dacht. Nauwkeurig bekeek hij het papiertje en was niet te bewegen het uit handen te geven. Den volgenden dag verscheen hij in de afdeeling boek houding van het bankiershuis en liet zich de boeken voorleggen. Hij onderzocht ze nauwkeurig. Toen ging hij terug naar den bankier: Uw hoofdboekhouder heeft U in den loop van tien jaren voor ongeveer 20.000 pond sterling bedrogen. Wat? Uitgesloten! Dat is de eer lijkste van al mijn personeel. Maar de grapholoog had zioh in dit geval niet vergist. Niet alleen zijn verduis teringen in het algemeen wist de grapholoog bloot te leggen, maar hij toonde hem elke post, waarbij een val- sche boeking had plaats gevonden. Tenslotte zei hij zelfs dat er een mooie vrouw in het spel was geweest, voor wie dat alles gebeurd was. De eerlijke boekhouder zit nu in de gevangenis. Hij zou zijn betrekking waarschijnlijk nog 20 jaar hebben bekleed. De grapholoog heeft den bankier een verliea van 40.000 pond sterling bespaard. Is het U bekend: dat onder de nieuwe grondwet van Mexico dè dood straf té afgeschaft? dat de eenige beetwaterbronnen in Engeland gevonden worden te Bath? dat die door de oude Romeinen de Aquae Solis ge noemd werden, of „Wateren der zon"? dat men onlangs bij het te water laten van een nieuw schip in Bombay een kokosnoot gebruikte in plaats van de gebruikelijke champagneflesch? dat de Fransche parfumindustrie in den oogsttijd per week 1000 ton viooltjes gebruikt? dat Amerika een luchtnet heeft van 50.000 mijl? dat het Hollandsche luchtnet, met inbegrip van de Holland-Indlë route, 16.700 mijl groot is? dat er in Londen ruim 1000 scholen zijn, met 17.000 onderwijzers en 700.000 leerlingen, hetgeen aan Londen per jaar 156 millioen gulden kost? XVII. TINTELOOG IN MOEILIJKHEDEN. „Alles welbeschouwd, is de wereld nog zoo kwaad niet,"' peinsde Tinteloog, het zwarte beer tje, toen hij den bijenboom naderde. Alles om hem heen beloofde dan ook een fij nen dag. Zangvogels zongen vroolijk in eiken boomtop, zwaluwstaartvlinders dansten boven de wilde rozestruiken en vlokkige, witte wolken over schaduwden het blauw van den hemel. Het windje, dat woei, was juist sterk genoeg om lekker door zijn dikke huid te dringen. En dan waren de boschbessen bijna rijp en de geur van wilden wingerd b loofde heerlijkheden voor de toekomst. Maar het heerlijkste van alles was dat luide gezoem van duizend bijen, die hun gouden honing in den hollen pijnboom 'droegen. Het was een hooge oude pijnboom, die vroeger eens door den bliksem was getroffen. Eèn zijde was ontveld en zwart en bij den top -was een klein, donker gat, waar de terugkeerende bijen voort durend invlogen, terwijl andere voortdurend er uitkwamen. En ach( wat 'n heerlijke geur kwam er uit dat gat! Hij watertande er van! Er was heelemaal niets, wat er op duidde, dat er moei lijkheden op komst waren. Nu was Tinteloog, toen hij den eersten keer in een bijenboom klom, onder moeders hoede geweest en dank zij haar waarschuwingen was hij er toen zonder kleer scheuren afgekomen. Het leek hem, nu hij aan dien wondervollen dag terugdacht, toen, dat zijn moeder veel voorzichtiger was geweest dan noo- dig was. Maar niet zoo gauw had Tinteloog zijn klauwen in den stam van den boom geslagen, of het ge zoem werd luider en het leek hem toe, dat er een andere toon in kwam, geheel verschillend van het tevreden gezoem, dat hij tevoren had gehoord. Nu begon hij zich af te vragen, of er misschien toch moeilijkheden konden komen. Hij was er echter het beertje niet naar om het nu maar direct op te geven. Voor dien zoeten honing had hij wel wat moeite over. En sneller klom hij, tot èèn poot den rand van het gat bereikte. Onmiddellijk gingen nu de bijen in massa op zijn vacht zitten en met alle macht probeerden zij hun brandende angels in zijn dikke vacht te bo ren. Maar die was te dik voor hen en Tinteloog trok zich er niets van aan tot hem plotseling een brandend heete naald in zijn lip gestoken werd! „Woef, woef", protesteerde hij, terwijl hij de gekwetste plek likte. Het deed hem leelijk pijn. Een andeer naaldepunt prikte hem, nu op de punt van zijn uitgestoken tong. Dezen keer klapte hij zoo boos met z'n tong, dat hij de bij die hem stak ermee vermorzelde. Maar dat gaf zijn tong geen baat en zijn lip begon op te zwellen. De tijd om daarover na te denken ontbrak hem echter. Want toen hij zich beter wilde vastgrijpen, trok hij met zijn poot een stuk van de vergane boom schors af en hij moest zich tegen den boozen zwerm, die in zoemende woede om zijn hoofd gonsde, beschermen. XVIII. TINTELOOG TOONT ZICH EEN BEER VAN STAVAST. Neen, Tinteloog was er hot beertje niet naar. om den moed op te geven en zeker niet op het oogenblik, dat hij juist een poot in don honing had. Want terwijl hij zich stevig aan den ouden boom vastklemde, bracht dezelfde poot. waarmee hij zijn neus beschermde voor de booze insekten, de heerlijkste lekkernij, die hij ooit gekend had. naar zijn tong en alle pijn en al het branden op zijn tong en zijn lip konden die heerlijkheid niet bederven! Hij moest en hij zou er moer van heb ben en dadelijk ook! Had hij niet al die weken rondgekeken en gewacht, juist op deze 'kans? Moest hij nu van die smulpartij verjaagd worden door een klein, bruin insektje met een weerhaak aan het einde van zijn staart? Neen hoor! Geen honingbij kon hem nu terug doen keeren! Steeds dichter kampend naar dat donkere, ron de gat, vanwaar de geur kwam, haalde hij diep adem en plofte zijn poot erin. Wéér stak hem zoo'n naald, gloeiend heet nu, op z'n rechterooglid en, had de steek op zijn lip hem pijn gedaan, dit was veel, veel erger! Hij jankte van verdriet en wreef de zeere plek zacht met zijn opgeheven voorpoot. Ach, wat zoemden die bijen en wat dreigden ze hem! Maar, zoolang hij zijn gezicht beschermde, konden ze niet door zijn vacht heen komen. Zóó hield hij zich hard" nekkig vast aan het gat en langzaam groef' hij zijn vrijen poot diep in de honingraat, daar bin nen, en bracht een groot, heerlijk brok naar zijn. mond. Nu hun kleine voorraadschuur ondanks al hun verzet werkelijk ging verwijnen, ging de meerder heid der bijen direct weer aan het werk 0111 hun schat weer aan te vullen Zij lieten echter een vol doend aantal schildwachten achter om op Tintel oog te letten en dwongen hem zoodoende aldoor op zijn hoede te blijven. En wéér greep h« een mondvol en slokte die, met de bijen die er aanhingen en al, gulzig op. Heerlijk! Zijn zwarte oogjes dansten van genot! Als dat ooglid hem maar niet zoo'n pijn had gedaan! Het begon nu op te zwellen ook en hij kon bijna niet meer uit dat oog zien. Ook het puntje van zijn tong, waar de bij hem gestoken had. begon op te zwellen en hij kreeg een gevoel alsof zijn tong zóó groot was-dat hij straks zijn kaken niet meer op elkaar zou kunnen krijgen. Maar het opgeven wilde hij niet! Dat was niets voor Tinteloog! Niet vóór de laatste druppel op zou zijn! Nu hij zich zóóver gewaagd had, mocht hij ook wel wat hebben om zijn pijn te verzachten,' dacht hij. Het zwarte beertje had een hardnekkigen aard en hardnekkigheid is een deugd, die iemand in de wildernis goed te pas komt. Toen gebeurde er plotseling iets heel verras sends. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 17