VOOR f onze jeuGD De nieuwe jurk. Miesje had een nieuwe jurk, 'n Gele met 'n paarse ruit, Alle kind'ren heel onaardig, i Lachten onze Miesje uit En in schooltijd, op de banken I Stootten ze elkander aan, I Fluisterden en ginnegapten, j Wat, kon Miesje niet verstaan I Toen ging onze Miesje huilen, f Moest van juf voor straf eruit, Neen, ze wou niet meer naar school toe Met die nare, paarse ruit DE DROOM VAN WINNETOU. Hans mocht met zijn moedsr mee gaan Leien. Dat vond hij heerlijk, want van- g waren het juist allemaal inkcopen een groot warenhuis, waar van alles en iog wat te zien was. Reken maar, dat hij oogen goed den kost gaf! Tenminste hij keek naar alles wat er uitg.stald lag. Op zijn moeder lette hij eigenlijk niet. En zoo kwam het, dat hij haar na een tijdje in he gedrang kwijtraakte. Daar stond Hansje nu. Ja, hij liep wel zoo'n beetje heen en weer om zijn moeder te zoeken, maar dat gaf toch ni;t veel. Hij hoopte maar, dat zij zich niet ongerust zou maken en ging zoolang bij die groote staan. Daar zou zijn moeder nog wel komen kijken, voordat zij naar huis g. Maar zij had nog heel wat bood- ippen te doen en zou zoo gauw niet g zijn. Er stond ergens een bankje en daar [ing Hans op zitten. Nu was hij uit het tedrang. En schuin achter hem stond een roote tafel met speelgoed. Daar mocht hij rel niet aankomen, maar hij mocht er in eder geval naar kijken. Wat lag daar veel loois bij elkaar! Het mooiste vond hij log een tent met een roodhuid er voor en en boer een eindje er van daan. Kon hij naar eer. kijkje nemen binnen in de tent! En meteen zat hij in de tent! Het (vreemdste was, dat hij er zich niet eens we.* verbaasde. Het was, alsof hij zijn even lang in tenten en onder de rood- ïuiden had geleefd. Hij was zelfs geheel lis cowboy gekleed en had een revolver Ir üjn gordel. Daar werd de tent geopend en de bdJaan, dien hij ervoor had zien zitten, wam binnen. .Waarom komt mijn blanke broeder [ruitdamp tot mij?" vroeg hij beleefd. En Hans antwoordde, alsof het de ge- roonste zaak ter wereld was:„Ik maak al lagen lang tevergeefs jacht op de groote [rauwe beer. Ik geloof, dat hij zich nu rerscholen heeft in de bosschen op uw achtt°rredn. Als gij het goedvindt. Win netou, zullen wij samen uittrekk.n om fezen schrik van het woud onschadelijk maken". Wnnetou zweeg. Als antwoord haalde WHechts een pijp uit zijn leeren zak de Hans zoo vertrouwde vredespijp. Hij «iak haar aan, deed er eenige trekken aan gaf haar toen, zonder een woord ts n aan Hans. Hans rookte op-zijn beurt de vredespijp. In werkelijkheid had hij nog nooit gerookt, fcaar nu, in zijn droom, vond hij het heel (ewoon, even gewoon als de berenjacht en «fltt vriendschap met den grooten Winne- tou. Toen Hans zijn pijp had gerookt en haar *n Winnetou teruggaf, begon deze einde- yk te spreken. «Blanke broeder", zei hij, „het is van- aag volle maan. Als de groote geest ons "nstig gezind is, zullen wij de grauwe bij de rivier vinden". .Toen traden zij beiden uit de tent. Voor ten strekte zich de prairie uit zoover het öog kon zien. Aan den eenen kant werd J begrensd door een ondoordringbaar *ouö. De prachtige jachthond van Win- ^tou sprong om hem heen en op een Jws-gnaal van den Indiaan kwamen twee »nke paarden aandraven. Zij zaten er tet één sprong op, ook Hans en grepen te teugels. Winnetou reed vooraan en ging mgzaam op den boschrand toe. Hans reed achter hem aan een heelen W. Geen van beiden spraken zij en het tek wel, alsof zij altijd zoo door zouden yen rijden. Het ging maar helling op. •ong af. Beneden zich zagen zij aan den per der rivier een kudde buffels die van Ftost der nacht gebruik maakten om JJtetoord te drinken en dan verfrischt S zwerftocht door de prairie voort te •ten. graasden ook herten en ander wild. ■Jroam en zonder vijandschap, als in Paradijs. plotseling zag Hans, hoe al die Jfren onrustig werden. Hun eigen rij- «arden spitsten ook de ooren en de hond, met hen meedraaide, bleef als vast- W*! staan. Uit het donkere bosch een eigenaardig geluid tot hen door. mnetou gleed gerulschloos van zijn Paard af en Hans deed hetzelfde. Zij kaven de paarden een lichten slag op den 8 en dadelijk liepen zij weg. Alleen de DE NIEUWE BOEIENKONING. Een stuk touw van ongeveer 1H tot 2 Meter lengte knoopt men met de uiteinden tezamen en hangt de aldus ontstane ring. nadat men eerst de jas heeft uitgetrokken, over de rechter arm, zooals de afbeelding 1 het aangeeft. De rechterhand steekt men daarna in de vestzak. Het gaat er nu om zich te bevrijden van het touw, zonder de lus te verbreken, en zonder de hand uit den vestzak te zakken of het vest uit te doen. Het is maar een weet Eerst gaat men met de linkerhand over de borst door het rechterarmgat van het vest en trekt de lus over het hoofd (afb. 2), dan gaat men nog steeds met de linkerhand door het linkerarmgat en nu wordt het touw door de linkerarm getrokken, (afb. 3). Daar- na steekt men de arm door de lus, zoodat deze zich tusschen linkerarm en lichaam in bevindt. Nu behoeft men nog slechts met de linkerhand onder het vest door te gaan en men kan het touw gemakkelijk langs het lichaam omlaag trekken, (afb. 5). Deze toer moet voor het publiek natuurlijk zeer snel worden uitgevoerd .opdat men niet goed kan zien. hoe het precies geschiedt. Daarom is er eenige oefening noodig, voor dat men ermede optreedt. Wanneer nu een ander tracht zich van het touw te bevrijden, zal hij zich vast en zeker nóg meer erin vast werken, hetgeen de pret veel zal verhoogen, (Nadruk verboden.) hond bleef onbewegelijk staan met over- eindstaande haren. Hij zocht den vijand, die zich ergens in het donker moest be vinden. Het gebrom, dat zooveel schrik had veroorzaakt, was afkomstig van de grauwe beer. Zij waren hem dus op het spoor. Hans ging naast Winnetou in het hooge gras liggen en beiden keken onafgebroken naar den boschrand, want nu kon de beer elk oogenbLik te voorschijn komen. Zij be hoefden niet lang te wachten. De beer stak zijn kop tusschen het geboomte door en snuffelde. Toen bleef hij rustig staan. Hans legde zijn geweer aan en mikte, maar Winnetou hield hem terug en fluis terde: „Schiet nog niet, blanke broeder, op dezen afstand kunt gij licht missen. Gij weet, dat de beer sterk is. Wij moeten hem door list overrompelen". De beer scheen hen toch niet te hebben opgemerkt en liep gelukkig langzaam door. Hij ging naar het water. „Wij heb ben geluk, blanke bioeder", sprak Win netou, "de wind komt naar ons toe en wij kunnen den vijand dus langzaam onge merkt naderen". En als oude, ervaren jagers kropen zij onhoorbaar door het hooge gras der prairie. Zij kwamen steeds dichter bij de drinkende beer en zouden hem reeds kun nen neerschieten. Zij besloten echter te wachten, tot de beer weer naar het bosch terug zou gaan. Dan konden zij hem nog beter treffen. Maar wat was dat? De hond had in zijn jachtijver te vroeg geblaft en nu draaide de beer zich om en kwam op hen af. Wat kon hij snel loopen. Hans sprong op en legde aan. „Tref hem tusschen de oogen. blanke broeder," riep Winnetou nog. De beer was al dichtbij em verhief zich op de achterpooten. Toen weerklonken er twee schoten. De beer zwaaide heen en weer en viel dood voorover. Met één sprong stond de Indiaan naast hem en zei: „Mijn blanke broeder heeft goed geschoten. De vijand is dood". Hans kwam trotsch dichterbij en keek met belangstelling toe hoe zijn vriend den beer vilde. Na korten tijd lag voor zijn voeten het prachtigste berenvel, dat hij ooit gezien had. „Dit vel komt u toe, groote broeder. En laten wij nu naar mijn tent terugkeeren om den morgen af te wachten". Op Winnetou's fluitje kwamen de paar den weer aandraven. ZIJ stegen op en waren spoedig weer bij de tent. Hans steeg af, nam het berenvel van zijn paard en wilde de tent binnengaan, maar toen struikelde hij over den drempel en viel languit in de donkere tent „Maar Hans. u-at doe jy hier?" zei een stem. Het was zijn moeder, die hem wak ker schudde. Hans wreef zich de oogen uit. „Moeder", zei hij „ik heb een mooi berenvel voor u meegebracht". En meteen greep hij naast zich. Daar was alleen de houten bank. Toen begreep hij, dat het alles een droom was geweest. Eerst was hij daar heel treurig over, maar toen hij 's avonds met zijn moeder en alle ande ren in de huiskamer was, vond hij dat toch veel beter dan het Wilde Westen. Later, als hij groot was, kon hij altijd nog een geweer koopen en reizen naar de jachtvelden van Winnetou. (Nadruk verboden). WETEN JULLIE: dat van de 1840 millioen bewoners van de aarde, er ongeveer 700 millioen Christe nen zijn? dat de eerste wetten in 510 v. Chr. in het Romeinsche Rijk werden ingevoerd dat de schaar al in 320 v. Chr. in Rome werd gebruikt Vorken en lepels werden eerst veel later uitgevonden. dat er in de Noordpool-streken nog 11 vlinderfamilies leven met in het geheel 32 verschillende soorten DE WIJSHEID VAN DEN KALIEF VAN BAGDAD. door BEPPO. Jullie hebt ongetwijfeld zeker allen eens in Je leven van de wijsheid van Koning Salomo hooren vertellen, die beroemd is ge worden als geen andere koning uit de oud heid. Na hem volgt dan echter wel de kallef van Bagdad, die eeuwen later in het geheim zinnige Oosten heeft geleefd. De Oostersche hofhouding uit die dagen was beroemd om zijn weidsche pracht en praal en niets scheen te kostbaar om de menschen te behagen. Zoo'n kalief kon uit den aard der zaak net zoo'n lui leventje lei den als hij zelf verkoos, doch de kalief waarvan ik jullie ga vertellen, wilde in het geheel niet zijn dagen in luiheid doorbren gen, integendeel, hij was een verstandig vorst, die begreep dat goed voorgaan, goed volgen beteekent en hij zei vaak: „Wat moet er van een staat terecht komen, wanneer het hoofd zich om haar toestand niet be kommert Een van de verwaarloosde dingen waarin hij orde heeft gebracht, is wel de rechtspraak geweest. Hij reinigde volgens een oud ge zegde met vaste hand de Augiasstal en voer de geheel nieuwe wetten in. Opdat deze goed nageleefd zouden worden, nam hij vaak persoonlijk de rechtspraak waar en door zijn vindingrijkheid en eerlijkheid was hij wijd en zijd beroemd geworden, zoodat vaak menschen aan zijn hof kwamen om 't oordeel te vragen over den een of anderen neteligen toestand, waarin zij verkeerden. Nu zullen jullie waarschijnlijk denken, dat zoo'n vorst dat dag-in. dag-uit aanhoo- ren van allerlei klagende menschen wel eens moe moest worden, doch deze kalief werd het nimmer moe en lederen dag opnieuw liet hij de menschen bij zich komen en stond ze met raad en daad bij. Op zekeren dag werd de stad in rep en roer gebracht door de gevangenneming van vier mannen, die getracht hadden buitenland- sche kooplieden te benadeelen. Den volgenden morgen werden zij voor den kalief gebracht, die hen aan een streng verhoor onderwierp, want het was een der plichten van het volk om de vreemdelingen met ongeveinsde gastvrijheid te behandelen. Hoe bent u tot dien daad gekomen vroeg de kalief en de eerste, een tapijten handelaar, knielde ootmoedig neer „Edele heer," zei deze smeekend „nijpende armoede heeft mij daartoe gedreven en wan neer ik u smeeken mag, geeft u mij mijn vrijheid terug, anders moeten mijn vrouw en kinderen omkomen van den honger." De kalief gaf geen antwoord en wenkte den tweede om iets tot zijn verdediging in te brengen. Deze, een schoenmaker, trad naderbij en zei „Edele heer, ik heb geen stukje leer meer in huls om de schoenen van mijn klanten te repareeren en wanneer u mij in de ge vangenis laat zetten moeten mijn vrouw en kinderen sterven van honger." De derde, een kameeldrijver, toonde zijn gescheurde burnous en zei „Heer van zon en aarde, kunt gij het uw ootmoedigen dienaar kwalijk nemen, wan neer hij in bittere armoede verkeerend wat meer van een rijken vreemdeling voor een langen woestijnrit vraagt dan hij ooit aan zijn landgenoot zou vragen De vierde een waterverkooper, mummelde slechts een paar onverstaanbare woorden en deed niets dan in zorg het hoofd heen en weer schudden. Toen allen iets tot hun verdediging in het midden hadden gebracht, trok de kalief aan zijn lange waterpijp en dacht diep na. Uiter lijk zag hij er nog even streng uit als daar straks, maar in werkelijkheid was zijn blik milder geworden, want hij bemerkte, dat de mannen niet geheel en al onwaarheid spra ken. Op dat oogenbllk trad zijn boodschap per binnen en deelde hem fluisterend mede. dat de levensomstandigheden van geen van vier rooskleurig waren te noemen al bleek nu, dat zij toch in hun schilderingen wel een weinig overdreven hadden. De kalief wenkte den boodschapper, dat hij kon gaan en dacht weer diep na. Zijn eerlijk gevoel voor recht zei hem, dat hij hier straf moest vragen, om dat de heilige wetten der gastvrijheid waren overtreden en dat gold voor dien tijd als een ernstige misdaad, die onder normale omstandigheden zwaar werd gestraft. Maar daar zette hij tegenover dat de mannen ten eerste in zekere mate noodgedwongen zoo hadden gehandeld en ten tweede, dat bij een strenge straf de vrouw en het huisgezin het ernstigst de dupe zou worden. Hoe nu een goeden middenweg te vinden, waarbij hij aan beide gevoelens recht kon doen zon der zijn volk te krenken met de gedachte, dat hij hier partijdig was opgetreden. Ja, dat was een moeilijk geval, waarin de kalief niet onmiddellijk een beslissing kon nemen. Hij liet de zitting een kwartier verdagen en overlegde met zijn oudsten raadsman, een der beroemde phllosofen van het oude Oos ten. Deze krabde zich in zijn baard en opper de het plan van een aantal stokslagen op de voetzooien of een strenge geldboete. Noch het een, noch het ander vond bij den kalief instemming. Hij trok zware rimpels in het voorhoofd, zoog aan zijn pijp, doch plotse ling klaarde zijn gelaat op en hij riep tot de wachters Laat de gevangenen weer binnenkomen. Angstig, schuw naar den machtigen kalief opziend, kwamen zij achter elkaar binnen en knielden weer voor den troon neer. Toen sprak de kalief Volgens de wet hebt gij een strafbare daad begaan en in werkelijkheid behoorde deze streng «gestraft te worden, omdat de wetten der gastvrijheid voor een ieder onzer als heilig moeten gelden. Doch ik ik wil reke ning houden met uw vrouw en kinderen, die onder een strenge straf het ergst zouden lijden. Maar toch kan ik u niet vrijuit laten gaan, omdat zich ten eerste mijn gevoel voor recht daartegen verzet, doch ten tweede zou het volk mij een dergelijke uitspraak ten zeerste kwalijk nemen. Daarom heb lk besloten dat gij een gevangenisstraf van drie maanden zult ondergaan, doch onder de voorwaarde, dat gij die des nachts zult uitzitten. Overdag kunt gij voor uw gezin het brood verdienen, maar 's nachts moet gi) in de gevangenis slapen. lederen avond moet gij om zeven uur in de gevangenis zijn, terwijl gij lederen morgen om zeven uur ontslagen zult worden. Toen deze uitspraak bekend werd schud den de menschen van bewondering het hoofd en prezen zich gelukkig onder zulk een ver standig vorst te mogen leven. (Nadruk verboden). EEN GEZELLIGE MIDDAG. „Kinderen, wat zijn jullie vroeg uit schoolDe boterhammen zijn nog niet klaar." „We hebben gehoepeld, moeder, dan loop je vanzelf gauw, en dan „Ja, ik snap hetJe denkt natuurlijk, hoe eerder thuis, hoe eerder we gaan." „Ja" lachte Fien, „hebt u al alles inge pakt „Bijna je kunt me nog even helpen. Doe in die zak de thee Ik vind ze daar in den speeltuin niet lekker In dit trom meltje kun je koek doen." „Ik vind 't zoo fijn om te gaan, moe der Er is een wip, een draaimolen en een schommel „Ik 't eerst op den schommel vraagt Ansje. „Waarom jij altijd haantje de voorste zegt Fle kribbig. „We zullen wel zien, als we er zijn", zegt moeder. „Ik vind 't heerlijk om zoo hoog te gaan", zegt Fie. „Hè, waar blijft Jan toch? Als hij lang wegblijft, gaan we maar vast, dan moet hij maar nakomen; de middag is toch al zoo gauw om „Koekerekoe daar ben ik alzegt Jan. „Gaan we nu „Ja" zegt moeder,. „Eet gauw je boter- hem. Kijk, die tasch kan jij zoo meteen wel dragen. Meisjes, de schooljurken uit en je vlug aankleeden Een oogenblik later waren allen onder weg. „Kijk ik zie ginds het uithangbord al I" Juicht Fie. „Wie er het eerst is en met een holt ze vooruit. Jan en Anneke achter haar aan. „Gewonnen hijgt Fie. In een wip zit ze op den schommel. „Toe, Jan, geef me een zetje?" „Wat ben je zwaar zegt Jan, „lk kan je bijna niet opduwen. Twintig keer heen en weer, en dan is Jouw beurt af." „Goed. 't Gaat niet leuk. Was vader er maar, die kan me veel hooger latea gaan „Wil ik helpen vraagt een groote Jo» gen die stond toe te kijken. „Graag „Ben je bang voor slappe touwtjes?" „Nee!" lachte Fie. Heerlijk ging 't nu! Soms was ze even bang, maar ze wou 't niet weten. De schommel ging nu zoo hoog en vlug, dat Jan er bijna niet bij kon. „Vervelend, dat Jan en die groote Jon» gen nog eerst een beurt moeten hebbek voor ik magdenkt Ansje. „Ik weet watzegt ze in zich zelf „lk ga op 't kleine schommeltje achter in den tuin, daar ben ik heelemaal alleen baas „Ik geloof, dat moeder roeptzegt Fle, terwijl ze Jan, die nu op den schommel zit, nog een duwtje geeft. „Toe, houd den schommel even stil", zegt Jan. ,Neeroept Fie plagend, „zie maar dat je er af komt." Onder het wegloopen roept ze nog„Ik kies het lekkerste taartje Jan wordt boos, maar Jaap, de groote Jongen, komt hem te hulp. Als Fie bij moeder komt, zit Anneke er heel genoeg lijk en heeft warempel Fie's geliefkoosd taartje al op een schoteltje staan. Dat valt Fletje tegen. „Net goed", zegt Jan. „Jij mag kiezen 1" zegt moeder „frambozen of citroenlimonade „Frambozen roepen ze tegelijk. Na een kwartiertje hebben allen hun taartje en limonade op. Jaap heeft ook gesmuld. „*t Is nu Jaap's beurt!" zegt Fie. Jaap voert allerle kunsten uit. Jan en Fie zijn in één bewondering. „Het wordt tijd, jongens zegt moeder eindelijk. „Hè", zegt Fie zuchtend. „De prettigste middagen zijn 't gauwste om En dat vonden Ansje en Jan ook. EVEN LACHEN. Bij den horlogemaker. Vrouw: „Mijnheer, mijn man stuurt den slinger van de klok en laat vragen of u dien eens wilt nazien, opdat de klok beter loopt!" Horlogemaker: „Met plezier, Juffrouw, maar dan moet ik de klok zelf ook hebben, hoor!" Vrouw: „Neen, meneer, het zit niet in de klok, maar de slinger wil niet loopen, zegt mijn man!"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 21