SchagerCourant
Iets over het rooien van tulpen
DE RENTMEESTER.
Derde Blad.
De gevaarlijke wereldstad.
PRIMA
ZUIVERE
KRISTAL
STIJFSEL
DRAGON'
NoordhoIIandsche
Melkcommissie.
Zaterdag 30 Mei 1931.
74ste Jaargang. No. 8873
Alvorens over bovenstaand onderwerp iets mede te
deelen, moet eerst nog eens even de aandacht ge
vestigd worden op het navolgende. In een der vorige
artikelen onder „Boerderij en Veehouderij" in de
Schager Courant, schreven we over het „vuur" als
een besmettelijke ziekte bij de tulpen, die geduren
de den groeitijd van de eene plant op den anderen
kan overgaan, terwijl het zwamweefsel na aantasting
van bladen en stengels ook in de bollen kan over
gaan, welke bollen dan het volgend jaar de „stekers"
opleveren. Toch zeker wel een zeer gevaarlijke ziek
te, waartegen iedere bollenkweeker altijd en altijd
weer ten strijde moét trekken. En toch, hoe noncha
lant springen sommigen met deze ziekte nog om. De
zer dagen zagen wij in een gebied, waar reeds eerder
een zekere cultuur gestadig mislukt, doordat men aan
de ziekten niet voldoende aandacht heeft besteed, af
gesneden bloemen van tulpen zoo maar aan de kan
ten der akkers neergegooid; anderen weer meenden
ze te moeten deponeerqn in de omringende slooten.
Kijk, door zoo te werken, haalt men deze gevaarlijke
ziekte op het land en in zijn gewas, en als dan later
alles „vervuurt" is, en ook deze heet weer mislukt, is
Leiden weer in last Deze tulpentelers in den dop
moesten zich eens gaan vergewissen hoe men in de
bollenstreken alle bloemen angstvallig van den akker
afhaalt en hoe men daar deze bloemen op een vaste
plaats vernietigt, zoodat zij geen schade kunnen be
rokkenen aan het te veld staande gewas; want de
bloemen toch zijn vaak het eerst bezet met de zoo ge
vreesde sporen dezer ziekte. Aan de wijze waarop en
kele bedrijfshandelingen worden verricht kan men
zoo gemakkelijk afleiden of men met een vakman-
kweeker te doen heeft, of dat de cultuur beoefend
wordt door z.g. „gelegenheidskweekers". Laat men
toch oppassen, juist in deze moeilijke tijden, dat al
leen prima gezond plantgoed wordt verkregen. Daar
in ligt eigen voordeel opgesloten en houdt men de bol
lenteelt in zijn geheel op peil. Doch elke onverschillig
heid of nonchalance bij de cultuur moet dan plaats
maken voor pijnlijke zorgzaamheid voor het gewas,
welke zorg steunen moet op voldoende vakkennis. En
deze vakkennis van de bollencultuur is zeker moei
lijker dan die van elke ander gewas, dat door land-
of tuinbouwer wordt geteeld. Na deze ontboezeming
•keeren we tot ons eigenlijke onderwerp terug.
De bloemen van alle variëteiten zijn nu zoo goed
als verwijderd. Het gewas groeit nog wat door en hoe
langer in 't algemeen de partij groen staat, hoe be
ter. Partijen die vroeg dood zijn, geven vaak een
slecht beschot. Toch moet men zich ook altijd niet
verheugen in het feit dat de tulpen erg lang blijven
doorgroeien. Bij dergelijke partijen toch heeft men
dikwijls het z.g.n. verkalkingsverschijnse 1
zien optreden. Vaak heeft men gedacht dat overmaat
van voedsel de directe oorzaak dezer ziekte zou zijn,
•doch met besliste zekerheid valt dit niet te consta-
teeren. Bij een slecht gewas heeft men het verkal
kingsverschijnsel der bollen nog nooit waargenomen,
en daarom legt men verband tusschen de vruchtbaar
heid van den bodem en deze ziekte. Het verschijnsel
treedt ook wel op als bollen tijdens vochtige en kou
de zomers lang in het leven blijven.
Op het oog is er aan een verkalkte bol weinig te
zien, doch als men op de bruine huid drukt van zoo'n
exemplaar, knapt deze en springt soms geheel stuk.
Bij nadere beschouwing lijkt het alsof de huid veel
te ruim is, hetgeen inderdaad het geval is. Verwijdert
men de huid, dan vertoonen de buitenste witte vlee-
zige schubben loodkleurige blauwe vlekken, grooter of
kleiner, lichter of donkerder van tint naar de mate
van aantasting. Die plekken zijn ook eenigszins inge
zonken, vandaar het knappen van de bruine huid, als
wij er eventjes tegen aan drukken.
Op de loodkleurige blauwe plaatsen is het schub-
weefsel niet taai en vleezig, doch broos en droog en
vrij hard. Sommige exemplaren worden zelfs steen
hard en anderen weer verkalken tot poeder. Soms
bepaalt de aantasting zich alleen maar tot de buiten
ste vleezige schub. Dergelijke bollen komen nog wel
op als zij worden geplant, doch zij geven een armoe
dig plantje, dat wel niet dood gaat, doch aangetaste
exemplaren geven toch in eenige jaren een zeer be
scheiden beschot. Niet alle variëteiten hebben ook
weer evenveel hinder van het verschijnsel. Variëtei
ten waarbij men het verschijnsel dikwijls heeft zien
optreden zijn o.a. Gele Prins, Murillo, Pink Beauty,
Witte Valk, La Precieuse. Doch ondanks de mogelijk
heid van het optreden van het verkalkingsverschijn
sel, is de ontwikkeling van lang groen blijvende par
tijen, toch veelal de meest voordeeligste. Rooit men
FEUILLETON
Naar het Engelsch.
„Neen, mijn vriendin, misa Gray, is heel mooi.'*
„Hm. u Is anders ook niet onaardig! Doet zij óók haar
best, om goed te zijn. Maar wie zorgt voor u beiden en
wie drijft de boerderij
„Nu nog zoo lang Mr. Stone. De oom van miss Gray..."
Mrs. Warrender zat nu recht overeind met een uit
drukking van zoo groote ontsteltenis op het gelaat, dat
Joyce niet voortging met spreken.
„Robert Stone?. O, maar, lieve kind, die moeten jul
lie niet hebben. Ik dacht dat hij al weg was."
„Hy was weg, toen wij paa kwamen. Maar hij is te
ruggekomen en miss Gray was heel blij, dat zij ten
minste iemand had, die wist, wat er gedaan moest wor
den. Wij mogen hem graag Wat heeft u tegen hem, mrs.
Warrender?"
„Ik?... Persoonlijk niets. Maar hy moet toch iets heel
leelijks gedaan hebben. Wat, dat ben ik vergeten,
maar van het voorjaar is er heel wat over te doen ge
weest. En miss Gray moet zien, dat zij zoo gauw mogelijk
van hem af komt. Haar oom had alle vertrouwen in
hem verloren."
Joyoe was blij, dat er tenminste gedurende de reet van
het bezoek van mrs. Warrender niet meer gesproken
w*erd over Robert Stone en hetgeen hij dan misdreven
mocht hebben. Want de wereldsche dame wist nog heel
wat te vertellen van haar bultenlandsche reizen. Ze
scheen dan wel overal geweest te zijn, had den winter
doorgebracht in Egypte, de lente in de Riviera en was
nu zoo juist teruggekeerd van een uitstapje naar Parijs.
„U en miss Gray kon- mij toch ook opzoeken, niet
waar?" vroeg zij, toen Joyce haar ten slotte uitgeleide
deed tot aan het hek. „De pastorie is aardig gelegen,
dat zult u eens zien. Ik heb al zoo dikwijls tegen Phi
lip gezegd: het zou er nog wel uit te houden zijn. als de
tnenschen hier niet zoo onbeschaafd en ongemanierd
waren. En dan de kinderen!... Die staren je aan, of je
een wi'd dier bent!"
Dit zeggende nam zy de teugels over van den minia-
tui*-gmom en fluisterde Joyco in:
de bollen te vroeg, dan verliest men beslist inge-
wicht en bolgrootte.
Wanneer is nu de meest geschikte tijd van rooien
aangebroken? In het algemeen zou men daarop kun
nen antwoorden, dat dit tijdstip is aangebroken als
de bollen een zoodanige rijpheid hebben gekregen,
dat ze voor den handel geschikt zijn. Dikwijls is
het doodgaan of het afsterven van het kruid voor
het beoordeelen der rijpheid nog geen betrouwbare
maatstaf. Beter kan men de rijpheid beoordeelen
aan de kleur van den bolrok. Bij tulpen trekt men
bij de bepaling der rijpheid dikwijls aan den ver
droogden stengel. Laat deze bij de geringste trek
king los, dan zijn de bollen doorgaans voldoende
rijp, om gerooid te worden. Daarbij haalt men dan
ook wel een paar bollen uit den grond, om al naai
de kleur van de huid, tot rooien over te gaan of
daarmede nog wat te wachten. Het is van groote be-
teekenis om het tijdstip van rooien zoo juist moge
lijk te kiezen. Onrijp gerooide bollen krijgen later
een te lichte bolkleur, waardoor zij geringe handels
waarde hebben. Men ziet in den handel niet gaarne
lichtgekleurde bollen, omdat dit een teeken is, dat
de bollen te vroeg gerooid kunnen zijn en daardoor
over het algemeen minder geschikt zijn bevonden
voor het in bloem trekken, Men wachte zich evenwel
ook voor het andere uiterste, nl. om de bollen te
laat te rooien, omdat' daardoor dc bruine huid te
teer wordt en van den bol losraakt, waardoor de bol
len vrijwel onverkoopbaar zijn, omdat dergelijke
bollen uiterst gevoelig zijn geworden voor kneuzin
gen. Nu wij het toch over de bruine huid van den
bol hebben, is het hier de beste plaats even vast te
leggen dat er variëteiten zijn met een wat men
noemt teere huid en variëteiten met een taaie huid.
Een goede cultuurmaatregel is nu om bollen met een
teere huid het eerst te rooien. Daartoe behooren bijv.
La Reine, Cour onne dOr en Hobbema. Een zeer
stevige huid hebben weer Gele Prins en Grand Duc.
In het algemeen hebben bollen met een stevige huid
een voorsprong bij den handel, omdat deze bollen
een veel fraaier uiterlijk hebben, maar ook omdat
zij beter vervoerd kunnen worden zonder bescha
digingen.
Bollen hiet een zeer taaie huid laat men wcleens
overrijp worden in den grond, omdat de bolhuid
daardoor teerder wordt. Bij uitplanting in het na
jaar kunnen de wortels dan beter door de bolhuid
naar buiten treden. Neemt men deze voorzorgsmaat
regel niet, dan kan het gebeuren dat de wortels niet
door den bolhuid kunnen breken, doch tusschen de
bruine huid en de vleezige schubben bij den boltop
naar buiten komen. Dergelijke bollen ontwikkelen
zich nog wel, hoewel erg langzaam, doch vrij spoe
dig komen ze bij de anderen ten achter en na eeni-
gen tijd blijkt de geheele plant waardeloos te zijn,
aangezien de bollen niet voldoende in het bezit zijn
van wortels om voedsel op te nemen.
Is eenmaal tot rooien besloten, dan wordt het veld
geschoffeld en het oude loof bijeen gebracht en ver
brandtIn het groot geschiedt het rooien meestal
door groepen arbeiders, welke onder toezicht wer
ken van een voorman. In den regel worden de bol
len met de hand uit den grond gehaald, tenminste
op zandgronden, doch" voor het ï-oolen op kleigrond
is een kleine spade zeker noodig, om dit werkje"
klaar te spelen. De rooiers tverpen de bollen in bak
ken of kleine mandjes, welke de voorman leegwerpt
op een zeef. Hij zeeft de gerooide bollen, waardoor
ze ecnigermate van gronddeeltjes worden ontdaan,
terwijl hij zieke en abnormale bollen al reeds direct
verwijdert. De gezeefde bollen stort hij in manden,
welke door hem van een bepaald herkenningsteeken
worden voorzien. Gaat het tijdens het rooien regenen,
dan moeten de gerooide bollen direct met een zeil
worden afgedekt. Steeds moet men er op uit zijn om
de bollen zoo droog mogelijk in de schuur te bren
gen. In den loop van den dag worden de gerooide
bollen onder dak gebracht. Steeds heeft men zorg
te dragen, dat alle gerooide bollen van één dag,
denzelfden dag worden binnen gebracht. Kan dat
door omstandigheden niet, dan plaatst men alle ge
rooide bollen, die in manden klaar staan, bijeen,
terwijl ze voldoende moeten worden afgedekt tegen
regen en dauw.
In de schuren worden de tulpen op z.g. stellingen
uitgestort. In geen geval legge men deze pas ge
rooide tulpen te dik, vooral niet ietwat natte en on
der geen omstandigheden mogen eenigszins vochtige
tulpen te snel opdrogen. Ze mogen ook niet op den
tocht liggen, terwijl de zon ze evenmin beschijnen
mag. Houdt men zich daar niet stipt aan, dan krij
gen de bollen windscheuren. De huid barst daar
door, waardoor de bol ook weer in waarde vermin
dert. Uit zichzelf kan een bol ook wel groeischeu-
ren vertoonen; dit zijn horizontale scheuren, welke
door krachtigen groei ontstaan. De huid blijft dan
evenwel nog wel wat op de schub zitten, zoodat
groeischeuren niet zoo schadelijk zijn als wind
scheuren.
Hiermede willen wij ditmaal ons artikeltje be
ëindigen. Er is over de bollenteelt zoo enorm veel
te vertellen. Een volgende maal stellen wij ons voor
iets mede te deelen over het bewaren, het sorteeren
enz., doch hiermede hebben wij nog wel eenige
weken den tijd.
S.
V.
,,Ik zal FWIip een» allee vragen van Robert Stone en
het u dan vertellen, als u op bezoek komt. Geeft u in-
tusschen mies Gray den raad, dat zy van hem ziet af
te komen. Uit principe bemoei ik mij nooit met ander
mans zaken, maar nu moet het toch wel. U is beiden
veel te lief en te aardig om beetgenomen te worden
door zoo'n man!"
Nu was Joyce nog ééns zoo vast besloten, dat zy zelve
nooit naar de pastorie zou gaan en dat ze ook zou doen
al wat in haar vermogen was, om Felicity daarvan terug
te hoifden.
En tot haar niet geringe verrassing verklaarde die
later dan ook, dat zy in het minst geen plan had, Mrs.
Warrender een tegenbezoek te brengen. De wandeling
daarheen was haar te ver en ze verlangde volstrekt niet
naar nieuwe kennissen; zy was volkomen tevreden, met
wat zy had.
Dit klonk zoo bevreemdend van Felioity. dat Joyce
zich nu weer ontsteld ging afvragen of ze eigenlijk niet
zedelijk verplicht was, het vriendinnetje juist aan te zet
ten, om te gaan; dus deed zy al haar best, de bezoek
ster zoo levendig mogelijk te beschrijven, in de hoop, dat
Felicity dan toch wel zóó zeer zou gaan belangstellen
in het wereldsche vrouwtje, dat zy er eenige vermoeiie-
nis voor zou trotseeren. Maar Felicity blééf by haar
uitspraak; Joyce kon voor haar part gaan, ze zou haar
niet tegenhouden, maar zijzelve zag af van de eer van
de ontmoeting.
Daar haar geweten haar echter niet met rust liet, raap
te zy een oogenblik daarna allen moed bijeen en vertelde
Felicity althans iets, van wat Mrs. Warrender gezegd
had.
Het vri end in netje barstte in lachen uit en wilde niets
hooren van Mr. Robert.
„Wees toch niet zoo dwaas, Joyce. Je kijkt zoo tra
gisch. of hy een moord had begaan. Hy is een goed
mensch, braaf en eerlijk en ridderlijk en het kan mU
niets schelen, wat er ook van hem gezegd wordt. En als
ik er zoo over denk, dan hoef jy er Je in het geheel niets
van aan te trekken, want jou deert het allerminst."
Dit was waar, al klonk het dan ook niet zoo vriende
lijk. en Joyce moest er wel in berusten. Ze hoopte van
harte, dat Felicity er niet op zou terugkomen, maar toen
ze dienzelfden avond nog voor het open venster zaten,
riep zy Robert Stone toe, die juist naar huis zou gaan:
,Mr. Robert komt u u eens verantwoorden! Joyce
tricht mij tegen u op te zetten. Ze heeft vanmiddag ver
schrikkelijke dingen van u gehoord!"
Hy ging staan, met de armen gevouwen op de venster
bank en keek, over Felicity heen, naar het schichtige,
zich terugtrekkende figuurtje van Joyce. Duister als hot
Jonge menschen, die naar de verwezel yking
van hun jeugddroom streven en naar Bcr-
lyn trekken, maar veelal bedrogen uitkomen.
Het eind is de zelfmoordstatistiek.
„Parijs", zoo schreef onlangs vandaar de correspondent
van N.R.Ct., „biyft de vuurtoren, waartegen zich de jon
ge vogels komen doodvliegen." Berlijn is ook zoo'n vuur
toren, al reiken zijn stralen niet zoover en al is do ver
zameling doode vogels aan zijn voet niet zoo bont Het
getal jongelui met wereldveroverende aspiraties (can-
didaat doode vogels) schijnt toe te nemen. Ook een be
scheiden en „gewoon" baantje te vinden is' moeiiyk ge
worden. De gewone weg voor het ontluikende jonge ge
nie: zich „voorloopig" tevreden te stellen met een „or
dinaire" betrekking, en dan achter de schrijfmachine
te merken hoe moeilijk het is een eenvoudige taak in
het maatschappyiyk samenstel behoorlyk te verrichten
dien weg vinden de meeste jongelui tegenwoordig
versperd. De in jeugdig optimisme slechts lauw begeer
de plaats ie bezet en er zyn honderden sollicitanten.
Waar de gelegenheid tot ontnuchtering ontbreekt, biyft
alleen, het ongewone, het bovenmatige over, niet om te
bereiken, maar om te begeeren. Hoe geringer de moge-
ïykheden van vervulling, des te mateloozer de plannen
en verwachtingen. De jonge manen het jonge meisje,
die geen plaats meer achter de lessenaar op het bank
kantoor kunnen vinden, streven dan maar uitsluitend
naar de verwezenlijking van hun jeugddroom der we
reldberoemdheid en trekken diensvolgens naar Berlijn,
want in Perleberg, Vietz en Alt-Wustermark wordt bij
gebrek aan ruimte het ongewone nu eenmaal minder
gewaardeerd. Zij vermeerderen het leger van degenen,
die de avonden by één kop zwarte koffie in de kunste-
naarscafé's doorbrengen en de achterstallige kamerhuur
op den duur slechts gedeeltelyk cunnen converteeren In
rentelooze voorschotten op oneindigen termijn, hun door
nuchterder te Berlyn wonende Heimatgenoss" of land-
genooten verstrekt
Als die bron verdroogt, als het groote geluk, de „ont
dekking" als groot man dóór een groot man, het „we
reldengagement" als variété- of film-artist tallooze
malen byna maar telkens toch het niets bereikt Is, als
een degeneratieproces middelerwyi het aanschijn heeft
gegeven aan een kruising van een genie en een
kwartjesvinder, dap zyn het alleen nog maar de bof
fers die een bezigheid vinden waar ze thuis niet van
hadden gedroomd: beroepscavalier in een danslokaal,
bar-mlxer, bordenwasscher, taxi-chauffeur, portier. Het
zijn de allergelukkigsten. die als gecamoufleerd verlo
ren zoon den weg naar huis terug kunnen vinden.
Maar juist onder hen, wien vooroordeel en valsche
was, kon hy de droefheid zien op haar gezichtje en kalm
antwoordde hy:
„Ik geloof, dat ik mijzelven maar dadelijk schuldig aal
bekennen, waardoor ik dan miss Hamilton metoen de
moeite bespaar, om in herhaling te vervallen van het
opnoemen van mijn zonden. Want dit zou u zeker niet
aangenaam zijn, is het wel?"
Joyoe schudde het hoofd. Neen, daar zou zy ook nooit
toe te bewegen zyn geweest, dacht zy, wat Felicity nu
ook gezegd moge hebben!
Felicity vertelde hem nu, wie Joyce dien middag op
bezoek had gehad en Het het voorkomen, of miss Hamil-
ton dan wel zeer ontsteld was geweest door haar in
sinuaties.
„Het klinkt zoo wel wat vaag, miss Felicity Misschien
dat mijn ergste misdryf daarin bestaat, dat ik niet naar
de kerk ga?"
„Nu, ik heb het recht niet, u dit kwalyk te nemen,"
lachte Felioity, „want ik ben zelve nog niet naar de
kerk geweest, sinds wy hier waren en dit wel deels, om
dat er niemand is, die mij zou zien en ook niemand, die
de moeite waard is om gezien te worden. Dus dit kan
ik zoo erg niet van u vinden!"
„Neen, en dan komt er nog by. dat ik wel naar de
kerk ga, maar niet in Stanton. Uw oom ging altijd naar
Blytheby. Dat is wat verder, maar het kerkje is zoo al
lerliefst gelegen; dus ga ik altijd daarheen."
Dit zeggende nam hy de petaf en ging, en Felicity
kwam ook niet meer terug op dit onderwerp. Gedurende
den maaltijd was zy zelfs zóó stil. dat Eliza van tijd
tot tijd eens bezorgd naar haar keek.
Dien nacht kon Joyce niet slapen. Ze lag met wyd-
open oogen, had de klok nu al twee hooren slaan en nog
had zij geen oog gesloten. Helder viel het maanlicht
binnen, maar ze zou nog liever hebben gehad, dat het
pikdonker was geweest. Ieder geritsel deed haar schrik
ken en men kon er juist zooveel geluiden vernemen,
want ieder oogenblik liep er een mu-o tusschen de zol
dering, of achter het beschot, terwyi er ook telkens een
vogel wat van plaats veranderde in het klimop, waar
door het venster aan alle kanten ingesloten was.
Eindeiyk kon zy het in bed niet langer uithouden en
ging eens aan het venster kijken. Het kalmeerde haar
wat, als zy daar in de verte de rustieke bank zag en
de rozenstruiken, waartusschen Robert Stone en zy zoo
gezellig samen konden praten.
„Had ik maar een boek meegenomen, dan zou ik in
bed, by de kaars, wat gaan ziten lezen. Maar ik durf
er beneden geen te halen."
Ze keek de kamer rond en daar, op het schryfbureau
van Mr. C&rleton, ontdekte zy den grooten huisbijbel.
vindl-je ïovertireven.
Maar zonder m'n pijpje _DRAGON:5fxxj.
zou in niel Kunnen leven.
PUQE VlDöINlA 5HA6
l»CTVM* *ONS
hiioaouim mtv*
fiirno tn 6ei/o/o
Voor pijp (o ciqartt
schaamte den terugkeer naar het ouderiyk huis b^
lemmeren, worden ook zij gevonden, by wie de na
werking van een goede opvoeding zich het sterkst
verzet tegen compromissen met het eergevoel en de
wanhoop het diepst is, als een eenmaal aangegaan com
promis toch tot niets dan een nieuwe teleurstelling
biykt te hebben geleid. Van wolken aard deze com
promissen by het vrouwelijk geslacht kunnen zijn,
spreekt van zelf. Zoo gaan de besten het eerst te
gronde. Het eind is de zelfmoord-statistiek. De cijfers
zijn nog niet bijgewerkt en moeten in de laatste jaren
nog gestegen zyn. maar voor 1929 zeggen ze al ge
noeg. In heel Duitschland is het zelfmoordpercentage
al hoog. Terwyi in Groot-Brltannië op 100.000 menschen
12, in de Vereenigde Staten 13 een einde aan hun leven
maakten, was voor het Duitsche rijk dit getal 39, dat
beteekent dat in het jaar 1929 gemiddeld per dag in
Duitschland 44 menschen door zelfmoord het leven lie
ten. (16.036 in het heele jaar 1928). Beriyn komt dan
nog weer niet onbelangrijk boven het Duitsche gemid
delde: dat is de attractie van het vuurtorenlicht.
prijzen ook iets minder. Schrammen evenzoo. hande!
schappy van Landbouw, den R.K. Dlocesanen Land- en
Tulnbouwbond en de Ver. tot Ontwikkeling van den
Landbouw in Hollands Noorderkwartier, zet de werk
zaamheden van de Melkcommissie van laatstgenoemd®
vcreeniging voort. Zy heeft zich aldus geconstitueerd:'
Fr. Groot. Hoorn, Voorziter; J. J. van Schie, Haarlem,
Noord, ondervoorzitter; Dr. L. T. C. Schey, Hoorn, secr.-
penn.; J. Kamp. Berkhout, Jos. Sherps, Hem; K. Koster
Midwoud, C. Pijper, Hoorn, leden.
Het eerste werk der Commissie is het houden van een
centralen cursus voor voormelkers. Deze zal worden
gehouden op de boerderij van den cursusleider, den
heer Daan Kaan te Wleringerwaard. De leerlingen
ontvangen 4 malen een practlsche les. Elke les wordt
gegeven gedurende een avondmelktjjd en den daarop-
volgenden morgenmelktyd. Tusschen 2 lessen ligt 'n tijd,
voldoende voor oefening. Verder zyn er een paar theo
retische lessen, welke de Rykszulvelconsulent ln zyn
laboratorium te Hoorn geeft Voor verafwonenden la er
gelegenheid te Wieringerwaard te overnachten op kos
ten van do Commissie. Ook zal een gedeelto van het
reisgeld worden vergoed. Het cursusgeld bedraagt f15.
Om tot den cursus te worden toegelaten moet men
reeds behoorlyk kunnen melken en naar het oordeel
der Commissie geschiktheid bezitten om als gediplo
meerd voormclker plaatseiyke melk cursussen te kun
nen leiden. Verder moet men geregeld 2 maal daags
melken. De Commissie behoudt zich het recht voor om
by de toelating der leerlingen rekening te houden met
de behoefte aan voormelkers ln verschillende deelen
der provincie.
Belanghebbenden kunnen inlichtingen verkrijgen bij
den Secretaris Dr. L. T. C. Schey te Hoorn. Aangif
ten aan hetzelfde adres en zoo spoedig mogeiyk.
Met een zucht van verlichting nam ze het zware boek
van z*n plaats, ging zóó in bed, stak de kaars aan eu
sloeg vol eerbied den Bybel open. Daar, op het schut-
bald, stonden verscheidene namen met datums en uit
de oudste daarvan maakte zy op, dat het boek al moest
behoord hebben aan den overgrootvader van Mr. Car-
leton.
Er lagen hier en daAr bladwijzers in en enkele ge
droogde rozen- en tulpenboombladeren. Ineens viel er
een half velletje briefpapier uit, waarop met potlood
duideiyk geschreven was biykbaar een deel van een
brief, ofschoon er geen begin cn geen onderteekening
aan was. In tegenstelling met de andere dingen, die in
den bybel lagen, leek dit halve velletje nog volstrekt
niet zoo oud zyn. Joyce nam het op en las:
„...om hier te komen en een nieuw testament te
maken. Het oude heb ik verbrand. Ik heb my zeer
bedrogen in Robert Stone en kan hem niet langer
vertrouwen. De geruchten, die u gehoord heeft, wa
ren Juist; ik heb er do bewijzen van in handen. Niet
alleen heeft hij my persoonlijk, maar hy heeft ook
anderen in mijn naam bedrogen. Dit kan ik hem
niet vergeven. Ook zyn my van de week nog andere
dingen ter oore gekomen, die ik u vertellen zal ,al«
ik u spreek. Laat my weten, wanneer..."
Dit was allee. Een brokstuk dus, maar de zin er van
was duidelijk, althans voor haar. Het was het hand
schrift van een ouden man. Waarschijnlijk had de heer
Carleton dit kladje van een brief aan zyn zaakwaarne
mer geschreven, op een nacht, dat hy niet had kunnen
slapen en de helft daarvan was bij ongeluk in zijn bybel
blijven liggen.
Joyce legde het boek aan het voeteneinde en ging zel
ve weer onder do deken liggen, terwijl ze het briefj®
ineengefrommeld in de hand hield.
Ze zou nog Robert Stone vertrouwen; nog in hem ge-
looven, sprak ze opgewonden tot zlchzelve; maar het
as hard!
Wat had hy ook weer gezegd: „Ik geloof, dat u door
alles heen iemand zult biyven vertrouwen, al had hy
ook nog zoo zee: den schyn tegen!"
En dit zou zij ook doen.
Uitgeput van al die aandoeningen, viel zy eindeiyk in
een onrustigen sluimer, om toch ook weer heel vroeg
wakker te worden en op het gewone uur beneden to
zijn.
Geen enkelen keer gedurende de volgende paar dagen
ontmoette Joyce Robert Stone van aangezcht tot aan-