SchagerCourant Iets over het rooien van tulpen DE RENTMEESTER. Derde Blad. De gevaarlijke wereldstad. PRIMA ZUIVERE KRISTAL STIJFSEL DRAGON' NoordhoIIandsche Melkcommissie. Zaterdag 30 Mei 1931. 74ste Jaargang. No. 8873 Alvorens over bovenstaand onderwerp iets mede te deelen, moet eerst nog eens even de aandacht ge vestigd worden op het navolgende. In een der vorige artikelen onder „Boerderij en Veehouderij" in de Schager Courant, schreven we over het „vuur" als een besmettelijke ziekte bij de tulpen, die geduren de den groeitijd van de eene plant op den anderen kan overgaan, terwijl het zwamweefsel na aantasting van bladen en stengels ook in de bollen kan over gaan, welke bollen dan het volgend jaar de „stekers" opleveren. Toch zeker wel een zeer gevaarlijke ziek te, waartegen iedere bollenkweeker altijd en altijd weer ten strijde moét trekken. En toch, hoe noncha lant springen sommigen met deze ziekte nog om. De zer dagen zagen wij in een gebied, waar reeds eerder een zekere cultuur gestadig mislukt, doordat men aan de ziekten niet voldoende aandacht heeft besteed, af gesneden bloemen van tulpen zoo maar aan de kan ten der akkers neergegooid; anderen weer meenden ze te moeten deponeerqn in de omringende slooten. Kijk, door zoo te werken, haalt men deze gevaarlijke ziekte op het land en in zijn gewas, en als dan later alles „vervuurt" is, en ook deze heet weer mislukt, is Leiden weer in last Deze tulpentelers in den dop moesten zich eens gaan vergewissen hoe men in de bollenstreken alle bloemen angstvallig van den akker afhaalt en hoe men daar deze bloemen op een vaste plaats vernietigt, zoodat zij geen schade kunnen be rokkenen aan het te veld staande gewas; want de bloemen toch zijn vaak het eerst bezet met de zoo ge vreesde sporen dezer ziekte. Aan de wijze waarop en kele bedrijfshandelingen worden verricht kan men zoo gemakkelijk afleiden of men met een vakman- kweeker te doen heeft, of dat de cultuur beoefend wordt door z.g. „gelegenheidskweekers". Laat men toch oppassen, juist in deze moeilijke tijden, dat al leen prima gezond plantgoed wordt verkregen. Daar in ligt eigen voordeel opgesloten en houdt men de bol lenteelt in zijn geheel op peil. Doch elke onverschillig heid of nonchalance bij de cultuur moet dan plaats maken voor pijnlijke zorgzaamheid voor het gewas, welke zorg steunen moet op voldoende vakkennis. En deze vakkennis van de bollencultuur is zeker moei lijker dan die van elke ander gewas, dat door land- of tuinbouwer wordt geteeld. Na deze ontboezeming •keeren we tot ons eigenlijke onderwerp terug. De bloemen van alle variëteiten zijn nu zoo goed als verwijderd. Het gewas groeit nog wat door en hoe langer in 't algemeen de partij groen staat, hoe be ter. Partijen die vroeg dood zijn, geven vaak een slecht beschot. Toch moet men zich ook altijd niet verheugen in het feit dat de tulpen erg lang blijven doorgroeien. Bij dergelijke partijen toch heeft men dikwijls het z.g.n. verkalkingsverschijnse 1 zien optreden. Vaak heeft men gedacht dat overmaat van voedsel de directe oorzaak dezer ziekte zou zijn, •doch met besliste zekerheid valt dit niet te consta- teeren. Bij een slecht gewas heeft men het verkal kingsverschijnsel der bollen nog nooit waargenomen, en daarom legt men verband tusschen de vruchtbaar heid van den bodem en deze ziekte. Het verschijnsel treedt ook wel op als bollen tijdens vochtige en kou de zomers lang in het leven blijven. Op het oog is er aan een verkalkte bol weinig te zien, doch als men op de bruine huid drukt van zoo'n exemplaar, knapt deze en springt soms geheel stuk. Bij nadere beschouwing lijkt het alsof de huid veel te ruim is, hetgeen inderdaad het geval is. Verwijdert men de huid, dan vertoonen de buitenste witte vlee- zige schubben loodkleurige blauwe vlekken, grooter of kleiner, lichter of donkerder van tint naar de mate van aantasting. Die plekken zijn ook eenigszins inge zonken, vandaar het knappen van de bruine huid, als wij er eventjes tegen aan drukken. Op de loodkleurige blauwe plaatsen is het schub- weefsel niet taai en vleezig, doch broos en droog en vrij hard. Sommige exemplaren worden zelfs steen hard en anderen weer verkalken tot poeder. Soms bepaalt de aantasting zich alleen maar tot de buiten ste vleezige schub. Dergelijke bollen komen nog wel op als zij worden geplant, doch zij geven een armoe dig plantje, dat wel niet dood gaat, doch aangetaste exemplaren geven toch in eenige jaren een zeer be scheiden beschot. Niet alle variëteiten hebben ook weer evenveel hinder van het verschijnsel. Variëtei ten waarbij men het verschijnsel dikwijls heeft zien optreden zijn o.a. Gele Prins, Murillo, Pink Beauty, Witte Valk, La Precieuse. Doch ondanks de mogelijk heid van het optreden van het verkalkingsverschijn sel, is de ontwikkeling van lang groen blijvende par tijen, toch veelal de meest voordeeligste. Rooit men FEUILLETON Naar het Engelsch. „Neen, mijn vriendin, misa Gray, is heel mooi.'* „Hm. u Is anders ook niet onaardig! Doet zij óók haar best, om goed te zijn. Maar wie zorgt voor u beiden en wie drijft de boerderij „Nu nog zoo lang Mr. Stone. De oom van miss Gray..." Mrs. Warrender zat nu recht overeind met een uit drukking van zoo groote ontsteltenis op het gelaat, dat Joyce niet voortging met spreken. „Robert Stone?. O, maar, lieve kind, die moeten jul lie niet hebben. Ik dacht dat hij al weg was." „Hy was weg, toen wij paa kwamen. Maar hij is te ruggekomen en miss Gray was heel blij, dat zij ten minste iemand had, die wist, wat er gedaan moest wor den. Wij mogen hem graag Wat heeft u tegen hem, mrs. Warrender?" „Ik?... Persoonlijk niets. Maar hy moet toch iets heel leelijks gedaan hebben. Wat, dat ben ik vergeten, maar van het voorjaar is er heel wat over te doen ge weest. En miss Gray moet zien, dat zij zoo gauw mogelijk van hem af komt. Haar oom had alle vertrouwen in hem verloren." Joyoe was blij, dat er tenminste gedurende de reet van het bezoek van mrs. Warrender niet meer gesproken w*erd over Robert Stone en hetgeen hij dan misdreven mocht hebben. Want de wereldsche dame wist nog heel wat te vertellen van haar bultenlandsche reizen. Ze scheen dan wel overal geweest te zijn, had den winter doorgebracht in Egypte, de lente in de Riviera en was nu zoo juist teruggekeerd van een uitstapje naar Parijs. „U en miss Gray kon- mij toch ook opzoeken, niet waar?" vroeg zij, toen Joyce haar ten slotte uitgeleide deed tot aan het hek. „De pastorie is aardig gelegen, dat zult u eens zien. Ik heb al zoo dikwijls tegen Phi lip gezegd: het zou er nog wel uit te houden zijn. als de tnenschen hier niet zoo onbeschaafd en ongemanierd waren. En dan de kinderen!... Die staren je aan, of je een wi'd dier bent!" Dit zeggende nam zy de teugels over van den minia- tui*-gmom en fluisterde Joyco in: de bollen te vroeg, dan verliest men beslist inge- wicht en bolgrootte. Wanneer is nu de meest geschikte tijd van rooien aangebroken? In het algemeen zou men daarop kun nen antwoorden, dat dit tijdstip is aangebroken als de bollen een zoodanige rijpheid hebben gekregen, dat ze voor den handel geschikt zijn. Dikwijls is het doodgaan of het afsterven van het kruid voor het beoordeelen der rijpheid nog geen betrouwbare maatstaf. Beter kan men de rijpheid beoordeelen aan de kleur van den bolrok. Bij tulpen trekt men bij de bepaling der rijpheid dikwijls aan den ver droogden stengel. Laat deze bij de geringste trek king los, dan zijn de bollen doorgaans voldoende rijp, om gerooid te worden. Daarbij haalt men dan ook wel een paar bollen uit den grond, om al naai de kleur van de huid, tot rooien over te gaan of daarmede nog wat te wachten. Het is van groote be- teekenis om het tijdstip van rooien zoo juist moge lijk te kiezen. Onrijp gerooide bollen krijgen later een te lichte bolkleur, waardoor zij geringe handels waarde hebben. Men ziet in den handel niet gaarne lichtgekleurde bollen, omdat dit een teeken is, dat de bollen te vroeg gerooid kunnen zijn en daardoor over het algemeen minder geschikt zijn bevonden voor het in bloem trekken, Men wachte zich evenwel ook voor het andere uiterste, nl. om de bollen te laat te rooien, omdat' daardoor dc bruine huid te teer wordt en van den bol losraakt, waardoor de bol len vrijwel onverkoopbaar zijn, omdat dergelijke bollen uiterst gevoelig zijn geworden voor kneuzin gen. Nu wij het toch over de bruine huid van den bol hebben, is het hier de beste plaats even vast te leggen dat er variëteiten zijn met een wat men noemt teere huid en variëteiten met een taaie huid. Een goede cultuurmaatregel is nu om bollen met een teere huid het eerst te rooien. Daartoe behooren bijv. La Reine, Cour onne dOr en Hobbema. Een zeer stevige huid hebben weer Gele Prins en Grand Duc. In het algemeen hebben bollen met een stevige huid een voorsprong bij den handel, omdat deze bollen een veel fraaier uiterlijk hebben, maar ook omdat zij beter vervoerd kunnen worden zonder bescha digingen. Bollen hiet een zeer taaie huid laat men wcleens overrijp worden in den grond, omdat de bolhuid daardoor teerder wordt. Bij uitplanting in het na jaar kunnen de wortels dan beter door de bolhuid naar buiten treden. Neemt men deze voorzorgsmaat regel niet, dan kan het gebeuren dat de wortels niet door den bolhuid kunnen breken, doch tusschen de bruine huid en de vleezige schubben bij den boltop naar buiten komen. Dergelijke bollen ontwikkelen zich nog wel, hoewel erg langzaam, doch vrij spoe dig komen ze bij de anderen ten achter en na eeni- gen tijd blijkt de geheele plant waardeloos te zijn, aangezien de bollen niet voldoende in het bezit zijn van wortels om voedsel op te nemen. Is eenmaal tot rooien besloten, dan wordt het veld geschoffeld en het oude loof bijeen gebracht en ver brandtIn het groot geschiedt het rooien meestal door groepen arbeiders, welke onder toezicht wer ken van een voorman. In den regel worden de bol len met de hand uit den grond gehaald, tenminste op zandgronden, doch" voor het ï-oolen op kleigrond is een kleine spade zeker noodig, om dit werkje" klaar te spelen. De rooiers tverpen de bollen in bak ken of kleine mandjes, welke de voorman leegwerpt op een zeef. Hij zeeft de gerooide bollen, waardoor ze ecnigermate van gronddeeltjes worden ontdaan, terwijl hij zieke en abnormale bollen al reeds direct verwijdert. De gezeefde bollen stort hij in manden, welke door hem van een bepaald herkenningsteeken worden voorzien. Gaat het tijdens het rooien regenen, dan moeten de gerooide bollen direct met een zeil worden afgedekt. Steeds moet men er op uit zijn om de bollen zoo droog mogelijk in de schuur te bren gen. In den loop van den dag worden de gerooide bollen onder dak gebracht. Steeds heeft men zorg te dragen, dat alle gerooide bollen van één dag, denzelfden dag worden binnen gebracht. Kan dat door omstandigheden niet, dan plaatst men alle ge rooide bollen, die in manden klaar staan, bijeen, terwijl ze voldoende moeten worden afgedekt tegen regen en dauw. In de schuren worden de tulpen op z.g. stellingen uitgestort. In geen geval legge men deze pas ge rooide tulpen te dik, vooral niet ietwat natte en on der geen omstandigheden mogen eenigszins vochtige tulpen te snel opdrogen. Ze mogen ook niet op den tocht liggen, terwijl de zon ze evenmin beschijnen mag. Houdt men zich daar niet stipt aan, dan krij gen de bollen windscheuren. De huid barst daar door, waardoor de bol ook weer in waarde vermin dert. Uit zichzelf kan een bol ook wel groeischeu- ren vertoonen; dit zijn horizontale scheuren, welke door krachtigen groei ontstaan. De huid blijft dan evenwel nog wel wat op de schub zitten, zoodat groeischeuren niet zoo schadelijk zijn als wind scheuren. Hiermede willen wij ditmaal ons artikeltje be ëindigen. Er is over de bollenteelt zoo enorm veel te vertellen. Een volgende maal stellen wij ons voor iets mede te deelen over het bewaren, het sorteeren enz., doch hiermede hebben wij nog wel eenige weken den tijd. S. V. ,,Ik zal FWIip een» allee vragen van Robert Stone en het u dan vertellen, als u op bezoek komt. Geeft u in- tusschen mies Gray den raad, dat zy van hem ziet af te komen. Uit principe bemoei ik mij nooit met ander mans zaken, maar nu moet het toch wel. U is beiden veel te lief en te aardig om beetgenomen te worden door zoo'n man!" Nu was Joyce nog ééns zoo vast besloten, dat zy zelve nooit naar de pastorie zou gaan en dat ze ook zou doen al wat in haar vermogen was, om Felicity daarvan terug te hoifden. En tot haar niet geringe verrassing verklaarde die later dan ook, dat zy in het minst geen plan had, Mrs. Warrender een tegenbezoek te brengen. De wandeling daarheen was haar te ver en ze verlangde volstrekt niet naar nieuwe kennissen; zy was volkomen tevreden, met wat zy had. Dit klonk zoo bevreemdend van Felioity. dat Joyce zich nu weer ontsteld ging afvragen of ze eigenlijk niet zedelijk verplicht was, het vriendinnetje juist aan te zet ten, om te gaan; dus deed zy al haar best, de bezoek ster zoo levendig mogelijk te beschrijven, in de hoop, dat Felicity dan toch wel zóó zeer zou gaan belangstellen in het wereldsche vrouwtje, dat zy er eenige vermoeiie- nis voor zou trotseeren. Maar Felicity blééf by haar uitspraak; Joyce kon voor haar part gaan, ze zou haar niet tegenhouden, maar zijzelve zag af van de eer van de ontmoeting. Daar haar geweten haar echter niet met rust liet, raap te zy een oogenblik daarna allen moed bijeen en vertelde Felicity althans iets, van wat Mrs. Warrender gezegd had. Het vri end in netje barstte in lachen uit en wilde niets hooren van Mr. Robert. „Wees toch niet zoo dwaas, Joyce. Je kijkt zoo tra gisch. of hy een moord had begaan. Hy is een goed mensch, braaf en eerlijk en ridderlijk en het kan mU niets schelen, wat er ook van hem gezegd wordt. En als ik er zoo over denk, dan hoef jy er Je in het geheel niets van aan te trekken, want jou deert het allerminst." Dit was waar, al klonk het dan ook niet zoo vriende lijk. en Joyce moest er wel in berusten. Ze hoopte van harte, dat Felicity er niet op zou terugkomen, maar toen ze dienzelfden avond nog voor het open venster zaten, riep zy Robert Stone toe, die juist naar huis zou gaan: ,Mr. Robert komt u u eens verantwoorden! Joyce tricht mij tegen u op te zetten. Ze heeft vanmiddag ver schrikkelijke dingen van u gehoord!" Hy ging staan, met de armen gevouwen op de venster bank en keek, over Felicity heen, naar het schichtige, zich terugtrekkende figuurtje van Joyce. Duister als hot Jonge menschen, die naar de verwezel yking van hun jeugddroom streven en naar Bcr- lyn trekken, maar veelal bedrogen uitkomen. Het eind is de zelfmoordstatistiek. „Parijs", zoo schreef onlangs vandaar de correspondent van N.R.Ct., „biyft de vuurtoren, waartegen zich de jon ge vogels komen doodvliegen." Berlijn is ook zoo'n vuur toren, al reiken zijn stralen niet zoover en al is do ver zameling doode vogels aan zijn voet niet zoo bont Het getal jongelui met wereldveroverende aspiraties (can- didaat doode vogels) schijnt toe te nemen. Ook een be scheiden en „gewoon" baantje te vinden is' moeiiyk ge worden. De gewone weg voor het ontluikende jonge ge nie: zich „voorloopig" tevreden te stellen met een „or dinaire" betrekking, en dan achter de schrijfmachine te merken hoe moeilijk het is een eenvoudige taak in het maatschappyiyk samenstel behoorlyk te verrichten dien weg vinden de meeste jongelui tegenwoordig versperd. De in jeugdig optimisme slechts lauw begeer de plaats ie bezet en er zyn honderden sollicitanten. Waar de gelegenheid tot ontnuchtering ontbreekt, biyft alleen, het ongewone, het bovenmatige over, niet om te bereiken, maar om te begeeren. Hoe geringer de moge- ïykheden van vervulling, des te mateloozer de plannen en verwachtingen. De jonge manen het jonge meisje, die geen plaats meer achter de lessenaar op het bank kantoor kunnen vinden, streven dan maar uitsluitend naar de verwezenlijking van hun jeugddroom der we reldberoemdheid en trekken diensvolgens naar Berlijn, want in Perleberg, Vietz en Alt-Wustermark wordt bij gebrek aan ruimte het ongewone nu eenmaal minder gewaardeerd. Zij vermeerderen het leger van degenen, die de avonden by één kop zwarte koffie in de kunste- naarscafé's doorbrengen en de achterstallige kamerhuur op den duur slechts gedeeltelyk cunnen converteeren In rentelooze voorschotten op oneindigen termijn, hun door nuchterder te Berlyn wonende Heimatgenoss" of land- genooten verstrekt Als die bron verdroogt, als het groote geluk, de „ont dekking" als groot man dóór een groot man, het „we reldengagement" als variété- of film-artist tallooze malen byna maar telkens toch het niets bereikt Is, als een degeneratieproces middelerwyi het aanschijn heeft gegeven aan een kruising van een genie en een kwartjesvinder, dap zyn het alleen nog maar de bof fers die een bezigheid vinden waar ze thuis niet van hadden gedroomd: beroepscavalier in een danslokaal, bar-mlxer, bordenwasscher, taxi-chauffeur, portier. Het zijn de allergelukkigsten. die als gecamoufleerd verlo ren zoon den weg naar huis terug kunnen vinden. Maar juist onder hen, wien vooroordeel en valsche was, kon hy de droefheid zien op haar gezichtje en kalm antwoordde hy: „Ik geloof, dat ik mijzelven maar dadelijk schuldig aal bekennen, waardoor ik dan miss Hamilton metoen de moeite bespaar, om in herhaling te vervallen van het opnoemen van mijn zonden. Want dit zou u zeker niet aangenaam zijn, is het wel?" Joyoe schudde het hoofd. Neen, daar zou zy ook nooit toe te bewegen zyn geweest, dacht zy, wat Felicity nu ook gezegd moge hebben! Felicity vertelde hem nu, wie Joyce dien middag op bezoek had gehad en Het het voorkomen, of miss Hamil- ton dan wel zeer ontsteld was geweest door haar in sinuaties. „Het klinkt zoo wel wat vaag, miss Felicity Misschien dat mijn ergste misdryf daarin bestaat, dat ik niet naar de kerk ga?" „Nu, ik heb het recht niet, u dit kwalyk te nemen," lachte Felioity, „want ik ben zelve nog niet naar de kerk geweest, sinds wy hier waren en dit wel deels, om dat er niemand is, die mij zou zien en ook niemand, die de moeite waard is om gezien te worden. Dus dit kan ik zoo erg niet van u vinden!" „Neen, en dan komt er nog by. dat ik wel naar de kerk ga, maar niet in Stanton. Uw oom ging altijd naar Blytheby. Dat is wat verder, maar het kerkje is zoo al lerliefst gelegen; dus ga ik altijd daarheen." Dit zeggende nam hy de petaf en ging, en Felicity kwam ook niet meer terug op dit onderwerp. Gedurende den maaltijd was zy zelfs zóó stil. dat Eliza van tijd tot tijd eens bezorgd naar haar keek. Dien nacht kon Joyce niet slapen. Ze lag met wyd- open oogen, had de klok nu al twee hooren slaan en nog had zij geen oog gesloten. Helder viel het maanlicht binnen, maar ze zou nog liever hebben gehad, dat het pikdonker was geweest. Ieder geritsel deed haar schrik ken en men kon er juist zooveel geluiden vernemen, want ieder oogenblik liep er een mu-o tusschen de zol dering, of achter het beschot, terwyi er ook telkens een vogel wat van plaats veranderde in het klimop, waar door het venster aan alle kanten ingesloten was. Eindeiyk kon zy het in bed niet langer uithouden en ging eens aan het venster kijken. Het kalmeerde haar wat, als zy daar in de verte de rustieke bank zag en de rozenstruiken, waartusschen Robert Stone en zy zoo gezellig samen konden praten. „Had ik maar een boek meegenomen, dan zou ik in bed, by de kaars, wat gaan ziten lezen. Maar ik durf er beneden geen te halen." Ze keek de kamer rond en daar, op het schryfbureau van Mr. C&rleton, ontdekte zy den grooten huisbijbel. vindl-je ïovertireven. Maar zonder m'n pijpje _DRAGON:5fxxj. zou in niel Kunnen leven. PUQE VlDöINlA 5HA6 l»CTVM* *ONS hiioaouim mtv* fiirno tn 6ei/o/o Voor pijp (o ciqartt schaamte den terugkeer naar het ouderiyk huis b^ lemmeren, worden ook zij gevonden, by wie de na werking van een goede opvoeding zich het sterkst verzet tegen compromissen met het eergevoel en de wanhoop het diepst is, als een eenmaal aangegaan com promis toch tot niets dan een nieuwe teleurstelling biykt te hebben geleid. Van wolken aard deze com promissen by het vrouwelijk geslacht kunnen zijn, spreekt van zelf. Zoo gaan de besten het eerst te gronde. Het eind is de zelfmoord-statistiek. De cijfers zijn nog niet bijgewerkt en moeten in de laatste jaren nog gestegen zyn. maar voor 1929 zeggen ze al ge noeg. In heel Duitschland is het zelfmoordpercentage al hoog. Terwyi in Groot-Brltannië op 100.000 menschen 12, in de Vereenigde Staten 13 een einde aan hun leven maakten, was voor het Duitsche rijk dit getal 39, dat beteekent dat in het jaar 1929 gemiddeld per dag in Duitschland 44 menschen door zelfmoord het leven lie ten. (16.036 in het heele jaar 1928). Beriyn komt dan nog weer niet onbelangrijk boven het Duitsche gemid delde: dat is de attractie van het vuurtorenlicht. prijzen ook iets minder. Schrammen evenzoo. hande! schappy van Landbouw, den R.K. Dlocesanen Land- en Tulnbouwbond en de Ver. tot Ontwikkeling van den Landbouw in Hollands Noorderkwartier, zet de werk zaamheden van de Melkcommissie van laatstgenoemd® vcreeniging voort. Zy heeft zich aldus geconstitueerd:' Fr. Groot. Hoorn, Voorziter; J. J. van Schie, Haarlem, Noord, ondervoorzitter; Dr. L. T. C. Schey, Hoorn, secr.- penn.; J. Kamp. Berkhout, Jos. Sherps, Hem; K. Koster Midwoud, C. Pijper, Hoorn, leden. Het eerste werk der Commissie is het houden van een centralen cursus voor voormelkers. Deze zal worden gehouden op de boerderij van den cursusleider, den heer Daan Kaan te Wleringerwaard. De leerlingen ontvangen 4 malen een practlsche les. Elke les wordt gegeven gedurende een avondmelktjjd en den daarop- volgenden morgenmelktyd. Tusschen 2 lessen ligt 'n tijd, voldoende voor oefening. Verder zyn er een paar theo retische lessen, welke de Rykszulvelconsulent ln zyn laboratorium te Hoorn geeft Voor verafwonenden la er gelegenheid te Wieringerwaard te overnachten op kos ten van do Commissie. Ook zal een gedeelto van het reisgeld worden vergoed. Het cursusgeld bedraagt f15. Om tot den cursus te worden toegelaten moet men reeds behoorlyk kunnen melken en naar het oordeel der Commissie geschiktheid bezitten om als gediplo meerd voormclker plaatseiyke melk cursussen te kun nen leiden. Verder moet men geregeld 2 maal daags melken. De Commissie behoudt zich het recht voor om by de toelating der leerlingen rekening te houden met de behoefte aan voormelkers ln verschillende deelen der provincie. Belanghebbenden kunnen inlichtingen verkrijgen bij den Secretaris Dr. L. T. C. Schey te Hoorn. Aangif ten aan hetzelfde adres en zoo spoedig mogeiyk. Met een zucht van verlichting nam ze het zware boek van z*n plaats, ging zóó in bed, stak de kaars aan eu sloeg vol eerbied den Bybel open. Daar, op het schut- bald, stonden verscheidene namen met datums en uit de oudste daarvan maakte zy op, dat het boek al moest behoord hebben aan den overgrootvader van Mr. Car- leton. Er lagen hier en daAr bladwijzers in en enkele ge droogde rozen- en tulpenboombladeren. Ineens viel er een half velletje briefpapier uit, waarop met potlood duideiyk geschreven was biykbaar een deel van een brief, ofschoon er geen begin cn geen onderteekening aan was. In tegenstelling met de andere dingen, die in den bybel lagen, leek dit halve velletje nog volstrekt niet zoo oud zyn. Joyce nam het op en las: „...om hier te komen en een nieuw testament te maken. Het oude heb ik verbrand. Ik heb my zeer bedrogen in Robert Stone en kan hem niet langer vertrouwen. De geruchten, die u gehoord heeft, wa ren Juist; ik heb er do bewijzen van in handen. Niet alleen heeft hij my persoonlijk, maar hy heeft ook anderen in mijn naam bedrogen. Dit kan ik hem niet vergeven. Ook zyn my van de week nog andere dingen ter oore gekomen, die ik u vertellen zal ,al« ik u spreek. Laat my weten, wanneer..." Dit was allee. Een brokstuk dus, maar de zin er van was duidelijk, althans voor haar. Het was het hand schrift van een ouden man. Waarschijnlijk had de heer Carleton dit kladje van een brief aan zyn zaakwaarne mer geschreven, op een nacht, dat hy niet had kunnen slapen en de helft daarvan was bij ongeluk in zijn bybel blijven liggen. Joyce legde het boek aan het voeteneinde en ging zel ve weer onder do deken liggen, terwijl ze het briefj® ineengefrommeld in de hand hield. Ze zou nog Robert Stone vertrouwen; nog in hem ge- looven, sprak ze opgewonden tot zlchzelve; maar het as hard! Wat had hy ook weer gezegd: „Ik geloof, dat u door alles heen iemand zult biyven vertrouwen, al had hy ook nog zoo zee: den schyn tegen!" En dit zou zij ook doen. Uitgeput van al die aandoeningen, viel zy eindeiyk in een onrustigen sluimer, om toch ook weer heel vroeg wakker te worden en op het gewone uur beneden to zijn. Geen enkelen keer gedurende de volgende paar dagen ontmoette Joyce Robert Stone van aangezcht tot aan-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 9