VAN DIT EN VAN DAT A*
I EN VAN ALLES WAT 1
N"
$vontur*et\.
,Sr3eioocr
DE LEGIONAIR.
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
HUMOR.
KINDERVERHAAL
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 20 Juni 1931. No. 8885.
ZATERDAGAVONDSCRETS
Een eenvoudig verhaal,
door
JEAN DE LA MEUNIèRE GASPIN.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden).
rOG voor de zon was opgegaan dien morgen, was
de troep van luitenant Audair reeds met volle
bepakking en voorzien van 120 scherpe patro-
Ilfeien per man de poort van Siddl-Bel-Abbes uitgetrokken
bn in snel marschtempo de woestijn in getrokken in
He richting van het kleine fort bij de oase van El-Tafa-
Een spion had den vorigen avond tegen midder-
wicht het ontstellende bericht gebracht, dat de zuide
lijke stammen in opstand waren geraakt en met een
p-oote overmacht de kléine militaire post van El-
Pafarl omringden, waar de bezetting van twintig man
iet nog slechts op zijn hoog6t een dag zou kunnen
louden.
Na een straffe marsch van vier uur in de eerste ta-
nelijk koele uren van den prillen dag. hield de troep
len korte rust. De zon begon nu heet te branden,
Jiraardoor de marschen korter en de rusten langer
Üouden moeten worden. Doch niemand morde. Ruw en
irreed en van het allergemeenste allooi als de kerels
ran het vreemdenlegioen mogen zijn, bestaat er in het
egioen een ongeschreven wet, die voorschrijft, dat het
egioen nooit zijn gewonden achterlaat om in de han-
ien der wilde stammen te vallen, doch ze altijd mee
neemt. En ook: dat een legionair zijn tanden op elkaar
*et en loopt tot hij erbij neervalt, als het erom gaat,
een in gevaar zijnde post te ontzetten. De bezeting van
!1-Tafari was in het hoogste gevaar: welnu, de leglo-
rs van Siddi-Bel-Abbes, de 2e compagnie met den
deinen luitenant Audair aan het hoofd, kwam in ver-
leld maschtempo, ondanks verzengende zonnehitte en
iroelejid zand, aanzetten. Ja zeker, de legionairs
tomen... Moed dus, jelui handjevol van God-en-alle-
lenschen-verlaten-kerels bij de oase van El-Tafari!
Plotseling kwam daar vanachter een van die herhaal
delijk verstuivende duinen, het grauwwitte fort met het
^andjevol palmen van de oase van El-Tafarl ln zicht
Luitenant Audair loste een schot uit zijn revolver. Geen
ntwoord. En toch woei de Fransche driekleur trotsch
Tan den uitkijktoren. De zware houten poort was ge
sloten. Behoedzaam trok de 2e compagnie nader, op
H illes voorbereid. Want de stam die in opstand was.
Hond bekend voor zijn buitengewone geslepenheid en
wreedheid. Maar de schrale boschjes bij de palmen van
de oase waren verlaten. Geen schot weerklonk. Tot op
hondAd meter van het fort liet de kleine luitenant
Audair zijn compagnie oprukken. Een hoornsignaal
werd gegeven... Geen antwoord. Geen teeken van leven
achter de muren van het fort...
Toen was het, dat John Smith. legionair Smith, naar
voren trad, toen luitenant Audair om een vrijwilliger
vroeg, om het fort binnen te klauteren. Een doodelijk
karweitje vermoedelijk, aangezien er groote kans be
stond. dat de bezetting uitgemoord was en het fort
stampvol met woest bruine kerels zat, die de 2e com
pagnie in een hinderlaag wilden lokken. Smith was één
van die zonderlinge Jonge Engelschen, die om het een
of andere meisje of een of ander dwaas begrip van
eer of zoo iets, zichzelf opofferen en van het tooneel
verdwijnen, om zich te begraven in het Fransche
vreemdelingenlegioen, dat niet naar Uw verleden
vraagt, doch slechts kerels eischt, die willen vechten
en sterven, zonder een kik te geven.
Lenig ais een kat. met zijn geweer aan den riem om
zijn nek hangend, klom Smith langs de poort omhoog,
heesch zich op tegen de borstwering en bleef zoo eenige
seconden doodstil door een spleet naar binnen kijken.
Een oogenblik later heesch hij zich over den muur
heen... en verdween in het fort. Een weeë lucht kwam
hem tegemoet van het platform, dat rondom de binnen
plaats liep. Het was onheilspellend stil. In de blakeren
de hitte lagen over en door elkaar... de roerlooze licha
men van de legionairs van El-Tafari... dood. Daar lag
sergeant Marby. de postcommandant. en daar korporaal
Drlon... en daar... en daar... de andere legionairs, ge
vallen onder het lood der opstandelingen... Plotseling
voer legionair Smith een schok door de leden. Roerloos
bleef hij staan... want in een hoek, richtte een Ineen
gezakte figuur zich moeizaam op. de pet viel af... en een
doodsbleeke soldaat, dien het bloed uit een hoofdwonde
sijpelde, strompelde op hem toe. Smith werd zoo moge
lijk nog bleeker onder zijn gebronsde huid, dan de ge
wonde die op hem toestrompelde. Want die gewonde,
dat was Jimmy Bryan
Langzaam ging het geweer van legionair Smith in
den aanslag... den loop gericht op Jimmy Bryan .Een
ontzettend plan flitste door het hoofd van Smith. Daar
waren nu hij en die vervloekte Bryan moederziel al
leen. „Los een schot om ons te waarschuwen dat alles
in orde is", had de kleine luitenant Audair gezegd.
Welnu, hij kon dat schot lossen en Bryan dooden, en
niemand zou weten, dat hij Bryan. den gehaten Bryan
gedood had. Want doode legionairs klappen niet... Bry
an en hij waren doodsvijanden. Natuurlijk om een
meisje. Daisy had Smith afgewezen om Bryan, om
dien schoft van een Bryan. Zoo kwam John Smith in
het vreemdelingenlegioen. Een jaar later, toen Daisy
eindelijk achter het geheim van Bryan's onwaardig le
zen was gekomen, en zij hem verontwaardigd wegzond,
was Bryan bi] een nieuw troepentransport dat vanuit
Marsellle nieuw kanonnenvleesch voor het legioen aan
voerde. Smith had nu bijkans zijn zes jaar in de hel
van het legioen uitgediend, ja zeker, de hel... En det
was de schuld van Byran... Byran moest sterven...
Maar toen gebeurde er eensklapa Iets zonderlings. Wat
was dal nu? Werd die legionair krankzinnig? Was het
de moordende hitte, die sommigen gek maakt?... Zijn
trekken ontspanden zich en maakten plaats voor een
extatische glimlach... het geweer zakte... Want tus-
schen hem... en Byran... stond het lieflijke figuurtje
van Daisy. Daisy met haar gouden lokken, die schitter
den in de zon. en die haar handen naar hem, naar
legionair Smith uitstrekte en hem wenkte, ik kom, ik
kom bij je...
Dan opeens was het visioen verdwenen. Legionair
Smith rilde. De misdaad die hem enkele seconden ln
haar klauwen had gehad, verliet hem... Hij snelde op
den aanstrompelenden Bryan toe, ondersteunde hem, gaf
hem te drinken uit zijn véldflesch. Dan loste hij een
schot in de lucht. De 2e compagnie kwam...
Toen den volgenden dag de dooden begraven waren,
en een nieuwe bezetting op het fort van El-Tafari
was achtergelaten, trok de rest van de 2e compagnie
naar Siddi-Bel-Abbes terug. Er gebeurde weinig onder
weg. Slechts een kleine schermutseling, met een troepje
opstandelingen, dat met een paar schoten in de lucht
verstrooid en op de vlucht gejaagd werd. Slechts één
verdwaalde kogel kwam ln de 2e compagnie terecht...
En blies het lampje uit van een legionair.
Van John Smith.
Het zal wel toeval geweest zijn. dat Bryan een poos
later een Engelsche krant in handen kreeg, waarin hij
de mededeeling van het plotseling overlijden van Daisy
las. Eén dag. voordat die verdwaalde kogel het levens
lampje van legionair Smith uitblies.
Beleefdheid Is welwillendheid in kleinigheden.
o
Hd% meer vertrouwen gij anderen schenkt, des te
meer moet gij uzelven wantrouwen.
o
Als gij niets te zeggen hebt, zeg dan niets; een
zwakke verdediging versterkt uw tegenstander en zwij
gen is minder schadelijk dan een slecht antwoord.
o
Het kwaad, dat menschen stichten, is spoedig verge
ten door henzelf.
o
De meeste menschen zouden in kleine dingen slagen,
wanneer ze niet gekweld werden door grroote ambities.
o
Wij zjjn te veel afhankelijk van de omstandigheden
om te kunnen zeggen „Ik zal" of „Ik zal niet".
Ia het U bekend:
dat de kindersterfte ln Engeland in 18411851 153 per
duizend bedroeg en
dat dat cijfer in 1920 reeds tot 100 was gedaald?
dat tusschen 1918 en 1922 400 Engelsche soldaten van
de Brltsche Rijnbezeting met Duitsche vrouwen zijn
getrouwd
dat in 1881 12 van alle vrouwen het brood ver
diende met het verrichten van huishoudelijke werk
zaamheden, terwijl dat cijfer in 1904 slechts 6 7
beloopt?
dat de grootste zalm in 1902 in de rivier Firth Forth
werd gevangen?
dat deze knaap bijna 1000 pond woog?
dat één long ton 1016 K.G. is?
dat één short ton 907 K.G. is?
- Volgens de verklaringen van een natuurvoracher
bestaat er een vlsch. die zijn jongen afwascht
Maar hoe ter wereld droogt hij ze dan af?
Mies: Er is alweer een man door een auto overreden:
EllyOntzettend! En dat, terwijl er al zoo weinig
mannen zijn.
O, zie je dat verrukkelijke landschap, manlief? Ik
sta gewoon sprakeloos!
Prachtig, dan zullen we hier altijd blijveiu
Ik hoor. dat je vrouw ziek is! Gevaarlijk?
Neen, gevaarlijk is ze alleen, als ze gezond is.
De redacteur las met zichtbare belangstelling het
ver» door, dat de jonge man met hoornen bril hem
overhandigd had.
„Heeft U dat heelemaal alleen gemaakt?" vroeg de
redacteur.
De jonge man. die een compliment achter deze vraag
vermoedde, kleurde en zei: „Ja. woord voor woord."
„Dan moet ik U zeggen, dat het nnj een waar genoe
gen is kennis met U te maken. Meneer de Genestet!
Ik had altijd gedacht, dat U allang dood was."
Na de gemeenteraadsverkiezingen.
Knuppels ziet er verschrikkelijk slecht uit. In de
laatste weken is hij 20 pond afgevallen.
„Werk je zoo hard?" vroeg een vriend.
Waarop Knuppels klagend antwoordde: „Wat zal
ik je zeggen, ik ben niet in den gemeenteraad herko
zen. ep nu moet ik werken!"
Inderdaad: als de beer werkelijk verstaan had,
wat de jongen vertelde, zou het resultaat niet an
ders zijn geweest. Want vrijheid beteekent voor
een dier uit de wildernis meer dan het leven
zelf. Beter een maaltijd van boomschors in vrij
heid genoten, dan een feestmaal met honing, ter
wijl men vastzit aan het einde van een touw. Dat
zou Tinteloog den jongen verteld hebben als
hij hem had verstaan.
ie Frafr
passeert
XXXI.
HET BEERTJE WINT
Tinteloog, het zwarte beertje, was naar het ein-
van den naar beneden buigenden tak gekropen
zat daar nu te kijken of ie zeggen wilde: „Pak
nu maar eens. als je kunt!"
„Jij komieke, kleine schavuit," lachte de jon-
fn van de Dalhoeve, terwijl hij zich aan het an-
ire einde van den tak opheesch en er schijlings
ging zitten.
„Ik ga hier zitten wachten, totdat je moe wordt.
Ie kunt dus evengoed besluiten, om je nu maar
fcrect te laten vangen. Je zult dat niet eens erg
iHnden, want je zult bemerken, dat het wel pret-
ie i<? getemd te worden. Ik zal je zooveel visch
hengen, als je kunt eten. Rijp koren ook! En el-
ten keer als je een nieuw kunstje hebt leeren ma
ten, zal ik je een klontje suiker geven. Hoe lijkt je
®t» jongeheer?"
En de jongen vischte een stuk van zijn gelief
koosde lekkernij uit zijn zak en hield het het
itje voor. Maar hij kreeg geen antwoord van
let andere einde van den'tak.
Toen kreeg de jongen een idee. Hij begon den
tak. waaraan het beertje zich vastklemde, te
schudden. Hij schudde en schudde tot hij er moe
van werd maar hoe harder hij den tak heen en
weer deed zwaaien, hoe steviger het heertje er
zich aan vastklemde.
Toen viel het klontje suiker uit de handen van
den jongen. Het beertje keek ernaar en snuffelde
hongerig en liet zich toen als een meelzak zoo
zacht op den grond vallen, greep de suiker
en... liep weg, met het klontje tusschen zijn ka
ken!
Verbaasd keek de jongen toe. Toen liet hij zich
ijlings langs den stam naar beneden glijden. Maar
zoo vlug kwam hij niet op den grond, of het beer
tje was vlugger en al wat de knaap als overblijf
sel van zijn namiddag-avontuur vond, waren de
afdrukken van de pooten van het beertje, afdruk
ken. zoo groot als de voeten van een jongen, met
nagels eraan als die van een hond. Ze deden blij
ken, dat Tinteloog in vollen galop langs den voch-
tigen rivieroever was gerend.
„Wel heb ik ooit!" zei de jongen. „Daar ben je
me weer de baas geweest, knappe schavuit!'
Maar hij gaf de jacht niet op. Geen oogenblik.
Toen zijn moeder met de koe-bel rinkelde, om hem
te laten weten, dat het avondeten klaar stond,
sloeg hij daar geen acht op. Want niets ter wereld
wilde hij nu zóó graag als dat heertje vangen.
Hij volgde de breede voetafdrukken .tot ze ver
dwenen in de dikke naalden van de denneboomen.
Toen ging hij op zijn knieën liggen om op den
grond te zoeken naar een spoor van het beertje.
XXXII.
TINTELOOG'S ZUSJES GAAN UIT VISSCHEN
Tinteloog, het zwarte beertje, rende over de
denuenaalden, zoo geruischloos als een schaduw.
Zijn sprong uit den boomtop had hem maar een
seconde gekost, terwijl de jongen wel een halve
minuut noodig had. om langs den stam naar be
neden te glijden. Zoodat, toen de jongen naar de
voetafdrukken begon te kijken, de beer reeds een
eind stroomopwaarts in een anderen boom zat en
heel op zijn gemak de mieren van den bast likte.
Onderwijl liep de jongen van de Dalhoeve een
gevagr, tegemoet, waarvan hij geen flauw ver
moeden had. Daar hij een jongen was, die in d.»
bosschen was groot geworden, wist hij wel, dat
een berenmoeder met jongen iets was, om voor
uit den weg te gaan. maar hij wist niet, dat moe
der Zwartbeer haar twee kleintjes juist naar do
rivier had. gebracht, langs den oever waarvan hij
nu naar voetafdrukken zocht.
Als hij dus doorging op den weg. waarop hij
zich bevond, zou hij spoedig op de kleine familie
stuiten en dat zou en hun en hem een onaange
name verrassing hebben gegeven. Want moeder
Zwartbeer was buitengewoon prikkelbaar, als het
om haar kleintjes ging. In deze dagen was zij in
een stemming, om ieder, die slechts naar hen
keek. met haar klauwen aan te vallen, zóó dier
baar waren haar die twee dikke heertjes.
De laatste roode stralen van de ondergaande
zon glansden over den rivier en tusschen de scha
duwen van de boomen. En moeder Zwartbeer was
aan de vischvangst. De twee mollige, kleine zus
jes van Tinteloog zaten op den oever en keken
ernstig toe, hoe hun moeder tot aan den nek in
het water waadde en zóó rustig don stroom afzak
te, dat zij nauwelijks een rimpel op het spiegel
gladde water maakte. Een forel had haar best
kunnen aanzien voor een stuk hout. dat langzaam
met den stroom meedreef. Haar pooten hield zij
stevig tegen de zijden, haar klauwen echter waren
wijd geopend. Plotseling voelde zij een zacht voor
werp tegen zich aanglijden. Met één vluggen
greep van haar gekrompen ijzeren klauw had zij
haar visch te pakken en wierp hem op den oever
voor de kleintjes.
Den volgenden visch bracht zij aan land tus
schen haar tanden, om hem voor haar eigen maal
tijd te gebruiken. Toen leidde zij de kleintjes terug,
den stroom op, waar de rot.sen in de avondzon
rood glansden. Hier stond zij doodstil in het over
schaduwde water en wachtte, tot een forel voor
bij kwam, om met één geweldigen slag op haar
kop een einde aan haar bestaan te maken.
Maar waar was intusschen de jongen van Dal
hoeve gebleven?
Hij was tot de overtuiging gekomen, dat het te
donker werd om voetafdrukken te kunnen onder
scheiden en had tegelijkertijd de koe-bel-weer hoo-
rën klingelen. En met een schuldig gevoel had hij
Indacht, dat zijn vader vermoedelijk op hem zat
te wachten en dat hij hem moest helpen met de
koeien.
Wordt vervolgd.