VAN DIT EN VAN DAT EN VAN WAT 5 egr EEN VREESELIJKE NACHT HUMOR. ^voTttuperu Planten in Kamer en Tuin. WETENSWAARDIGHEDEN. KINDERVERHAAL ...illlllUijii. i!l i lllllllllllllllllltlllllllUllll Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 27 Juni 1931. No. 8889. ZATERDAG.4V0NDSCHETS Een vreemde historie, door SIROLF. (Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden). MOPPEREND in zichzelf, dat het weer zoo laat was geworden op de bestuursvergadering van „Vrijheid door recht", stak meneer Binks zijn sleutel in het slot van zyn huisdeur en trad de donkere gang van ztjn vereenzaamde woning binnen. Er hing die speciale kamfergeur, die erop wijst, dat de vrouw des huizes met het kroost „naar buiten" is vertrokken. Dat was ook inderdaad zoo. En meneer Binks zou morgen volgen. Drukke zaken,en de bestuursvergade ring hadden hem vandaag echter alleen in het stille huis doen terugkeeren. Op den tast zocht hij naar het knopje van het ganglicht, en toen hij het niet gauw genoeg kon vinden, besloot hij maar in donker de trap op, naar boven te gaan. Hij kendei den weg Immers blindelings. Luid stommelend meneer Binks was heelemaal niet bang alleen in huis, maar de trap klonk nu eenmaal zoo hol, als de loopers opgenomen zijn van wege de mot! liep hij de kale treden op... doch bleef midden op de trap plotseling sidderend van ont steltenis staan... want onder de reet van zijn kamer deur, kwam een gele lichtstreep... Binnen brandde licht... dat door iemand aangestoken moest zijn. Want dien morgen had meneer Binks het huis alleen verlaten en gesloten. En natuurlijk geen licht laten branden. Met een hart dat zóó luid bonkte, dat het scheen of zijn borstkas zoo dadelijk zou barsten, sleep te Binks zich de laatste treden op en bleef, zich vast klemmend aan de trapleuning, staan en luisterde. E r was binnen iemand... hij hoorde iemand heen en weer loopen... en het geluid kwam nu naar de deur toe! Met den mood der vertwijfeling draaide hij den deurknop om en duwde de deur open. En terwijl hij met wildstarende oogen binnentrad, sloeg de deur achter hem dicht, want het raam stond open. Meneer Binks was alleen in de kamer... met een kerel in een gek grijs costuum, het leek wel een soort uniform, die woedend omkeek en hem met een schorre stem toe brulde: „Wat doe je hier? Maak dat je weg komt, of anders!" Hij begon opeens akelig te lachen, zoodat meneer Binks als versteend aan den grond genageld bleef staan. De man in het grijze pak greep een groot broodmes van de tafel en zwaaide er wild mee In de richting van Binks. ..Mmmmaar dis... is mmmmijn eigen huis", stotterde hij met een dwaze en vruchte- ïooze poging om zich te vermannen en zich een hou ding te geven. „Hahaha!", lachte de ander schel en rolde met zijn oogen, „zijn eigen huls, die is goed! Jaja, dat kennen we, hahaha, weet je dat die valsche kerel met die roole oogen In een lantaarnpaal is gevlogen? Haha, dat dacht Je niet, wat? En dat heb jij gedaan, wacht, ik zal je vermoorden, omdat je scheel keek verleden Jaar, ja, ontken het maar niet, lleftie!" g Meneer Binks klappertandde. Het werd hem opeens duidelijk. Een krankzinnige uit het gesticht in de buurt was ontvlucht en was zijn huls binnengedrongen. En het vreeselijke was, dat de kerel vlak bij het telefoon toestel stond, zoodat hij niemand kon bereiken. Vluchten kon hij ook niet, want dan kwam de kerel met dat afschuwelijke mes hem achterna. En krankzinnigen kunnen ongelooflijk sterk zijn. Binks pijnigde juist zijn hersenen, hoe hij zich uit dit afgrijselijke avontuur heelhuids zou kunnen redden, toen er zacht op de deur geklopt werd: klop, klop, klop... Zijn hart sprong bijna op van vreugde: Goddank, daar was ten minste iemand. De krankzinnige had plot- selig zijn aandacht aan iets anders gewijd. Hij peuter de met het mes aan een houten kistje, dat op de tafel stond, en had zelfs den rug aan Binks toegewend, alsof hij eensklaps de aanwezigheid van Binks had vergeten. Wat wel meer met krankzinnigen gebeurt Doodstil stak meneer Binks de hand naar de deur uit draaide den knop om en opende de deur op een kier. In den lichtstreep zag hij een man in een witte jas staan en een uniformpet op. Een bewaker van het gesticht! De man legde den vinger op zijn mond en fluisterde heel zacht: Geen verdachte beweglngen.me- neer, we moeten tot eiken prijs vermijden, dat hij kwaad wordt want dan komen er ongelukken. Drie maanden geleden is hij ook uitgebroken en toen heeft hij drie kleine kindertjes %*ermoord. Ik zal hem met een zoet lijntje mee zien te tronen, naar de kamer hier- naast en hem een injectie geven, die hem verdooft Binks, hoewel nog zeer bleek, knikte instemmend. De bewaker kwam zachtjes binnen, en liep op zijn teenen op den krankzinnige toe. „Zoo, Napoleon, ben je daar?", zei de bewaker zacht op overredenden toon, „ik heb hiernaast, in de andere kamer een prachtige gouden medaille voor je. met een zijden lint ik heb hem pas van den vorst van Brazilië gekregen. Kom eens mee, dan zal ik je het ding laten zien, hij schittert zoo prachtig..." De krankzinnige keek wantrouwend op en mompelde eenige onverstaanbare klanken, maar volgde toch den bewaker naar de aangrenzende kamer. Voordat deze de deur achter hen beide sloot, wendde hij zich om naar Binks, en fluisterde: „Denk erom, blijf doodstil hier zitten tot precies over een kwartier. Als hij dan ver doofd is, dan kunt U me helpen, hem naar beneden dragen. Maar stoor ons vooral niet voor dien tijd, want dan wordt hij uiterst gevaarlijk!" Binks knikte begrijpend. En wachtte. Eerst boorde hij nog wat gestommel en zacht gepraat van den ba- waker. Daarna werd het geheel stil. De minuten kro pen om. Toen het reeds twintig minuten later was je kunt beter het wisse voor het ongewisse nemen, dacht Binks deed hij heel voorzichtig de deur van de andere kamer op een kier open... Een koude nacht wind kwam hem tegemoet... want ook daar stond het raam open... Doch van den krankzinnige noch den bewaker was een 6poor te bekennen... Toen meneer Binks eindelijk van den schrik bekomen was, overal in huis licht had gemaakt en een onder zoek had ingesteld, bleek hem, dat de „krankzinnige en zijn bewaker" zijn welgevulde geldkistje, alsmede alle draagbare zilverwerk hadden meegenomen en op hun gemak en ongehinderd het huis hadden verlaten, terwijl hy rustig een kwartier had zitten wachten. Toen had hij zichzelf wel een schop kunnen geven! Vragen en Mededeelingen. deze rubriek betreffende, in te zenden aan den heer K. VAN KEULEN, Lootsstraat 24 Ile etage, Amsterdam (West). TWEEJARIGE BLOEMEN ZAAIEN. Behalve eenjarige bloemzaden, die bytyds gezaaid, denzelfden zomer nog bloeien, hebben we ook enkele soorten, die eerst het tweede jaar bloeien. De meest gebruikeiyke voor den bloementuin zijn: Violen, Ver- geet-mij-niet, Madeliefjes. Silene's, Papaver Nudicaule, Klokjesbloemen. muurbloemen. Riddersporen, Vinger hoedskruid, Judaspenning, Stokrozen, Toortsplanten, Duizendschonen enz. Hoewel de Violen, 's voorjaars vroeg gezaaid, denzelf den zomer nog bloeien, verkrijgt men mooie, vroeg in 't voorjaar bloeiende plantjes, wanneer men deze in den zomer zaait. De planten worden voor den winter nog sterk genoeg, om op de perken te planten, of met doet dit vroeg in 't voorjaar. In Juni, begin Juli gezaaid, kunnen de plantjes tegen den winter nog sterk genoeg zijn, vooral wanneer men ze half schaduw zaait, omdat bij aanhoudende droogte en felle zonneschyn het zaad slecht ontkiemt. Daarom zaaien sommige ze wel in zaadpannen, om dan by regenachtig weer te verspenen op bedden van 1 M. breed en pl.m 10 c'.M. in verband van elkaar. Voor voorjaarsbeplanting, maar ook in borders zyn de violen zeer geschikt. We hebben hiervan een massa variëteiten. Mooi zijn vooral de Viola Cornuta Grandiflora Hybriden „Tufted Pansies" in vele kleur- schakeeringen. Ook de Vergeet-my-nletjes (Myosotis), zyn mooie voorjaarsbloeiers, met haar heldere tot diepblauwe, rosé en witte bloemen. Het is goed deze. zoowel als de violen niet te droog en op een beschaduwd plekje te zaaien, of anders geregeld gjeten of licht schermen met platgeveerd iepenrys, dennentakken of paklinnen. Een maal begonnen zynde met gieten, moet met daarmee volhouden. Madeliefjes (Bellis), zyn eveneens mooie voorjaars bloeiers. men heeft er wel met bloemen als van asters. Voor tuinen, waar slecht gras wil groeien, kan men ze als randen gebruiken. Ook voor perken in een kleur geven ze 's voorjaars vroeg een mooi effect. Hoewel overblyvend, heeft men van tweejarige planten de mooiste bloemen. Silene's zyn eveneens laaggroeiende voorjaarsbloeiers. men heeft er met donkerroode bladen en bloemen. In vereeniglng met bovenstaande lagere soorten, worden ze .vooral voor voorjaarsperken gebruikt Papaver Nudicaule wordt veel te weinig gebruikt, ze komt zoowel voor perkbeplanting als voor snybloem in aanmerking Men heeft ze ra de kleuren van wit, geel en oranje. Ze verlangen om volop te bloeien, een zon nige standplaats. In vcreeniging met korenbloemen kan men er mooie bouquetjes van maken en papaverbloe men snydt men In knop, ze komen dan wel op het water open. Klokjesbloemen (Campanula Medium) leenen zich bij zonder voor beplanting van perken, in boordbedden. maar ook als voortbeplanting van heestergroepen. Ze worden tot een meter hoog De bloemstengels moeten voor afwaaien bytyds aangebonden worden. Beter doet men deze in kouden bak te zaaien, bytyds verspenen en dan later uitplanten. Om sterke planten te verkrygen. moet men niet te laat zaaien, liever Mei, dan Juni. Men heeft witte, blauwe en rose varletelten, ook met bloem- bladachtlgen kelk (kopjes en schoteltjes) met name C. M. Calveanthema. Ook als potplant is Campanula medium zeer mooi. Het zaaien van tweejarige bloemen behoort tot de tuinwerkzaamheden voor de volgende week. (Wordt vervolgd). Amsterdam. K. VAN KEULEN. Is het U bekend: dat er by de opgravingen in de Egyptische konings graven (4000 J. v. Chr). parfums gevonden zyn, die nog geur afgaven? dat onder de Kachins. een stam in Burma (Eng< Indië) de jonge meisjes pagekopjes dragen, ten teeken, dat zy nog ongehuwd zyn. dat er in de wildernissen van San Domingo kikkers ryn, die als honden blaffen? d a t er eenige jaren geleden voor een uniek stel Post Office MauritiuB-postzegels. van 1 en 2 pence, f 120.000 werd betaald? dat er torren zyn, die op een afstand van 10 en 20 meter uit elkaar kunnen „spreken", door op byzonders manier met hun kop op het hout te slaan? dat de gTootste zakenvrouw in Japan is, mevr. Ynna Suzuki, die 30.000.000 pond sterling moet bezitten en stoomvaartmaatschappyen, fabrieken, enz. door het heele Oosten heeft, alsmede kantoren in Engeland, Amerika en Europa? d a t de zeehaas een zeeslak is met een zeer kleine of heelemaal geen schelp. Het achterste paar voelhoorns doet denken aan hazenooren. d a t de zeehond een zoogdier is? dat de zeehond ook wel rob of zeekalf genoemd wordt? d a t de zeehond byna 2 M. lang wordt, en dat de wyf jet grQoter zyn dan de mannetjes? Meisje: „Daar is de vuilnisman, meneer!" Professor (verstrooid): „Zeg maar. dat we niets noodlg hebben. Vader, wiens dure, gouden horloge is stil biyven staan: Ik begryp niet, wat het kan zyn. Misschien moet het schoongemaakt worden." Willy (4 jaar): „O, nee Pa. want baby en ik hebben het gisteren den heelen dag in de badkamer met zeep gewasschen!" Moeder: Waarom eet je je appel niet op? Pietje: Ik wacht op Kees. Moeder: Dat is lief. Wou je hem ook een stukje geven Pietje: Nee. maar het smaakt veel lekkerder, als een andere jongen er naar kykt. Zy: lieveling, ik weet. dat ik myn fouten heb. Hy: Zeker, natuuriyk. engel! Zy: Zoo, wat deugt er dan niet aan mij, mispunt? Echtgenoot: Er bleef geen oog droog, op het feest gisteravond. Vrouw: Te oordeelen naar den toestand, waarin jo thuis kwam, is er ook geen keel droog gebleven! A.: Heeft je vrouw je gemist? B.: Ja, maar het scheelde een haar. het bord ging rakelings langs myn oor! Hy (sarcastisch): Noem je dat ding op je hoofd een hoed? Zy (yzig): Noem je dat ding in je hoed een hoofd? ywi n - XXXIII. TIXTEL00G ONTMOET HET STEKELVARKEN WEER. Tinteloog, het zwarte beertje spitste eerst het ééne oor en toen het andere. Hij was er zeker van, dat hier of daar een eigenaardig gezoem vandaan kwam, dat erg veel leek op het geluid, dat honingbijen maken. Bij de herinnering aan zijn smulpartij in den bijenboom likte hij nog vol genoegen zijn lippen af. Hij volgde het geluid tot aan den boom, waar het vandaan kwam, klom tegen den stam op en kroop al spoedig langs een tak, aan het einde waarvan de „bijen" waren. Alles welbeschouwd had Tinteloog nog slechts één ervaring met bijen gehad en het hoeft dus geen verwondering te wek ken, dat hij zich ten aanzien van deze insecten vergiste. Zeker, hij had niet verwacht den honing aan het einde van een tak. in een ronden, grijzen bal te vinden. Toen hij destijds zijn feestmaal had. was de honing in een groote raad in 'n hollen stam geweest. Maar, men kan het nooit weten. Zijn ooren zei den hem, da er bijen waren en hij vertrouwde al tijd meer op zijn ooren, dan op zijn oogen. Maar, ten slotte, vertrouwde hij toch meer op zijn neus, dan op zijn ooren of oogen in de meeste gevallen tenminste. En op elk ander oogenblik zou hij geluisterd hebben naar de waarschuwing, die zijn neus hera gaf. Wel verwonderde hij zich er over, dat hij den honing niet kon ruiken, zooals hij dat den vorigen keer kon. Maar misschien wilde hij niet graag gewaar schuwd worden. Hij hoopte zóó vurig, dat er ho ning was, dat Nj zichzelf trachtte te overtuigen, dat deze er was, zelfs al kon hij hem niet ruiken. Dus ging hij recht door naar het einde van den 7.wiependen tak. Toen ging hij zitten om het ge val eens te overdenken. Het was toch wel een zonderling iets, die groote, grijze bal, waarin de „bijen" kropen. Want terwijl een paar probeerden den indrin ger te steken al kwamen zij dan ook niet ver der dan zijn vacht toch was hij zoo onmerk baar genaderd, dat de meeste het gat bleven in- en uitgaan, alsof hij er niet was. Er is geen en kel dier in de groote bosschen, dat zich zóó on hoorbaar kan bewegen als een zwart beertje. Toen eindelijk de laatste „bij" door een klein rond gat in den grijzen bal was gekropen, stak hij voorzichtig een poot uit, en probeerde naar hen te grijpen. Maar het gat was te klein voor hem en hg slaagde er alleen maar in het gat zoodanig te versperren, dat de ..bijen" er niet uit konden. Een nijdig gezoem was het antwoord op deze beweging van hem. Unk Wunk, het eenjarige stekelvarkentje, dat vanuit den boom aan den anderen kant van den weg het geval had gadegeslagen, grinnikte van van pret. „Dat zijn geen bijen", spotte hij. „Dat zijn wes pen. Bij die zul je heelemaal geen honing vinden Ik zou niet graag in jou plaats zijn, als je je poot uit dat gat trekt!" „Ach jij", grinnikte Tinteloog. „Ik hen niet bang!" Om de waarheid te zeggen, dacht hij, dat Unk Wunk probeerde hem van zijn vondst te ver drijven om er zelf van te genieten. Hij geloofde geen oogenblik, dat het werkelijk een nest vol booze wespen was, dat hij gevangen hield. XXXIV. HIJ HIELD ZICH FLINK. „Neen meneer, ik ben niet bang," zei Tinteloog het zwarte beertje, argwanig, dat Unk Wunk het stekelvarkentje, probeerde hem weg te krijgen van zijn vondst, zooals hij dat bij het Eenzame Meer al eens had gedaan, ten einde zelf er van te kun nen genieten. Want Tinteloog geloofde werkelijk, dat hij in een bijenboom zat. „Wat anders konden deze zoemende insecten zijn?' vroeg hij zich af. En, waar bijen waren, daar was toch honing! Hij watertandde, als hij er aan dacht. Toch was het een eigenaardig iets, dat do „bijen" waren gekropen in dien grooten. grijzen bal, die aan het einde van den tak hing. Tinteloog hield zijn poot voor de opening en hield zijn „bijen" gevangen, terwijl hij over het geval na dacht. Als het nu werkelijk wespen zouden blijken ts zijn of wat dan ook wat zou Unk unk hem dan uitlachen! Hij hoopte dat het stekelvar kentje weg zou gaan, inplaats van hem daar te blijven zitten gadeslaan, met dien kwaadaardigen glans in zijn kleine zwarte oogen. Maar Unk Wunk was heelmaal niet van plan, heen te gaan. Niet van plan zijnde, zich zelf de moeite te geven, dien onbeschaamden beer een toontje lager te laten zingen, zei hij tqt zichzelf, dat het toch wel leuk zou zijn het de wespen te zien doen. Hij zette zich dus genoegelijk op zijn tak neer, om te zien, wat er zou gebeuren, als Tintel oog zijn poot uit het wespennest trok. „Ik geloof, dat dat speldekussekoreltje er in groeit, om mij letsel te zien hekomen," zei Tintel oog tot zichzelf. „Maar als ik er van langs krijg, zal ik het hem lekker niet laten merken. Zoover als ik kan nagaan, zijn er zes kansen tegen zes, dat er wilde honing in dat gat is, en ik waag het erdus maar op." Hij raapte al zijn moed bijeen, zotte, om Unk te bedriegen, een opgewekt gezicht en... scheurde het wespennest open. Toen stormden de woedende insecten naar hui ten, bij honderden. Maar Tinteloog onderging zijn lot zonder 'n klacht, want hij wilde Unk Wunk niet laten merken, dat hij er iets om gaf. Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 17