IN HET MUIZENLAND VOOR onze jeuGD ten van voor de oude muizen, wier tanden zijn uitgevallen. Ook vindt de dokter soms wel eens een menschentand en dan is hij erg blij. Want van één menschentand kan hij wel 1000 muizentandjes maken. De tandarts werkt natuurlijk niet voor niets. Hij stuurt wel geen rekeningen weg, maar hij eischt contante betaling. De mui zen betalen met een stuk kaas of een wor telnet waar de tandarts dien dag trek in heeft. In Muizenland is natuurlijk ook een ge wone dokter. Hij draagt een boorpijp, net als de dokter bij ons; alleen, de pijp van den muizendokter is gemaakt van het ge raamte van 'n duizendpoot. De muizendokter wordt meestal geroepen bij muizen, die gif gegeten hebben of die hun poot of staart in de val hebben gebro ken. Als ze vergif hebben gegeten, moeten ze dadelijk wonderolie drinken. Die wonder olie van de muizen smaakt heel erg vies, want de muizenapotheker maakt ze van al lerhande plantjes en grasjes. Soms, en dat is nu weer een andere kant van het muizenleven, worden er danspar tijtjes gehouden. Dan zijn de muizen-dame tjes den geheelen dag in de weer om zich mooi te maken. Ze weten, dat de jonge mui zen-kerels houden van glimmende, gladde haren en daarom zijn ze zich den geheelen dag aan het borstelen. De mannen, die het meeste aftrek vinden, zijn zij, met lange snorren en scherpe, sterke tanden, waarmee ze goed kunnen knagen, zoodat ze ook later goed hun brood kunnen verdienen. Tijdens het dansen is het gewoonlijk erg vroolijk, want de partij wordt meestal na een bruiloft gehouden. De jongeluitjes roe pen aardigheidjes tegen elkaar in de mui zentaai, die wij menschen niet kunnen ver staan. De andere instrumenten zijn fluitjes, een trommel (een stuk papier, gespannen over een okkernootschaal) en nog een hoorntje. Er wordt ook bij gezongen, heel erg mooi! Dat vinden de muisjes tenminste Nu weten jullie wat de muizen doen als het 's nachts zoo'n leven is op zolder. Ze zijn erg trots op hun orkest, want de instrumenten hebben ze zelf gemaakt. Een van de muzikaalste muisjes heeft een harp gemaakt van het vorkbeentje van een kip. De snaren zijn van garen, dat het muisje uit het werkmandje van oom Dolf's vrouw heeft gekaapt! ONS HOEKJE. In Japan, waar het zóó mooi ls, d% sprookje lijkt, gebeuren ook zooveel^1 op een sprookje lijken en hiervan wj 1 wat vertellen. De natuur is er prachtig, Je weet land van de rijzende zon" is de ker« overvloedig en alles aan de struiken b zooals het spinrag, dat tusschen de bli takken hangt, zooals op dit plaatje. Juli, Juli ls in 't land. Juli als Je vel verbrandt, Aan het strand en zij de zee, In vacantdemaand - hoezee &lj den fYluizen do k.te<- Juli, Juli. heeft je hoofd En je wangen rood gestoofd, Brengt ook vruchten, vol en rond Vlug verdwenen in je mond. ia I Hal-tu was een alleraardigst ventje, a van was wel eens ontevreden en dan verlaa van allerlei, dat vader en moeder h konden geven. Zoo zei hij eens, op een a teg hij de vlindertjes bulten zag stoeien en dé swj „Ik wou, dat ik ook zoo'n paar vleugekl bie En kijk achter hem, verscholen in ricl ken, had de Fee Ja-hu hem beluisterd. Ja-hu zwaaide haar tooverstaf en jawtl kle eens klepten een paar luchtige, dool vleugels aan zijn schouders, en vóór HaJ z'n verbazing was bekomen, was de Fee .1 be! baar geworden, ofschoon zy, zelf heel p verblijd gezicht kon onderscheiden. pj Och, wat had het kleine Japaneesje etf re Hij hoefde maar even zijn vleugels te ij tc enrrrt daar ging hij een eind hl #e' Hy probeerde net als de vlinders, op dei 8ir te gaan zitten, maar dat lukte niet. ov' boog door en Haï-tu rolde op den grondf „Dat doe ik niet meer dacht hij vei want hij had zich wel 'n beetje pijn g«4 m' Haï-tu had nu z'n zin. Als hij hoon menschen, die in de lucht in vliegmachlnl te riep hij „Ik kan óók vliegen, hoor en 6 hij er zóó trotsch op, dat z'n glad hoofdha N krullen van pleizier. „Ik wou, dat allo kinderen wisten, hoe s kan vliegen dacht hij. Dan kwamen 1 hierheen En in z'n verlangen om het) laten weten, schreef hy in het Engelsct s dat kende hy een beetje en zou zeker bi t grepen worden, dan in het Japansch verhaaltjes van dingen, die hy vliege <j meegemaakt. v En dat staat nu allemaal in het grod I dat hy in de hand heeft I deB 1 De muizen leeren ook, hoe ze de kat moe tenruiken aankomen en hoe ze hun wilskracht moeten ontwikkelen, zoodat de kat hun niet met zijn gele oogen in bedwang houden kan. Ook leert de onderwijzer, dat uilen en slangen vijanden van de muizen zijn en dat ze ze moeten ontwijken! Ook moeten ze erg voorzichtig zijn met de ver giftigde stukjes spek en kaas, die oom Dolf overal heeft neergelegd! Voordat ze iets op eten moeten ze er eerst goed aan ruiken! Nog een ding moeten de muisjes goed lee ren: hoe ze hun tanden moeten gebruiken, want zooals jullie weten, kunnen muizen niets doen zonder hun tanden te gebruiken. De tanden worden scherp gehouden door den tandendokter, die ze met een stuk ruw steen bijslijpt. Eens per jaar is er op school een wedstrijd, wie het gauwste een gat in een zak met meel kan knagen. Wie het wint, krijgt een stuk kaas! Die tandarts verzamelt ook de. tanden van de muizen, die moeten wisselen. Hij doet ze allmaal in een flesch en hij maakt er gebit- Op de boerderij van oom Dolf waren de muizen vreeselijk lastig geworden, zoodat oom er bijna radeloos van werd. Alles had hij geprobeerd: een val zetten, vergif strooien, een poes, maar niets hielp, op zolder bleven de muizen herrie maken. Maar ik geloof niet, dat oom Dolf wist, dat op zijn zolder een heel muizendorp was, waar de muizen net zoo leefden als wij dat doen. Ik zal jullie eens vertellen hoe het in zoo'n muizendorpje toegaat. Ten eerste heb je daar een muizenschool en alle kleine mutsjes gaan daar geregeld naar toe, net als bij ons de kinderen. Maar de muisjes leeren niet rekenen en lezen en schrijven. De onderwijzer ls een oude muis, die al heel veel heeft ondervonden in Mui zenland. Hij leert de kleine muizenkinderen hoe muizenvallen gewoonlijk worden opge steld en wat men moet doen als men er per ongelukk in komt. Dat is voor de muisjes net zoo noodig als wij schermen of boksen lee ren om onszelf te verdedigen. Juli geeft ook overvloed Van z'n vruchten, rijp en zoet, Vult er menig kinderhand In het mooie Sprookjesland. HET GEBROKEN MELKKANNETJE. Het was zeer donker op straat en laat in den avond. De straatlantaarns brand den nog, maar er was niemand voor wie zij hun licht konden uitstralen. Slechts een heel enkele voorbUganger kwam door de straten. Daarom waren de lantaarns boos. „Waarom is het eigeniyk noodig dat wij branden zei een van hen, die voor een ijzeren tuinhek van een groot huis stond. „Ik vind, dat nu maar de lantaarnopste ker moet komen om ons uit te draaien, dan kunnen we slapen. Er is toch nie mand meer, die ons licht noodig heeft. „Toch is er iemand. Ik ben erg blij dat u nog wakker bent en brandt. Nu kan ik tenminste het huis zien, waar ik zoo lang gewoond heb en waar ik gelukkig was." „Wie praat daar vraagt de lantaarn cn spreidt haar licht overal rond, „het lijkt net of het geluid uit de vuilnisbak komt". Voorzichtig belichtte zij daarop de vuilnisbak, die met nog twee kisten voor de tuinpoort stond. Boven op lagen een paar oude bussen en scherven aardewerk. „Ik heb gesproken", zei het aardewerk. „En wie is u vroeg de lantaarn. „Of beter, wie was u Want nu is u niet veei meer dan stukjes". „Ik was een melkkannetje", zuchtte het hoopje scherven, en behoorde op de tweede verdieping van dit huis". „Dat weet ik", zei de lantaarn, „ik ken de vuilnisbak van de tweede verdieping goed In geen andere bak ls zooveel ge broken goed te vinden". „Ja, is het niet erg hoe de menschen met ons omspringen?" klaagde het ka potte melkkannetje. ,.Ze moesten eens we ten hoe verschrikkelijk het is om in stuk ken te breken en weggegooid te worden. Daar heb ik nu jaren lang op het blaö naast de koffiekan gestaan. En wat was het mooi als we allemaal samen op tafel stonden op oen mooi wit tafellaken en rondom ons kopjes, borden, lepels en mes sen, de suikerpot, de botervloot en de broodschaal. We hebben altijd goed met elkaar kunnen opschieten en wat kon het niet gezellig zijn. De koffiekan en ik heb ben met ons twee ia de keukenkast ge staan en door de kastruitjes konden wij alles zien wat er in de keuken gebeurde. Dit vertelden wij dan aan onze maatjes op tafel. De broodjes vertelden van den bak kerswinkel waar zij vandaan gekomen wa ren. Zoo nu en dan waren er ook koekjes of krakelingen op tafel. De boter had al tijd veel te vertellen, want zij was van de boerderij gekomen. We hebben wel eens een aardig spelletje met elkander gespeeld. De koffiekan was moeder en ik was vader en de kopjes en lepels en messen waren onze kinderen. Toen de suikerpot en de botervloot ook mee wilden doen moesten zij oom en tante zijn. Als er wel eens vreemde menschen aan tafel kwamen, dan mochten wij niet ver schijnen. Dan werden de zilveren kan en beker uit de kast gehaald en de beste kop jes, heele fyne met bloemetjes er op. Dan vroegen wy den volgenden morgen aan de lamp. die boven tafel hangt, wie er alle maal waren en wat ze gezegd hebben. Laatst is een van de kopjes gebroken en een nieuwe heeft zijn Intrek genomen. De moeder van Frans heeft dat in een por- celeinwlnkel gekocht en op het kopje staat„Voor het lieve kind". Het kopje beeft ons verteld wat voor mooie dingen mand rollen, maar daarvoor heefl geen standje gehad, want Kees hapt* het been van een jongen, die Bet eer gaf. En daarop was ze ook trotsch, „Hij vecht voor me zei ze en ove eieren zei ze niets daar te koop zijn. Maar toch waren we allemaal treurig omdat het oudere kopje gebroken was." „Ja lk weet 't", zei de lantaarn. „Ik heb haar dien avond in den vuilnisbak zien liggen. Zij heeft gebabbeld met een vlsch- kop, die er ook ln lag en ik hoorde, hoe zy zei, dat de bruine koffiekan ook niet lang meer zal leven. Haar deksel ls al ka pot. Ook van u melkkannetje, heeft zy ge sproken, maar toen kwam er een kat en die at de vischkop op". „Zy had zeker willen zeggen, dat ik een barst had." zei het melkkannetje. „Dat is waar. Ik heb hem den volgenden dag ge kregen ln het afwaschtelltje. De keuken meid had veel te veel van ons in het teiltje gezet en ons tegen elkaar geslagen en toen kreeg ik de barst." „Toen is zeker ook de deksel van de koffiekan gebroken", ze de lantaarn. „Neen, de groote jongen heeft hem ge broken, hy heeft Ingeschonken en kon het deksel niet vasthouden, toen viel het ln het kopje en brak. Dat is het treurige lot van koffiekandekseltjes. Als de men schen maar wat voorzichlger waren, zy weten niet hoe zoo'n arme koffiekan zich schaamt als ze zoo verminkt is." „En weet u, lieve Juffrouw lantaarn, dat is het ergste niet. Het ergste is dat wy niets kunnen doen om ons tegen de ach teloosheid van de menschen te bescher men. Als zy ons te dicht by den rand van de tafel neerzetten, kunnen wy niet zeg gen Zet ons toch een beetje verder terug, anders zullen wy er afvallen", want de menschen verstaan onze taal niet. wy moeten stil bUJven, al doen zy alles met ons." „Ja, dat ls waar", zei de lantaarn. .JEn wie heeft u gebroken „Ach, dat was de kleine Fietje", snikte het melkkannetje, „zy moest nog wat melk uit de keuken halen en lnplaats van my goed vast te houden, steekt zy haar vingers door myn oor en slingert my heen en weer, zoodat ik uit haar handen /lieg. Dat is het treurigste oogenbllk uit myn leven, toen het blik en de veger gehaald werd en lk ln de vuilnisbak werd gegooid. Kleine Fietje heeft gehuild en gevraagd of men my niet kon ïymen, maar dat kon niet. Geiymd porcelein kan niet afgewas- schen worden". Toen het melkkannetje zoo aan het praten was kwam daar een hond over de straat aanloopen. Hy bleef voor de vuil nisbak staan, besnuffelde den Inhoud, maar liep ontevreden knorrig weg. „Ja, als lk nog vol melk geweest was", dacht de melkbeker,, maar wat ls een ka potte melkbeker waard De lantaarn keek met alep medeiyden. zy wist dat de vuilniswagen den volgen den ochtend zou komen en de bak daarin leeggestort werd. De lantaarn wist dit, omdat zy het elke morgen al gezien hal Maar het melkkannetje wist het nog nljt Hoe zou zy het ook kunnen weten. Want rr worden heel wat kapotte dingen weg gegooid en nog nooit ls een stukje terug gekomen. dat er over heeft kunnen vertel len. (Nadruk verboden). roepen en nieuwsgierig kwam ik aanloopen. M'n oogen werden nóg grooter, toen ik een klein hondje zag, dat te voorschyn kwam onder de natte jas, waar hy goed en wel een droog plaatsje had gevonden. Och, och, wat bibberde het en ik sprong in 't rond van plezier, want Keesje werd da- deiyk als huisgenoot opgenomen. „Waar heb je hem gevonden?" vroeg moeder. ,,'t Arme dier liep me na", vertelde va der. „Ik denk, dat *t een zwervertje is. We moesten het maar houden". „Natuuriyk!" vond moeder, die een scho tel frisch water en brood met gehakt voor hem had neergezet, waarvan Keesje onge manierd aan 't eten was. „Hy is uitgehongerd zei ze, en we hadden allemaal medeiyden. Maar Bet, de keukenprinses, beviel *t maar half, dat er een hond ln huis was gekomen. „Ze komen zoo maar met vuile pooten de gang door mopperde ze. „En wat heb Je aan zoo'n beest Niets als last Bet was niet kwaad, maar ze was altyd aan 't aanm.rkingen maken, als er iets nieuws gebeurde Maar we gingen toch allemaal veel van Keesje houden en je zult het niet gelooven Onze Bet nog wel het meest. En weet Je, hoe dit kwam Kijk maar eens ,wat Keesje deed Daar mee had hy zeker het hart van Bet ge stolen Als ze naar de markt ging, bood schappen doen, liep Kee* vooruit, heel parmant en dan droeg hy de boodschap penmand netjes Ir zyn bek. „Wat hebt u daar een aardig knechtje, Juffrouwzeiden menschen, die haar zagen en dan was ze trotsch op Keesje, dat is zeker en als ze thuiskwam, liep ze naar de ':ast en werd Kees getracteerd op 'n extra lekkere hap 1 Maar eens —liet hy de eieren uit de OP AVONTUUR Reintje met z'n slimmen snuit i Was weer op verkenning uit. t Zag hy niet twee eenden gaa»tj Vlug liep hy er achteraan. Over heggen, naar de sloot. Repten ze hun eendenpoot, Och, de angst zat ln hun keel, En ze zagen groen en geel 1 Kees. We kregen Kees, toen hy er lang niet mooi uitzag. 't Was echt herfstweer, de wind gierde en de regen kletterde, toen vader 's mid dags thuiskwam en hy niet, zooais altyd. eerst z'n jas aan den kapstok hing, maar achterom naar de keuken liep, waar moe der druk bezig was. „Wat heb je daar?" hoorde lk moeder Hup maar vlug den sprong ge*" Reintje deed het ongevraagd. Plof, daar stond hy, wat 'n kluefc Met z'n beenen in de lucht DE a-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 16