Alicitei Binn- GEESTELIJK LEVEN. Zaterdag 25 Juli 1931. Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagea Eerste Blad. De jacht naar geluk. Ten laatste male. Petitionnement v. Internationale Ontwapening SI1AGER 74ste Jaargang No. 8905 COURANT. |t blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder- ■flg cn Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver- ntiën nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomcnd nummer geplaatst POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20. Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent ADVERTEN- TlëN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer *20 cent (bowijsna. inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend. dit nummer bestaat uit vijf bladen. tot a Wanneer wij ons als toeschouwers stellen tegen over de mcnschenwereld en vragen wat de duizen den, de millioenen van onze medemenschen drijft, rat hen voortstuwt door het leven, wat hen voert arbeid, tot vermaak, tot goede en tot slechte da- ^én, wat hen prikkelt tot inspanning en krachtsont- ikkeling, dan komen wij tot de overtuiging," dat elerlei motieven hen bewegen. Een machtige drang is allereerst het verlangen m stoffelijk te blijven bestaan. Dit verlangen is het eest natuurlijke en ook het oorspronkelijkste. Vanneer de mensch op het wereldtooneel verschijnt en dit is vele duizenden jaren geleden dan kent bij in den aanvang slechts één begeerte en hierin verschilt hij in niets van de levende wezens om zich heen. Die ééne begeerte is: zichzelf in het le- g ven te houden. Hij vraagt voedsel. Zijn stoffelijk or- jganisme kan daar niet buiten. En gansch zijn be- ptaan wordt: het zoeken naar dit voedsel. Wanneer lij zich dit in voldoende mate weet te verschaffen, Broeit hij zich behagelijk, en rustig en tevreden ligt Bij neer nh zich verzadigd te hebben en hij kent leen anderen wensch, dan in die rust niet te wor- Ben gestoord. Hij is als het dier, dat zijn honger stild heeft en dan op een veilige plek zich neer- leiL Hij is gelukkig, want zijn éénige verlangen is bevredigd. En indien de mensch dier ware gebleven met niet inders dan dierlijke behoeften, hij zou zich gelukkig iebben gevoeld als hij die behoeften, het stillen van fïf^onger en zijn geslachtsdrift (want ook deze |éng is in ieder levend wezen werkzaam), steeds m bevredigen. Meer ware niet noodig. Maar de mensch groeit boven het dier uit. In hem ptwikkelt zich de geest. En op hetzelfde oogen- lik, waarin hij zich hiervan bewust wordt, ontwa ken andere verlangens. Hij krijgt ook geestelijke behoeften, omdat hij zich gaat weten een gevoelend, denkend, willend wezen. Hij kan niet tevreden zijn, wanneer hij maar in staat te te voldoen aan den drang om zich te voe den en ora sexueel genot te smaken. Hij vraagt meer, omdat hij méér is dan dier. Hiermede begint voor hem een nieuwe periode. En in vele opzichten zal de weg, waarop hij nu de toet heeft gezet, een lijdensweg zijn, omdat hij ge kweld zal worden door steeds nieuwe begeerten, i Reeds de oude dichter, die het diepzinnige boek Bob schreef, heeft dit gevoeld. Is van hem niet af- ~.J»o®stig de klacht:: „heeft niet de mensch een strijd «P aarde?" Zijn leven wordt inderdaad tot een strijd. Deze strijd is echter niet meer alleen ter bevrediging van i de beide zooeven genoemde zuiver lichamelijke, dier lijke behoeften. In zijn geest zijn andere verlangens - geboren. I Hij wil weten, kennen, begrijpen. Hij wil iets ont sluieren van de raadselen, temidden waarvan hij leeft, ij doet dit aanvankelijk op primitief-kinderlijke ijze en plaatst achter elk gebeuren een onzichtbaar wezen-en de mythologiën ontstaan maar allengs gaat hij verder en dringt dieper door in het heelal en «tap voor stap komt hij nader aan het zuivere be- rip. Maar bevredigd is hij nooit. Er zijn oogenhlik ken van geluk bij iedere voorwaartsche schrede, aar nimmer bereikt hij ten volle wat hij zoekt. De geslachten van zoekers, vorschers, denkers volgen Blkander op. Zij werken voort op wat zij van elkan der als geestelijke erfenis ontvingen, maar aan het inde komt niemand. De mensch wil ook de bevrediging van andere ge voelens. Naast de sexualiteit ontwikkelt zich in hem n hoogere liefde, welke zich richt op de persoon- Ijkheid. En daar komt in hem een hunkering naar het geven en ontvangen van sympathie. Hij jaagt Öeze liefde na nis het zoetste geluk, dat gansch zijn frezen kan vervullen. En zóó sterk kan dit zijn, dat ij alles prijsgeeft om deze liefde te mogen doorle- en in volle intensiteit. Wij behoeven de wereldlite- atuur slechts te raadplegen om er van overtuigd M worden welk een onuitsprekelijk geluk de ensch in deze liefde heeft gevonden en hoe deze liefde de dichters heeft bezield tot het scheppen van e schoonste en meest ontroerende poëzie, welke al- jd blijft bekoren, omdat zij vertolkt hetgeen ieder an n&voelen. Maar ligt naast dit geluk ook niet de smart? Want iet voor altijd is de zalige verrukking, de uiterste panning, de hoogste extase uit den hoogen h^mel daalt de mensch weer omlaag naar de aarde, Haar de nuchtere werkelijkheid en het is hem of hij ntwaakt uit een mooien droom, waarin hij toefde in een wereld van pure schoonheid en als hij wakker is, wordt hij zich weer bewust van veel, dat hem hindert en pijnt De groote en de kleine kwellingen van het leven grijpen hem weer vast Arme mensch! Even heeft hij het geluk gegrepen 't vloeit hem weer weg, als water dat hij in de hand wilde houden. En in hem blijft het heimwee naar dat heerlijke, hetwelk hij een korte pooze met zijn gansche ziel doorleefde en genoot. En wanneer de stille uren komen, waarin hij neerzit in gepeins en zijn denken wordt tot droomen, dan zal daar in zijn ziel zijn een onzegbare weemoed, omdat hij voelt dat allerhoogste, dat reinste, dat zuiverste geluk niet meer te bezitten. Naast de dorst om te weten, te begrijpen, en naast het liefdesverlangen zijn in den mensch nog vele an dere begeerten, machtig óók en sterk. Zóó sterk dat zij worden tot een zweep, die hem voortdrijft en dwingt tot uiterste inspanning. Eu weer verbindt hij aan het volgen dezer begeerten de gedachte aan ge luk, dat door de vervulling dezer begeerten zijn deel zal worden. Is er niet het verlangen naar bezit? Is er niet de eerzucht, de ijdelheid? Is er niet de drang naar macht? Wat het verlangen naar bezit betreft, zij is ongetwij feld een direct uitvloeisel van die primaire behoefte aan voedsel, welke den oermensch dreef. Zij hangt samen met het oude instinct, hetwelk slechts dreef naar instandhouding van het leven. En waar de le vensmogelijkheden grooter werden, wanneer het be zit vermeerderde, daar lag het voor de hand dat de bezitsbegeerte steeds sterker werd. En als wij letten op het leven van den mensch in het heden, dan kun nen wij opmerken, hoe deze begeerte is geworden tot een geesel voor de wereld, omdat zij wordt tot een onverzadelijke gouddorst. En geen middel wordt te gemeen gevonden om die dorst te lesschen. Daar voor worden medemenschen op de schandelijkste wij ze uitgebuit, gansche (gekleurde) volken onderwor pen en op de wreedste manier (de Congo-negers! de pas gepubliceerde verslagen van de vreeselijke kin derexploitatie in de industrie in Engolsch-Indië, enz. enz.) behandeld. Niettemin heeft de mensch nooit ge noeg. Hij wil altijd meer. Als hij één millioen bezit, grijpt hij naar het tweede. En de kleine man? Zijn kansen zijn gering, hij zit niet in zaken, hij kent de fijne knepen van den fatsoenlijken diefstal niet maar hij wil 't toch probeeren en koopt een twintigje in de Staatsloterijhij hoopthij hooptzal 't geluk tot hem komen? En zoo zien wij ze gaan over de wereld de grooten en de kleinen, jagend achter hetzelfde doel: bezit. En zij probeeren elkaar vóór te komen in don dol len rit en zo stompen en slaan en dringen en vra gen niet of ze daardoor de wereld tot een hel maken. Ze zoeken het geluk en zij vinden de eeuwige on bevredigdheid En zij schijnen er niets van te bespeu ren, hoe onzinnig het is dat zij ieder voor zich hun gansche leven door vechten om steeds meer en daar om anderen bestelen en onrust, strijd, vijandschap, haat in de wereld brengen, terwijl de bestaansvoor waarden voor allen aanwezig zijn. Eéns was het een harde nodzakelijkheid, dat er ge vochten werd om voedsel. Maar thans? Er is in •overvloed, de produectiemogelijkheden zijn ongeloof lijk groot: waarom thans die strijd om het bestaan? Is dan die r e d e 1 ij k e mensch niet in staat om de door allen voortgebrachte rijkdommen rechtvaardig te distribueeren? Ik noemde zooeven ook de eerzucht en de ijdelheid. Ook daarachter vinden wij verscholen het geluksver langen. Zonder eerzucht is waarschijnlijk niemand, ook niet de geringste. Ieder wil graag in iets uit blinken, zoo mogélijk de éérste zijn. Wat een geluk is er in een jongensziel, als hij een overwinning heeft behaald in een wedstrijd en hij droomt van me dailles die hij later zal verwerven. Maar zijn ge luk is niet volkomener is de voortdurende angst van door een ander te worden voorbijgestreefder is de afgunst, welke zich invreet in zijn ziel. Is dit anders in de wereld der groote, volwassen menschen? En zou bij hen nog niet ee n andere overweging komen, die het geluk, door bevrediging van de eerzucht verworven, steeds bedreigt? De overweging n.1. dat geen roem, geen eer, geen ver heerlijking of vergoding zóó groot kan zijn, dat men niet naar méér verlangt en dat men niet wordt ge kweld door de gedachte benijd te worden en gevleid, gezocht niet om zichzelf, maar om de tijdelijke grootheid en in den steek gelaten door al de vleiers en trouwe(!) vrienden zoodra het getij verloopt. Welk een vereering voor dien grooten eerzuchtige, die den naam van Napoleon droeg! En wat bleef er van over, toen hij eenzaam banneling was op St. Helena? Iets anders dan eerzucht is de ijdelheid. Zij is een zeer belachelijke eigenschap in vele opzichten. Want waarop kunnen de menschen zich niet verheffen? Begrijpelijk en min of meer verschoonbaar is de ijdelheid van hen. die inderdaad iets pracsteeren, of schoon de werkelijk-verdienstelijken, die uitblinken in wetenschap, in kunst, in technisch vermogen, ge- Wie nu nog? Aan alles komt een einde, ook aan dit Petitionne ment. Wij hebben ten minste nog niet vernomen, dat het opnieuw wordt verlengd en daarom klinkt vandaag onze maanroep voor de laatste maal: Teekent, teekent nu eindelijk! Nieuwe woorden, nieuwe argumenten kunnen wij niet meer vinden. Wie zich ondanks al onze aan maningen en opwekkingen nog afzijdig houdt, moe ten wij beschouwen als ongeneeslijk, als een hope loos geval. Wat zullen wij dan nu schrijven? Laat het een getuigenis zijn van den Duitschen of ficier Waldus Nestle. die 4 jaar lang aan het Wes telijk front heeft gestreden en speciaal in den gif gas-dienst heeft gewerkt. Hij stelt de vraag::: Is de burgerbevolking te beschermen te gen luchtaanvallen? en antwoordtNeen! En dat hij komt, de gasoorlog tegen de burgerbevolking staat volgens hem vast. In alle landen wordt hij voorbereid en er is niets tegen te doen dan te pro beeren den tegenstander vóór te zijn. Nestle teekent dien strijd aldus: Het is geen heldenmoed, als inbrekers in den nacht over een vreemd land te vliegen en op weer- looze vrouwen en kinderen bommen en gifgassen neer te werpen. Het is beestachtigheid, ook wanneer men zich zelf wijs maakt, het tot verdedi ging van het vaderland te doen. De gifgasoorlog beteekent de hel: een openbaring van de macht des duivels! Voor deze hel zullen w ij onze kinde ren met liefde en zorg groot brenge n? Ds. Buskes voegt hieraan deze feiten toe: Voor enkele jaren had een groote nachtelijke ma noeuvre hoven Londen plaats: een gasaanval met vliegtuigen. Deze manoeuvre bewees:: Londen is niet te beschermen tegen gasaanvallen. In 1929 heeft men dezelfde ervaringen opgedaan in Parijs. Een der Fransche deskundigen schreef: Wanneer slechts honderd vliegtuigen, elk met een ton granaten, over Parijs vliegen, dun kunnen zij de stad in een gaswolk hullen van twintig meter hoog te. Deze operatie hoeft slechts één uur te duren en in dit ééne uur is Parijs met man en muis vernie tigd." En wij, zouden wij tegen zulk een bedreiging niet een schriftelijke getuigenis willen afgeven? Vandaag dan nog. Het is de hoogste tijd! Hierlangs afknippen. van het Nederlandsche Volk aan de Ontwapenings conferentie in Februari 1932 te Genève te houden Georganiseerd door de Nederlandsche Dagbladpers. Ik verzoek uwe Conferentie met den meesten aandrang, in naam maatregelen te nemen die tot ontwapening der naties zuilen leiden. der menschelijkheid. die Naam Adres Naam f Adres i Naam Adres i Naam i Adres t Bovenstaand formulier kan onderteekend norden door alle Nederlandsche mannen en vrouwen van 18 jaar en ouder, leder map slechts één formulier onderteekenen. Niet alleen abon- né'8. maar alle gezinsleden, die den vereiscliten leeflijd hebben bereikt, mogen teekenen. Elk biljet man vier handteekeningen bevatten niet meer, wel minder. w GEBRUIKTE AUTOMOBIELEN verkoopen wij onder GARANTIE en op PROEF. Garage C. NIEUWLAND, BERGEN. woonlijk niet met hun kunnen plegen te geuren of zich daarop uitermate laten voorstaan. Daartoe zijn zij te bescheiden, omdat juist zij vóór alles gevoelen dat hun nog zoo veel ontbreekt. Maar o, die ijdelheid der kleine menschen. Het is alles een hechten ann wat van buiten erop zit. Het ia het zfch verheffen boven anderen, niet omdat men i n n e r 1 ij k zich meer weet, maar omdat men er mooier uitziet! Ik heb altijd zoo'n onbedwingbare neiging om te la chen, als ik bemerk, hoe menschen zich soms heel wat verbeelden, alleen omdat zij een keurig pak aan hebben of een nieuwe jas of een mooie mantel. Mis schien heb ik het mis, maar ik verbeeld me, dat in dit opzicht de mcnschheid toch iets wijzer wordt. Ik herinner me den tijd dat, als een Noord-Hollandsche boerin uitging, zij er uit zag als een paradepaard. Ze had dan „kap en dek" op. Haar hoofd en hals ver tegenwoordigden een klein vermogen soms. Goud, juweelen, bloedkoralen. En wat kon zij zich dan gevoelen! En in het gezelschap werden de an deren in een oogwenk gemonsterd, getaxeerd en be oordeeld. En zij voelde zich, ach, zoo gelukkig, wan neer zij mooier sieraden, kostbaarder kleedij had dan de anderen. Zou er niet nog iets leven van die thans uitster vende, antieke boerin in velen van ons? En toch kan die ijdelheid ons geen blijvend geluk geven wanneer zij wordt bevredigd. De mensch verlangt toch inner lijk naar meer dan naar schijnschoonheid en klater goud. Min of meer*vaag voelt toch ieder dat de ware schoonheid is de schoonheid der ziel. En zal ik ook nog iets zeggen van den drang naar macht? Toen ik nog als kind in de ouderlijke wo ning leefde, gebeurde het eens 't is me altijd bijge bleven dat er een bedelaar, begeleid door een hondje, aan de deur kwam. Mijn moeder vroeg hem, waarom hij een hondje had. Zijn antwoord was: „Och, een mensch wil toch wel iets hebben, waar hij baas over is." Ik geloof dat deze bedelaar daarmede een algemec- ne waarheid heeft uitgesproken. Macht hebben over anderen, kunnen gebieden, be velen; zietdaar wat velen aanlokt. En hoe meer macht, hoe minder menschelijkheid! Want macht beteekent beschikkingsrecht over an deren; het recht om anderen te dwingen tot gehoor zaamheid; macht beduidt de overheersching van den een over den ander, niet omdat die ééne beschikt over hoogere moraliteit, over dieper levensbegrip, maar omdat die ééne dwangmiddelen heeft om deze bij ongehoorzaamheid aan te wenden. Ik geloof niet in dat recht. Ik geloof alleen In het recht om elkaar te beïnvloeden en dit is een zuiver geestelijke wer king. die gericht is op het wekken van inzicht en ge zindheid bij anderen. En ik ben er zeer diep van overtuigd, dat, indien de mensch door dit recht zich liet leiden, er heel wat meer geluk zou zijn, omdat er meer vrijheid zou bestaan. Want een slavenziel moge zich tevreden kunnen gevoelen onder dwang en geweld de normale mensch kan dit niet, omdat hij voelt de vrijheid noodig te hebben voor de ont plooiing zijner persoonlijkheid. Daarom zijn de machtswellustelingen zulk een ge vaar voor de mcnschheid. Zij dooden het zelfbe schikkingsrecht in hunne medemenschen. Zij span nen hunne naasten voor hun zegekar, zij vernederen hen en dooden de persoonlijkheid. En al hun stre ven naar macht en grootheid wordt o, wreede leu gen! verborgen achter schoonklinkende frasen, waarmede de massa wordt misleid. Op andere begeerten zou in dit verband nog kun nen worden gewezen wij zullen het bij het ge noemde laten. Dit echter zal wel niemand tegenspreken: !n allen Is aanwezig het geluksverlangen. En niemand wordt ooit ten volle bevredigd. Er blijft altijd iets te wenschen over, zelfs bij hen, wien voor 't oog der wereld alles meeloopt. En dat is goed! Daardoor blijft de mensch zich inspannen. Van belang is het echter op één ding den nadruk te leggen. Nooit mogen wij geluk zoeken ten koste van onze medemenschen. Hiermede is een sterke veroordeeling uitgesproken over het heer- schende streven in de maatschappij van heden. Dit streven brengt slechts ellende stoffelijk en zede lijk over de wereld. Mij dunkt zóó moet het zijn: wij hebben te zoeken naar geluk niet voor onszelf, maar voor de mensch*- heid. Hoe meer, hoe toegewijder wij dit doen, hoe meer geluk we juist daardoor ook persoonlijk er varen. Als d i t zou zijn de jacht naar geluk, dan zou daar uit voortvloeien een zegen voor allen. Een zegen! Het geluk nooiL Want ongestoord ge luk is onbereikbaar. Het eenig bereikbare is, dat ieder individueel slechts oogenhlikken van diep, waarachtig geluk doorleeft. Het zijn de oogenhlikken, waarin hij tevreden kan zijn over zichzelf, omdat hij den zuiversten liefdedrang jegens zijn medemenschen onvoorwaardelijk heeft gevolgd. ASTOR.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 1