I
f ST«.- I
GERECHTIGHEID.
m
WETENSWAARDIGHEDEN.
WARE WOORDEN.
Crediet
HUMOR.
KINDERVERHAAL
AvonhiP&\,
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 1 Aug. 1931. No. 8909.
ZATERDAGAVONVSCHETS
j
(Een oorspronkelijke Amsterdamsche schets,
door SIROLF.
idruk verboden, Alle rechten voorbehouden).
j|*as»o helder als glas, dat er onheil in de lucht
B la het van daverende zonnehitte amechig puf-
»tje, toen de hand van het dikke, driftige
|imet een nijdige pats op het smoezelige, achter
iker van zomersproeten verborgen aangezicht
(t roodharige jongetje neerkwam.
gebeurde natuurlijk niet zoomaar, omdat het
Hiwtje niet kon nalaten roodharige jongetjes
B gezicht te timmeren, o nee! Er was een goede
i toot geweest Dat jongetje had al een halr uur
|teo meisje in het zelfde straatje gesard, haar
1 omgegooid en haar stiekum laten struikelen.
I dus feitelijk kunnen zeggen, dat een enkele
g slechts een heel karige belooning voor zijn
was geweest. Doch moeders hebben daar-
rBu eenmaal hun eigen zonderlinge opvattingen.
Idat jongetje had een moeder, al klinkt het vreemd,
dat jongetje slectvts de knop van een auto-
e, waarop men slechts een klap had te geven,
Qn moeder te voorschijn te doen vliegen, zóó
ram de lange, beenige vrouw de straat opge-
d, toen het roode jongetje een door merg en been
tod gekrijsch aanhief, alsof hij levend gevild werd
rvolgens in mootjes gesneden. De lange vrouw
ig aanstonds de situaite trouwens daar was
*ns veel fantasie voor noodig, want het jongetje
lijn longen vol en brulde nog ééns zoo hard,
lijn hoofd donkerrood aanliep en hield met
handen zijn wang vast stelde ostentatief haar
lichaam tusschen het krijschende knaapje en de
vrouw, als ware zij een leeuwin, die haar jong
een verscheurende furie moet beschermen, en
geheel overbodig en onoprecht (want zij wist
„Hep Uwes mijn kind geslage?!"
hield even op om adem te scheppen, en voer dan
erwijl ze een lange, zwart-omrande wijsvinger
den neus van het dikke vrouwtje duwde: „U wil
wel met uws hande van me kind afblêve, daar
rtjl jaar voor krijge! Aster wat geslage mot wor-
ken ik dat doen, vet varreke dat je d'r bint,
Kfo onschuldig kind te mlshandele, je ken 'm wel
Ud leven ongelukkig slaan, betaal liever je huur,
Htbaas is van de week al drie keer om se sente
TbL.!"
l logica van de laatste argumenten was volkomen
ter, óoch het jongetje voelde zich gesterkt en
«digd, verdubbelde zijn moorddadig geschreeuw
|taiti daarbij nadrukkelijk als een vreemdsoortig
toor de kracht, waarmee de oorveeg was aan-
BJM, hetgeen op zijn beurt weer de moeder tot
nieuwe inspiratie diende, want zij zette onverwijld haar
peroratie voort: „Kijk eens hoe dat arme kind staat
te krimpen van de pijn. falsaris, kijk eens, wat je ge
daan hep!" (dit laatste met een melodramatisch gebaar
als tegen een moordenaar die met het lijk van zijn
slachtoffer geconfronteerd wordt).
„Die rooie dief hep mijn kleine meid al de heele
middag gesard en tege de straat gegooid, ik hep het
zellef mit me eige ooge gezien!", barstte eindelijk het
kleine, driftige vrouwtje los, alsof het hebben van rood
haar alleen al een grove karakterfout ware. Nu, ze had
even goed een brandende fakkel in een vat met dyna
miet kunnen gooien. De lange vrouw schoot vuur: ,,En
dat zeg jij!!! Rooie dief. zeit ze! Dat schele mirakel van
een kind van je zei je bedoele! Dat mag jij zegge! Beul,
kinderebeul, een klein kind ongelukkig slaan, dat kèje.
hè, stinkend kenijn! Mar as ik die meid van je in me
vingers kraag, dan zei ik d'r knoerse, versta je goed,
knoerse zal ik d'r!"
Het was vreeselijk. Ten minste, de toon waarop ze
van dat „knoersen" sprak was zóó luguber en dreigend,
dat het wel iets vreeselijks moest zijn; hoe vreeselijk,
dat wist ze zelf waarschijnlijk niet. Doch het leven is
vol wonderlijke, onverwachte dingen. Het meisje, dat
indirect de oorzaak van dit heftige gebeuren was dat
het heele straatje in opstand bracht, was tijdens de
uitbarsting juist met haar autoped om een hoek ver
dwenen. En zonder besef van hetgeen er aan de hand
was, kwam ze nu juist weer in het straatje op haar
autoped aanschuiven. Nu zijn autopeds onberekenbare
dingen. Dat bleek thans weer. Het kind wist niet bij
tijds te stoppen, ze schoot door, en botste met geweld
tegen de twistende vrouwen §an. terwijl haar autoped
aan die beide beentje-lichtte. De dikke korte en de
lange magere vrouw verloren het evenwicht, hieven
tegelijk schelle, krijschende kreten aan en sloegen in
baar val de armen naar elkander uit. Met een plons
rolden ze samen over d'e straat.
„Nou, nou. wat moddat". mengde zich een zware stem
in het wilde koor, dat aanstonds verstomde. Een
zwaargebouwde agent keek misprijzend op de terneer-
zittende vrouwen neer, die van elkaar's nabijheid profi
teerden, om elkaar in de haren te vliegen. „Wat is dat
voor een vertooning?" En dan, alsof hij plotseling een
schitterende inval kreeg, zette hij zijn stem uit en
brulde tot de toeschouwers: „Geen volleksverzameling
hier!' De toeschouwers vlogen uitéén. De vrouwen op
den grond staakten als op bevel hun pogingen om elkaar
te plukken. Het roodharige jongetje, dat al lang niet
meer schreeuwde, stoof schuldbewust heen. De vrouwen
krabbelden overeind, verfomfaaid, met haarslierten
langs haar hoofden, verhit en besweet, en wilden bijna
tegelijkertijd den agent van haar afschuwelijke erva
ringen en ondervonden beleedigingen vertellen; maar de
agent een wijs man beschikte over een kolossaal
stemgeluid, en bovendien, hij kwam heelemaal versch
op het tooneel van den strijd. Hij donderde de vrouwen
toe, zoodat ze verbouwereerd zwegen: „Asse jullie niet
as de bliksemsche weerga maken, datte jullie weg-
komme, slinger ik je allebei op de bon, snappe jullie
dat? Binne juillie nou heelemaal een haartje, om in de
goot te legge rolle?! Zorg verhier-en-gunter datte je
aarrepele geschild komme, of mot je straks soms weer
van je kerel op je gezicht hebbe, as de boel weer aange
brand is?!"
Een lach golfde op in het straatje. De vrouwen door
boorden elkaar met zwijgende blikken en togen dan
heen, naar hare respectievelijke woningen. De agent
wijsgeerig lachend, wandelde been, met langzame,
zware stappen. En neel, heel langzaam, daalde de rust
weer in het puffende, warme straatje.
Toen stoof er een autoped over het trottoir. Met twee
kinderen erop, achter elkaar. Dat waren het roodha
rige Jongetje. En het meisje.
Is het U bekend:
dat er van elke 1000 vrouwen in Buckinghamshire
(Engeland) 400 dienstbode zijn?
d a t de mensch gemiddeld
jaar gebruikt?
pond thee per hoofd per
d a t er onder de nieuwe vrouwengeneratie in China een
sterke beweging gaande is tegen de kinderhuwelijken?
dat onlangs in Zweden roode sneeuw is gevallen? Ten
gevolge van de aanwezigheid van kleine roode wormpjes
in de sneeuw?
dat door een Italiaan een lichtstraal is uitgevonden,
die tot 300 M. in het water doordringt?
d a t sommige stammen in Zuid-Afrika gelooven, dat zij
drie zielen hebben?
dat deze inboorlingen beweren, dat er een ziel huist
in hun hoofd, en in de maag en in de groote teen?
dat een kind van veertien over het algemeen dezelfde
mate van verantwoordelijkheidsgevoel voor een misdaad
bezit als een volwassen mensch?
d a t de Osage-Indianen. waarvan er 2000 in Oklahoma
wonen, elk een jaarlijksch inkomen hebben van f 20.000,
dat ze hebben gekregen, doordat er oliebronnen op hun
grond werden ontdekt?
Pas op voor al te onderdanig personeel; kruipers zijn
kuipers.
o
Dé moeders zijn de gidsen van het opkomend ge
slacht; in haar handen ligt het welzijn van het individu
en daarmee dat der gemeenschap.
o
Groote beginselen worden niet in één dag verwezen
lijkt In de geschiedenis der menschheid telt de tijd niet
met seconden, maar met eeuwen.
o
Wat u beter, noch wijze»- noch gelukkiger maakt dan
ge waart, zij in uw oog niets.
o
De haan heeft goed kraaien tegen de eenden; zij be
grijpen hem niet.
Optimisme is in het zakenleven onontbeerlijk. Opti
misme is niet alleen voldoende om magere koeien in
vette om te tooveren, maar zonder optimisme zal men
zijn koeien tot skeletten zien worden.
o
In de menschenwereld is zachtmoedigheid één der
beste deugden. Door haar leert men het geheim: wèl
met zichzelve en anderen te zijn.
De min of meer verarmde wereld
Raakt vroeg of laat nog in den val,
We zitten nu al vele maanden
Bedenkelijk aan lager wal.
De erg verloopen wereld-winkel
Staat op het randje van failliet,
En de N.V. „Centraal-Europa"
Leeft op crediet!
We schermen wel met groote woorden,
Met Hoover's weldaad, enzoovoort,
Maar Franc en Dollar en Pond Sterling
Die hebben graag het laatste woord.
De Mark ligt sterk verzwakt te tobben.
Als het zoo doorgaat haalt ze 't niet.
De*dokter schrijft 'n bekend receptje:
Verlengd crediet!
De klanten komen niet meer koopen,
Omdat de handel stil blijft staan,
Omdat we met goedkoope prijzen
Al maanden naar den kelder gaan!
F.n zij, die schijnbaar winsten maken,
Verliezen, als men 't goed beziet,
Die leven rustig van de rente
Van hun crediet!
We zitten hulpeloos te wachten
Op stijging van de conjunctuur,
F.n staren, min of meer wanhopig.
Naar dit maatschapp'lijk avontuur.
We redeneeren als ministers,
Als Stimson, Mellon, wie al niet,
En hopen allemaal het beste,
Maarop crediet!!
(Nadruk verboden.)
Juli 1931.
KROES,
De onderwijzer wilde den jongens het begrip „Won
der" duidelijk maken, en hij zelde: „Al3 je nu in een
heele hooge boom klimt en plotseling viel Je van 50 M,
hoogte naar beneden op de straat, zonder je ln het minst
te verwonden, wat is dat dan, Jantje?"
„Een bof, zei Jantje stralend.
„Ja, maar het is niet „bof", maar „geluk". En wan
neer dat nu nog eens gebeurde?"»
„Dan was het reuze-geluk!"
„Goed zoo! Maar wanneer het dan nog eens voor de
derdo keer gebeurde?"
„Dan ls het eenvoudig gewoonte," besloot Jantje.
Dus Alie heeft dien jongen dokter, waar ze mee uit
ging een blauwtje laten loopen?
Ja, en wat denk je dat hij deed?
H(j heeft niet alleen al zijn cadeaux terug gevraagd,
maar haar tevens een rekening gestuurd voor 45 dok
tersbezoeken.
Hij: „Liefste, het geeft je toch niets, of je al naar die
hoeden staat te kijken. Ik heb maar negentig oent in
mijn zak."
Zij (woedend): „Maar je kon toch weten, dat ik een
paar dingen wilde koopen!"
Hij: „Dat wist lk ook."
pen hij zoo op zijn gemak aan den wortel van
eersten den besten boom zat te knabbelen,
Qoedde Unk Wunk weinig van het plan, dat
0 hein werd gesmeed. Zeker, hij wist, dat Tin-
^aar was. Zóó dom was hij niet! Maar bij
elde zich zóó veilig onder zijn pennen, dat
[er zelfs niet van droomde, dat het beertje het
1 durven wagen hem aan te vallen.
-n n» aJs het ergste gebeurde, kon hij zich
nog altÜd net zoo vlug weer verwijderen als
I zoooo\en den heuvel was afgerold.
t .zen ^as het weliswaar een toeval gc-
iiko terw'Jl zi°h inrolde, toen een nach-
ipm zv\ener hem naderde het interesseerde
niet wio het was had hij plotseling
zijn evenwicht verloren en was holderdebolder den
I(//f heuvel afgerold, op de wijze, die Tinteloog ver-
,t wonderd had doen staan. Maar met dat al was
deze ervaring toch een aanwinst voor hein. Want
zijn beenderen waren zoo goed beschermd dat hij
er heelemaal geen last van had ondervonden en
alleen maar het voorrecht had gehad zich snel
naar een minstens even goede plaats te hebben
verplaatst! Dus begon hij weer tevreden te knab
belen en met zijn neusstem zong hij zijn einde
loos liedje: „Unk-wunk. unk-wunk!"
Nu de hoornen zoo vol sap waren, en de groote,
ronde gele maan zacht door de takken vol knop
pen scheen en elk besje op den boschgrond belicht
te, was het leven voor het stekelvarken wel erg
plezierig.
De krekel in het moeras ginds beneden sjirpte
vroolijk. Het herinnerde hem er aan, dat het gras
sappig en groen was. en dat. er geen koude en
sneeuw meer zou komen. Het leven was niets dan
één groot feest, dat vele maanden, meer dan hij
vooruit kon zien, zou duren.
Behalve dit was het eenige. wat hij te do<m
had, zijn pennen uitgespreid te houden. Deed hij
dat, dan kon niets zijn vreugde verstoren.
Maar aan de andere zijde van zijn lichaam, aan
den kant waar zooals Tinteloog terecht ver
moedde geen pennen waren, was bot Stekel
varkentje even zacht en kwetsbaar als welk ander
dier in het bosch. En van dit feit meende Tinteloog
profijt te kunnen trekken. Hij opende daarom
zijn aanval, door een kluit aarde naar zijn ge
pantserde vijand te werpen. Dat had geen zicht
bare uitwerking en daarom wierp hij een tweede
kluit. De derde raakte het Stekelvarken precies
op zijn onbeschermden neus. Unk Wunk bromde
gemelijk en wilde naar een meer verwijderden
boom gaan. Zoo vlug als water greep het Beertje
met een poot juist onder één van de stekelige zij
den en met één slag wierp hij Unk Wunk tegen
den boom.
XLIV.
TINTELOOG KRIJGT ZIJN PORTIE.
Als Tinteloog ook maar èèn oogenblik gedacht
had, dat de zaak hiermede uit was, dan had hij
buiten den waard gerekend. Hij had zich op dat
moment nog tevreden kunnen stellen met de
klaarblijkelijke Verwondering van Unk Wunk.
Maar het Stekelvarken was weliswaar een beetje
gekneusd, maar was niettemin nog zóó overtuigd
van zijn eigen waardigheid, dat het zich niet kon
voorstellen nog zoom ervaring te kunnen hebben
En daar het de behoefte gevoelde om dit onmid
dellijk te toonen, ontrolde het zich spoedig weer en
begon opnieuw te knabbelen.
Stel je de verbazing van Tinteloog voor, toen,
terwijl hij zijn schouder haast uit het lid had ge-
stooten, zijn vijand nog steeds onverschillig bleek
voor zijn aanwezigheid.
Heethoofdig, vol lust tot vechten, stapte hij nu
naar Unk Wunk, die thans, heel toevallig, bijna
verscholen zat tusschen zijn boom en een hol stuk
hout. En daar ons beertje nog niet ouder was dan
één jaar en dus nog weinig ervaring had, vergat
hij heelemaal hoe voorzichtig hij Moeder Zwart-
becr de beweging eens had zien maken. Daarom
wierp hij nog eens een kluit aarde, hopende daar
door het Stekelvarken van achter het stuk hout te
verjagen. Hij had succes, want de kluit landde
precies op den neus van zijn vredelievenden te
genstander. Met een schreeuw van oprechte ver
ontwaardiging verstopte het stekelige dier daarop
zijn onbeschermden neus in het holle stuk hout en
wachtte opnieuw de dingen, die komen zouden.
Zelf nu gevoelde het geen vrees. Alleen was het
verlangen om zijn kwelgeest een afstraffing te ge
ven, groot in hem.
En Tinteloog, die onbezonnen rakker, kwam
roekeloos aanstappen en sloeg nogmaals zijn poot
onder het Stekelvarken. Maar dezen keer waagda
hij zich te dicht bij. Vlug als water flap flap!
sloeg Unk Wunk zijn staart vol haken heen
en weer en.. Tinteloog huilde van de pijn!
Een handvol van die martelwerktuigen was in
do huid van den plaaggeest gedrongen. En het
scheelde niet veel, of het was op het oogenblik
voorgoed afgeloopen met het zwarte beertje. Het
was een geluk voor hem, dat hij zijn kop juist om
laag hield, toen de pennen in zijn snoet terecht
kwamen, en dat zo dus afstuitten op het harde
been van zijn schedel. Daar konden zij niet door
dringen. Daardoor kwam ons beertje er met een
pijnlijken kop af. Maar nog lang daarna deed het
erg pijn. Dank zij zijn gezond bloed en zijn ge
zond leven in de buitenlucht genas het tenslotte.
Maar een paar litteekens hield hij er toch van
over. Ook was hij voortaan wel een beetje minder
waaghalzerig. Vanaf dit oogenblik werd Unk
Wunk ook door zijn Beerbuurman gemeden.
AVordt vervolgd.