l VAN DIT EN VAN DAT
V EN VAN ALLES WAT
Avonturen-
Jirvbeloogr
fJIMMY IS EEN HELD.
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
HUMOR.
KINDERVERHAAL
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 8 Aug. 1931. No. 8913.
ZATERDAG.4V0NDSCHF.TS
Vrij bewerkt naar een Amerikaansch gegeven,
door SIROLF.
Sfidruk verboden. Alle rechten voorbehouden).
|Ji zeker, meester, Jimmie daar. aan die seintafel.
I rjfi borst vol met blikkies, is een held! En wat
]r één! Hij ken zijn neus niet snuiten, of de kranten
tjvm kolommen vol over hem en .noemen hem een
L Nou, zoo één is er in het heele brandweercorps
Mair ik zal het je eens haarfijn verteilen,- hoe
mie ito held wier. Luister.
wis nog in den tijd, dat er geen motorspuiten
L<Ui #ort nieuwerwetsche fratse waren, maar fijn
I gepoetste karren met koolzwarte peerde er-
1ör. die door de straten joegen met een vaart en een
r van hun hoeven en een geratel van de kar,
hooren en zien je verging! Wij waren een gekloft
j, wij van spuit zeven. Jimmie was erbij en dan
|i tr ook nog Kees, bijgenaamd De Vetvlek. Die Jim-
«i de Vetvlek waren nou precies water en vuur.
fcmi'e had altijd prachtige uniformen en hij poetste
en dag zijn knoopen wel een half uur, zoodat ze
^ken, of ze van puur goud waren. En borstelen dat
i snuiter zijn kleeren deed, mirakel. Het was een
C dandy-brandgast. Nou, en vlak naast hem op de
tal lag De Vetvlek. Die zal er altijd uit, of hij zóó
6 zijn uniform aan uit bed was gekropen. Zijn knoo-
I sloegen groen uit en als je zijn uniform uittrok en
Izette het op den grond neer, dan bleef het pak
W, zóó stijf was het van de vetvlekken! Een beste
i die Vetvlek anders, hoor, dairvan niet. Maar
ferlg... geen voorbeeld van. Nou, U begrijpt, dat werd
duw haken en oogen tusschen die Jimmie en de
|vlek. Vooral, toen op een morgen Jimmie zijn klee-
t openvond en De Vetvlek verdacht dicht in de
ft was, „Ik dacht dat ik me kast gesloten had, heb
rfcem soms opengemaakt?!" brult hij tegen den Vet-
BSc*
jjs," zei de Vetvlek ijskoud, „bij vergissing, ik dacht
|ik hem weer dicht had gedaan."
üjk een volgende keer beter uit je doppen, smeer-
Sïts", zegt Jimmie weer, woedend. Nou, het eene
prd haalt het andere uit en ze zouden mekaar beslist
luigd hebben, als de meester van spuit zeven ze niet
k elkaar had gehaald. Maar vanaf dien tijd konden
J» elkaar niet meer luchten.
Noi en toen kwam die brand van de Meubelfabriek
rHe; Gsiden Haantje, U weet wel, die toen tot den grond
toe is afgebrand. Dat was net op een dag, dat Jimmie
zijn vrijen dag had. Hij had pas een nieuwe uniform,
maar hij ging natuurlijk uit in zijn „burgerkleeren", een
spiksplinternieuw zomerpakkle. met een strooien dop.
ofschoon het net amper Mei was. Er was dien dag
net inspectie, en toen Jimmie in zijn burgcrpakkie weg
ging, zei hij tegen De Vetvlek om hem te negeren na
tuurlijk: „Doe je best, Vetvlek, als ik jou was zou ik
om den commandant te laten schrikken, me knoopen
eens poetsen; en als ik een voddenkoopman tegenkom,
zal ik hem zeggen, dat ie jou een broek moet komen
brengen!"
Dat was een steek onder water, want de Vetvlek had
een dag of wat geleden een winkelhaak in zijn broek
gehaald en die met drie groote steken dichtgehaald.
Gelukkig kwam de meester van spuit zeven net weer
tusschenbeide, die Jimmie de straat opstuurde. Hij zal
koud een half uur weggeweest zyn, toen het brand
alarm ging voor die Meubelfabriek. Drie minuten later
stormden wij met onze knollen en spuit zeven de keien
op! Nou, het was een reuze-brand. En een rook! Nog
nooit van meeleven zoo'n rook gezien. En een hitte?!
't Leek wel een hoogoven. Wij, met spuit zeven, waren
er het eerste. We gooien de slangen uit. en koppelen
den standpijp aan. Een paar van ons waren al naar
boven. De meester zou ons net gaan indeelen en ons de
plaatsen aanwijzen, toen de vlammen door het dak sloe
gen. Tegelijk roept de meester: Kees?! Waar zit Kees?!
Jandorie, waar zit die Vetvlek?!
Laten we 'm nou eindelijk zien, op de vijfde verdieping,
midden in den rook en afgesneden door de vlammen?!
We stonden een oogenblik als versteend. Kees steekt
zijn hoofd uit een raam en roept moord en brand. Hij
kon niet meer terug. De brandladder was niet te be
reiken, de ladderwagen was er nog niet. Niemand durfde
van buitenaf naar boven te enteren. Er waren blijkbaar
geen helden onder de gasten van spuit zeven. En wie.
jandoedeldiedom, komt daar als een dolle den hoek
omstuiven, in zijn fijne zomerpakkie met zijn strooien
doppie op? Wie anders dan de dandy, Jimmy! Eerst
dachten we, dat ie stapelmesjogge was geworden. Een
politieagent wou hem eerst nog tegenhouden, otndat die
suffert niet begreep, dat hij een brandweerman was, die
op het punt stond een held te worden. Maar Jimmie
duwt hem opzij, grijpt een laddertje en een enterhaak.
De meester van onze spuit wil wat zeggen, maar Jim
mie wacht geen orders af, heeft maling aan zijn zomer
pakkie, maar steekt zijn laddertje met de haken door
het venster van de eerste verdieping, entert omhoog,
staat op de vensterbank van de eerste verdieping, steekt
zijn laddertje weer een verdieping hooger, klautert als
maar hooger als een aap, te midden van rook en smook
en vlammen. Op de vijfde verdieping hing de Vetvlek
half versuft en gestikt uit een raam. Jimmie pakt hem
beet, slingert hem over zijy schoudres en begint mid
den in de vuurzee en de vlammen met zijn laddertje de
levensgevaarlijke afdaling naar beneden: met de Vet
vlek over zijn schouder. We dachten allemaal natuur
lijk, dat ie geen schimmetje van een kans had, om er
levend af te komen. We staan allemaal te zweten van
angst. We houden onzen adem in en denken elk oogen
blik het tweetal naar beneden te zien ploffen. De foto
grafen van de kranten komen opdagen en nemen foto's.
De lui van de film staan te draaien als gekken. Maar
Jimmie lapt het 'm! De laatste drie meter springt hij
naar beneden, nog altijd met de halfgestikte Vetvlek
op zijn schouder! „Ziekenauto", brult hij. En een oogen
blik later brengt hij de Vetvlek zelf weg naar het gast
huis. Nou, en zoo kreeg Jimmie zijn blikkie op zijn
borst, want hij was- een held. Nou, en als Je er
eenmaal een hebt, komen de andere twaalf vanzelf.
Een reuze-moedige daad. en dat nog wel tegenover
zijn vijand? Tja, meester, dat Is maar net hoe Je het
bekijkt. Weet je, Jimmie kwam juist voorbij, toen
spuit zeven uitrukte, en niet zoodra had hij gezien, dat
de Vetvlek achterop den wagen stond, en had hij nog
eens goed gekeken, of hij begon achter de spuit aan te
rennen! En vliegt tegen dat brandende gebouw op, zoo
als ik U verteld heb, en redt de Vetvlek. En zoodra
hij de Vetvlek in het hospitaal had gebracht, nam hij de
broek die de Vetvlek aan had gehad, mee en bracht hem
weg om te laten uitstoomen!
Want die broek van de Vetvlek, was van Jimmie!
Van zijn nieuwe uniform!"
Dingen, waaromtrent men een paar jaar geleden vol
strekt zeker was. gelooft men nu niet meer; en deze
gedachte doet duidelijker inzien hoe dwaas het zou
zijn te verwachten, dat, alle menschen het met ons
eens zijn.
o
Pas op. dat ge uw enthousiasme niet verliest. Kijk
niet achteruit. Ga voorwaarts mèt uw ouderdom. Sta
welwillend tegenover nieuwe ideeën. Kijk vooruit, alsof
uw beste werk nog gedaan moest worden.
o
Er zijn veel menschen, die nooit een volmaakte vreug
de en nooit een volkomen groot verdriet kregen; dat zijn
de armen van ziel, die zich tevreden stellen met de
kruimels van het geestesleven.
o
Overtuig u eerst, dat ge op den goeden weg zijt en
ga dan voorwaarts.
o
Niet de chef regeert, maar de zaak, De chef is wel
iswaar de eerste dienaar, maar toch steeds een dienaar
van de zaak.
o
Iedereen moet leven met dengeen. dien hij van zich
zelf maakt; hoe meer werk men er van maakt zijn eigen
karakter te vormen, in des te beter gezelschap zal men
zich bevinden.
Is het U bekend:
d a t de Adriatlsche Zee ongeveer het twintigste deel
van de Middellandsche Zee is'
dat Adulaar een edelgesteente is, dat voor 65 uit
kiezelzuur bestaat?
dat men dit edelgesteente wel noemt maansteen of
zonnesteen?
dat Gajus Afranus een Romeinsch veldheer was, die
in het jaar 49 v. Chr. door Ceasar bij Ilerda in Spanje
werd verslagen?
d a t in het midden der zevende eeuw het Christendom
over N.-Afrika verbreid was?
dat volgens een ruwe schatting de bevolking van geheel
Afrika uit ruim 100 millioen heidenen bestaat, 40 milli-
oen Mohamedanen, 5 millioen Christenen, met inbegrip
van de Europeanen, 1 millioen Joden en 400.000 Hin-
doe's?
Die zijde, die U in de uitverkoop aanbiedt, is dia
werkelijk solide?
Mevrouw, U kunt er een Japon van maken, dia
kunt U tot Uw dood dragen en dan kunt U er nog eea
onderrok van laten maken!
Zeg vrouw, onze kleeden zien er weer erg vuil uit!
Je hebt gelijk man, we zullen maar weer eens met
een stofzuiger laten demonstreeren!
Een reiziger bezocht op een van zijn tochten een oud
kerkhof in Texas City. Langs een laantje vielen hem 3
grafsteenen op. Op den eersten steen las hy: „Hier
rust Daisy, de eerste vrouw van John Smith". Op den
tweeden steen las hij: „Hier rust Dorothea, de tweeda
vrouw van John Smith." Op den derden stond: „Hier
rust Mary, de derde vrouw van John Smith."
Sapperloot, dacht de reiziger, dat moet een echte
blauwbaard geweest zijn. De Hemel mag weten, of er
nog niet een paar vrouwen van dien John Smith liggen?
De volgende grafsteen stelde den reiziger echter gerust.
Want daarop stond te lezen: „Eindelijk is het ons ge
lukt John Smith zelf te begraven. De vereenigd©
schoonvaders".
Hij had haar vader apart te spreken gevraagd, om
haar hand te vragen en zij wachtte vol ongeduld in den
gang. „Wel," zei de vrijer, toen hij terug kwam, „ja
Pipa hefet me gevraagd, hoe ik er financieel voorstond,
en toen heb ik hem verteld, dat ik f 1000 op de Bank
had!"
En wat zei hij daarop wel?
Hij heeft ze van me geleend!
bobby lynx gaat uit visschen.
Bobby, de buurman van Tinteloog was droef
temd toen Oehoe, de uil, met hem afgerekend
d. Want Bohbv, die snelle gast, was in den
fijnboom geklommen om het uilennest te verras-
f*n! Maar Oehoe had hem leelijk gekrabd. En
*n de bast van den boom, waaraan hij zich met
pn vrijen poot vastklamde. losliet onder zijn ge-
Ticht en hij naar heneden tuimelde, was meteen
laatste hand aan zijn opvoeding gelegd. Niet
■at Bobby veel om dat vallen gaf, toen de eerste
^chnk voorbij was. Zooals alle leden van de kat-
Qfamilie, groot en klein, speelde hij het klaar
pen m zijn val om te draaien, midden in de lucht,
zoo kwam hij recht overeind op den grond te-
h10 75 Wa.s nieer ^troffen in zijn waardigheids-
I^oel dan in iets anders. Ja zijn val werd twee-
aa gebroken, doordat hij onder het vallen een
p« i maal een tak vastgreep en 't zou heelemaal
'mv.rJ1 J?eweest. dat hij op den grond
h-»ri «Uam' a S er niet de voorkeur aan
ten 'er *n eenzelfden boom te zit-
ehoe. Inderdaad, niet zoo spoedig stond
Bobby weer veilig met alle vier pooten op den
grond, of bij sloop weg door de scha uwen der
boomen, zoo vlug als zijn zware pooten hem dra
gen konden.
Na een poosje ging hij zitten om zijn gezicht af
te wasschen en de plekken, waar de uil hem ge
krabd had, schoon te likken. Toen drong het tot
hem door, dat hij erg veel dorst had en hongerig
was op den koop toe, en daarom ging hij naar
het Pollywog-meer
Hier was hij onfortuinlijk genoeg om moeder
Vos te vinden met Reintje Junior en de andere
vier jonge vosjes, die juist les hadden gehad in
het vangen van kikvorschen. Daar hij niet in een
stemming was om één lid van die familie te ont
moeten, sloop hij verder door het ravijn en omlaag
naar de rivier. Hier had zijn moeder hem eens
gebracht, om te leeren forellen te vangen, en, na
dat hij eens heerlijk had gedronken van het koele
water, ging hij achter een rotsblok liggen om
den ochtend af te wachten.
Toen de eerste flauwe rose strepen aan den
hemel kwamen, de eerste lichtstralen vielen op
de schaduwen in het bosch en de eerste zwakke
tonen van ontwakende zangvogels werden gehoord
strekte Bobby één poot uit over don rand van het
water, de klauw gereed om toe te slaan en
wachtte stil.
En dat duurde zóó lang. dat Bobby bijna in
slaap viel en zijn halfgesloten oogen in het zilve
ren water geen schim van geprikkeldo schubben
konden ontdekken tenminste niet binnen het
bereik van zijn poot hoewel die poot over den
rand van één van de diepste poelen hing. waarin
zeer waarschijnlijk forellen waren. De visch moest
heel dicht aan de oppervlakte van het water ko
men, wilde hij ze met succes kunnen pakken.
Plotseling begon hij te watertanden, want een
dikke kanjer kwam regelrecht op hem af zwem
men. Bobby's oogen glansden hongerig, zijn snor
ren trilden zenuwachtig en zijn ongeoefende spie
ren spanden zich langs zijn poot, die gereed lag.
Toen opeens een slag van zijn harigen poot, zoo
vlug als was het een bliksemflits en brommend
had Bobby zich het sappigst denkbare ontbijt ver
overd. Groote, gulzige happen nam hij, terwijl
hij aldoor gromde, om, wie hem mocht willen be
naderen, te waarschuwen, dat het niet verstandig
zou zijn een hongerigen lynx te willen bestelen.
Toen hoorde hij plotseling een luiden plons in
de rivier achter hem en Bobby sprong van schrik
wel drie voet hoog in de lucht en kwam op een tak
van den naastbijzijnden boom terecht.
XL VI.
EEN NIEUWE KENNIS.
Midden in zijn ontbijt gestoord te worden stemt
iemand altijd onaangenaam vooral als zoo
iemand pas een pijnlijke schermutseling achter
den rug heeft met een grooten, gestreepten uil,
wiens nest die iemand probeerde te plunderen.
Het is daarom niet te verwonderen, dat Bohbv
Lynx vanaf den tak. waarop hij gesprongen was
toen hij het geluid van den plons hoorde, moord
zuchtig om zich heen keek.
Het moest wel een groot dier geweest zijn, rede
neerde hij. om zooveel lawaai te kunnen maken,
en al was Bobby alles wel beschouwd nog maar
een erg jong diertje, zijn leven was vanaf den
dag, toen hij het te kwaad kreeg met Unk Wunk.
het stekelvarken, tot zijn laatste ruzie nu pas. met
den boozen Oehoe, wel erg vol zenuwprikkelende
avonturen geweest. Vandaar dat hij vast en ze
ker meende, dat iemand wilde probeeren hem zijn
forel te ontstelen, die hij ongelukkig genoeg, in
de haast had laten liggen op het rotsblok, nabij
de rivier. Bobby en de heele familie Lynx lijden
aan de kwaal, dat, hoewel zij heel sterk zijn en
heel scherpe klauwen en tanden hebben, ze erg
slecht kunnpn zien. In de bosschen. waar bijna
ieder dier dezelfde kleur heeft als de boomstam
men, kunnen zij iets alleen onderscheiden, als het
zich beweegt. Was het anders, dan zou een lynx
al te gemakkelijk zijn slag kunnen slaan en zou
den de korhoenders en de hazen, de padden en de
veldmuizen in den strijd om het bestaan heelemaal
geen kans tegenover hem hebben.
Maar niet alleen waren Bobby's oogen niet van
de beste, ook zijn reukorgaan was niet half zoo
scherp als van de meeste boschbewoners.
Het kon hem overkomen, dat hij rakelings langs
een korhoen liep, zonder dat hij iets rook. Dat is
de oorzaak, waarom Bobby altijd zoo hevig schrok,-
als hij achter zich plotseling een geluid hoorde.
Zoolang hij het schepsel niet zag bewegen, wist hij
nooit, wat het wel kon zijn. Dezen keer hoefde hij
niet lang te wachten. Een snuiter in een donzigett
pels kwam voorzichtig aanloopen en... Tinteloog
het zwarte beertje ging geen vier voet van hem
af op zijn hurken zitten, om zijn eigen vangst te
verslinden. Want ook hij was op de vischvangst
geweest en de plons, die Bobby zoo had doen
schrikken, was veroorzaakt, doordat hij met zijn
grooten poot door het water sloeg naar een forel.
Bobby Lynr keek sluw van onder het loo-
verdak toe, terwijl zijn grijsbruin lichaam plat
op den tak lag. Toen hij de overtuiging kreeg, dat
Tinteloog het niet op hém voorzien had. begon hij
zich af te vragen, of de indringer misschien zou
probeeren ook zijn visch te verslinden.
Maar het beertje kende de wet van de wilder
nis zoo goed als ieder ander. Hij wist, dat hij eeni
anders buit niet kon stelen, zonder de kans te loo-
pen te moeten vechten met den eigenaar, als die
hem te pakken kreeg. Hoewel hij den verborgen
eigenaar van de half opgegeten forel niet kon zien
vertelde zijn scherp reukorgaan hem wel, dat de
lucht van een ander dier om den steen hing waar
op ie lag, en hij had er geen behoefte aan zich de
wraak van dien ander op den hals te halen.
Juist wilde hij onverschillig verder gaan en
doen alsof hij niets zag. teneinde wat stroom
opwaarts te gaan visschen. toen hij een gebrom
en geblaas hoorde en Bobby spuwend en klau
wend terug liep naar zijn visch.
Tinteloog staarde naar het vreemde schepsel
en in zijn zwarte oogjes schitterden roode lichtjes*
terwijl hij zich schrap zette voor de schermutseling
die hij vreesde dat zou volgen. Hij was zich niet
bewust iets gedaan te hebben, dat zoo'-n uitbarsting
van woede kon opwekken en knorrig vroeg hij
terwijl hij diep in zijn keel een gebrom liet hoo-
ren. wat er aan de hand was. Want Tintelooa
had op zijn beurt nooit tevoren een lynx gezien en
in de wildernis moet je het onbekende altijd wan
trouwen.
.Wordt vervolgd.