VOOR
BIJ DE FLADDERENDE DIEREN
onze
jeuco
(Een sprookje.)
Andrles was moe. Hij had al den gehee-
len dag in het jachtveld rondgeloopen met
zijn geweer, maar het is alsof de vogels
weten, dat hij zou komen, want hij heeft
er geen enkele onder schot kunnen krij
gen. Van nestjes uithalen en konijnen van
gen had hij al meer dan genoeg wat
is de wereld vervelend! Als je nog maar
fijn kon vliegen, dat zou heerlijk zijn. Dan
zou hfj tusschen de vogeltjes zijn en het
geweer niet noodig hebben en
Woer, wrr, wrr
Wat moet die nare bij nu bij me zoe
ken? denkt Andries. Wacht, laat hij
niet meer hier komen, dan zal ik 'm.
De bij gaat dicht bij hem op een bloem
zitten en kijkt hem even verwonderd aan,
zijn kopje schuins op zij gedraaid, terwijl
hij zijn vlerkjes met zijn pooten bestrijkt.
Het verwondert me, zei hij in ge
dachten hardop, dat hij niet bezig is met
werken. Als onze koningin dit zou weten,
zou ze hem zeker laten doodmaken. Maat
wacht, ook ik zit hier mijn tijd te vermor
sen.
Jou dwaas ding, waarom moet ik werken
zei Andrles boos. Hij wilde nog meer zeg
gen, maar de bij was al weg. Akelig
goed, zij steken iemand en de kinderen op
school lachen als de steek opzwelt, bromde
hij in zichzelf.
dien, ik krijg nooit meer zoo'n mooi plekje
terug en jij kunt toch niets met mijn nest-
Je uitvoeren.
Hm, tergde Andries, ik zal het hee-
lemaal niet aan jou vragen of ik het nest-
Je wil uithalen of niet. Jullie vogels eten
toch maar het graan en de vruchten op.
Ik zal Je eieren blijven uithalen!
Nu is het vogeltje niet meer een bang
hulpeloos ding, dat voor zijn eitjes pleit.
Woedend klapt zij met haar vlerkjes, zoo
dat Andrles bang wordt, dat zij hem zal
aanvliegen als hij haar nestje aanraakt.
Ondankbaar beest, schreeuwde zij,
het heele jaar zoolang er geen vruchten
zijn, moeten wij voor jullie ziekten uit
roeien en dit is dan de dank daarvoor. On
dank is 'swerelds loon, vooral bij jullie
menschen, die maar denken, dat de geheele
wereld voor hun pleizler is gemaakt. En
toen ging het vogeltje weg.
Andries was nauwelijks op adem gekomen
toen hij in de verte weer wat hoorde aan
komen. Wat kon dat zijn? Lieve tijd, waar
komen al die horzels en insecten vandaan?
Waar hij ook keek loerden zij door de tak
ken en bladeren.
Kijk, zij een vreemde stem ergens
tusschen het struikgewas, nu betrappen
we hem op heeterdaad. Vervolgens zei hij
tot Andries, die doodverwonderd en roer-
Heelemaal niet, hoorde hij eensklaps
een grove dreunstem achter hem. Ver
schrikt keek hij op en zag een groote hom
mel om een bloem vliegen.
Heb ik misschien met Jou gesproken,
begon Andries, maar de hommel bleef om
zijn ooren zoemen.
Wat ben ik anders dan een bij, vroeg
het groote ding boos. Deze maakte nog een
paar vinnige draaien tegen Andries' ge
zicht en vloog toen weg.
Nou dacht Andries toen, hier loop
ik weg. Maar hij heeft nog geen twee stap
pen gedaan of hij hoort een fijn stemme
tje roepen: Moord! Oorlog! En hij voel
de een scherpe branderigheid aan zijn
voeten.
Au, au! Wat een geniepigheid is dat!
Geniepig, praat jij nog van geniepig
als Jij met Je lompe voeten een menigte
van onze mannen hebt doodgetrapt. Lui
aard, jij doet niets en dan kom Jij ons nog
hier vertrappen, terwijl wij bezig zijn onze
kost te verdienen. Kom mannen, storm-
geloopen.
Zij zouden zeker stormgeloopen hebben,
z'xjals de mieren wel kunnen doen, als op
hun nest getrapt wordt, maar daarop heeft
Andries niet gewacht. Hij is toen hard door
de boschjes geloopen tot hij ver genoeg van
de mieren vandaan was. Toen liep hij weer
kalmer. De takken waren zoo dicht op el
kaar, dat hij ze moest wegdrukken om er
door heen te komen. Hij was er erg moe
van geworden en was van plan naar huis
toe te gaan toen plotseling een vogeltje
uit het struikgewas kwam aangevlogen. HIJ
schrok ervan.
Als Je blieft toch, smeekte het vogel
tje van het naaste boschje. je moet niet
meer mijn eieren uithalen. 8tokjes zijn zoo
zwaar om aan te dragen en wol en veer
tjes zijn schaarsch te krijgen. En boven-
loos van angst daar stil stond: Kom
mee. Jij bent onze gevangene. Een horzel
stond meteen deftig en met een houding
van belangrijkheid voor den verslagen jon
gen.
Er zijn verschillende klachten tegen
jou bij het hof binnengekomen. Jij bent
een verstoorder van de rust en vrede van
de dieren en insectenmaatschappij en ik
ben gestuurd in naam van onze koningin
de liefelijke, de edelmoedige, de zachte, om
je te arresteeren. Hare Majesteit leve! Hij
maakte een buiging en prevelde verder als
of hij het schoon vergeten had, van An
drles.
Wat ls er met jullie nare, oude ko
ningin? zei Andries manhaftig.
De horzel schrok geweldig en trok Ineens
weer een dreigend gezicht.
Hoe durf Je? Onze koningin is geen
nare vrouw en ook geen van de onzen. Jij
bent een ellendige en daarom moet jij voor
Hare Majesteit verschijnen. Ga mee!
Wat er toen precies is gebeurd heeft
Ar.rries nooit goed kunnen onthouden. Hij
weet alleen maar, dat hij gesparteld en
geschopt heeft, toen zij hem beetpakten.
Het was een gevoel alsof reusachtige spin-
nekoppen zijn armen en beenen hadden
vastgesponnen als een vlieg. Onder boomen
en struiken, over rotsen en wallen is hij
toen in optocht meegesleurd totdat ze op
een kale grasplek zijn gekomen, dichtbij
een rivier.
Allerlei soorten vliegende dieren waren
daar aanwezig om de zaak aan te hooren.
De horzel legde hem voor een troon van
bloemen. Rondom hem waren er glanzend-
blauwe libellen en vlinders. Het geleek op
een regenboog. Op haar troon tusschen
haar raadgevers zat de beeldschoone ko
ningin. Wat voor soort insect zij eigenlijk
was, een vlinder, een libel of vat anders
heeft hij nooit geweten, want hij was te
bang en schaamde zich om te kijken.
Toen allen stil waren werd er uit een
boek een heele massa klachten voorgele
zen, die tegen hem waren ingediend.
Nu komen de getuigen allemaal hun ge
tuigenis afleggen. Er waren er zooveel, dat
Andries ze niet eens meer kon tellen. De
meeste.i van hen kende hij niet eens en
hij kon zich niet indenken, dat hij een van
hc" ooit iets had aangedaan, wiens nestje
hij wilde uithalen en de bij en een paai
anderen had hij goed herkend.
Eindelijk waren ale getuigenissen afge
legd en toen werd er krijgsraad gehouden.
Na veel gefluister en wijzen met de voor
pootjes der aanwezige insecten wenkte de
koningin hem om nader te komen. Met
een wonderlijk zachte stem zei ze toen:
Jij menschenkind bent hier op aanklacht
van een schaar onderdanen. Zij en de vo
gels hebben zelfs voor een tijd hun vij
andschap vergeten, om tezamen dit werk t~
doen. Wij hebben je schuldig bevonden,
maar wij zullen je laten zien, dat wij edel
moediger zijn dan jullie menschen. Jou
straf zal niet bestaan uit een verdiende
dood, maaren zij dacht weer eventjes,
jij zult een onderzoek moeten instellen
en dan verslag uitbrengen over het wondere
feit, dat de heele natuur het werk van een
wonderhand is, dat niemand mag verbre
ken.
Andries schrok wakker. Hij zat nog bij
de boom. De droom is hij niet vergeten en
hij heeft er altijd voortaan naar gehan
deld.
HOE UNNA, DE LUCHTREUS,
WATER HAALDE.
Over de bergen hoog in de wolken woont
het geslacht van de luchtreuzen.
Altijd al hebben de luchtreuzen slechts
één verlangen gekend en dat is af te dalen
op de aarde.
Want het water, al was het ook maar de
zilveren straal van een eenvoudige dorps
pomp vinden de luchtreuzen het schoonste
wat er bestaat. Vanwaar zou dat toch ko
men? Waarschijnlijk wei, omdat zij zelf
boven in hun luchtrijk, waar alles uit grau
we nevel is gevormd nooit een droppel wa
ter bezaten. Als zij dorst hadden, moesten
zij kleine witte wolkjes slikken. Maar hier
door was hun dorst niet lang gelescht.
Wat zouden de luchtreuzen er wel voor
over hebben gehad als zij eens met hun
handen in een vijver hadden kunnen plas
sen, zooals de kinderen in hun badje. Aan
een bad dachten zij niet, want baden wa
ren zij niet gewend. Zij konden zich slechts
wasschen met wolkensponzen en dit deden
zij niet al te veel.
De luchtreuzenkoning was niet zoo ge
lukkig als de koningen op de aarde en wei
omdat hij geen water uit een beker kon
drinken. Wat was daar aan te doen? De
koning dacht er menigen nacht over na hoe
men den weg van het luchtrijk naar de
aarde kon vinden. Toen hem echter geen
enkele oplossing wilde invallen en hij
steeds maar ouder en ouder werd, besloot
hij een oproep aan zijn volk te richten.
Deze luidde:
Geliefde onderdanen:
De luchtreus heeft voor zijn geluk het
water der aarde noodig. Nog is de weg
naar de aarde voor ons gesloten. Ook ik
heb hem niet gunnen vinden, ofschoon ik
er vele jaren over heb nagedacht. Daar het
als Uw koning mijn oprechte wensch is U
allen gelukkig te zien, beloof ik hem, die
den weg naar de aarde weet te ontdekken
de hoogste belooning: hij zal mijn eenige
dochter Hilgar tot gemalin krijgen en na
mijn dood Uw aller koning zijn.
De koninklijke omroepers gingen met
deze boodschap van plaats tot plaats. Alle
luchtreuzen hoorden deze boodschap. De
jonge luchtreuzen geraakten in groote op
winding. Een ieder van hen heeft wel eens
een of meerdere keeren ervan gedroomd
den weg naar de aarde te zoeken. Maar
ieder wist van de vele gevaren, die op den
weg naar de aarde dreigden en van de vele
dappere luchtreuzen, die van dezen nog
nooit waren teruggekeerd.
Nu echter lokte de kostelijke belooning
Hilgar. Was er een meisje in het geheele
rijk, dat zich met Hilgar kon meten? Was
er een tweede, die zulke mooie gouden lok
ken bezat, zulke stralende oogen en een
steeds lachenden mond?
Als zij als belooning wenkte, dan kon
men er wel zijn leven voor wagen.
Daar natuurlijk niet alle jonge reuzen
konden uittrekken, maar er toch ook geen
enkele vrijwillig wilde achterblijven, beslo
ten zij 'n wedstrijd te houden. De winnaai
zou dan den weg naar de aarde mogen op
zoeken. ZU verzamelden zich des avonds op
een groote wolkenweide en vormden uit
schapewolkjes een grooten bal. Dien slin
gerden zij zoo ver zij konden. Wie het
verst gooide was overwinnaar.
Het toeval wilde, dat de bal van Unna
het verst vloog. Unna was de page van Hil
gar en hij had zijn meesteres zeer lief,
meer nog dan alle anderen.
De jonge luchtreuzen drukten Unna tot
afscheid de hand. En den volgenden mor
gen voor het opgaan der zon vertrok Unna.
Hij zwierf tot het einde van het wolken-
rijk, daalde daarna af in de lagere wolken
lagen, die niet meer door de luchtreuzen
werden bewoond. Als hij ook deze achter
zich had, kwam hij in het rijk der nevelen.
Unna moest behoedzaam voorwaarts gaan,
opdat hij de dunne nevel niet onder zijn
voeten zou verscheuren. Eindelijk op den
derden dag kwam hij vermoeid aan 't einde
van het rijk der nevelen. Nu vloeide er
voor Unna's oogen eindeloos en blauw het
aethermeer. Hoe zou hij daar door heen
kunnen komen? Tot in het rijk der nevelen
waren reeds zoovele van zijn voorvaderen
gekomen. De aether kon de luchtreuzen
niet meer dragen.
Unna zon op een uitweg. Hij dacht aan
"lilgar en toen viel hem in, dat zij hem
bij haar laatste handdruk een klein pakje
had gekregen. Hij haalde dat nu uit zijn
zak en maakte het open. Een nevelgrauwt
sluier, duizendmaal gevouwen, kwam te
voorschijn. Unna spreidde het teere weef
sel over zijn knieën. Hoe verbaasd was hij
nu toen hij zag, dat de grauwe sluier begon
te groeien en naar beneden zonk, dieper
en dieper, tot hij eindelijk beneden op de
aarde oen hoogen bergtop bereikte. Unna's
hart klopte van zaligheid. Nu wist hij, dat
de liefde hem zeker zou geleiden. Voor
zichtig betrad hij het doorzichtige doek
over den bodemloozen afgrond. Het doek
veerde op onder zijn voeten. En nu daalde
hij uren en uren achter elkaar.
Hoe dichter Unna bij de aarde kwam,
des te moeilijker werd hem de tocht. Hij
werd door een brandende dorst gekweld,
zóódanig, dat hij geloofde te zullen ver
smachten. Hier waren geen vochtige wol
ken, daarentegen brandde de zon met ste
kende stralen. Wel zag Unna de aarde
reeds zeer dichtbij, maar zouden zijn
krachten toereikend zijn om het tot zoo
ver te brengen
Juist toen de zon de hoogste bergtop
met haar laatste gouden stralen beroerde,
kwamen Unna's voeten op de aarde. Hij
legde een rotsblok op het einde van her
neveldoek, opdat 't doek 's nachts niet zou
wegwaaien. Daarna ging hij slapen.
Den volgenden morgen daalde Unna
den berg af tot hij een bron vond. Daar
vulde hij zijn kristallen beker. Het was
helder en rein bergwater. Toen aan
vaardde hij weer den terugweg.
Het weer naar boven gaan was natuur
lijk veel moeilijker dan het afdalen. Het
scheen hem alsof het water hem met ma
gische krachten naar beneden trok. Het
neveldoek zwaaide onder den aardschen
'ast heen en weer en dreigde te scheuren.
Eindelijk bereikte hij de nevellaag. Nu
was hij zeker van zijn doel. Hij vergat al
de moeilijkheden van de voorbije dagen.
Opgewekt stapte hij door het wolkenland
tot hij in het luchtreuzenrijk aankwam.
Daar werd hij feestelijk ontvangen
Unna knielde voor den koning neer en
reikte hem den beker met bergwater van
de aarde. Dat lichtte op in alle kleuren,
want de stralen van de middagzon vielen
erop. De koning kon er niet genoeg van
krijgen er naar te kijken en sloot Unna
in zijn armen. Hij dronk een slok uit den
beker en gaf hem vervolgens aan Hilgar.
Hilgar dronk en gaf hem aan Unna. Unna
reikte hem aan een ander over. Zoo ging
de beker van hand tot hand. Alle lucht
reuzen dronken een slok van den koste-
lijken drank. De beker bleef echter tot op
den rand toe gevuld. Toen was er onder
de luchtreuzen dubbele vreugde over dit
wonder, dat hun te beurt viel, omdat er
een groote liefde was tusschen twee har
ten. De bruiloft van Hilgar en Unna werd
een onvergetelijk feest voor het geheele
volk der luchtreuzen en er was een drank
festijn, waarbij niets dan water werd ge
dronken.
Vele weken duurde het bruiloftsfeest.
Toen het feest voorbij was vroeg Hilgar
aan haar gemaal of hij haar den weg naar
de aarde wilde wijzen. En nu gingen zij
beiden over het teere neveldoek der liefde
naar de heldere bergbronnen. Zij daalden
af tot de vlakke streken, waar de men
schen woonden. Die echter schrokken zóó
van de luchtreuzen, dat zij angstig
schreeuwend in hun hutten vluchtten. En
daarom blijven de luchtreuzen, als zij een
bezoek aan de aarde brengen, steeds op
de hooge bergtoppen, waar zij geen men
schen ontmoeten.
Jongens, die al mooie schilderijen
maakten.
Op elk kunstgebied zal men nu en dan
op reeds vroegen leeftijd den grooten aan
leg bij Jongens of meisjes zich zien open
baren. En evengoed als dichters reeds op 14
en 15-Jarigen leeftijd gedichten hebben
geschreven, die de wereld verbaasd deden
staan, zijn er ook heel jonge schilders ge
weest, die zulke mooie dingen geteekend
of geschilderd hebben, dat de menschen,
die er verstand van hebben, de handen in
een sloegen over zulk een groot talent.
Van den Engelschen kunstenaar Linnell
wordt verteld, dat z'n landschappen door
de geheele wereld bewonderd en verkocht
werden, en zijn schilderijen al op tentoon
stellingen prijkten, toen de jongen pas
zestien Jaar was.
Ifclad
De muschjes vergissen!fD 2
Bén n
In een heel klein hui
heel netjes en fijn,
daar woonde een mulj'«irr NI
dat heette Katrijn.
Ze gingen aan 't
in 't muisje d'r sta
Maar die vond het
en zei vast niet beda; Hij toe
iaarop da
Zeg wil jullie 't laten,
het komt niet te pai
De muschjes: „We dad r doorp
dat je staart een wun Locomoi
Ie iJ'.van!
blijk ui
De treil
beier ver
Toen gingen ze lachen.[Na eeni|
heel vroolijk tevree. 1* brand v
De muls nam de mui
naar z'n woninkje 1
Daar liet zij ze eten
van wurmpjes met
Het was een gezellig
vriendschapp'
De grootste der
schilders: John Turner, L
I7e jaar al twee-driemaal schuin zwaks
toongesteld. 1 kreupt
Op zijn 18e jaar had hij 'kders
schilderij.: „gezicht op de Ate sP°r«n
Even vroegrijp was de beroeff or
Thomas Laurence, die op zijn nsBuit
reeds zulk een aanleg toonde, hoogc
der hem naar Oxford zond, offi erden i\
tretten van bisschoppen, rechten r werd 1
re vooraanstaande menschen te idegewc
Laurence maakte grooten naait
portretten, die hem een aardig» "J*1
bezorgden. En toen was hij een J r
10 jaar! er,j
De groote Spaansche schilder J )p een
nog slechts een kind, toen hij Hordijk
van het ouderlijk huis met aü ilistisch
stellingen beschilderde en op 4 Jnd
kwam om de dingen, die hij set de r
verkoopen aan de bezoekers Jj "°K,
die op den openbaren weg stot d
dier schilderijtjes verkocht M en. De
bagatel, natuurlijk kregen d:«^ iers jn
ken later héél hooge waarde.
Van de Nederlanders noem®
Scheffer, wiens kunst men in
te Dordrecht, waar hij geboren-
wonderen. Toen hij twaalf Ja*'
zijn eerste schilderwerk op nwlier."
stelling te Amsterdam geplaat£A\ siff.
Bauer, de begaafde etser, f
eens reeds op twaalf-jarigen
guurtjes, die een volleerd 1
niet kon verbeteren.
Do i
Do dirc
iplaatMftolff, ei
»r, ttfjyaars gel
igeng
i ku