AIitiGti Wieiws-
Mmitiiit- LanlMlil
f
Speelbal van Wind en Golven
GEESTELIJK LEVEN.
UitgerersN.V. ?.h. TRAPMAN Co., Schagen.
Eerste Blad.
|o; eens: Moeder en Kind.
feuilleton
van fluu en
Ethel M. Dell.
^rCrneïeT^V" toMe 2l)n harsene°
Zaterdag 8 Augustus I93J.
SCIAGER
74ste Jaargang No. 8913
COURANT.
blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder-
en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
ftièn nog zooveel mogelijk in het eerstuitkomcnd nummer geplaatst
POSTREKENING No. 23330. INT. TELEF. No. 20.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TlëN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer 20 cent (bewijsna
inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
DIT NUMMER BESTAAT UIT VEER BLADEN
IK ion op het bovengenoemde thema niet zijn
lernggekomen, wanneer niet door mij ont-
rangen ware een brief van een lezeres uit
lam, die zich de moeite heeft gegeven (wat
i zeer op prijs stel!) de op- en aanmerkingen,
fte bij haar zijn opgekomen naar aanleiding
i mijn artikel „moeder en kind" op papier te
Het lijkt mij gewenscht en billijk, dat ik
r schrijven eerst in zijn geheel overneem,
lehier:
Jn het blad van j.1. Zaterdag stond een stukje
.moeder en kind" getiteld. Als Ik het eenigszins
oppervlakkig lees, vind ik het wel aardig, toch,
bij dieper nadenken, zitten er vele onwaarheden
In. Dat de band in een gezin door een kind veel
nauwer wordt, geef ik volgaarne direct toe. U
schrijft echter, als zonder uitzondering dat de
moeder haar kind hoort, het kind, waarnaar zij
heeft verlangd. Ja, zoo hóórt het te zijn, maar ik,
die In vele, armoedige gezinnen kom, weet zeker,
dat een kind lang altijd niet wordt verlangd. U
•ohreef toch over moeders in het algemeen, niet
waar? Maar heeft u, schrijver, feitelijk niet alleen
de mooie kant bekeken? Een kind kan heerlijk
zijn, maar ook een last. En toch In zoo heel veel
gevallen wordt zoo'n lief kindje niet met vreug
de verwacht
Natuurlijk, een kind behoort op te groeien in een
luivere sfeer, maar vindt men die sfeer vaak?
In arme gezinnen niet, omdat er, vaak ook door
de moeder, te hard gewerkt moet worden. Hoe
veel gezinnen wonen er niet „bij elkander in"?
Ook wordt zoo'n kindje van een paar jaar vaak
•1 naar een schooltje gebracht Dit gebeurt ook
wel uit een gemakzucht van de moeder, maar
toch ook door andere omstandigheden.
Nemen we nu de meer gegoede stand. Hoe vaak
wordt het kind daar niet overgelaten aan een
tg. kindermeisje of aan een „juf". Pa heeft vrien
den en gaat uit Ma heeft vriendinnen en gaat uit
Hkr komt dus ook weinig van terecht. Blijft dus
dichts de vraag: Hoeveel werkelijk goede moeders
ijjn er?
U schrijft over een kind, maar tot hoe lang
aoemt u een kind - kind? Moet een moeder haar
ldnd van alles het mooie, het goede, laten zien?
Staan ze dan later niet nog veel vreemder tegen
over het leven, dat zoo hard, zoo wreed is, kan
*ijn? Als een moeder een kindje krijgt een zoon,
kan zij denken aan de heerlijkheid, de vreugde
daarvan. Maar zou zij altijd alleen, maar aan het
■mooie denken? Zou een moeder, die een zoon
heeft, nooit eens denken aan verschrikkingen als
oorlog, vooral in den tegenwoordigen tijd. Misschien
wit u zeggen: „dat zal haar dan nog meer van
haar kind doen houden. Ja, maar dan zal ze zioh
toch ook wel eens afvragen: Is het goed, dat hij
niets weet van al het leelijke in de wereld?
U schreef zoo mooi over de religie voor het kind.
Het naar waarheid en liefde dorstend menschen-
hart Ontmoette u al eens zulke oprechte men-
schen, menschen, die waar durven zijn tegenover
alles en iedereen, menschen, die elkander liefheb
ben als mensch tot mensch? Ik niet Het heeft wel
vaak op zoo iets geleken, maar het ware was het
nooit Misschien zijn de menschen in kleine steden
of dorpen, anders dan in groote steden, maax waar
heid en oprechte menschenliefde zijn twee dingen
die ver zijn te zoeken. C. B.
Ik heb, na dezen brief, mijn artikel nog eens
te voorschijn gehaald en aandachtig overgelezen.
Ik heb dit vooral gedaan omdat de schrijfster
begon met te zeggen dat in dit artikel vele
onwaarheden staan. Zij blijft echter in gebreke,
als het er op aankomt deze onwaarheden aan te
wijzen. Ik hoop dat de getrouwe lezers van de
geestelijke levens mijn vorige artikel er nog eens
op zullen naslaan. Dan zullen zij, dunkt mij, ko
men tot dezelfde conclusie.
De strekking van „moeder en kind" is slechts
geweest te wijzen op de heerlijke, hoewel zware
taak van de moeder om haar kind tot een goed,
zuiver voelend, rein mensch op te voeden. Deze
sterkking zal G. B. toch stellig ook ten volle aan
vaarden!
Niettemin gevoel ik zéér goed, wat C. B. er toe
heeft gedreven, om zich te uiten, gelijk zij deed.
En ik zou dezelfde opmerkingen kunnen hebben
maken, wanneer ik van een andere gedachte
ware uitgegaan bij het schrijven van mijn artikel.
Ik heb juist op de mooie kant van het moeder
schap willen wijzen. Die mooie, laat ik zeggen:
die verheven kant is er.
Maar dat beteekent daarom niet, dat ik geen
oog zou hebben voor de harde werkelijkheid,
waarin wij van dit mooie zoo weinig terecht zien
komen. Daarover te schrijven lag evenwel buiten
het bestek van mijn vorig artikel.
Er is helaas zoo ontzettend veel, dat de moeder
belemmert een goede moeder te zijn. Er zijn de
stoffelijke omstandigheden, er is domheid, er is
gebrek aan opvoedkundige kennis, er is gemis van
begrip der kinderziel enz.
Die stoffelijke omstandigheden zijn zeker in de
eerste plaats de oorzaak, dat menig kind niet met
vreugde wordt ontvangen. Immers, ieder kind
méér beteekent vermeerdering van zorg, van
moeite om rond te komen. En toch geloof ik dat,
als het kind er eenmaal is, het moederinstinct
zich doet gelden! Een moeder, die niet van haar
kind houdt (ook al heeft zij het niet gewenscht),
is een zéér groote uitzondering, een abnormali
teit. Zulke moeders komen voor zoowel in de die
renwereld als in de menschenwereld.
Wanneer wij hier een aanklacht willen uiten,
dan moet deze gericht worden tot <le maatschap
pij. Zij, met haar vreeselijke wanverhoudingen is
er de oorzaak van dat kinderen niet gewenscht
worden, dat zelfs een klein gezin vaak tot een
zware last wordt en de moeder afhoudt van wat
zij, krachtens haar diepste wezen graag zou wil
len n.1. de goede zorgster te zijn (ook geestelijk)
van haar kinderen.
En ik wil hierbij ook niet verzwijgen dat er een
euvel (gevolg van weinig ontwikkelde belangstel
ling in de geestelijke zijde van het leven) bestaat,
hetwelk ik aanduidt als het ongebreideld toege
ven aan de sexueele driften!
Wanneer C. B. schrijft over de '/.uitere sfeer,
die zoo vaak ontbreekt dan geef ik dit geredelijk
toe. Maar zij zal 't toch met me eens zijn, dat de
schuld hiervan ligt buiten de moeder. Zij wordt
geschapen door de stoffelijke omstandigheden voor
namelijk, hoewel niet alléén. Want er zijn sterke,
innerlijke menschen, die ondanks de slechtste om
standigheden toch een heerlijke sfeer weten te
scheppen. Er zijn prachtmoeders, die zelfs bij bit
tere armoede, in hun gezin toch altijd een soms
wonderbare stemming weten te wekken.
Die prachtmoeders beschikken over een onuit
puttelijke liefde niet alleen voor haar kinderen,
maar ook voor den vader dier kinderen. En hier
wil ik den nadruk leggen op de groote beteekenis
voor de sfeer van het gezin, welke gelegen is in de
verhouding tusschen man en vrouw. Waar deze
verhouding niet goed is, daar is niet en daar kan
niet zijn de weldadige sfeer, waarin het kind moet
opgroeien.
Wat G. B. zegt over den meer gegoeden stand,
heeft mijn volkomen instemming. Moeders, die al
de zorgen voor hun kind kunnen overlaten aan
een kindermeisje of een „juf" zijn geen kinderen
waard. Zouden echter zulke moeders niet even
eens slachtoffers zijn als de arme moeders? Ook
de rijkdom heeft zijn misère. Hij maakt de men
schen tot slaven van de „deftigheid", van de
„aristocratische manieren*'. En... de kinderen lij
den er onder.
Ik ben 't evenwel weer niet met C. B. eens over
dat zenden naar een schooltje. Zeker, dit kan
geschieden uit gemakzucht. Maar 't heeft ook no?
een andere zijde. Het is n.1. naar mijne meening
zeer goed voor de ontwikkeling van een kind, dat
het vroegtijdig leert met andere kinderen om te
gaan niet alleen, maar ook dat het leert zich bezig
te houden. En dan de vraag: hoe lang blijft een
kind - kind?
Wanneer de bedoeling dezer vraag is: wanneer
eindigt de taak der opvoeding, dan is mijn ant
woord: een kind houd op kind te zijn, wanneer
het in staat is zelfstandig het leven te aanvaarden.
Hier is geen bepaalden leeftijd te noemen. Die
zelfstandigheid is afhankelijk van den individu-
eelen aanleg.
Overigens geloof ik dat wij in dit opzicht kun
nen zeggen dat wij kinderen blijven zoolang onze
moeder leeft, dat wij altijd blijven voelen haar
diepe liefde, haar bezorgdheid, ook al zijn wij in
inzicht, in ideeën boven haar uitgegroeid. Zij blijft
voor ons steeds het oude trouwe hart, dat begrijpt,
vergeeft, troost en sterkt, omdat het liefheeft.
Of een moeder alléén het mooie en goede moet
laten zien?
Neen, waarlijk niet! Zij moet, ongetwijfeld be
geerte naar dat mooie en goede wekken, maar
daarnaast waarschuwen tegen al wat leelijk en
slecht is; wijzen op het wreede en onmenschelijke
om haar heen. En is het niet een verheven taak
voor de moeder om haar kind op to wekken aan
dat leelijke en slechte niet mede te doen? Daartoe
kan zij in haar zoon of dochter doen opleven dat
zoo noodige idealisme, hetwelk onontbeerlijk is
voor ieder, die gevoelt dat zijn bestemming niet
is te leven voor zichzelf alléén, inaar voor de ge
meenschap, opdat deze beter d.i. menschelijker
worde.
Terecht wijst C. B. er op dat menige moeder als
zij een zoon heeft, met angst denkt aan de ver
schrikkingen van den oorlog, in 't bijzonder in
dezen tijd. Natuurlijk zal zij daarop moeten wij
zen. En dit niet alleen. Zij zal, indien zij een hoog
staande moeder is, in het hart van haar jongen
een diepen afkeer oproepen tegen den oorlog en
tegen het militairisme. Tegen den oorlog, omdat
deze de ontkenning is van alle betere gevoelens in
den mensch. Tegen het militairisme, omdat dit
beduidt de vernieling van elk gevoel van persoon
lijkheid, van mensch waarde. En haar grootste
vreugde zal zijn te mogen ervaren, dat haar jon
gen zooveel zedelijken moed bezit dat hij liever de
gevangenis ingaat dan zich te laten opleiden tot
vecht- en moordautomaat.
Als ik dit schrijf, voel ik opeens welk een ont
zaglijk grooten invloed in dit opzicht de moeders
zouden kunnen uitoefenen, als zij waarlijk vol be
kommernis zijn om de ziel hunner kinderen, als
zij inderdaad diep gevoelen dat hun taak is aan de
gemeenschap menschen hoogstaande, goedwillen
de menschen te schenken.
Ten laatste de vraag of ik wel eens oprechte
menschen heb ontmoet in mijn leven. Ja, ik heb
ze ontmoet, ik kon ze, ik bewonder ze. ik zie tegen
hen op als heerlijke, navolgingswaardige voorbeel
den.
Maar ik geef toe: zij zijn uitzonderingen. Met
deze uitzonderingen in aanraking te komen is een
bijzonder voorrecht. Daarvan gaat een weldadi-
gen invloed op ons uit, omdat zij in ons verster
ken wat wij niet kunnen missen: geloof in do
menschheid.
Echter G. B. mag hierbij niet vergeten dat het
nooit de vraag is of de mensch in het algemeen
genomen het ideaal van waarheid en liefde te volle
realiseert. Hij is en blijft een mensch ook in dit
opzicht dat hij zijn zwakheden en onvolkomen
heden heeft. Waar het op aankomt is: of in ieder
mensch iets, al is het nog maar zoo zwak, lééft
van het verlangen naar waarheid en liefde.
En dat iets is er.
Een bewijs?
C. B. levert het zelf in haar schrijven. Waarom
schreef zij? Omdat haar drang naar waarheid en
liefde haar dreef.
En waar ik van oordeel ben, dat alle menschen
in diepste wezen gelijk zijn, daar durf ik. mij be
roepen op haar zelf, te generaliseeren, zeggend:
waar in ieder aanwezig is dat diep verborgen
heimwee naar het goede, schoone, ware, daar be
hoeven we niet te wanhopen aan de toekomst, daar
zijn we zeker dat betere tijden zullen komen en ik
spreek den wensch uit, dat zij, die de liefde in
haar schoonsten vorm vertegenwoordigen, n.1. de
moeders, door de opvoeding harer kinderen daar
toe krachtig zullen medewerken.
ASTOR.
NAAR HET ENGELSCH VAN
^Mevrouw Norman eindigde op dezelfde wijze als ze
•onnen was. rustig en pathetisch, met neergeslagen
en slechts sprekend omdat Tiggie het verzocht
- Hij had haar aandachtig aangehoord, en toen ze
Uitgesproken. maakte hij geen enkele opmerking
keek naar haar neergebogen hoofdje.
- "t u nog een kopje thee?" vroeg hij ten laatste,
antwoordde hem niet. Eensklaps ontdekte hij tot
■on ergernis dat er een paar dikke tranen op haar han-
H 1"••"Jroppelden cn hoe haar schouders schokten. Hij
ach naar voren en nam haar kopje, dat hij in
^zenuwachtigheid te vol schonk. Hij zette het voor
eb terwijl dat gebeurde morste hij op een
Jtrnckelljkfl manier.
..Drinkt u dat nu eens gauw," zed hij. „Het zal u
w*«r stond hij verbaasd over de gewil-
FVni«*rraarmede M Jachtte te gehoorzamen.
'toen *ecor*len verliepen terwijl ze haar thee dronk
ken r°€* M 'ne€ns ze nog wat melk mocht heb-
T.niet kwa!«k" HU
zraaron m u bUna tot aan den rand toe met melk
Ti «rei» ^^^^te en weer probeerde te drinken,
gedachten n.U &eduren<l« enkele oogenblikken in
••'ijk en wa, werkelijk afschu.
Wk flauw Idee van wat hij elgan-
alng gevonden n Hlettemln diende er een oploa-
^eiellin langzaam van de elappa thee
dronk en intusschen haar best deed wui «talmer te wor
den.
Eenigszins tot zijn verwondering was zij het die ten
slotte de lange stilte verbrak.
„Het was erg doen van me niet te vermoeden, maar
tooh gebeurde het niet" zei ze. „Ik dacht misschien dat
we weer gelukkig konden worden wanneer we eenmaal
in Engeland waren."
Haar stem trilde en voor een kort oogenblik zagen
haar blauwe oogen hem smeekend aan. Hij wendde do
zijne af.
„Ik zie niet in dat het uw schuld was." gaf hij te
kennen. „Hoe had u iets dergelijks kunnen vermoeden."
,Jk weet het niet," zei ze droomerig. „Ik veronder
stel. dat de meeste vrouwen het wèl begrepen zouden
hebben."
„Vrouwen! Het leek Tiggie belachelijk tos dat zij zich
onder de categorie ..vrouwen" rangschikte, terwijl ze aan
een kind deed denken. Dit zei hij evenwel niet, maar
dronk een derde kopje thee.
Nadat hij zijn kopje had neergezet, begon ze weer te
spreken. „Vind u denkt u dat ik het aan iedereen
moet vertellen?"
Hij zag haar aan. „Ik zie de noodzakelijkheid daar
van niet in. Maar wat ie u van plan te doen? Wilde u
hem laten vervolgen of iets dergelijks?"
„Hem laten vervolgen?" Ze keek hem met groote ver
baasde oogen aan. „Waarom? H|j heeft toch niet
„Wegens verlating", sprak Tiggie door. „Onderhoud,
enz. enz,"
„O!" Er lag nog steeds een verwarde uitdrukking in
haar oogen. „Dat kan ik niet doen, vind u wel? Hij
beeft mijn reis betaald"
„Ja. dat deed hij," zei Tiggie grimmig. ..Wat is u
van plan te doen. zoodra u in Engeland is? Heeft u nog
wat geld over? Wonen daar familieleden of kennissen
van u?"
Terwijl hij deze vraag stelde vond hij zichzelf een
grove bruut, maar hij was wel genoodzaakt van een cn
ander op de hoogte te raken. Gedurende de stilte welke
volgde vreesde hij dat ze haar zelfbeheersching opnieuw
zou verliezen, doch zoodra ze sprak was hij gerustge
steld. Niettegenstaande haar stem heel zacht klonk, was
ze erg kalm.
,Jk weet niet wat ik zal doen." zei ze. ..Nee, ik heb
geen geld en ook geen kennissen of familie in Engeland
Maar alles is pas gebeurd, nietwaar? Mogelijk kan
ik er wel iets op vinden."
„U gaat dus verder?" vroeg Tiggie.
Haar vingers bewogen zich zenuwachtig. „Verder
gaan?" herhaalde ze. „O, ja. dat moet ik natuurlijk doen
Ik kan moeilijk teruggaan, is het wel?"
„Ik weet het nleL" zei Tiggie. „Ik moet u er echter
even op attent maken dat u bitter weinig met hem zult
bereiken als u in Engeland is en hij in Indië."
Er voer een rilling door haar leden: en weer sloten
haar handen zich krampachtig tezamen.
„Ik ik wil niets bereiken," zei ze. „Ik zou zoo iets
niet kunnen doen."
„U moet toch leven, nietwaar?"
Langzaam schudde ze met haar hoofdje, zonder te
antwoorden. Tiggie keek om zich heen, alsof hij inspi
ratie zocht, doch daar die niet kwam herhaalde hij kop
pig. „U moet toch leven."
Ze bleef zwijgen en zat weer met gebogen hoofdje.
Tiggie wachtte even en besloot toen in een andere rich
ting inspiratie te zoeken. Hij haalde zijn «sigarettenko
ker te voorschijn.
„Wilt u rooken?" vroeg hij.
„Nee. dank u," zei ze toonloos.
„Heeft u er iets op tegen als ik een cigarette opsteek?"
„Natuurlijk niet. Rookt u alsjeblieft"
Hij stak een cigarette op en deed zijn uiterste beet de
zaak nu van een anderen kant te beoien. Het lukte
hem echter niet en hij wist waarlijk niet was hij doen
of zeggen moest Tegenover hem zat een jong kinder
lijk schepseltje, volmaakt hulpeloos en alleen, veriaten
door haar echtgenoot en te verlegen en zacht om er
over na te denken een uitkeering van hem te eischen
zonder vrienden of familieleden en hij, Tiggie. was da
eenige die iets van haar ellende afwist. Het was een
voudig afschuwelijk, monsterachtig, en hij had nog nim
mer iets dergelijks in zijn leven meegemaakt Doch in
ieder geval had hij zich met de geschiedenis bemoeid,
en het Noodlot scheen het noodzakelijk te hebben ge
vonden hem er in te mengen en van hem te eischen,
dat hij dit vreemde probleem op de een of andere wijze
oploste. Het viel niet te ontkennen «lat hij zich hiervoor
allerminst geschikt a«&tte.
Natuurlijk kon h|j zich terugtrekken en dit wras iets
wat elke man met een greintje gezond verstand gedaan
zou hebben. Wat had hij er per slot van rekening mes
te maken? Zelfs nu. op dit oogenblik. had hU de volsta
vrijheid met een paar concentioneelc woorden afscheid to
nemen en baar aan haar lot over te laten. Daarna kon
hij haar als een oppervlakkige kennis beschouwen, met
wer omstandigheden hij niets te maken had. Geen ster
veling had hem kwalijk kunnen nemen, indien hij op een
dergelijke manier haxuielde; dat sprak vanzelf.
Elke man. die geen volmaakte idioot was geweest,
zou dit gedaan hebben, dat viel niet te ontkennen.
Kortom iedere man. die niet Tiggie's karakter en
levensopvattingen had bezeten.
Waarom bleef hij hier nu kalm zitten rooken? Hoe
vaak vroeg hij zich dit later niet af. Waarom riep hij
het beetje gezond verstand, dat hij op het oogenblik
nog over had. niet te hulp en liet hij haar niet alleen?
Hij. Tiggie. die tot nu toe tot gewoonte had gehad
alle mogelijke verwikkelingen te vermijden en practlsch
en nuchter te werk te gaan, zich naar re«Ats noch naar
linka wendend waarom aarzelde hij nu. hoewel ze
geenerlel pogingen aanwendde om hem te weerhouden
eigenlijk niet eens in zijn richting keek zelfs zijn
tegenwoordigheid vergeten scheen te wezen?
Waarom eigenlijk? DU vroeg hij zich af, terwijl ze
zwijgend tegenover hem zat Zou ze van den bruut die