De strijd van Jozua bevestigd door opgravingen. Meegesleurd naar den bodem der zee gei lij het zoeken naar mijnen gezonken. G- De Engelsche crisis. De ruïnes van Jericho en Ai bewijzen het Bijbelverhaal. Hii, mijn verschrikkelijke avontuur. Door KAREL TRITTNER. r.„ v*n d» eerst» Aprildagen van het Jaar 1918 voer 1 m df eerste maal met een dlvlale mijnenzoekers lwï 7-.-.rte Zee in. Zij was een onderdeel van het voor- ^Reltorlijke en Koninklijke" Donauflotille en 4, kil lij mU ib.|, i (M| m h-i 0 ma and erdt deerne mijnen versperde Donaumondir.g zuiveren. v Een divisie mijnenzoekers in de Zwarte Zee", welk f hoogdravende benaming voor een middelmatig groot !w0 on twee kleine stoombootjes, zoogenaamde tenders rt erootste van de drie schepen mat ongeveer 800 ton Ti heette „Bessarabal". de beide kleinere waren Tender B n Tendér II genaamd en maten elk ongeveer 400 ton. tajMcbinea van de Tenders konden 500 P.K. ontwikke- JJ hadden elk 18 man bezetting en een snelheid van U ««mijlen, d.i. ongeveer 22 kilometer per uur. Vroe- - hebben zij zeker alleen voor vreedzame doeleinden 1 teat, j^tDd en zijn toen plotseling in het ruwe krijgsgewoel vaj3 5~werk gesteld. Zij hadden in den haven van Galatz teor den oorlogstoestand een gedwongen winterslaap plotj -eoten, totdat zij op een zekeren dag in Maart door twee 'as ^numonltoren zacht gewekt, d.w.z. gerequireerd wer- aHe n poQj. het lange slapen waren hun leden stijf gewor- e te- Daarom werden zij door de monitoren op sleeptouw t» -oxaen en door de mooie golven van de Roemeensche -«te stroomopwaarts naar Braila gesleept h ft voor de drie schepen benoodlgde bemanning was «uiig uit die van de overbevolkte monitoren samen- 5ln|» ppf.i- 2el* maakte deel uit van de bemanning van JljJines" en werd als machinemeester ingedeeld bij 'Tender T', waar ik belast werd met het toezicht tm* machines en de ketels. Dit was slechts een ma- «ooegen, omdat in enkele dagen de geheele installa- u- fjiiafezien en bedrijfsklaar gemaakt moest worden, ^machinisten, onderofficieren en stokers monteer- ij,'poetsten, schuurden en smeerden drie dagen en !bïr*« jtewn met doodsverachting er op los. Met vereende bitcn was tenslotte alles weer keurig In orde, de ma de aai blonk en straalde als een juffertje op haar eerste ier- te: Sn lk kon den vierden dag aan den aan boord ver- officier melden, dat het schip „stoomklaar" was. gr-tl Waarheen en waarom? Tot nu toe wisten wij noch waarom deze groote haast toodig was, noch in welke richting, naar Oost of West dk ors zou sturen en welke buitengewone zaak wij nu teitrvullen zouden hebben. Dit alles werd ons echter itódig duidelijk, toen men op het laatste nippertje ge- tea onverwachts mijnenvangapparaten aan boord bracht T«a wisten wij ook, dat wij naar het Oosten, naar de Inrte Zee zouden gaan. De door deze wetenschap in gi gewekte gevoelens waren niet van dien aard dat wij titent vriendelijk en vroolijk gestemd waren, ofschoon tón reeds over een aanstaanden vrede gemompeld werd. ir de mie Po*| Vm >stii Hprs i// jetrofi dorp s jruid We gaan er op los! Door de eenige voor de scheepvaart deugdelijke Do- mum, het Sulinakanaal, dat gereguleerd en 7% meter diep Ie, hadden wij een heerlijken tocht en landden te- d«n middag in Sulina zelf. De ankers ratelden van ii jp!l fe spoedig lagen we gemeerd. Daar er nog voor- voor de mijnenvangst getroffen moesten *»>t4«o, tonden wij op ons gemak een wandeling door tot ooi onbekende Sulina ondernemen. Toen wij^onze «.-*♦ stndeling begonnen stonden wij spoedig voor een h.'.wrs ontgoocheling, want niet één herberg was ge- Ofai. De laatste dagen voor Sulina waren voor ons «ei: beroerde dagen. Eindelijk kwam het bevel het zee- ga: te kiezen en de als de pest geschuwde mijnen op te rcatn. lacbi toemijnen zijn meestal ijzeren, cyllndervormlge, drij- il/m vends lichamen, welke door een ankerketting met een ami met anker op den bodem der zee verankerd liggen, d itAm den bovenrand van de op een vat gelijkende mijnen de bevinden zich straalsgewijs naar het middelpunt gerich- e feerj te ijzeren stoppen, welke verbonden zijn met patronen, die ontplofbare stoffen bevatten. Een tamelijk lichte «chok tegen een uit de mijn stekende stop door een «toot van een schip of scheepsgedeelte ls voldoende om de patroon eh met haar de enorme (bij groote mijnen uidtfi «enige honderden kilogrammen wegende) lading tot ont ploffing te brengen. Door een bijzondere inrichting der mijnen is het mogelijk, deze ongeveer drie meter onder de wateroppervlakte te houden. Dit geschiedt omdat «enerzijds op deze diepte een vroegtijdig signaleeren van uit de schepen niet mogelijk is, terwijl het anderzijds toch zelfs voor kleine schepen met geringen diepgang on mogelijk is het mijnenveld zonder gevaar door te varen. Het leggen van mijnen geschiedt meestal door torpedo- ja^ers of door speciale mijnenleggers. Men doet dit voor al des nachts, zoo mogelijk bij mistig weer en gooit de mijnen met ankers schaakbordsgewijze over boord. Hoe men de mijnen vangt. Het leggen ls tamelijk gevaarloos in vergelijking met toet opruimen en opvisschen der mijnen. Voor dit doel «ptdaal Ingerichte schepen, zoogenaamde mUnenzoekers, met «n vlakken scheepsbodem, dus met een geringen *PHng. doen dit werk. Twee schepen, die naast elkaar zijn door een onder water hangend mijnenvang- •Pfvsat verbonden. Dit bestaat uit een stalen kabel, ***ria 0p bepaalde afstanden vangklauwen zijn gevloch- *o, die gemakkelijk in de ankerkettingen van d« mijnen Wordt nu bij het afzoeken van het meestal be ende mijnenveld de ketting van een mijn gegrepen, «•a spant zich natuurlijk door den weerstand van do tor&nkerde mijn en de beweging van de beide varende •«iepen de stalen kabel. Aan boord van eiken mijnen- •oekcr heeft nu een man de wacht bij de vangdraad, 6 °P wn 8Pll ls gewonden. Bemerkt hij nu dat de draad spant, wat op een speciaal daarvoor geconstru- *eni apparaat zichtbaar is, dan geeft hij dadelijk een •^susal. De beide schepen stoppen en het vangapparaat wordt opgerold en ingehaald, totdat de mijn aan de op- Pervlakte verschijnt. In de eerste gevallen worden dan e mijnen door geweerschoten lek geschoten en tot zin- en gebracht. Dat dit een gevaarlijke karwei ls, kan men zlgh wel voorstellen. Het ia dan ook een feit dat bij visschen naar mijnen steeds ongelukken voorkomen intredend slecht weer en onklaar geraakte ^ngapp&raten hebben reeds vele slachtoffers geeischt Hoe de zee er alt zag. Toen na den nacht van 6 op 7 April de dienst een dia 7°* er een t)gltoude nevel over de Donau, Wfiri* '00*Plu'n,en op schip en rivier neersloeg en er j toe bijdroeg den ijver aan te wakkeren. Toen der en«UUr het anker JfeHcht werd. hadden velen on- en h«t '1wenschen. dat het reeds avond was aérz»i»nT* i achter den rug- Slechts langzaam, bijna troffen a de beide tenders den haven uit en gend la* °1>en nict vr,endelÜlt aan. Grauw en drei- dlo In d voor ons. De van klokken voorziene boeien, «waaienh*8®® la?en en door het kielwater aan het -n Hzi blonken als een arm zondaarsklokje. t« v de' ond°ordringbaar grrauw, lag de Zwar- «loten °nS warcn door een dichten nevel om- na «an r*^€nde niet, maar toch voelde men zich vet) van^S1 OI>onthoud aan dek kletsnat Het had rea, 01 wiJ to midden van een koud stoombad voe- Elndelijk begon de nevel wat te dunnen. De opkomende zon en een licht briesje scheurden voor eenige oogenbllk- ken het gordijn open. Achter ons was zoo nu en dan een stuk land zichtbaar. Aan het werk. De aanvoerder van ons schip, een bootsman van de staf, gaf nu aan den tweeden tender het signaal om met het mijnen visschien te beginnen. Wij vertraagden on zen vaart en Tender II haalde ons aan bakboord in. Het vangapparaat werd In het water gegooid. Wij hadden reeds twee uur lang systematisch een tamelijk groot mijnenveld zonder eenig succes afgezocht Ik had zoo juist mijn rondgang door de machine-- en ketelkamer beëindigd, met den dienstdoenden machinist een klaag lied aangeheven over de troosteloosheid van zulk een langzame tocht en was tenslotte ln mijn hut aangeland Juist wilde lk de statistieken over kolen- en olieverbruik bijwerken, toen een vreeselijke slag weerklonk. De in mijn hut aangebrachte ruiten van de patrijspoortjes vio len rinkelend op mijn bed en op den tafel. Het splijten van een schip dat op een mijn loopt be hoort wel tot een der verschrikkelijkste geluiden, die er bestaan. Tot in mijn hut hoorde ik het kraken en barsten. Zonder aarzelen vloog ik naar boven. Een dikke zwarte rook hing over het schip en de zee. Aan boord was geen mensch te zien. Ons zusterschip bevond zich voor zoover ik ln de haast kon bemerken op de vlucht uit de onheüszóne. De Tender zelf toonde alle sporen van een verschrik kelijke verwoesting. Het middenschip was een groote chaos. De machineruimte was gebarsten en met één slag was den machines het zwijgen opgelegd. De Ten der zelf had een wond, waaruit de verwoestingen uit puilden. Uit den buik van het schip siste een hoogop- gaande stoomstraal. Wat niet vernield en van boord ge slingerd was, wankelde en rolde. De aan boord gebouwde primitieve keuken was als een kaartenhuisje in elkaar gedrukt, onder zijn puinhoopen den kok begravende. De navigatiekooi was met de plaats van den kapitein en den stuurman door den enormen luchtdruk van het dek gescheurd en in zee geworpen. De ralling stond reeds onder water, het ru^m voor de manschappen was natuur lijk reeds lang vol water en de vrij van dienst zijnde matrozen waren jammerlijk verdronken. Wild hulpgeschreeuw kwam door de luchtkoker uit het ketelruim naar boven. Vlug wilde lk de toegangs luiken tot het ketelruim opengooien om den armsten der armen, den stokers, hulp te brengen Doch als zij nog leefden waren zij gedoemd levend begraven te wor den, want de ontzettende exploisie had de zware dek platen verschoven en de toegangsluiken versperd cn voor altijd gesloten. Dan neigt plotseling het schip naar beneden, de boeg duikt ln het wild schuimende sop en als ik niet door de kolking van het zinkende schip meegesleurd wil wor den, dan moet ik nu dadelijk den sprong ln het onze kere doen. Naar de diepte getrokken. IJzige koude greep mij aan. Gelukkig droeg ik slechts weinig kleeren. Een dun blauw werkpak; geen schoe nen. Half verstard van de plotseling inwerkende koude trachtte ik te zwemmen. Toen werd ik tot mijn groots ontzetting gewaar dat ik het zinkende schip te laat had verlaten. Want het volgende oogenblik voelde lk in mijn rug een van de zijden van het schip. En zooals een lichaam door het luchtledige van een zuigpomp aan de zuignap wordt vastgehouden, zoo hing, zoo kleefde lk letterlijk aan een van de zijden van het achl* In razende vaart ging het naar den versohrikkolijkcn afgrond, het einde tegemoet. In doods angst sloeg lk met armen en beenen tegen den scheeps wand. Tevergeefs. Met van schrik waanzinnige oogen staarde ik ln het onmetelijke, diepe water. Eerst was het groen, toen Ik verder op myn helsche vaart was en dieper kwam. werd het grauw. In mijn ooren was een wild suizen, ln mijn schedel een dof gerommel. Mijn borst was be klemd door den stijgenden druk van het water. Ik had slechts één gedachte: Dat het zoo spoedig mogelijk af- geloopen zou zijn, dat 't noodlot barmhartig zou zijn en spoedig het bloed naar mijn hersens jagen of mijn lon gen verstikken. Doch het lot had anders beschikt. Ik had juist een grooten slok water binnengekregen, toen ik ln mijn rug een heftigen stoot voelde. Tegelij kertijd voelde Uk, dat ik van het schip afgleed. Wat was er gebeurd? Eerst geruimen tijd na de catastrophe werd het mij duidelijk. Het meest waarschijnlijke lijkt mij dat er onder water nog een explosie in de ketelruimte heeft plaats gevonden, die het schip nog verder uiteen deed barsten. De roddlng- Hoe het ook zij, ik kwam los van den scheepswand en met mijn laatste krachten worstelde lk mjj naar boven. Eindelijk kon ik de eerste ademtocht In de fris- sche lucht doen. De panische schrik van de laatsto minuten was verdwenen en ik trachtte mij aan de op pervlakte te oriënteeren. De wind was Intusschen sterker geworden. Groote golven kwamen vanuit het Oosten op mij losgestormd. Zij geleken op glazen ber gen en droegen witte, schuimende kronen. Men kan zich van dezen aanblik en dit gevoel geen juiste voor stelling maken. Aan boord van een pleziervaartuig biedt de aanblik van een wilde zee een aangename afwisse ling in het eentonige leven aan boord. Maar andera Is het, wanneer men hulpeloos, door de koude verstard, door den storm van Neptunes heen en weer geslingerd wordt en een willig en willoos offer der golven ls. Zwemmen? Niet langer dan een paar minuten en dan alleen nog om het lichaam boven water te kunnen houden. Land bereiken ls bij dezen toestand van het lichaam en de zee uitgesloten. Gelukkig bemerkte lk, toen ik door een golf als een kurk naar boven was ge gooid, in het dal der golven een groot blok hout Ik had al m$n krachten noodig, voor lk na vele misluk te pogingen dit reddingsanker bereikte. Niemand had ik ooit zoo innig in mijn armen gesfloten als dit harde, koude stuk hout Naar mijn schatting had ik reeds uren ln het water gelegen, in werkelijkheid waren het slechts een drietal bange, schijnbaar nooit eindigende kwartiertjes, toen ik lieden, die op wrakhout dreven, heftig zal wenken. De oorzaak van dit wenken was het naderen van de „Tender II". Deze kwam net op tijd. Mijn ledematen waren geheel verstijfd. Slechts met de grootste moeite kon ik mijn armen aan het blok hout vastklemmen. Ook het ademhalen kostte mij veel moeite. Ik kon mijn hoofd niet meer boven water houden en mijn mi had het zwaar te ontgelden van het vuile zeewater, dat ik reeds had binnengekregen. Tot overmaat van ramp kreeg ik plotseling erge pijn aan mijn beide scheen- beenen. Aan boord van de „Tender II" constateerde ik later, dat deze ernstig verwond waren. Om elf uur ln den ochtend, dus drie kwartier na de catastrophe werden wij eindelijk uit onzen gevaarlijken toestand bevrijd. Hulpvaardige armen trokken ons aan boord van de „Tender II" en toen wij later, nog over het geheele lichaam trillende, naast elkander lagen, on der warme dekens en met warme grog lepelsgewijze gelaafd werden, toen zagen wij elkaar zwijgend en treu rig aan. Zwijgend omdat wij ons grenzeloos ellendig voelden, treurig omdat wij aan de dertien man daahten, die op dien morgen in den bloei van hun leven, Jong en hoopvol gestemd uitvoeren en voor wie de „Tender r* een gemeenschappelijk graf op den bodem der zee werd... (Nadruk verboden). 't Geld houdt ln de nieuwe wereld Altijd nog zijn oude macht, Zonder geld wordt onafwendbaar Land en volk om hals gebrachtl Idealen en beginsels Tellen slechts als ondergrond, Zelfs in 't machtig Groot-Brittanje, Uitgewogen dan per Pogdl Engeland glijdt langs de helling Van de crisis naar omlaag, Kan men 't bij zijn glijden stuiten? Da's voorloopig nog de vraag! 't Was zoo'n oude, prima firma, En h$t voelde zich gezond, 't Leefde altijd heel voorzichtig, 'tKocht z'n welvaart steeds per Pond! Nu kraakt alles in zijn voegen, Ook het politiek beleid, 't Geld bedreigt zelfs een MacDonald, En een Snowden, T breekt en splijt. Albion legt dezer dagen, Langs het wijde wereldrond 'tVol gewicht niet in de schalen Door het veel te lichte Pond! Niemand vraagt meer naar historie, En moreel blijft niemand held, Went men schat de volk'renwaarde Naar de koersen van het geld! Dit is 't, wat nog steeds blijft heerschen, Sterker dan de Volkenbond: „Gaan er nog wel 20 Shillings' „In het afgekeurde Pond?!" Engeland zoekt naar genezing, En het pakt de zaken aan, Om den welgerichten vuistslag Van den Mammon te doorstaan. 't Spant z'n welgetrainde spieren, Ook al is het dan gewond, Tot een vastberaden afweer Vóór 't totaal is „uitge-Pond!" September 1931. (Nadruk verboden) door Sir ARTHUR KEITH. Prof. John Garstang heeft kort geleden be langrijke opgravingen ondernomen ln Pales tina. Zijn vriend, de bekende Engelsche ge leerde Sir Arthur Keith heeft hierover ver schillende b'elangrljke mededeelingen ge daan, die wij in het volgende artikel .weer geven. Zestig Jaar geleden waren de geleerden het er niet over eens of Homerus zijn epos naar feiten of naar le genden had geschreven. Thans weten wij, dat hü feiten beschreef. Schliemann heeft tusschen 1871 en 1873, slechts geleid door Homerus' eigen woorden, Troje opgegraven en Sir Arthur Evans heeft de waarheid van Homerus' verhaal nogmaals bewezen, toen hij op Creta te Cnossus de paleizen opgroef van de koningen, die daarin worden beschreven. Nog voordat deze opgravin gen de juistheid van Homerus' mededeelingen hadden bevestigd, konden de geleerden reeds vaststellen, dat de belegering van Troje geduurd moet hebben van 1194 tot 1191 voor Christus, die naar aanleiding van gelijk tijdige gebeurtenissen in Egypte en Phoenicië, die door den dichter werden vermeld. Ook aan de juistheid der mededeelingen in den Bijbel is dikwijls getwijfeld. Ook hier hebben opgravingen reeds menigmaal de historische feiten bevestigd. Een van de archeologen. die zich hier mee het ijverigst heeft beziggehouden is prof. John Garstang, die zich dadelijk na den oorlog, toen Pales tina onder Engelsch mandaat kwam, zijn werk begon Hü Interesseert zich het meest voor Jozua's tochten: het oversteken van den Jorda&n, het beleg van Jericho, de verovering van Ai, de steden der Gibeonleten en de veldslagen, die de Israëlieten in het bezit stelden vau het Heilige Land. Hij heeft het resultaat van zijn werk neergelegd in een boek, dat binnenkort zal verschijnen en waarvan hij mij het manuscript heeft laten lezen. Het is een boeiend verhaal. Voorbereidend werk van prof. Garstang- Professor Garstang heeft door zijn opgravingen vol ledig bewijsmateriaal verzameld voor de feiten, zooais ze in Jozua en Richteren worden vermeld. Voor het eerst kunnen wij ons de gebeurtenissen uit dien tijd ln bijzonderheden vaststellen; wij weten nu zelfs meer van het oude Palestina dan de schrijvers van den Bijbel zelf. Toen Abraham ongeveer 2000 Jaar voor Christus ln Palestina aankwam, vond hij daar al Hittieten. En meer dan 1000 jaar later woonde Urla de Hittiet dicht bij David's palels. Het wa3 dus voor professor Garstang van groot belang om uit de geschiedenis der Hittietcn zooveel mogelijk feitenmateriaal te verzamelen betref fende Palestina, waarmee zij zoo nauw verbonden zijn geweest. Verder maakte hij een studie van het oude Griekenland en Babylonië, wier geschiedenis eveneens in nauw verband met die van Palestina staat Het werk ln Palestina zelf- Toen kwam aan het eind van den oorlog voor prof. Garstang de gelegenheid, waarop hij zich zijn leven lang had voorbereid Hij werd benoemd tot directeur van den oudheidkundigen dienst ln Palestina en tege lijkertijd verantwoordelijk gesteld voor de opgravingen, die daar zouden worden gedaan. De eene plaats uit den Bijbel na de andere werd onderzocht. Men vond bewij zen van Egypte's macht in Palestina, in den tijd, dat de twaalf stammen zich vestigden in het heuvelachtige plateau, dat ligt tusschen het dal van den Jordaan en de kustvlakte, waar de Filistijnen woonden. Zoowel de aanleg als de versterkingen van de oude Palestijnsche steden wijzen terug op de vroegere overheerschlng der Hittieten in Syrië. Hun voornaamste arbeidsveld lag nog Noordelijker, n.1 in Klein-Azië. Prof. Garstang had uit de geschiedenis der Egyptenaren en Hittieten al veel geleerd, wat hem van nut was bij het verwerken van de resultaten zijner opgravingen, doch tenslotte bleken toch de mededeelingen uit den Bijbel de beste gids. Alleen de Bijbel verschafte hem het materiaal om de tijdstippen, waarop de uittocht uit Egypte en de verovering van Palestina plaats hadden, in overeen stemming te brengen met de gebeurtenissen, zooals ze door de Egyptische geschiedschrijvers zijn vermeld en met de feiten, die door zijn eigen opgravingen aan het licht zijn gekomen. De Bijbel als historisch document Geleef-den, die zich door den Bijbel lieten leiden, heb ben reeds vroeger aangenomen, dat de uittocht uit Egypte in 1447 voor Christus plaats had en het over steken van den Jordaan, veertig jaar later, ln 1407 v. Christus. Andere geleerden kwamen tot de conclusie, dat de uittocht veel later moest hebben plaats gehad en wel onder de regeering van Mernepta, een Pharao van de 19e dynastie (1225—1215 v. Chr.). Opgravingen van de oude steden, die door Jozua zijn veroverd, heb ben echter bewezen, dat de mededeelingen van den Bijbel juist zijn. De uittocht moet plaats gehad heb ben omstreeks het tweede jaar der regeering van Amenhotcp II, d.w.z. omstreeks 1447; deze Pharao heeft ook een tempel te Karnak gebouwd. Jozua's verove ringstocht geschiedde tijdens de regcering van den grooten Pharao Amenophis UI, die door de Grieken Memmon werd genoemd, een vorst die een drukken handel en briefwisseling onderhield met dc koningen van Bahylon, Assyrië en de Hittieten en die Palestina beschouwde als een randprovincle van Egypte en Syrië als een kroondomein der Pharao's, dat hun boomloos deltaland voorzag van de ceders van den Libanon. Zoo bevestigden ln de eene plaats na de andere de opgravingen de juistheid van do Bijbelsche mededee lingen. In 1926 vroeg prof Garstang ontslag uit z\jn of- ficleele ambten en werkte uitsluitend verder met vrij willige giften. Nogmaals ging hij naar het dal van den Jordaan. dat ln onzen tijd met een auto in een uur te bereiken ls vanuit Jeruzalem. Daar ln die grijze vlakten langs den slingerenden Jordaan, met de kale heuvels van Moab aan de overzijde en ln de verte de Doode Zee, die blikkert in de zon, werkte hij ln de benauwende hitte van het diepe dal. die scherp af steekt bij de koele lucht van het 1000 M. hoogcr ge legen Jeruzalem. Hij bezocht het moderne Jericho. een vuil plaatsje met 1000 inwoners, cn de lage heuvel, die ontstaan is over de wallen cn andere overblijfselen van het oude Jericho. Daar vormen eenige palmen een op vallende groene plek In het landschap; de twee bronnen uit Jozua's tijd vloeien er nog steeda en maken plekje grond vruchtbaar. Het oversteken van den Jordaan- De Jordaan la een .mail. rivier: aclf. In de lente, als de Meeuw op den Hermon emelt en z|j bullen beur oever, treedt, la au niet breeder dan een meter ot twin tig. Prol. Garstang Is van meening, dat het droogvoet. oversteken van den Jordaan zeer wel mogelijk ls; het ophopen van het water bovenstrooms geschiedt, door» dat er in de groote brokken mergel vallen. De Weate- lijkelijke oever van den Jordaan bestaat ongeveer 25 K.M. boven den weg naar Jericho uit zachte mergel steen, die door het water ondermijnd wordt Als er van dien oever, die soms 30 M. of meer hoog ls, stukken neervallen, kan soms de geheele rivier afgedamd wor den. Dit is zelfs meer dan eens geschied. Zoo ls de ri vier in 1266 na Christus gedurende 16 uur droog ge weest verder ln 1906 en nog eens ln 1927, toen de bo dem der rivier 21M uur droog bleef, tijd genoeg om een vee! grooter aantal menschen, dan door Jozua werd aangvoerd, over te brengen naar het kamp te Gilgal, 3 KM. van Jericho. I Getallen, die nle>t overeenstemmen. Professor Garstang is ervan overtuigd, dat de Bijbel juiste feiten geeft betreffende de plaats en den tijd der historische gebeurtenissen, doch niet wat de getallen betreft. Er staat geschreven, dat Jozua naar Jericho optrok met een leger van 40.000 man. Nu heeft men aan de overzijde der Jordaan ln de heuvels van Moab do plaats gevonden .waar de Israëlieten kampeerden, voor dat zij op weg gingen om Kanaan te veroveren. Hun tentendorp strekte zich uit van Beth Jealm&th, dicht bij de Noordpunt van de Doode Zee, tot Abel Chlttim, een afstand van 11 KM. Hier vond Garstang ook aardewerk, dat omstreeks 1500 v .Chr. moet zijn ge maakt, in een veld met een oppervlakte van 1.2 H a-, waar misschien 2000 menschen konden worden onder gebracht In het gebeeie kamp kunnen naar xljn mee ning nog geen 5000 menschen zijn geweest en het aan tal strijdbare mannen, waarover Jozua beschikte, moet kleiner dan 1500 zijn geweest De steden ln Palestina blijken volgens de opgravingen trouwens geen plaats te hebben gehad voor een talrijke bevolking; zoo kun nen er in Jericho hoogstens 1000 menschen hebben ge woond, waarvan slechts 3- of 400 die konden vechten. De omtrek van de muren bedroeg ruim 600 M., zoodat het omringen daarvan gedurende zeven dagen niet ds lange, vermoeiende roarsch .was, die wij ons onwille- Keurig voorstellen. i De feiten, die bevestigd worden. Uit de overblijfselen van het oude Jericho bleek, dat de stad geplunderd en verwoest ls, voordat zij in brand gestoken Ia Ook de tijd, waarop deze ramp Jericho trof, kan bepaald worden, want al het aardewerk, dat er gevonden werd, was van vóór 1400 v. Chr. Uit lagen, die boven de oude asch waren gevormd, vond men echter aardewerk van lateren datum. Dat allea beves tigde de juistheid van het verhaal uit den Bijbel. De topografie van de geheele streek komt nauwkeurig overeen met de beschrijving ln bet boek Jozua. Al kan hoogstens 2500 Inwoners hebben gehad, waaronder 6- 4 700 strijdbare mannen; het was dus grooter dan Jeri cho. Ook hier werden uit de overblijfselen den datum van de verwoesting (1400 v. Chr.) en de bijzonderheden daarvan bevestigd. W»j kunnen niet nader ingaan op deze en andere opgravingen in Palestina, doch willen slechts wijzen op de bekwaamheid van Jozua. Zijn doel was het plateau tusachen den Jordaan en de kustvlakte. Om daar ongehinderd been te kunnen trekken, moest bij eerst Jericho verwoesten, dat den weg daarheen beheerechte. Toen moest hU A1 verwoes ten om op het plateau te kunnen komen. En daarna dreef hij een wig door dat plateau zelf, niet door strijd, doch door diplomatie. Hij ging een verbond aan met de vier steden der Hittieten in het Noorden, waarvan Gibeon de voornaamste was. Met hen achter behoefde hU Jeruzalem en het Zuidelijke gedeelte van het land niet te vreezen. Toen Adoni-Zedek. de koning van Je ruzalem, de vier koningen van Hebron en de andere steden in het Zuiden opriep tot den aanval, wist Jozua hen als goed veldheer te verslaan, mede door de hulp van zijn bondgenooten. Toen keerde hij zich tegen het Noorden, vestigde tenslotte zijn hoofdkwartier te Sichc-m (thans Nablus geheeten) en beëindigde zijn verovering van Noord-Kanaan door zijn overwinning op Jabln, den koning van Hazor.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 7