VOOR
onze jeueo
ï"W.J
w*%-i
Jopie leert dat er met bijen
niet te spotten valt
Jopie was een aapje. Julliè kent die
aapjes wel; klein, vlug, en vooral erg on
deugend. Jopie. de kleine baviaan, bezat
deze drie eigenschappen en vooral de
laatste. Hij was het ondeugendste aapje
uit Bavianenland, en de heele bavianen-
stad „Apio" sprak schande van zijn on
deugende streken. Oudere n^nschen en
oudere aapjes overdrijven weleris een
beetje hoor. Zoc konden de oude apen bij
voorbeeld vreeselijk schelden op Jopie, al
leen omdat deze een echte apenstreek had
uitgehaald.
Helaas was Jopie nog niet oud genoeg
om naar school te gaan. Wel had zijn
moeder zich voorgenomen als hij weei
een streek uithaalt, dan moet hij naar
school, al is hij nu ook duizendmaal te
Jong. Dan is hij tenminste van de straat.
dacht ze.
Laat ik jullie dadelijk zeggen dat het
niet bepaald prettig was op die school. De
kleine aapjes, die Juist zoo graag wilden
huppelen en springen, moesten er den ge-
heelen dag stil zitten, en als ze zich toch
verroerden dan kwam de dikke, groote,
harige meester en gal ze een standje van
je welste. Nee, die meester der bavianen
was een kwaaie
Nu begrijpen Jullie wel, dat Jopie net
zooveel zin had om naar school te gaan als
voor zijn moeder cocosnoten te kraken,
want dat is zwaar werk voor kleine aap
jes. Hij vond het veel te lijn om vrij en
vrooiyk door bergen en dalen te huppelen, en
net te doen waar hij zin in had. Soms ging
hij plotseling een apenliedje zingen, dan
weer maakte hij een apen-foxtrotje op een
rotspunt, dan weer deed hij heelemaal
niets, en lag slechts lui in de schaduw
van een boom, kortomhij leidde een
leventje als oen prins of misschien nog
beter dan dat van een prins, want die
moet zich nog dikwijls Inhouden en om
zijn waardigheid denken. En waardig
heiddaarvan kende Jopie het bestaan
niet eens.
Jopie wilde dus niet naar school, 't Eenlge
wat hij wel eens deed was de jongens en
den meester een beetje plagen. De school
was namelijk op de rotsen vlak bij de zee.
Daar zaten alle kleine aapjes in een grot
achter groote steenen en schreven met
stokjes op groote bladeren, die ze van de
boom plukten. Terwijl er les was ging
Jopie wel eens naar de grot toe, keek om
een hoekje, trok een gek snuitje en riep
zachtjes „Hoepeldepoep".
En weg was hij weer. De aapjes natuur
lijk r. .n het lachen, dat begrijpen jullie
wel. En dan werd de meester kwaad en
riep „Willen Jullie weleris gauw stil zijn,
leeiyke menschenWant Jullie moeten
wetende menschen schelden wei eens
voor „leelljke aap" en de apen doen het
net anders om. Die schelden voor „leeJljk
mcnsch"
Ik geloof dat jullie nu wel weten wat
voor een aapje die Jopie was. Op een goe
den middag liep hij weer zalig te luibak
ken. HIJ hipte eens 'n beetje en ging
daarna gezellig liggen rusten. Daar hoorde
hij plotseling een gek geluidje boven zijn
hoofd „zzzzzoemm".
„Allemachies" schrok Jopie op. Maar
toen hij goed keek was het niets ergs. Het
was maar een bijtje. Weet Je wat, dachi
Jopie, ik ga die bij na naar zijn huls. En
dan ga ik lekker zijn honing opeten
Zoo gedacht, zoo gedaan. Jopie begon
het bijtje achterna te huppelen. Telkens
ging het kleine beestje op een bloemetje
zitten om een beetje honing te zuigen.
„Zuig jij maar, Nelisje", grinnikte Jopie.
.«Ik zal het direct wel opeten".
Het bijtje scheen het gehoord te heb
ben. Ze vloog tenminste hoe langer hoe
sneller, cn Jopie had erg veel moeite om
haar bij te houden. Eindelijk vloog de bij
ln een rotsspleet en Jopie kon haar niet
meer volgen. Daar was hU veel te groot
voor
Hij stond machteloos te kijken bij die
spleet daar. „Wat nou dacht hij. Binnen
hoorde hij de bijen. Ze werkten zeker
ijverig en maakten weer een raar geluidje
daarbij. „MMMMMm" riepen ze allemaal.
Jopie ook aan het „MMMMMm" roepen.
Maar niemand stoorde zich er aan. Een
bijtje keek even naar hem, kwam vlak
voor de opening en zei plagend „Gek
aapple
Nou, Jopie was woedend. Ten eerste om
dat hij geen honing had, en ten tweede
omdat die leelijkr bijen hem nog belache
lijk maakten ook. „Wachteris effe" zei hij
dreigend. „Ik zal ju'lie". Hij greep een
groote boo: .tak en ging daarmee in de
spleet roeren. Maar de uitwerking was
vreeselijk. Er klonk een verwoed „MMMm"
en wel honderd bijen kwamen naar bul
ten. Jopie er vandoor natuurlijk Ach
ach, wat liep hij. Maar de bijen hielden
hem makkelijk bij en staken hem waar ze
konden. En een pijn dat dat deedJopie
huilde en schreeuwde van angst. Hij rende
voort en riep „Mamma. Mamma". Maar
zijn moeder kwam nog niet.
Eindelijk sprong Jopie in een klein
meertje, elleen maar om die leelijke bijen
kwijt te raken. Die gingen dan ook weg
maar nu was Jopie van de bijen in de
op Want hij kon niet zwemmen.
„MMMMMm" riep hij in doodsangst en
hij zakte naar onderen .Even daarna kwam
hij weer boven en riep weer „MMMMMm".
En toen hij de derde keer boven kwam zat
zijn moeder, die hem had hooren schreeu
wen, aan den kant, greep hem onder zijn
armen en trok hem op het droge
„Jopiem'n lieve Jopie wat is er
dan zei ze.
„MMMMm" zei Jopie en sloot zijn oogen.
Twee dagen lang bleef Jopie op alle vra
gen van moeder, vader, ooms of tantes,
neven en nichtjes alleen maar „MMMMm"
antwoorden. Want hij durfde niet te zeg
gen dat het allemaal zijn eigen schuld was
geweest.
„Hij zal de bijenkoorts hebben" zei een
oude oom.
Maar op den derden dag begon Jopie
(per ongeluk natuurlijk) plotseling een
apenliedje te zingen. Iedereen keek hean
verbaasd aan. maar Jopie merkte dat niet
en zong lustig
„Daar waseris een apie
een reuze lollig knapie,
die had een snoetje rond en bol
enne
Maar toen hield Jopie plotseling op.
Allemachies dacht hij bij zichzelf. Ik zit
me daar te zingen, terwijl ik alleen maar
MMMMMMm kan zeggen. Enfin ze hebben
misschien niets gemerkt. Maar Jawel
„Jopie" zei moeder dreigend, „Jopie
kom eens even hier".
„MMMMMm" poogde Jopie nog te zeg
gen, maar moeder had al een taai buig
zaam rietje en timmerde hem daarmee op
de plaats die je vader altijd „je ziel'
noemt
En toen moest hij alles vertellen. En
kwaad dat moeder was. Je gaat dadelijk
naar school, zei ze.
En dat gebeurde ook. Jopie stapte den
volgenden morgen naar de grot. Daar wa
ren nog meer kleine aapjes, die voor het
eerst kwamen. De meester was nog erg
vriendelijk. Hij had het heele verhaal van
Jopie's bedriegerij natuurlijk gehoord,
maar niettemin ^as hij erg vriendelijk.
Een voor een vroeg hij aan de Jongetjes
wat ze al kenden. Het eene aapje kon een
liedje zingen, het andere kon heel lang op
zijn handen loopen. Ieder mocht wat ten
beste geven.
„En Jopie" zei de meester eindelijk,
vriendelijk grijnzend. „Wat kan JU nou
wel
Jopie stond op. gaf een kort kuchje,
legde zijn twee handjes achter op zijn
rug en zei„MMMMMMMMm".
En ik beloof Jullie toen was de meester
ineens niet vriendelijk meer....
DE LILA-SERINGEN
(Een verhaal voor oudere jongens)
In het oude politiebureautje op de Lelie
gracht ratelde de telefoon.
Hallo, zei de grijze hoofdcommissaris
lusteloos. Maar dadelijk daarna sprong hij
op en, met de spreekbuis tegen het oor
gedrukt stond hij met een verheerlijkten
glimlach op zijn baardig gezicht te bulgen
als een knipmes Ja, meneer de burge
meester, hoorden de agenten die, omdat,
er niets te doen was een pijpje za:en -
rooken in het wachtlokaal, hem zegden en
toen wisten ze al hoe laat 't was D. bur
gemeester van het provinciestadj ad
weer wat aan te merken op het w van
de politie. Dat gebeurde zoo dikwijls. Dan
weer hadden de jongens te veel leven ge
maakt tijdens het concert in de muziek
tentdaar had de politie naar moeten
kijken vond de burgemeesterdan weei
was er 's avonds laat een kleedje geklopt
in de Achterstraat en de politie had dai
moeten zien vond de burgemeester, want
hij had het immers ook gezien. En dan
vooral niet te vergeten de misère met het
stadSparkje. De agenten verwenschten
het kleine fraaie parkje in stilte, want er
kon geen steentje scheef liggen of de bur
gemeester hing aan de telefoon om te
klagen
Nu was het natuurlijk wéér wat met
het parkje, dat zou je zien. Het gesprek
was intusschen geëindigd en de commis
saris legde de telefoon op den haak met
de verzekering dat hij „een ernstig onder
zo- zou doen Instellen".
Peters
De jonge agent Peters stond op en trad
op den commissaris toe.
Peters, sprak de commissaris, ik
hoor daar zoo juist van den burgemeester,
dat er ergerlijk wordt gestolen, uit het
stadsparkje.
Wat wordt er gestolen, commissaris,
bikkeltjes misschien poogde Peters een
grapje te maken.
Maar de commissaris lachte niet. Het
scheen dus ernst te zijn
Kijk Peters, er worden bloemen ge
stolen. Het parkje wordt regelmatig ge
plunderd. De mooie seringen en de rozen
worden weggehaald.
Zal ik maar eens gaan kijken, op
perde Peters.
Maar de commissaris vond het beter,
dat hij 's avonds een beetje ging spion-
neeren. De dief zou wel 's avonds in het
donker komen om zijn slag te slaan.
*s Avonds ging Peters er op uit. Hij
woonde met zijn vrouw vlak bij het parkje,
zoodat hij niet ver behoefde te loopen. In
het parkje aangekomen begaf hij zich aai
een donker laantje en wachtte af.
De torenklok sloeg acht uur. Peters ijs
beerde. In het parkje was niemand te
zien. Het weer was niet bijster mooi, zoo
dat de menschen, die hier wel eens voor
hun plezier gingen wandelen vanavond
lekker thuis bleven. Om half negen echtei
kraakten voetstappen. De agent sprong
in een kreupelboschje en keek toe. Vlak
tegenover hem was een seringent/ om.
Bloemen van een eigenaardige kleur iJn,
die Peters nog nooit had gezien. Een zon
derlinge kleurom overal uit te
herkennen.
De voetstappen kwamen intusschen na
derbij. Op het zijlaantje kwam, behoed
zaam een jongen van een jaar of vijftien
aan geslopen. Hij zag er erg schameltjes
uit. Een opgelapte broek slobberde om zijn
beenen. De broek werd opgehouden dooi
een lang oranjeachtig koord, dat een paar
maal om het middel was geslagen, maar
toen nog te lang bleek. Een groot stuk
hing er tenminste bij. Het jasje, dat de
Jongen aanhad, had vroeger zeker aan
een grooter iemand toebehoord. Er kon
den wel twee jongens in. De mouwen wa
ren omgeslagen en lieten een paar groe
zelig magere polsen bloot. Een vuile pet
had de jongen over de verwarde haren
getrokken. Peters keek medelijdend naar
hem vanuit zijn schuilplaats. Stakkerd,
dacht hij. Want Peters was nog niet zoo
erg lang agentDe jongen was bij de
boom met de lila seringen aangekomen.
Hij keek behoedzaam om zich heen. Pe
ters hield zich doodstil. De Jongen haalde
een knipmes ui zijn broekzak en begon.,
de lila seringen af te snyden. Peters bleei
nog toekijken. Dadelijk zou hij hem op
heeterdaad betrappen.
De jongen sneed door. Toen hij een
groote bos bloemen bij elkaar had, hielo
hij op, keek nog even om zich heen, sneed
toen een stuk van zijn oranje broekband
af en bond daarmede de bloemen teza
men.
Dat was voor Peters het moment. HIJ
sprong uit de struiken en greep den jon
gen bij den arm. Zoo zoo. mannetje
zei hij.
De jongen was doodelijk verschrikt. HU
liet de bloemen uit zyn bevende handen
vallen en keek Peters angstig aan. Toen
plotseling sloeg hy de handen voor zyn
gezicht en begen te snikken.
Nou, nou, nou zei Peters en hy
voelde zich een b- verlegen met dien
huilenden jongen naast zich. Jullie moeten
begrypenPeters was nog niet zoo lang
agent
Waarom heb je die bloemen gestolen,
Jö vroeg Peters. En toen ging de jongen,
nog altyd snikkend aan het vertellen. Van
zyn moeder, die zoo ziek was't ouwe
menschen dat ze zooveel hield van
een blommetjemaar dat hy geen
centen had om ze te koopenenne
dat1 ij., er nou een paar gejat had..
Hij wist wel, dat het slecht was maar de
'rr.ir ente had toch centen genoeg en z'n
civr hield zooveel van een blommetje..
i weer begon de jongen te snikken.
Toen plotseling kreeg Peters, die nog
maar pas agent, was, een zwak oogenb'k.
Hy vond de diefstal nu eigenlijk heele
maal niet zoo erg meer. En zou hy nu tóch
dien jongen naar het bureau brengen
hem laten opsluiten
Peters voerde een hevigen stryd tus-
schen plicht en menscheiykheid. En hy
koos het laatste. Vlug duwde hy den jon
gen de bloemen in de hand en fluisterde
nu op z ij n beurt behoedzaam om zich
heen ziend. Smeer hem, jö. Naar Je moe
der. En biyf voortaan van de bloemen af.
Vanavond heb ik je niet gez en.
De jongen liet het zich geen tweemaal
zeggen. Hy draaide zich om en holde weg
of het heele politiebureau hem op de hie
len zat.
Peters keek hem glimlachend na. De
glimlach van iemand, die vond, dat hij
een goede daad heeft gedaan
De agent had er een zeker genoegen in
om op het bureau een leugentje te vertel
len, dat hy niets gezien had
Hy stapte daarna naar huis in een zon
nige stemming. Maar toen hy in de kamei
kwam bleef hy plotseling staan Op tafe*
lag de bos lila seringen. Neen, neen,
Peters vergiste zich niet, het was die
eigenaardige kleur lila. En ten overvloede
zat het roode koordje er nog omheen.
Vrouw, zei Peters. Hoe kom je aan
die bloemen
O ja, zei z'n vrouw, dat moet ik je
nog vertellen. Ik heb er een reuze koopje
aan gehad. Daarnet, nog geen kwartier
geleden belt er een jongen aan en vraagv
of ik bloemen wou koopen. Het waren zijn
laatste, zei hy. 'n Kwartje die hééle bos.
Dat is voor niets ,vind je niet
Peters knikt en zei een beetje schor
Ja, dat is voor niets, en bliksemsnel
schoot hem het gebeurde van dien avona
door het hoofd; de comedie spelende jon
gen, het praatje van de zieke moeder. O, o,
wat had hy zich laten beetnemen
Nou, vroeg zyn vrouw. Hoe vind
je m'n koopje nou zyn ze niet mooi
Peters keek even op een eigenaardige
manier naar de bos seringen op tafel.
Och, zei hy toen, dat lila, die
eigenaardige kleur lila, daar houd ik nu
niet zoo van
KLAASJE STEKELBOL.
Klaasje was een stekelvarkentje, dat lang
samen met zyn broers en zusters achter een
dichte, ongespoeide heining had gewoond,
zyn mama zorgde dat hy geregeld eten
kreeg en Klaasje voelde zich, evenals zyn
broers en zusters, erg gelukkig.
Maar op een goeden, of misschien wel
kwaden avond, kwam moeder niet thuis met
voedsel. Moeder kwam heelemaal niet thuis.
Toen de moeder op den gewonen tyd niet
aanwezig was, begonnen de kinderen honger
te krygen. Den geheelen nacht bleven ze
piepen van de trek. En 's ochtends waren ze
ten einde raad. „Weet je wat?" zei Klaasje,
„ik ga er zelf op uit. Ik zal wel wat te eten
krygen, wees maar niet bang."
Zoo gezegd, zoo gedaan. Heel voorzichtig
kroop Klaasje onder de heining vandaan en
kwam in een tuin. Daar zag en hoorde hy
allemaal vreemde dingen. Hy rook onbekende
geurtjes, enfin, hy voelde zich in het geheel
niet veilig en rolde zich daarom dadeiyk
in elkaar en zette zyn stekels uit. Zoo bleef
hy wel een kwartier liggen. Maar toen er
heelemaal niets gebeurde en hy ook een
beetje met de vreemde omgeving vertrouwd
begon te raken ging hy heel langzaam en
voorzichtig, stapje voor stapje, naar voren.
Daarna kroop hy onder een andere heining
door en weer kwam hy ln een vreemden
tuin waar hy eigenaardige luchtjes en
eigenaardige geluidjes rook en hoorde. Da-
deiyk maakte Klaasje van zyn lichaampje
een stekelig bolletje en bleef liggen.
Plotseling verstijfde hy van schrik. Hy
hoorde voetstappen nader komen
„Kyk eens", riep een hoog stemmetje,
„daar ligt een eekhoorntje."
„Nietus," klonk een andere stem. „Het Is
een stekelvarkentje."
Tot zyn nog grootere schrik werd Klaasje
opgepakt en een eind weggedragen.
Toen hy zyn oogjes weer open deed zat
hy in een schuur. Voor hem op den grond
zat een klein meisje met blauwe oogen.
„Dag stekelvarkentje", zei het meisje
vriendeiyk, „ik ben Dientje en ik woon
hier. Zullen we vriendjes worden?"
MJoost was met vader en
Amsterdam geweest en had <Jt;
pH
Bode;
•chat
Bode
Oo
D. 1
Ung,
mooi
van
middag in Artis gekeken naar
beesten, de vogels en de
Joostje raakte niet uitgekekes!
dan ook wel een groot verschil i
dorpje, waar hy woonde in 't Iw
met de roode pannen, of die dn
waar trams, auto's en fietsen,
kaar heen snorden en de
hazen op zij sprongen, om niet:
te worden
Maar 't grappigst had Joost^i
keersagent gevonden, dien voitf
zoo leuk en vol verbazing hi^
den wonderiyken man gekekeai|
verhooging op de drukste punfcn
weg, met handen en armen
telkens een bord liet draaic.
„Stopstond. En dan bleven
alles auto's, voertuigen en
en Joost vond dat die agent een
te zeggen had, dat iedereen naar
en gehoorzaamde
En toen Joost weer thuis was
in het dorp ,was hy nog vol
moois, dat hy gezien had bil
telkens aan de vreemde beesten,
en de visschen, maar dien
agent, die zulke grimassen
hy maar niet vergeten En op
kun je zien wat Joostje deed.
zoo'n boel te zeggen hebben e
marktplein klauterde hij in den
daar als een byzonderheid alleen;
zoo, vanui) de hoogte, waar hij
kon heenkijken, riep hy „Sto)|
de menschen op straat.
„Kom eraf, kwajongen
ze terug en gingen z'n vader
wen, omdat de bengel niet vei
hoorzamen.
Maar toen vader ven
Joostje ln minder dan geen
grond en kreeg hy een pak op
van je welste Dó.t hoorde er
vond Joost; maar voor verkeei
hy niet meer gespeeld.
H. Hl'
0]
veil
Als eenig antwoord trok KI#*-
keltjes in. Het meisje juichte. I
„Kyk eens," riep ze. „nou ijS*®
ander beest."
Enfin, Klaasje bleef ln (W "L
Dientje en ze werden de
den. Altyd speelden ze samenB ien
Op een goeden dag waren» *ee:
het spelen toen Dientje pinteeM
te schreeuwen „Oooooo, tijk
slang
En waarlyk, vlak bij Dientje
kleine giftige slang. Hoe die
Wel het was de slang die de
Dientje ergens in de wildernis hac
gen op een van zyn vele reizen,
het venynige beest aan een
cadeau doen, maar nu was bet w
snapt.
De leeiyke slang wilde Dientje
maar Klaasje liep plotseling nas.
en ving de slang op zyn stekels of
het serpent half bewusteloos
Klaas het de kop af.
Dientje was gered.
Of de ouders van Dientje blij J
toen het meisje het avontuur na
dat begrypen jullie wel. ®aasyfcTW(
meer geliefd dan vroeger. HU
lekkerste hapjes en leefde neei
tevreden met Dientje als trou
kameraadje voort.