léger Courant
De zieke Bedoeïn.
;k.
R,
BRIEVEN
Tweede Blad.
UIT DE PERS.
tri
UIT DE RIETHOEVE.
Zaterdag 12 September 1931.
74ste Jaargang. No. 8933
de aanmatiging der
onbevoegdheid.
V
tv V R.Ct Is slecht te spreken over den feilen aanval,
J* voorzitter van het Roomsch Katholieke Werk-
Saverbond, de heer De Bruijn, deed op de rede van
Kalft, uitgesproken te Bergen op de vergadering van
Verbood van Nederl. Werkgevers, Het blad neemt
katholieken arbeidersleider onder bovenstaand op-
i faire.
naë jelder van oen Christelijken vakbond, van wel-
b men in den zomer van het vorige jaar moest vast-
Ij- d8t in eigen kring nog zoo schromelijk werd ta
-reschoten in datgene %vat van anderen met hooge
■rftn werd verlangd, slaat weer een toon aan en be-
•3i aanzien van personen, die een andere opvatting
en dan hij, uitdrukkingen welke met Christelijke
weinig strooken.
£v;< b.v. een rede, als door den algemeenen voor-
j-gTin het Verbond van Nederlandsche werkgevers
wjouden, bestrijdt, is zijn goed recht, doch dat hy
^kiftlifloaties bezigt als „grof", „brutaal", en „vij-
yet ernstig worden betreurd. Dit verraadt bij
mentaliteit, welke hij zijn tegenstander toe-
nüwfset het verwijt van een „onomwonden op den
ingesteld gepraat". Zooals de radicale
^^katholieken in den laatsten tijd met de revolutie
p^aeren, zoo schromen zij ook niet het vuur van
Ifcftaseetrijd aan te blazen. Te meer treffen derge-
fle.vre aanvallen, omdat zij gericht zijn tegen iemand,
directeur van de Nederlandsche Spoorwegen zelfs
jferden soctaal-democratlschen vakbond vanwege zijn
lecisg tegenover zijn personeel is gewaardeerd en ge-
|güi$d, en die het vorige jaar in dezelfde kwaliteit, als
mr.n hij thans sprak, tot de werkgevers vermaningen
«ft gericht, welke ook in arbeiderskringen met bijval
g: begroet „Grof", „vijandig" en „brutaal" was eer de
ctoaakt leege bestrijding van de rede van den heer
klif door den heer de Bruijn.
Dit wat den vorm der rede van den voorzitter
nabetR.K. Werkliedenverbond betreft De inhoud
^arvan was, zooals wij reeds zeiden, volmaakt leeg. Hij
ai anders, bij zijn hekeling van de „verheerlijking" der
Kisverlaging als middel om de crisis te verzachten, ge-
pnheid gehad, zijn gemotiveerd oordeel te geven over
K argument van zijn tegenstanders waaronder hij
ik den directeur-generaal van den arbeid noemde
i: een verlaging van het geldbedrag nog geen verlaging
u het reëele loon behoeft te beteekenen en dat door
daling van het indexcijfer bij hetzelfde geldbedrag
lieeds een verhooging van het reëele loon heeft plaats
fefcad. Hetgeen blijkbaar niet in zijn kraam te pas kwam
IT&aiop het streven van den heer De Bruijn neerkomt, is
tiii e e n deel der arbeiders conjunctuurwinst
bèiü, uit het dalende indexcijfer van de kosten van
bet lewisonderhoud en. dat daarnaast een steeds
r."ter deel naar de werkloozen-ondersteuning
nl worden verwezen. Welk proces intusschen zoolang
ui voortschrijden, totdat het naar Engelsch voor-
onder de onmacht der openbare kassen om de
inde lasten te dragen en de onmacht der industrie
tegen ooncurreerende prijzen te produceeren, zal be-
jken.
[In zijn opgewonden taal sprak de heer de Bruijn ook
a een „oorlogsverklaring", die aan regeering, volksver-
jenwoordiging en arbeidersregeerlng gericht zou zijn
Dor „de verantwoordelijke leiders van de allergrootste
udememingen, die de oeconomisohe criöis deden verwek-
i, althans niet wisten te voorkomen". Dit is een even
raten, als lasterlijke voorstelling van iemand, die in
i geen grein bevoegdheid medebrengt. Welke raad
gevingen zijn ooit uit de kringen va® den heer de Brijun
en zijn geestverwanten gehoord, waardoor de huidige
crisis had kunnen worden voorkomen? Integendeel indien
men op hun compas had gezeild, zouden de productie
kosten nog wel hooger zijn geweest en zou de crisis in
nog veel verscherpter vorm zijn uitgebroken.
Wat hebben de arbeidersregeeringen in Engeland en
ln Australië vermocht, wat de socialistische invloed op
de Duitsche regeeringen? Welk positief middel heeft de
r.k. arbeidersbeweging ooit kunnen aangeven.waarmede
zij morgen aan den dag het productie-proces voor crisis
sen als deze zou kunnen behoeden? Over talrijke oecono-
mische en politieke kwesties bedrijfsraden, protectie.
Pachtwet, medezeggenschap enz. zijn de roomsch-ka
tholieken hopeloos verdeeld, hoewel dezelfde pauselijke
enqyclieken hun tot richtsnoer strekken, maar de radi
cale vleugel onderscheidt zich wel in bijzondere mate
door zich met illusies en groote woorden te voeden. Deze
crisis is bovendien voor een groot deel veroorzaakt, om
dat vrijwel overal een radicale invloed is werkzaam ge
weestwaartegenover het economisch „kapitalisme" po
litiek machteloos stond en welken het bedrijfsleven niet
verdragen kon.
Mac Donald en het oordeel over zijn poli
tieke houding.
De heer H. Polak heeft den moed. in Het Volk (s.d.)
het volgende aan de critici in zijn partij van MacDo-
nald's politieke houding voor te houden:
Het geval-MacDonald. Er is in onze kringen veel over
geschreven en nog veel meer over gesproken en men
was bijzonder gauw klaar met oordeelen en veroordeelen
Als men geen aasje verantwoordelijkheid te dragen
heeft, rustig zit in zijn huiskamer, of in den vrienden
kring, dan kan men zulke dingen gemakkelijk behande
len en er vonnis over vellen. Maar als men eerste mi
nister is van een groot land en men riet zich geplaatst
voor de vraag, hoe te handelen om een dreigende cata-
strophe het hoofd te bieden, dan is dat gewoonlijk niet
zoo heel gemakkelijk. Ik heb in mijn ambtelijk leven
menigmaal gestaan voor het bepalen van een gedrags
lijn, waarbij het wel en wee, natuurlijk niet van een
natie, maar toch van vele duizendtallen menschen be
trokken was, en ik geef den lezer de verzekering, dat
het nemen van een besluit dan dikwijls genoeg een hart-"
brekende taak was. Dit heeft mij geleerd matig te zijn
in het citiseeren van anderen, die in soortgelijken toe
stand zich bevinden.
In elk geval ls het vellen van een oordeel niet moge
lijk, voor alle op de zaak betrekking hebbende feiten en
omstandigheden bekend zijn. Voor men precies weet, wat
er in en met Groot-Brittanië zou gebeurd zijn, indien
niet op de eene of andere wijze krachtdadig en vastbe
raden ware ingegrepen, en vóór men weet waarom Ma-
Donald zijn door velen zoozeer gelaakte wijze van ingrij
pen heeft gekozen, óók veór men weet of er wel op an
dere wijze ingegrepen had kunnen worden, moet men
zich hoeden voor het uitspreken van een oordeel, Het
zou immers wel kunnen blijken, dat Mac Donald zichzelf
vrijwillig en heldhaftig geofferd heeft, om van Engeland,
en vooral van de Engelsche arbeidersklasse een ramp
af te wenden. Indien toch het Britsche Rijk eens iets
ware overkomen, als het Duitsche een tiental jaren, ge
leden, als het pond sterling het lot had ondergaan van de
mark, zou dan de toestand van de Britsche werkloozen
beter zijn geweest dan met eenige vermindering van
ondersteuning het geval zou wezen? En hoe zou dan
het lot van de Britsohe arbeidersklasse in het algemeen
zijn geweest? Was dat van de Duitsche arbeiders in het
tijdperk der inflatie zoo benijdenswaardig? Ik heb in
die dagen hun toestand aanschouwd; het was er een
van de bittere ellende. Indien ik zou komen te staan
voor de taak om de arbeidersklasse daarvoor te behoe
den, ik zou elk daartoe strekkend middel aangrijpen
zonder aarzelen.
Zoo heeft blijkbaar MacDonald gehandeld. Of er andere
middelen dan het gebezigde waren om zijn doel te be
reiken weet ik niet. Of hij, bij de keuze tusschen ver
schillende middelen de hand heeft uitgestoken naar het
juiste, weet ik evenmin. Misschien zal het eenmaal blij
ken; wellicht zal het nooit aan den dag komen; doch
in elk geval is het thans onbekend. Maar van één zaak
ben ik zeker, dat hij gehandeld heeft te goeder trouw en
in de overtuiging, dat hij zijn volk, de arbeidersklasse
in de eerste plaats, op de eenlg juiste wijze diende.
Ik ken MacDonald vele jaren en weet, dat hy een
man is van edele inborst, wen zelfs de gedachte aan
onedele dingen vreemd is. Hoezeer hij den moed zijner
overtuiging bezit, is wel gebleken in de oorlogsjaren, toen
hij in het door oorlogspsychose bevangen Brittannië,
smaad en vervolging trotserende, met woord en daad
den oorlog bestreed. De menschen vergeten snel. Daar
om herinner ik er aan, bij wijze van vermaning, om een
man, die dit bestond, ln dat land, in dien tijd, In die om
standighoden, niet lichtvaardig te vonnissen, nu hij iets
heeft gedaan, dat niet strookt met veler opvattingen en
gevoelens, doch waarvan wel eens zou kunnen blijken,
dat het onvermijdelijk was.
Henderson heeft, zegt men, de Arbeiderspartij gered.
Maar wie weet thans of Mac-Donald niet de Britsche ar
beidersklasse behoed heeft voor groote rampen?
EEN STUDIE IN EEN ZIEKENHUIS. DE BEDOEÏN
ABS PATI6NT. VOLWASSENEN, DIE KINDE
REN ZIJN GEBLEVEN. VERHALEN UIT
DE „SAHARA".
(Van onzen relzenden correspondent).
DAMASCUS, 1 September 1931.
Belangwekkend was het geweest, mijn kort verblijf
tusschen de Bedoeïnen. Ik had mot hen gegeten, had
geslapen onder een tent in de woestijn, had een krijgs
raad bijgewoond, maar tenslotte, wat wist ik van de
menschen, van hun opvattingen, van hun levensbe
schouwing, van hun geestesgesteldheid? Als vreemde
ling was ik gekomen, als vreemdeling was ik gegaan.
Enkele dagen na den tocht in de woestijn werd mijn
Tsjechische reismakker ernstig ziek en op een zekeren
morgen bracht ik hem in zijn pyama per automobiel
naar een ziekenhuis, waar pleegzusters hem in een
bed stopten en spoedig geneesheeren om hem heen
stonden. Nieren en lever waren aangedaan, men sprak
eerst van een operatie, doch het ging tenslotte zonder
en toen mijn makker langzaam genas, werd hy op
eigen verzoek gebracht in een zaal, waar ook anderen
lagen en hy dus niet zoo eenzaam was. Ik had het
recht gekregen hem zoo dikwyls te bezoeken als ik
wilde en dat gaf mU een byzondere gelegenheid een
kykje te verkrygen op het wezen en karakter der
mensch, die deze streken bewonen.
Meestal als ik kwam. was er om het bed van myn
makker groote vergadering van herstellende zieken:
„gehuisveste" Arabieren, Armeniërs, Turken, Bedoe-
inen enz. en dan sprak of radbraakte men Fransen,
Turksch, Perzisch, Armeensch en eenige Arabische
dialecten. Myn makker trad dan soms als tolk op tus
schen „gehuisveste" Arabieren en Bedoeïnen, die door
het verschil in dialect elkander niet konden verstaan.
Als ik kwam. maakten allen eerbiedig plaats voor
me. Ik bracht dan sigaretten, bonbons, vruchten mede
en door een der bedienden liet ik voor enkele centen
een emmer yskoud „Syrisch bier" halen. „Syrisch bier"
is een aftreksel van zoethout, dat hier algemeen voor
zeer gezond doorgaat.
Eerst waren de menschen zeer schuchter en gere
serveerd tegenover my, maar dan gewenden ze aan me.
In het bed naast dat van mijn makker lag een Jonge
Bedoeïn met een maagaandoening. Deze Bedoeïn koes
terde voor my een diepen eerbied en voor myn mak
ker weldra een groote sympathie.
Ach, deze zieke Bedoeïn! Toen hy in het ziekenhuis
kwam, bracht hy vliegen mede, een massa vliegen, die
steeds by en om hem zoemden en op zyn bed zaten.
Den geur van kameelen droeg hy by zich. Andere
kleederen trok men hem aan en dat maakte hem on
gelukkig. Maar dan moest hy in het bad en dat vond
hy het ergste. Een bad! wasschen! bestond er zooveel
onrechtvaardigheid op de wereld, dat men hem daartoe
kon dwingen? Bitterheid en haat gloeiden in zyn don
kere oogen. Hy wilde eerst niet toegeven, maar dan
zeide men hem, dat hy niets te eten zou krygen voor
dat hy gereinigd was.
Mopperend, verontwaardigd gaf hy eindelyk toe. Het
was een gebeurtenis in zyn leven. Hy zag menschen
met water plonsen, water wegwerpen, men denke zich,
water, het kostbaarste, dat er voor woestynbewonera
bestaat.
Heel gekke dingen zag de Bedoeïn. Heel vreemd
vond hy deuren, stukken van een muur, die je kon
draaien op hengsels en dan later weer in den muur
kon vastzetten. Verbazingwekkend waren ook ramen,
die je öp kon schuiven. Griezelig vond hy den ther
mometer, dien hy een paar maal per dag ln zyn mond
moest nemen als zyn temperatuur werd gecontroleerd.
Deze Bedoeïn behoorde tot de stam der Roealahs.
by wien ik op bezoek was geweest en ik bracht eenige
foto's van zyn stem mede, die ik hem toonde. „Is dat
niet mooi?" vroegen we en hy antwoordde bevestigend
met volle overtuiging. Ik bemerkte echter, dat hij de
foto dwars hield De brave woestijnbewoner had niet
geleerd perspectivisch te zien. Men kon hem van alles
suggereeren. Myn makker, met wien hy vertrouweiyk
was, toonde hem b.v. een sigarettenpypje en zeide:
„Dat is heel mooi, niet waar?" De Bedoeïn knikte dan
en bewonderde. Myn makker ging dan verder: „Maar
zoo byzonder mooi is het toch eigeniyk niet" en de
Bedoeïn was het daarmede eens. „Eigeniyk is het
hcelcmaal niet mooi. maar zeer leelyk." zeide dan myn
makker en ook de Bedoeïn vond het leeiyk. Met een
anderen Bedoeïn deden we dezelfde ervaringen op.
Deze Bedoeïnen. ook als ze volwassen zyn, biyven in
menig opzicht kinderen.
Nu en dan was de Bedoeïn zeer treurig. Dat was als
hy In zyn zlckenhulskleederen naar ongedierte zocht
en niets vond. Terneergeslagen was hy: „Hoe kan ik
nu gezond zyn? Ik heb Sn het geheel geen ongedierte.
Een gezond mensch moet ongedierte hebben".
Na een tiental dagen zeide hy myn makker, dat deze
met hem mede moest naar de „sahara" (het woord
„sahara", dat wy slechts als aardrykskundigen eigen
naam kennen, beteekent in het Arabisch „woestyn").
Toen de vader van den Bedoeïn op bezoek kwam,
spraken vader en zoon ln allen ernst over dit plan. Elk
der belden wilde myn makker een kameel schenken.
Ze zouden hem ook een vrouw uit den stam geven, een
prachtig getatoeëerd zestienjarig meisje. Maar... niet
tegenstaande deze vriendschap van den Bedoeïn werd
myn makker voortdurend bestolen. Sigaretten, gc.d,
versnaperingen, verdwenen en er was byna geen twy-
fel aan of de Bedoeïn was de dief. Een Fransch offi
cier van de controle der Bedoeïnen. die deze woestyn-
bcwoners goed kent, verbaasde zich niets over het
verhaal van deze diefstallen. Waarheidsliefde en eer*
ïykheid kennen de Bedoeïnen niet.
Onder de patiënten bevonden zich o.a. nog een Dru-
zisch gendarmerie-onder-officier en een jonge Arabier,
die beiden min of meer Fransch spraken, evenals een
tweetal Armeniërs. De Druus kon vrywel aaneenge
schakeld vertellen en hy verhaalde van het leven der
Druzen en ook van dat der Bedoeïnen, maar vooral
belangwekkend waren zyn mededeelingen over do
kameelen en het bestaan Lrnde „sahara".
„Een kameel verdwaalt a let," zeide hy. „Als zoo'n
dier eenmaal de reis door de woestyn, b.v. van Damas*
cus naar Bagdad heeft gemaakt, een reis van weken,
dan weet het dier voor immer den weg. Heeft een
kameel eenmaal ergens In de woestyn gedronken, dan
vindt het steeds, ook na vele jaren de plek weder, zelfs
al heeft intusschen de wind de bron met zand bedekt.
Daar biyft het dan staan en de mannen weten, dat zo
daar moeten graven. Een beladen kameel kan het
tien dagen zonder water uithouden, een onbeladen ka-
meel echter van volle maan tot volle maan", zooais
de Druus zich uitdrukte.
In een myner vorige artikelen schreef Ik reeds, dat
de kameel den woestynbewoners alles levert. Zelfs do
mest is nuttig en dient als brandstof bij de koffie- en
voedselbereiding. De Druus vertelde echter nog, dat
deze mest by voedselschaarste vermengd wordt met
kameelmelk en den dieren als voedsel wordt gegeven.
Of dit waar ls, ontgaat myn controle. Ik herhaal hier
slechts wat de Druus vertelde en wat door don Be
doeïn werd bevestigd.
In den warmen tijd van het jaar eten kameelen zeer
weinig, maar ln den kouderen regentyd is het anders.
Dan moet krachtvoedsel worden gegeven en daarom
zyn kameelen in het najaar aanmerkeiyk goedkoopcr
dan ln de lente en den zomer.
Toen we over den godsdienst der Druzen wilden
spreken, was de Druus plotseling zeer terughoudend.
Op zulk een gesprek wilde hy nlot Ingaan. Een andere
Druzlsche patiënt, een jongen van vyfticn jaar. toonde
zich over dit onderwerp al eveneens gesloten. Toen we
hem spraken over het geheime „zwarte boek" der
Druzen. zeide de knaap evenwel, dat hy dit boek nooit
had gezien, daar alleen de „akils" (wijzen) dit onder
de oogen krygen.
Wanneer men zoo min of meer vertrouweiyk tus
schen al deze Oosterlingen zit. dan ontdekt men a!
heel spoedig, dat deze menschen absoluut anders zyu
dan wy. Hun begrippen van goed en slecht, van eerlijk
en oneeriyk, van mooi en leeiyk. van geoorloofd en
ongeoorloofd wijken geheel van de onze af. Beginselen,
die in Europa kunnen gelden, worden daardoor hier tot
dwaasheid en dat dienen allen, die iets met Aziatischs
volken te maken hebben, wel ln het oog te houden,
willen ze geen fouten begaan, die de noodlottlgsts
gevolgen kunnen hebben. J. K. BREDERODE.
E E
id's i
igen,1
X.
Sku, nu wil ik toch niet langer wachten. Mijn
«W-Frieeche vrienden zouden gaan denken, dat ik
op wef ben om hen te gaan vergeten. En dit is toch
waaraehtig niet het geval. Integendeel: mijn gedach
te xuerven zoo vaak naar de Hollandsche polders en
ofüol.'andsche menschen. Maar brieven schrijven is
eigenaardig iets. Daarvoor moet een aanleiding
«in en daarvoor moet een zekere stemming aanwezig
Anders komt men er niet toe, tenminste ik niet.
ukui mezelf nog wel dwingen om b.v. een of ander
l'Wwlte schrijven, zoo was ik vroeger ook wel ge-
mijzelf te dwingen een preek te maken.
*W.iin of geen zin, de preek moest er zijn. Maar
ti: Pntbrief (in het geheim gezegd dus; een brief
mi woorden en weinig inhoud!) neer te ponnen,
*»nge»llig onder-onsje op papier, dat evengoed on-
WCDiiTen zou kunnen blijven, daartoe kom je niet
«Mer dat er iets is, wat je er vanzelf toe brengt.
Ka nu heb ik heusch wat te vertellen. Gek toch,
«ai een mensch altijd geneigd is om te veronderstel-
'W. dat wat hemzelf belangrijk toeschijnt, ook ande-
«ozal interesseeren. Zoo ga ik maar heel brutaal uit
an de veronderstelling, dat mijn West-Friesche le
ur- dezen brief met belangstelling zullen lezen. En
n,''. ^ee' best niet het geval zijn. Ook goed, dan
hein niet. desnoods gooit ge de krant maar
i'-'er met een: „wat kan me dat gezeur van Schermer-
«wn schelenEven goeie vrienden. Maar één is er,
dezen brief niet ongelezen mag laten: dat is Jan
reboom.
v. kerel, daar zit een fortuin voor je in dezen
Ja« kijk maar niet zoo verbaasd. Een fortuin,
'P ik je hu als je 't er niet weet uit te halen nou,
aan Den jeik zal maar niet zeggen wat
«at ik dan schrijven wil?
wat ik motorfietsrijder ben geworden.
laar als gij u mij voorstelt rennende over de Ve-
*e m®t. 'n den wind wapperende witte haren, met
"i tachtig kilometers vaart onder de begeleiding van
vervaarlijk gesnor, geronk en getoeter en als een
UT- V00r. kil'pen, katten, honden en alle andere
.die fan don brullenden koning der wegen
«a broertje hebben doodgezien; als ge meent dat ik
W mijn ouden dag dus min of meer gek ben gewor-
y 7" dan hebt ge het leelijk mis!
ker. ik ben motorfietsrijder geworden, maar op
Hrh,Zeer bescheiden schaal. Ik heb me een Spana
^!ne motor rijwiel aangeschaft En daarover wilde
wal vertellen. Een paar maanden heb ik er
tot reden,
i Het -
jur.
it is een stevig rijwiel, in het frame ingebouwd,
t#n ,5? molor van 1 paardekracht De bedoeling
dftrtrn eft'e van 1,6 Sparta-rijwielfabriek (te Apel-
- ls fCNeest een licht, gcmakkelijk-bruikbaar
rijwiel te maken ten dienste van hen. die niet
®otorri
verlangen met bliksemsnelheid over de wegen te stor
men, maar die, vooral op stijgend terrein en niet
minder op vlak terrein bij wind en storm, graag van
het vermoeiende trappen willen worden verlost. Voor
oudere menschen dus een uitkomst. En aangezien ik
me onder de oudere menschen meen te mogen rang
schikken. heb ik zulk een Sparta motorrijwiel ge
kocht in de hoop bevrijd te worden van de vermoeie
nis van het klimmen van Apeldoorn naar Hoog-Soe-
ren, wat een stijging van 60 Meter is.
Ik heb er geen spijt van gehad. Neen, wat mij wel
heeft gespeten, dat is dat die lichte motorrijwielen
niet twintig jaar eerder zijn gekomen. Wat had me
dat een kracht kunnen besparen. Want ik heb wat
afgesjouwd op de fiets en er zijn niet veel wegen in
West-Friesland, waarover ik niet heb gereden in die
arukke, maar mooie tijden, waarin ik er op uit trok
om propaganda te maken.
Maar beter laat, dan nooit. En ik verheug er mij
ten zeerste in, dat ik nu nog van zulk een motorrij
wiel kan genieten.
Want genieten is het. Natuurlijk niet voor den
snelheidsmaniak, voor den kilometervreter. De hoog
ste snelheid, die gehaald kan worden is ongeveer
dertig kilometer per uur. Neen. genieten is het om
dat het heerlijk is, zoo rustig, zonder vermoeienis op
je zadel te zitten en met een aardig gangetje door de
wereld te schuiven en op je gemak alles te kunnen
overzien en toch op vlugge wijze van ae eene naar
de andere plaats te kunnen komen.
Eerlijk gezegd, dat tochtje van Apeldoorn naar
Hoog-Soeren was mij wel eens wat zwaar. Als je
zoo n 65-tal jaren hebt mee te torschen en als je hart
niet al te best is. doe je verstandig met een goed
deel van den weg maar naast je fieta te gaan loopen
(wat ik dan ook steeds deed) en voorts heel bedaard
te trappen. Maar nu? Tuf, tuf, tuf, tuf, doet het mo
tortje en de oude Nierper dominé zit met een gluu-
der gezicht rond te kijken en komt zonder inspanning
naar boven.
Ik heb nu ook weer eens grootere tochten kunnen
maken en daarbij volop de schoonheid van het Gel-
dersche landschap kunnen bewonderen.
Gij zult begrijpen, dat ik natuurlijk eerst wat ge
wennen moest aan mijn nieuwe vehikel. Even op
gang trappen, dan inschakelen en dan voel je op
eens, dat-ie pakt en daar ga je!
Mijn eerste tocht op mijn Sparta is geweest naar
de Steeg bij Arnhem. liet grootste deel van dezen
tocht voerde mij langs het Apeldoorn-Dierensche ka
naal. Als men, zooals ik, het grootste deel van zijn
leven heeft doorgebracht tusschen de sloten en vaar
ten van Hollands Noorderkwartier, dan doet het zien
van water weer prettig aan. Want water missen we
op de Veluwe. Een enkel plasje (hier noemen ze die
dingen „fleschen") op de heide, een kinderachtig grep
peltje, waaraan de weidsche naam van beek gegeven
is alles wat we hier hebben. Behalve dan de over
vloedige regen, die uit de lucht op ons neertuimelt
en waarvan we dezen zomer weer flink ons deel heb
ben gehad.
Ik genoot dus van het kanaal naast mij, terwijl
mijn Sparta-wiel als een trouwe slaaf me met een
vijftienkilometersgangetj9 over den weg voerde en
't was me soms of ik de polderlucht weer opsnoof.
Maar toen ik een flink stuk bloeiende heide passeer
de en de schoonheid daarvan mc trof, toen dacht
ik toch. dat Gelderland en speciaal de magere Veluwe
mooier is dan Noord-Holland en ik neuriede dat
aardige vers:
De hei, de hei. de paarse hei
Hoe schoon haar te aanschouwen!
Hoe gaat hier voor der oogen blik
De ruimte zich ontvouwen!
De heuv'len. dalen, op en neer.
Ze golven al maar verder;
Hoe vredig gaan door 't bloeiend oord
De schapen met hun herder.
De hei, de hei. de stille hei,
O lief getinte dreven!
Wie in uw bloei verpoozing zoekt.
Verhoogt zijn lust tot leven.
Hier is geen leed van bitt'ren strijd,
Geen twisten onder menschen;
O wie van 's levens smarten lijdt.
Mocht hier vertroosting wenschen.
Terug nam ik een andere route: Steeg, Ellecom,
Dieren. Eerbeek Loenen, Beekbergen, Apeldoorn, Soe
ren. Een gedeelte reed ik over een broeden, nieuwen
weg. die pas is aangelegd. En mijn Sparta snorde of
ie er zelf plezier in had en dat ondanks den regen,
die twee uur lang gestadig op rne neer viel. Want
de zon had me gefopt en was weggekropen achter dik
ke wolken, die er blijkbaar genoeg van hadden om
langer boven de aarde te zweven en daarom maar
langs den kortsten weg. loodrecht naar beneden zich
lieten vallen. Maar mijn stemming bleef opperbest,
want Sparta liet me niet in den steek en bracht mij
veilig thuis. Uit pure dankbaarheid heb ik hem den
volgenden dag een extra schoonmaakbeurt gegeven.
Een andere keer op een dag van stralenden zon
neschijn heb ik mijn motortje een anderen proef
laten afleggen. Ik ging naar Elspeet langs den weg
door de bosschen. die over „de hooge duvel" gaat.
Een verrukkelijke weg. dien wij reeds vaak op onze
gewone fietsen hadden afgepeddeld. Maar dan moes
ten we altijd groote stukken loopen. 't Was een zalig
govoel dat ik nu zóó maar, zonder trappen de hoogten
opging. Vlak bij Elspeet keerde ik weer terug. Om het
volle genot van de natuur te hebben reed ik zeer lang
zaam. En zij. die mij van nabij kennen en dus we
ten hoe erbarmelijk slecht ik zing, zullen er om la
chen ik moest uiting geven aan mijn vreugdige
opgewektheid en. mij alleen wanend ta midden van
mijn geliefde bosschen ging ik zingen:
„Op. voor de vrijheid op;
Weg met de slavernij
Voor 't heilig recht der menschen
Kampen wij.
Maar o wee! ik was niet alleen. Ineens reed er
iemand naast me en hoorde ik zeggen, „zoo, mijn
heer, u is in een vroolijke stemming!" foen zweeg
ik. En ik zag iemand naast me rijden, ook op een
Sparta. „En hoe bevalt u het motorrijwiel?" zeide hij.
„Mijnheer dat hebt u al gemerkt, hoorde u niet hoe
opgewekt ik zat te zingen?" Daarop bleven wij samen
voortrijden in druk gesprek over het genoegen dat
onze Sparta ons gaf. En als nieuwbakken motorrij
der Kreeg ik vele raadgevingen over de verzorging
van mijn mechanischen vriend. (Die vriend is natuur
lijk de motor en niet de mijnheer!)
Nu ik het over ontmoetingen op mijn motorrijwiel
heb, moet ik toch ook nog van een andere vertellen.
Ik reed door een der lanen van Apeldoorn. Kalm.
Naast mij komt een fietsrijder, een jongen met een
leuk, ondeugend, spottend gezicht. Hij blijft me ver
gezellen. „Niet veel waard, mijnheer, zoo'n kleine
motor, ik kan u gemakkelijk bijhouden. Wat heb je
aan zoo'n ding?" „Och, jongen, ik ben al een ouwe
kerel en heb geen haast'„Het zou mij te langzaam
gaan!" „Wel, jongen dan moet je er niet een nemen".
Maar intusschen gaf ik ongemerkt wat meer gas en
geleidelijk werd de snelheid grooter. De jongen trap
pen, trappen van je welste. Het was hem blijkbaar
aan zijn eer om, na wat hij gezegd had. achter te
blijven. Tot zijn geluk kwam we voor een afgesloten
overweg en moesten dus stoppen. Ik stapte af. Ilij
ook. Ik was rustig. Hij stond te hijgen. Toen en
't was de moeite waard om zijn oolijke snuit te zien
kwam het hooge woord eruit; „nou mijnheer, 't
ding valt me mee en ik zou er best een willen heb
ben". Ik hernam; „we! jongen, wees nou heel zuinig
en ga ervoor sparen". En hiermede nam ik afscheid
van mijn tijdelijken, jeugdigen makker.
Hebt ge wel eens een bosch bij avond doorgewan
deld? Dan is er iets geheimzinnigs in de duisternis,
dan staan de hoornen zoo spookachtig tij elkaar. Ik
denk dat zij. die altijd temidden der bosschen hebben
geleefd, dit niet meer zoo bemerken. Ik, die altijd in
de open vlakten van N.-Holland heb gewoond, voel het
steeds heel sterk. Daarom had ik lust om op een don
keren avond een tocht te maken door een donker
boschgedeelte. Ik wilde de sensatie van het bosch-
mysterle eens ondergaan op mijn motor met zijn hel-
lichtcnde lantaarn. Als men ln de duisternis rijdt en
dus niet ver vooruit kan zien. schijnt men altoos
vlugger te gaan dan overdag. En zoo leek t me net
of daar telkens uit de zwarte somberheid gestalten
tevoorschijn kwamen, boomen. struiken, die even
belicht werden en dan snel weer wegkropen en on
zichtbaar waren. Zou er geen hert te voorschijn sprin
gen? En als nu plotseling een wild zwijn voor mijn
motor kwHm? Maar er gebeurde niets bijzonders en
het snorren van mijn Sparta was het eenige geluid
dat de avondstilte verstoorde en mij klonk het in de
ooren als welaangename muziek, op welks rythme ik
me liet voortdragen door de natuur, die ik liefheb.
Maar nu neem ik weer afscheid van mijn West-
Friesche vrienden, ook van jou, vriend Peereboom.
Maar wil ik je eens wat zeggen? Over een paar jaar
rijden alle ouderlingen van Nicdorp en omstreken op
een Sparta-motor! Wedden? Dag'. Tot een volgende
keer.
N. J. C S.