DE SUFFERD.
Planten in
Kamer en Tuin.
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Roetje en Dribbeltje in het onderaardsch Paleis.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 26 September 1931. No. 8941.
ZATERDAG AVONDSCHET*
Vrij naar een Engelsch motief,
bewerkt door SIROLF.
(Nadruk verboden. Alle rechten voorbehouden).
„Kees-met-de-looien-handjes" was een man van wei-
jig woorden, en hij hield van de stilte. Daarom liet
ir zijn browning niet blaffen, doch gaf den politieman,
die onraad geroken had en het donkere tuinpad naar
dg villa was opgeloopen, van achteren een tik met zijn
puimiknuppel. De politieman viel neer als een blok en
jees-met-de-looien-handjes sleepte hem in het donkere
pSgewas om vervolgens ongestoord een raam te
•ttcaren en bijgelicht door zijn zaklantaarn, zijn weg
jtaclet huis van den ouden heer Barker te zoeken,
gist, dat er gisteren een groot bedrag in de brand-
^was gesloten door den ouden zonderling. Vandaar
nachtelijke bezoek.
Midden in den gang bleef hij staan. De deur van de
Miotheek stond op een kier. En door die kier zag
ïhs een dun lichtstraaltje spelen. Natuurlijk afkom-
tfjg van een zaklantaarntje. Iemand was hem voor...
Met een paar geruischlooze stappen was Kees bij
de deur en knipte het kamerlicht aan. Als door den
bliksem getroffen wendde een jongeman zich om en
keek in den loop van Kees' browning. Kees-met-de-
looien-handjes beval „handen omhoog" en nam het
jochie" zijn revolver af, die in een zijzak stak.
„Zoo', bromde hij tot den blijkbaar hevig verschrik
ten mededinger, „dus jij wou me voor zijn. wat? Zoo'n
srffeid van een pasgeboren schaap wou mij te glad af
rijn. Stommerd die je bent, waar kom je vandaan, om
noo onhandig te werk te gaan met een zaklantaarntje
voor een open raam. Daardoor heb je de politie op
Je nek gehaald."
,En nou dan, waarom doe jij het licht dan aan?"
roeg de „sufferd".
Kees lachte grimmig. „Nu hindert het niet meer,
ft heb er een koud gemaakt geloof ik. die ligt beneden
ia &Tlaan. Ik hou er nou eenmaal niet van op mijn
Tizeri gekeken te worden. Maar vertel me eens, col-
kgs (Kees lachte smalend), heb je dat sardine-blikje
t :pea gekregen?"
De „sufferd" knikte beschaamd van neen. „Het is
«et nieuwerwetsche kast", zei hij, „het zal een heei
hrweitje zijn"»
De jongeman keek aldoor angstig naar het pistool
van zijn ouderen collega en merkte eindelijk aarzelend
op: „Neem 'toch dat vervloekte ding weg, het maakt
me zoo zenuwachtig.
,Ach kom", smaalde Kees en stopte zijn paffertje
achteloos in zijn zijzak, „ken je daar niet tegen, suf
ferd? Nou, jij heb ook het buskruit niet uitgevonden,
broer. Ziezoo, kijk dan maar eens braaf toe, hoe de
groote jongens zoo'n blikkie openmaken... hedaar,
voor den drommel, wat mot dat...!"
D« Jongeman had, juist toen Kees zich omwendde
hn, „kassie" te bekijken, vlug als de wind de
genomen, het licht uitgeknipt en was het huls
vi'-strttd. Alles gebeurde in enkele seconden. Kees
«toot drje keer. Maar de donkere schauw vloog de
laan a! er. werd spoedig door de duisternis verzwolgen.
«Xw. aflijn", bromde Kees, „laat 'm maar loopen,
die sufferd, hoe verder ie weg is hoe beter, ik heb
geen pottenkijkers noodig."
Even later klonken zachte schreden in den gang.
Een hand knipte het licht weer aan en... de oude heer
Barker, in een inderhaast aangeschoten kamerjapon,
blikte in de donkere loop van het pistool van „Kees-
met de looien-handjes". „Wwwwa... wwwat", stamelde
hij.
„Niks bijzonders, ouwe heer", zei Kees nuchter, „as
je je kalm gedraagt gebeurt er niks. Zeg me maar
'ns as de weerga hoe de lettercombinatie van dat kassie
is dat spaart me een hoop moeite".
De oude man wilde verontwaardigd te keer gaan.
Maar de blik uit Kees' oogen was zoo dreigend en het
pistool zag er zoo vervaarlijk uit, dat hij gehoorzaamde
er- het kastje openmaakte.
„Nou, en ga nou daar 'ns zitte, ouwe heer", zei Kees,
toen hij het bankpapier had weggestoken. Vijf minuten
later zat de oude zonderling gekneveld op een stoel,
in het duister, terwijl Kees-met-de-looien-handjes snel
het huls verliet, zich verkneukelend over de makkelijke
buit en den „sufferd", die feitelijk de aanleiding was
geweest, dat de oude man op het tooneel was ver
schenen en hem het werk ten slotte vergemakkelijkt
was.
Midden in de donkere laan struikelde Kees. Hij
voelde dat iemand boven op zijn rug sprong, en voor»
dat hij zija revolver had kunnen trekken, had ee\.
vlugge hand die uit zijn zak gegraaid en drukte hem
den kouden loop ln zijn nek. Een stem zei: „Ziezoo,
kr.aap, jou heb ik, dat grapje zal je minstens een
paar jaar kosten. Sta op, en ga voor me uit. naar
binnen, maar denk er om, als je een stap opzij doet,
schiet ik je neer."
Kees keek woedend naar den politieman met den
grooten helm op, die blijkbaar uit zijn verdooving ont
waakt was. Er zat niets anders op, dan te gehoorza
men. Hij kreunde bijna, toen hem al het bankpapier
uit zijn zak werd gehaald, terwijl de koude pistool
loop op zijn slaap rustte.
„Ziezoo", zei de politieman, toen hij, bijgelicht door
zijn zaklantaarntje, het vertrek binnen trad, waar de
oude heer Barker gekneveld zat, „hier heb ik hem,
meneer. Wacht, ik zal U even helpen."
Met zijn eene hand maakte hij de touwen los, waar-
mee de oude man gebonden was. „Hier", zei hij tot
den ouden heer, die ndg over al zijn leden beefde,
„houd den revolver en het lampje vast en als die kerel
een vin verroert, schiet U hem morsdood. Ik moet nog
even den tuin in, om die andere kerel te pakken,
want er zwerft er nog een om het huls."
„Blijft IJ niet lang weg?", vroeg de oude heer Bar
ker die ondanks zijn wapen, niets op den weerloozen
dief gesteld was.
„Nee" riep de agent en verdween.
Maar er verliepen minuten na minuten, doch de
agent keerde niet terug. De spanning in de kamer,
waar de oude man den dief in bedwang hield, was
bijna niet te verdragen. Plotseling verscheen er een
kerel in verscheurde hemdsmouwen voor het venster,
die woedend brulde: „Wat is er hier aan de hand,
voor den drommel!"
„Wie ben je?", vroeg de oude heer Barker bevend,
want hij dacht, dat het de andere dief was.
„Wie ik ben? Erigadier Pietersen, wie anders? Ze
hebben me bewusteloos geslagen ln de laan en de een
of andere schurk heeft mijn jas en helm gestolen."
„O", zei meneer Barker, „ga dan gauw je kameraad
helpen, die andere agent die hier net geweest is, die is
op zoek naar nóg een dief!"
,Ach wat", brieschte brigadier Pietersen, „die andere
agent bestaat niet! Dat is juist de vent die mijn jas
en mijn helm gestolen heeft!"
„De sufferd!", ontsnapte het als een zucht aan de
borst van „Kees-met-de-looien-handjes".
„Wat zeg je daar!" brulde de agent en sprong aoor
het venster naar binnen, .want hij dacht dat de dief
hem bespotte. „Jouw heb ik ten minste", zei hij grim
mig, terwijl hij Kees een paar stalen armbandjes om
de polsen knipte.
„Maar mijn geld. waar is mijn geld...", stamelde de
oude heer Barker.
„Dat heeft de sufferd", fluisterde Kees-met-de-loolen-
handjes.
En het klonk als een droeve klacht
(Vragen en Mededeellngen, deze rubriek betreffende,
in te zenden aan den heer K. VAN KEULEN,
Lootsstraat 24 He etage, Amsterdam (West).
DE BINNENSHinSCULTUUB VAN
BLOEMBOLLEN.
Voor kamercultuur kunnen we een keuze doen uit
Hyacinthen, Tulpen, Narcissen, Druifhyacinthen, (Mus-
cari), Sneeuwklokjes, Kievitseitjes (Frltillaria Melea-
gris), Crocus en Eranthis of Winteraconiet
Nu, voor alles, zorg voor schoone glazen, liefst met
heet sodawater terdege gereinigd en met schoon water
nagespoeld, evenzoo de potten cn zelfs de scherven
voor 't potgaatje. Maar... zorg ook dat ge kerngezonde
en bloeibare bloembollen krijgt en kies u daarom een
leverancier, van wien ge overtuigd zljt, gezonde waar
te ontvangen.
Eerst de glazencultuur. Waarom zetten nog zooveel
menscben de glazen direct of' te vroeg in het licht?
Werkelijk, indien ge den onderkant der bollen een
millimeter boven het water zet, de randen van 't glas,
dus de bollen volkomen droog houdt, zoodat de bollen
niet kunnen schimmelen, de glazen pl.m. acht weken
in een donkere, koele kast zet, totdat het glas flink
met wortels gevuld is, als ge van tijd tot tijd het ver
dampte water aanvult en eindelijk de glazen ln een
vensterbank zet van een koele kamer, dan verzeker
ik u succes.
't Gebeurt een enkele keer, dat de bol geen wortels
wil maken. Laat 't water dan even aan den bol raken
en de zaak is spoedig in orde. Vul echter de glazen
altoos voorzichtig bij. U ziet, 't Is zoo eenvoudig als
iets.
Met de potten doen we even anders. De bol mag de
neus even boven de aarde uitsteken en wordt goed
vast aangedrukt. Immers, wortels drukken soms de
plant de hoogte in en door stevig oppotten voorkomt
men dat.
Vrijwel alleen de hyacinth wordt op water getrok
ken. Toch zijn er liefhebbers, die 't ook met tulpen en
narcissen beproefden. Vergeet men de wenken niet,
dan lukt 't mogelijk wel.
Bij potcultuur moet ook alles een week of zes in 't
koele donker. Hier is groot gevaar om door onoordeel
kundig gieten alles te bederven. Zoolang de bol geen
wortels heeft is water geven slecht. De aarde mag
zoo zijn, dat ze even vochtig is. Door heel weinig
water te geven, zoodra de aarde geheel droog wordt,
totdat de bewortellng voldoende is. wordt schimmel
voorkomen. Is de bol goed bcworteld, dan mag men
meer geven.
Denk vooral niet. dat door meer warmte de bollen
't beter zullen doen. Ze zouden u wellicht bladeren
laten zien. maar mooie bloemen niet. Geduld is dus
noodzakelijk om tot welslagen te komen. Welke aarde
ge moet gebruiken? wel, de meeste bollen hebben wel
zooveel reservevoedsel opgespaard, dat men ln gewoon
wit zand kan planten. Ook Is er tegenwoordig een
vezelstof (Bulb Fibre) ln den handel, waarmede mis
lukking is uitgesloten. Maar zandige tuinaarde is ook
goed.
Nog kunt ge in glazen kommen de bollen zetten en
de ruimte tusschen de bollen met grint opvullen.
De bollen worden dan vastgehouden door 't grint,
waarin de wortels zich nestelen.
Vooral Hyacinthen, De Nieuwjaarsnarcis en Crocus
leenen zich hlerwvoor. Men moet echter bij bestelling
opgeven, dat men bollen voor watercultuur wcnscht.
Voor Hyacinthen en Narcissen legt men een laag
grint op den bodem, zet de bollen er op en vult de
ruimte met grint op. Voorts komt het water slechts
op halve hoogte der kommen.
Vaak komt de toorn tot ons, nog vaker wij tot hem:
halen moet men hem nooit, veeleer wegjagen, als hi)
komt.
Laat II altijd leiden door het hoogere begrip, dat
de teugels behoort te voeren.
Door niemand te haten volgen wij God na.
Meer dan het lijden zelf kwelt ons de gedachte van
het tijden.
Het doet er niet toe, wat men draagt maar hoe
men het draagt
Redelijkheid is vaak meer overredend dan zelfs het
goud.
Is het U bekend,
d a t volgens gedane metingen met bepaalde in
strumenten, het lawaai, veroorzaakt door het ver
keer in New-York 10 grooter is, dan in. Londen?
I
d a t een schotel, genaamd „La nymphe h la RoseM,
een van de grootste successen was van een Lon-
densch hotelmenu, totdat iemand ontdekte, dat het
kikvorachenpooten waren?
d a t er in Duitschland tweeduizend soorten worst
gemaakt worden?
d a t Italie a! zijn petroleum in moet voeren, omdat
het geen oliebronnen heeft?
d a t 1 ton water van het groote zoutmeer in Ame
rika ongeveer 400 pond zout bevat?
EVENTJES LACHEN
Vrouw: „Hendrik, als we nu allebei weer vrij zouden
zijn, zou je mij dan weer tot vrouw kiezen?"
Man: „Waarom wil je nu weer ruzie gaan maken?
We konden het net zoo goed met elkaar vinden."
Vader: „Jantje, heb je dien brief mee naar de post
genomen en er een postzegel opgeplakt?"
Jantje: „Ik zag een heeleboel menschen brieven in
de bus gooien. Toen heb ik gewacht tot niemand keek
en heb ik den Uwe er voor niets Ingegooid!"
Wel lieveling, hoe vindt je Je nieuwe gouvernante?*'
Och het gaat nogal. Ze is alleen niet erg zinde
lijk. Ze zet niet eens haar haar af, zooals U. als ze
naar bed gaat.
A-: „Kleedt jouw vrouw zich om jou te behagen?"
B: „Nee. om andere vrouwen te treiteren!"
1. Op zekeren dag gingen Roetje en Drib
beltje, twee kleine schoorsteenvegertjes,
naar een oud kasteel. Roetje zag altijd even
zwart en zijn vriend Dribbeltje had er een
handje van altijd zoo heel gek te huppelen,
als hy liep. Heel de stad kende de ondeug
den en toen ze op dien morgen zoo heel stil
achter elkaar naar het oude kasteel gingen,
om de schoorsteen te vegen, gaven de men
schen, die hen zagen loopen elkaar een
knipoogje.
2. Dribbel, die het beste bU de bel kon,
deed ook het woord. Meneer de bediende,
begon hij, we komen hier de schoorsteenen
schoonmaken. Kom maar mee, bromde de
bediende, maar zijn jullie een beetje stil
hè en de man met dat mooie pakje aan
ging hun voor. Roetje moest natuurlijk
eens met zijn bezempje langs de slippen
van den bediende strijken en Dribbel nam
een groote bloempot mee, die ia de gang
stond en droeg hem achter den bediende
aan.
3. Toen ze eventjes geloopen hadden werd
Dribbel toch moe van de bloempot. Maar
de bediende liep zoo hard en het was zoo
geheimzinnig stil in het kasteel, dat hij d«
bloempot niet durfde neerzetten Tot ver
bazing van de twee jongens stond er een
waarschuwing aangeplakt: Pas op den
aap. Ze rilden allebei -en daar kwam waar
achtig de aap zelf ook aan. Een heel*
groote met een echt pakje aan. Dribbeltje
dacht, ik zal den aap de bloempot geven
en meteen duwde hij de pot in de handen
van het beest, doch deze liet hem in hon
derden stukken vallen en daar begon het
lieve leven...
4. Spoedig hadden Dribbeltje en de aap
de grootste ruzie. De aap werd kwaad en
ging bovenop Dribbeltje zitten. Roetje
schreeuwde luidkeels om hulp en de be
diende smeekte om stilte, doch het geval
letje was reeds in alle hoeken doorgedron
gen. Er kwam een andere bediende aan-
loopen, een Chinees en deze gebood den
aap op te staan. Toen hij niet gehoorzaam
de grepen ze hom vast en bonden hem
touwen om zijn lijf. En Roetje en Drib
beltje gingen weer verder, altijd verder
ln het oude kasteel.