lliintn Hints-
Mitrttmit- L»MM
)e Boerenactie tegen den invoer van
Deensch vleesch.
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co, Schagen.
Eerste Blad.
I
Zaterdag 24 October 1931.
SCHAGER
74ste Jaargang No. 8957
COURANT.
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Don ier-
|fcg en Zaterdag Bij inzending tot s morgens 8 uur, worden Adver-
Imtién n«g zooveel mogelijk in het eerst uitkomend nummer geplaatst
POSTHEKENING No. 23330. INT. TELEF. No 20.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent ADVERTEN-
TIcN van 1 tot 5 regels f 1.10, iedere regel meer '20 cent (bewijsno.
inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
Een geest van groote ontevreden
heid. Verzoeken of eischen?
litiaticf van de verschillende afdeelingen der
ichc Maatschappij van Landbouw in den kop
lordholland, werd Donderdag 22 October in het
tollandsch Koffiehuis een groote openbare
„^«Jering gehouden tot bespreking van de maatre-
iCgcn den invoer van Deensch vleesch. Van de
der boeren was voor deze vergadering groote
.telling, de groote zaal van het N.H. Koffie-
Hti was geheel bezet
|H»t college van Gedeputeerde Staten dezer pro-
sie was vertegenwoordigd door den heer A. W.
els, lid van dit college. Voorts merkten we op
Iheeren P. Stapel Cz. en Jm. Blaauboer Kz., leden
phet Hoofdbestuur der Hollandschc Maatschappij
tLandbouw, de heer K. Kuiper, vice-xoorzitter de-
^maatschappij, de heer Ir. G. V eenstra, rijksland-
jonsulent, de heer Ir. De Vries, rijksveeteeltcon-
fent en verschillende bestuursleden van landbouw-
Rliugen.
^ji voorzitter fungeert de heer G. Schoorl Pz., Ha-
rspel, secretaris de heer Joh. de Veer, Schagen.
|!e Voorzitter heette de aanwezigen hartelijk wel-
l in het bijzonder den spreker, den heer Ir. T.
luisman, het lid van Ged. Staten, den heer A. VV.
hels, de aanwezige bestuursleden van het Hoofd-
r en den afgevaardigde van den R.K. L.T.B.
^titelde mede, dat een paar weken terug het be-
>VM het SeJmger Veefonds een beroep deed op
uit.Ung van de HoUandsche Maatschappij van
Uniftouw, met het doel om de debacle die zich ten
«plicht* van de veeprijzen voordeed in een groote
torcadmnn te ix-spivki-u. Spr. herinnert, aan de groo
te vergadering die verleden jaar door ue akkerbou
wers is gehouden en voor welke, zij het langs oinwe-
fta, toch eenige steun is verkregen. Spr erkent, dat
«ra thans steun te verkrijgen, een moeilijk iets zal
lijn. maar toch zal het gewenscht zijn de pogingen
daartoe te doen. Spr. wijst op den onhoudbaren toe-
land.
Na deze inleiding geeft spr. het woord aan den
Ir. F. P. Hu n, secretaris van de Holland-
Khe Maatschappij van Landbouw, die zal spreken
De positie van de veehouders en
de invoer van Deensch vleesch.
geachte spreker zegt ongeveer het volgende:
Mijne Toehoorders,
Hji precies een jaar geleden, dat de Besturen
rbomv-afdcclingcn in Noord- en Zuid-Hol
leden opriepen tot het bijwonen van crisis-
jgon, om op deze vergaderingen uiting te
erfl"'ï den gemoedstoestand, welke bij ben
inl f V"'- -'i kracht bij te zetten aan de wenschen door
I jfcwworgani.saties naar voren gebracht, om
etering in den hopeloozen toestand te
bestuursleden van dc afdeelingen
deartuia.Vaordefejk N'oordholland liet initiatief genomen om
'«^ooders. bijeen te roepen. Ook hier is de reden
ia de gevaarlijke positie waarin uwe be-
lérkeeren.
hei) ik aan de uitnoodiging voldaan om
fene inleiding te houden. Deze inleiding heb
U-tod in drieën te moeten verdeelen. In het
-•'•'h ik uiteen te zetten de toestand waarin de
n tijwj-o iersbedrij ven verkceren, de oorzaken welke tot
■^toestand lu bben geleid, om daarna over te gaan
/jreking van du maatregelen welke tot verbete-
*l;'nnen leiden. Bij dit laatste zal ik mij zooveel
naar o ubeperken tot de maatregelen te nemen tegen
Blovoer van Deensch vleesch.
zóó <9
- '««sland dor veehoudersbedrijven.
n? w
neb hier voor mij liggen de gemiddelde uitkom
en 80 a 90 veehoudersbedrijven in N'oordhol-
®j n0ver boekjaren van 1925/26 tot en met
ntip
Neze uitkomsten blijkt, dat de boer als loon en
»*^r,win,t gemiddeld heeft verdiend in het
_jaar f 1250.in het tweede f151.in hut der-
nK'7,in hpt vler(,c 1288.in het vijfde f883.—.
7,,> I" f375.—. Er is dus in deze G achter ons
eüjkê' - jaren, nog verdiend: doch vraagt mch of
V^?T i i il Vf,,'kregen is voldoet aan de normale
myo a. i:m zal n ieder toegeven, dat hiervan geen
is,
-in v';Klere Wobestreken zijn de resultaten nog
ijke o*1.
iis-'r heeft, zoo hij over geen vermogen beschikt,
n9 nnndcr verdiend dan zelfs de landarbeider.
7- vnr'/|,'t. da: dit aangeeft een ongezonden
dat t Van 100,10,1 niet kan worden ge-
(Ie veehouders zich bevinden op een hellend
22VVÏÏ™*» nioet het op een catastrophe
eorzflnk'1 1!Crvai? n°K niets gemerkt wordt, vindt
u m. (lat vele boeren over ecnig ka-
xr'p Üi.1' 1)11 'natste is ook logisch, daar men
IWnd»r i- itaal nl 1,Po1 moeilijk boer kan zijn en
«ié hi« wortlen. Dat kapitaal heeft gemaakt,
rijftQ \>rhK°n?':n<'P loon-n in vele gevallen wat
"tk» hun R?'7 'at> a' kunnen niet steeds de
tkcht.i won'°n vastgeknoopt, menigeen
'lB 'Wtgzaam achteruit gaaL
ro'
t«
koec!
k boof
11°'±
Mi
It, «-»1
>rrel f
ird v
let n
'Slot
In de genoemde bedrijven is intusschen in het jaar
van 1 Mei 1930 op 1 Mei 1931 per bedrijf het vermogen
ingekrompen met gemiddeld f2150.Wij moeten bij
deze cijfers ook niet vergeten, dat het gemiddelden
zijn, dat er dus boeren zijn die wat meer verdien
den, maar ook boeren die minder verdienden. Van
dc bedoelde veehouders zijn er velen die de laatste 2
jaar geen loon, hoe klein ook, verdiend hebben, doch
verloren hebben.
Dc positie der veehoudersbedrijven is er ccne als
die van een zieke, die lijdt aan een sleependc ziekte,
welke echter met zekerheid ten ondergang voert Bij
deze sleepende ziekte hebben zich in den laatsten tijd
symptomen voorgedaan, die doen vermoeden dat het
einde sneller komt dan men mocht verwachten.
II. De oorzaken van dezen toestand.
Over de oorzaken van dezen slechten toestand is
moeilijk iets met groote zekerheid te vertellen. De
historie leert, dat als de graanbedrijven een crisis
doormaken, deze gaandeweg overslaat op de veehou
dersbedrijven. Door het goedkoop worden van het
veevoeder wordt de dierlijke productie in de wereld
uitgebreid. Door het slecht gaan van den akkerbouw
wordt er meer land in weiland gelegd en neemt ook
langs dien weg de veeteelt-productie toe. Dit zou men
van veehoudersstandpunt als een min of meer na
tuurlijke oorzaak kunnen beschouwen, doch hier
naast komen talrijke kunstmatige oorzaken voor.
De handelspolitiek van verschillende landen heeft
er zeer toe medegewerkt, onzen veehoudersstand in
deze nadeelige positie te brengen. Inzonderheid de
invoerrechten en andere beschermende maatregelen,
welke Duitschland voor zijn landbouw en in
zonderheid ook voor de veeteelt heeft getroffen, heb
ben, daar dit land het grootste exportland voor onze
veehouders en voor hun concurrenten is, zeer nadee-
lig gewerkt. Ook in bijna alle andere landen heeft
men maatregelen genomen ter bescherming van eigen
veehouders. In de laatste weken hebben gebeurtenis
sen plaats gegrepen die in dit opzicht zeer ernstig
voor ons zijn. De daling van de waarde van het En-
gelsche pond heeft funeste gevolgen voor ons gehad.
In de eerste plaats omdat Engeland een goed afzetge
bied voor ons was, en de plotselinge daling der waar
de van het pond voor onze Engelsche afnemers betee-
kende een duurder worden van onze gulden, dus ook
van onze producten, maar in dc tweede plaats om
dat onze concurrenten Den* marken en de andere
Scandinavische landen hun munt-eenheid hebben aan
gepast bij de daling van het Engelsche pond cn zoo
doende plotseling goedkooper kunnen aanhieden.
De Deensche munt-eenheid, de örc, is ook gedaald
op -4/5 van haar oorspronkelijke waarde, evenals het
pond. Dit werkt voor de Deensche veehouders, van
ons standpunt bezien, als een uitvoerpremie. Wel zul
len de Denen hun voederstoffen voor dc wereldmarkt
prijzen moeten invoeren, doch hun loonen, bedrijfs-
onkostnn en levensonderhoud zullen zij in Ore kun
nen voldoen, dus in guldens uitgedrukt met 4/5 der
waarde die zij kortgeleden nog moesten betalen. Zij
kunnen dus hun vleesch- en zuivelproducten goedkoo
per aanbieden dan wij. Indien de Nederlandsche Rc-
geering de Gouden Standaard tracht te handhaven,
de gulden oj> waarde wil houden, dan worden onze
veehouders, als er geen bijzondere maatregelen ge
troffen worden, min of meer daaraan opgeofferd.
Xiet alleen dat hierdoor de invoer van het Deen
sche vleesch in ons land wordt gestimuleerd men
verkoopt graag voor de dure gulden maar hoven-
dien wordt Denemarken een concurrent met flinken
voorsprong op de Engelsche, Belgisch, Fransehe en
andere markten. Toen Duitschland in Febniari 1930
een zeer belangrijk invoerrecht op vleesch ging hef
fen, is de Deensche uitvoer naar dat land afgeleid
naar ons land, België en Frankrijk.
De belangrijke invoer van het Deensche vleesch da
teert van dien tijd. Ook onze eigen export van run.ï-
vleesch heeft zich sindsdien van Duitschland afge
wend en zich gericht naar België en ook Frankrijk.
Nu beeft Frankrijk kort geleden besloten om den
invoer van vleesch en van boter en ook van andere
producten te contingenteeren, dat heteekent den in
voer toe te laten tot een bepaalde hoeveelheid en dat
is een hoeveelheid die veel minder is dan de invoer
zou geweest zijn zonder dezen maatregel. In de maan
den October, November en December mag in Frank
rijk totaal worden ingevoerd 3900 ton vleesch. Als ik
mij niet bedrieg is dit kwantum vrijwel bereikt cn is
dus Frankrijk vanaf heden tot Januari gesloten voor
den invoer van vleesch.
Als wij nu nagaan, dat deze 3900 ton in 8 maanden,
per jaar beteekent 15.600 ton en Nederland, zijnde
slechts een der exporteerende landen, nlleen in de
eerste 8 maanden van 1931 reeds 12.600 ton vleesch
naar Frankri k xport u-de. zoo voelt u natuurlijk dat
hier een zeer groote beperking van den invoer aan
wezig is. dat van een gedeeltelijk Invoerverbod mag
worden gesproken. Temeer zal dit het geval zijn daar
de uitvoer naar Frankrijk zonder dezen maatregel on
getwijfeld zou zijn toegenomen bij de tegenwoordige
Inge prijzen.
Met boter is de verhouding iets minder ongunstig,
doch ook hier beteekent die contingonteering een ern
stige belemmering, een gedeeltelijk invoei verbod.
Hen ander land dat meer en meer voor ons van be-
teekenis werd. nadat Duitschland de invoerrechten
op vleesch enz. zoo verhoogd heeft, is België, Doch in
België gaan zeer belangrijke stemmen op om een in
voerrecht te heffen, speciaal op vleesch en speciaal
ook op boter.
Als de voorteekenen niet bedriegen, is voor deze
plannen een meerderheid in de Belgusche volksverte
genwoordiging aanwezig.
Zoo worden onze natuurlijke afzetgebieden meer
en meer voor onze veehouders gesloten en alles wijst
er op. dat in deze richting nog zal worden voortge
gaan. Er moet voor onze veehouders iets gebeuren.
Intusschen zijn invoerrechten niet de eenige be
lemmering van de eerlijke concurrentie bij onzen af
zet. Er zijn landen die. als zij wat teveel hebben den
uitvoer subsidieeren. Duitschland doet dit als het
overschotten heeft met vleesch en granen. Australië
handhaaft in het binnenland een hoogeren boterprijs
als het bij export b.v. naar onze koloniën en ook
naar ons land, vraagt.
Ons land voert ruim 2 millioen K.G. boter in per
jaar. Dat is niet veel. wij voeren zelf 10 maal zoo
veel uit, doch waar onze export steeds meer wordt
bemoeilijkt, is het terugwinnen van dit debiet in
eigen land niet zonder betcekenis. Meer dan de helft
dezer 2 millioen K.G komen uit Sovjet-Rusland. Van
dat land als concurrent behoef ik U niets te ver
tellen. De andere helft komt bijna geheel uit Austra
lië, het land dat durnpingspraktijken toepast.
Op de vraag of tegen dezen invoer iets moet en
kan worden gedaan kom ik straks terug.
Uit dit alles volgt, al zijn wij lang niet volledig in
onze voorbeelden, dat de veehouders niet alleen te
kampen hebben met invoerrechten, doch ook met di
recte of indirecte nitvoerpremies, met dumping dus.
Van eerlijke concurrentie is geen sprake moer en het
is niet anders dan de plicht onzer Regeering daar
mede rekening te houden en onzen veehoudersstand
te helpen als hij het zonder deze hulp niet langer
kan uithouden.
Indien Duitschland niet zijn veehouders hielp,
Frankrijk niet eveneens dezen weg op was gegaan
en zoo ook andere landen, zoo zouden wij zeker kun
nen concurreeren en ongetwijfeld het bedrijf loo-
nend kunnen uitoefenen.
Nog andere oorzaken.
Er zijn ook nog andere oorzaken die de veehouders
in hun benarde positie hebben gebracht, oorzaken
die wij in ons eigen land kunnen vinden.
Er is bijna geen land ter wereld waar het verschil
tusschen groothanrlelsprijs en kleinhandelsprijs zoo
groot is als in Nederland.
Er is een enorm verschil tusschen de prijzen welke
de boeren en tuinders voor hun producten krijgen tn
don prijs welke de consumenten moeten betalen. De
middenstand laat zich voor zijn bemiddeling veel te
hoog betalen. Wordt de bloemkool op de mestvaalt
gftgtQft. in de stad betaalt men 15 cent. Zoo ook met
de spruitjes. Voor den oorlog kostte 1 K.G. tarwe 9
cent en 1 K.G. wittebrood, welke hieruit wordt bereid
1-4 cent, doch toen in dit voorjaar, voordat de tarwe-
wet in werking trad, de tarwe 6 cent per K.G. waard
was, kostte 1 K.G. wittebrood 23 cent.
De bereidngskosten van 1 K.G. brood welke voor
den oorlog 5 cent bedroeg, bedragen nu dus 17 cent
of meer dan 3 maal zooveel.
Zoo is het ook met andere artikelen. De bakkers
gezellen hebben zich door sterke organisatie en een
collectieve arbeidsovereenkomst een hoog loon ver
zekerd, de bakkers verhalen dit op den prijs en zor
gen er voor meer te verdienen dan hun arbeiders.
Bij de schilders, niet in 't minst ook bij de smeden,
bouwvakken, bij al de bedrijven die voor de plaat
selijke markt werken, zien wij hetzelfde.
Hun meerdere welvaart, of zoo de concurrentie hun
aantal teveel uitbreid, dit te groote aantal, wordt
door de verbruikers, waaronder steeds de landbou
wende bevolking, bekostigd.
Bij een onderzoek van het Internationaal Arbeids
bureau te Genève. enkele jaren geleden gehouden,
is volgens Dr. Oortwijn Botjes, het loonpeil in de di
verse hoofdsteden in Europa onderling vergeleken.
Als het loonpeil te Amsterdam aangegeven werd met
85, dan was dat van Berlijn 71, Parijs 56, Brussel 49.
Alleen de Scandinavische landen en Engeland kwa
men boven het Amsterdamsche loonpeil uit, doch
sinds het Engelsche pond met 15 in waarde is ge
daald en de Scandinavische landen hun munteen
heid daarbij hebben aangepast, is het Amsterdamsche
en zeker ook het Nederlandsche loonpeil het hoogste
in Europa.
Dit komt in de eerste plaats door de hooge loonen
in de genoemde bedrijven, die voor de plaatselijke
markt werken, daarnaast hebben zich ook vele in (lu
stri ee Ie bedrijven, door zich te vereonigen in kar
tels of trusts, een zoodanige positie verschaft, dat zij
door prijsafsjjrnken en productieregeling de hooge
loonen op de prijzen der producten welen te verhalen.
Al deze bedrijven zijn er in geslaagd op kosten van
de rest van ons volk hun welvaart te vermeerderen.
Het Nederlandsche landbouwbedrijf brengt een
groot deel dezer welvaart op. De kosten van levens
onderhoud en de hedrijfultgaven zijn daardoor veel
hooger dan redelijk is. De eoncurrentiemogelijkheid
met andere landen wordt hierdoor ten eenen male
vernietigd. Meer dan ooit treedt aan hot licht, dat
de beschutte bedrijven een te groot gedeelte der volks
welvaart zich toeëigenen. niet door meerderen ar
beid, doch door het brandschatten van hen, die ln
de niet beschutte bedrijven werkzaam zijn.
De Overheid werkt aan dezen onhoudbaren toe
stand mede. zoowel door hare loon- als door hare
sociale-politiek. De sociale lasten, welke de beschutte
bedrijven moeten opbrengen, worden door dezen
evenals dat met de hooge loonen het geval is. op de
verbruikers, waaronder in de eerste plaats de boe
renstand, verhaald. De workloozenondersteuning gaat
het dalen van dit hooge loonpeil tegen, vooral omdat
daar de steun het grootst is. waar de loonen het
hoogst zijn Ook uit dezen hoofde hebben de veehou
ders het recht, zich tot de Overheid te wenden. Niet
zij hebben schuld aan den slechten toestand hunner
bedrijven, niet alleen de vreemde regeeringen treft
schuld, ook onze eigen Regeering heeft daaraan me
degewerkt.
Wij pleiten niet tegen goede loonen en tegen so
ciale politiek, rnanr men schuive niet alles op den
boerenstand. De toekomst van het Ned. volk is moei
lijker als de Ned. landbouw niet wordt geholpen.
III. Maatregelen tot verbetering.
Uit dit alles volgt duidelijk, dat als de veehouder*
een beroep gaan doen op de Overheid, zij recht van
spreken hebben. Toch is het redelijk te bedenken, dat
onze Regeering thans zelf in groote moeilijkhed »n
verkeert- De crisis, welke onze veehoudersbedrijven
teistert, wordt ook in vele andere bedrijven gevoeld.
In deze omstandigheid zal de Overheid alleen tot
steun besluiten, als de positie der veehouders dit drin
gend noodzakelijk maakt en met dien steun een
landsbelang van groote beteekenis wordt gediend.
In den aanvang dezer inleiding noemde ik U' eenige
bedrijfsuitkomsten; deze gaan tot 1 Mei 1931. Die
waren slecht, doch de toestand is sinds dien er niet
heter op geworden en de algemeene vooruitzichten
zijn slechter.
Dat met een instandhouding der veehoudersbedrij
ven een groot landsbelang wordt gediend, blijkt uit
de cijfers, welke Prof. Minderhoud noemde in zijne
uiteenzeting voor de Vereen, v. Staathuishoudkunde
en Statistiek.
Hij becijfert, dat het belang van onze landbouwende
bevolking beteekent het belang van 2S millioen zie
len. Dat is de bevolking op het platteland, die niet
leeft van industrie, doch haar bestaan direct of in
direct te danken heeft aan land- en tuinbouw. Daar
naast komen nog zij, dio in de steden wonen, doch
door allerlei banden aan de plattelandsbevolking ge
bonden zijn en daarvan een gedeelte van hun inko
men moeten betrekken. Als wij dus spreken over den
landbouw, dan spreken wij over een zeer groot ge
deelte van ons volk. dat 8 millioen zielen omvat, en
als wij spreken over de veehouders, dan hebben wij 't
over de belangrijkste groep. Onze veehouders zijn
de talrijkste groep, doch zijn bovendien als exporteurs
van hun producten voor de welvaart en het voortbe
staan van ons volk een onmisbaren schakel.
De uitvoer van landbouwproducten, waarbij de vee-
teel tproducten zeer sterk overwogen, bedroeg in 1929
712 millioen gulden, de uitvoer van nijverheidspro
ducten 977 millioen gulden. Nu is het voor de in
standhouding van de goudwaarde van onzen gulden
en voor de welvaart in ons dicht bevolkt land van
zeer groot belang, dat onze uitvoer blijft bestendigd,
als het kan nog toeneemt. De uitvoer van landbouw
producten eischt natuurlijk een invoer van grond
stoffen, doch in voel sterkere mate als dat bij ons
het geval is, is dit het geval hij de industrie, zoodat
de uitvoer vooral van landbouwproducten, dio voor
een groot gedeelte niet ontstaan zijn door invoer,
maar door productie op eigen bodem voor ons volk
en voor onze handelsbelangen van buitengewone be
teekenis is. Hiermede moge ik volstaan om aan te
toonen, dat als wij het hebben over den landbouw
en inzonderheid als wij het hebben over de veehou
derij, wij het hebben over een van de voornaamste
grondslagen van ons volk, vooral in deze tijden.
Als de Overheid de veehouders voor ondergang h<v
hoedt doet zij niet anders dan haar plicht en werkt
zij in het belang van onze volksgemeenschap.
Nu is niets moeilijker voor een Overheid, dan het
helpen van de export-bedrijven, vooral als de export
zoo belangrijk is, dat aan subsidieeren er van om
financieele redenen moeilijk valt te denken. Wij kun
nen hiervan voorbeelden vinden in andere landen.
Canada zou gaarne zijn graanteelt beschermen, doch
dat is onmogelijk. Men exporteert te veel. Duitsch
land beschermt zijn landbouw ontzettend, doch zag
geen kans de roggecultuur loon end te maken en is
daarom gegaan in de richting van Inkrimping dezer
leelt tot een hoeveelheid,, dat zij net aan de behoefte
van het Duitsche volk voldoet. In algemeenen zin znl
het dus uiterst moeilijk zijn voor onze Overheid, de
prijzen van de veeteeltproducten te verbeteren door
maatregelen aan de grens. Do Centrale Ijuidbouw-
organisaties hebben zich zeer veel moeite getroost
om maatregelen te bodenken, die effectief zouden zijn.
Ik wil daarbij niet uitvoerig stilstaan, doch komen
tot het punt, dat ons speciaal hier bezig zal houden:
De invoer van het Deensche vleesch.
Men kan de schadelijke werking van dezen invoer
tegengaan door een invoerrecht en door een invoer
beperking.
De Regeering heeft op het oogenblik Indiend een
wetsontwerp, waarbij het fiscaal invoerrecht op toon
bankartikelen van 8 dat ons land heft, gebracht
wordt op 10 Fiscaal wil zeggen, dat het invoer-
recht uitsluitend is bedoeld als belasting. Op vleesch
is een invoerrecht van 10 reeds aanwezig, doch
dit is te beschouwen als gelijkwaardig aan de 10
accijns, die wij zelf betalen, m.a.w. een bescherming
is in dit invoerrecht van 10 geenszins gelegen. Nu
zou men denken, dat als op alle toonlmnkartikeien
een invoerrecht zou worden gelegd van 10 dat dan
op vleesch een invoerrecht zou komen van 20 Tot
nu toe is echter het standpunt van de Regeering ge
weest, dat alie producenten van toonbankartikelen be
schermd mogen worden, behalve de producenten van
levensmiddelen. De !andl>ouw is dus verwaarloosd.
Hieraan willen de centrale landbouworganisaties een
einde gemaakt zien. In het thans aanhangige wetsont
werp is het invoerrecht van 10 tot 12!/2 gebracht,
maar het moet 20 worden.
De producent van landbouwproducten heeft de
zelfde rechten als iedere Nederlandsche producent
cn kan dus eischen. dat als een invoerrecht op toon
bankartikelen wordt gelegd, hij ook een invoerrecht
zal hebben op de toonbankartikelen, die hij voort
brengt. Hier zijn natuurlijk alleen van beteekenis, die
artikelen, die in ons land worden iugevoexd, b.v.