DE DIEF DEN NACHT. HUMOR. Roetje en Dribbeltje in het onderaardsch Paleis. WARE WOORDEN. WETENSWAARDIGHEDEN. Voor jou een lied...! Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 24 October 1931. No. 8957. ZATERDAGAVONDSCHETS Vrij naar liet Engelsch, door SIROLF. •uk verboden. Alle rechten voorbehouden.) n zeer 1 lebel nacht was donker. De maan ging telkens I achter snel-jagendc wolkenflarden. Slechts daar flikkerde een ster aan den grauwen kemel. De kille najaarswind joeg wild langs de buitenwegen, ginds aan den rand van de e stad en blies de deede blaren hoog op in ma- i rondedans. [|chaam bijna geheel verborgen onder de afhan- itruiken van de omheining der alleenstaande hoofd gebogen en het gezicht onzichtbaar, jdoken in den jaskraag, de handen in de zak- een man voorbij, stil als een schaduw. Bij bleef hij staan en keek omzichtig rond. Geen i lichtstraal drong tot hem door, geen enkel ge- zwak of ver verwijderd ook, trof zijn oor. i! langzaam, voetje voor voe!je, sloop hij verder, ir den achterkant van "t huis. Ook daar heerschte sche stilte, waardoor hij in de meerling versterkt dat er geen levende kip in het huis te beken- ras. Het een paar vlugge stappen bereikte hij. reenig gerucht, de keukendeur. Deze stond aan. ichtig duwde hij die open. Dan, een donkere ming in de rechterhand cn de kleine zaklantaarn i andere, sloop hij zachtjes de keuken binnen, s er warm, alsof er nog kortgeleden gestookt inbreker verdubbelde zijn waakzaamheid. In ft hoek stond een fornuis. Hij betastte het omzich- t was nog lauw warm. Op de teenen sloop hij 6r, maakte gcruischloos de deur naar de gang I, en bleef toen scherp luisrerend staan. De lan i had hij gedoofd. Tegen den muur gedrukt, den loiver tot schieten gereed, slond hij stil en luisterde, geluid als het verwijderde huilen van een ong tot hem door. Toen werd het stil. Daarna el gedempt, veraf, het geluid van een vrou- die sussende woordjes sprak. Hij luisterde scherper I nu lieveling, stil nu kindje!" hoorde hij zeg- let gehuil van het kind begon weer, zacht dren- 1 en er tusschen door was het gepraat van de kder, die trachtte te troosten. Met een paar spron- l, lenig als een kat, was de dief tot boven aan de p gekomen. Loerend keek hij over den rand van bovenste trede. Schuin tegenover hem stond een r half open. Een lichtstraal viel over de gang. fcseeds met de revolver in de vuist geklemd, stap je behoedzaam de gang op en duwde zachtjes te- t kamerdeur, die met een schril piepgeluidje ir open ging. In den uitersten hoek van de ka- 1 een wit kinderledikantje. In het bedje lag 1 en huilend een jochie van een jaar of drie. haar kleefde vochtig tegen de hoogroode jes van het kind. Naast het bedje stond een |trou\v in een witte peignoir. Het prachtige, volle ide haad was losgegaan en hing in dikke Ker haar schouders. Zij zat aandachtig over heengebogen en hoorde niet, wat er achter lurde. Zij weende zacht en sprak het kindje lieve woordjes toe. Zij streelde het verhitte gezichtje met een kleine bevende hand, waaraan een ring met een schitterenden steen blonk. De dief stond in de deuropening en keek toe. Door een reflexbeweging stootte hij met den voet tegen de openstaande deur. Met een ruk, wit als een doek, wendde de vrouw zich om. „Stil!'' siste de dief, en richtte zijn wapen op de doodelijk verschrikte vrouw. „Stil", fluisterde hij heesch, „één kik en jc bent er geweest!" De vrouw begon te snikken. Dan, tegen het ver bod in, begin ze fluisterend met een hartstochtelijk gebaar te spreken. „Toe man, wie je ook bent, heb medelijden! Mijn kind sterft, om Godswil, laat me even om den dokter telefoneeren!" „En dan even de politie opbellen, niet juffie?", beet hij haar toe. „Hier!". Hij greep haar bij den pols cn sleurde haar van het bed weg. In een leunstoel wierp hij haar neer. „Stil zitten blijven, dan gebeurt je niks'', beval hij. De vrouw snikte onbedaarlijk. De inbreker wendde zich om cn begon snel de kamer te doorzoeken. Maar opeens, voor hij erop bedacht was, wierp de vrouw zich, met het licht der wanhoop in de oogen, op hem. Een stille worsteling volgde. Men hoorde niets dan het goschufïel der voeten. De moe der vocht als een dier. dat zijn jong verdedigt; de in breker vocht om zijn vrijheid. Eindelijk met een laatste bovenmenschelijkc krachtsinspanning maakte de vrouw zich uit den greep van den man los, vloog naar het bedje en nam er het huilende kindje uit, het warme lichaampje dicht aan haar boezem drukkend. De inbreker uitte een vreeselijken vloek en maakte een gebaar als wilde hij haar cn het kind met zijn groote vuisten te lijf gaan. „Nee, nee", gilde de vrouw in doodsangst, „kijk dan toch, mijn kind sterft, ken je dan geen medelijden? Wie je ook bent, ik smeek je, haal een dokter!'' De dief liet zijn opgeheven vuist langzaam zakken. Een gedachtebeeld schoot aan zijn geest voorbij; daar in die donkere achterbuurt van de nachtduistere stad, daar sliep zijn kleine meid, die sliep nu rustig, ter wijl moeder in duizend angsten zat te wachten op va der, die op karwei was „Een dokter, een dokter", snikte dc vrouw zacht en keek hem smcekend aan. „Er is haisch niemand in het huis, help me toch!" De dief keek naar het smar telijk verwrongen bleeke gelaat van "de knappe jonge vrouw tegenover hem en dan naar het kind, dat hevig benauwd hoestte, zoo'n blaffende hoest, terwijl het met de kleine beentjes trappelde. Hij kreeg een brok in zijn keel. „Waar woont die dokter?'* vroeg hij ruw. „De tweede zijlaan links, nummer 7. Dr. van der Velden. Maar ga nu dadelijk, toe nu!" De inbreker vloog zonder een woord te zeggen de trap af cn de straat op. Alsof de politie hem op dd hielen zat, rijde hij den duisteren nacht in. naar 't opgegeven adres. Daar aangekomen, begon hij te bel len of er brand was. Na een paar minuten werd er op dc eerste verdieping een raam opengeschoven. „Wie is daar?" riep een slaperige stem. „Is U Dr. van der Velden6 Vlug, kom mee, er ligt een kind op sterven!" „Waar?" vroeg de stem. „Weet ik niet. Kom mee!" hield de inbreker aan. „Ik kom!" Het hoofd verdween. Eenigc oogenblikken later snelden 2 mannen naar het eenzame huis. Met vlugge stappen, nu niet meer geruischloos, snelden de mannen den tuin door en het huis in. De dief vloog het eerst de trap op, naar de kamer, de dokte beneden achter latend. „Leeft het nog?" fluisterde hij angstig, met een blik op het kind, dat nu stil in de armen van de moe der lag. „Ja, gelukkig, het is geloof ik iets beter. Maar ik heb wat warme melk noodig. Ga even beneden in de keuken, daar vind je een pannetje met melk op de tafel, maak dat even warm?'* De, dokter trad nu de kamer binnen en begaf zich naar den kleinen patiënt. I)c inbreker sloop langs hem heen naar beneden. De arts onderzocht de kleine nauwkeurig. „Heeft U wat warme melk en wat warm water voor omslagen?'', vroeg hij. „Ik heb juist iemand daarvoor naar beneden ge stuurd!", antwoordde de vrouw. „Mooi zoo!" Beneden in de gang stond de inbreker cn liet het licht van zijn lantaarn door de gang spelen. Achter in de gang blonk het nikkel van een fiets. „Warme inelk!" bromde hij binnensmonds, „warme melk, ik zal ze opschrijven. Ik heb al genoeg ver speeld vannacht." Hij vloekte. Op zijn teenen liep hij naar de fiets, reed deze heel stil door dc gang naar buiten, sprong er op en reed weg in den stikdonkc- ren nacht. Zoo gebeurde het, dat er in Amsterdam een fiets gestolen werd en dc diefstal toch niet werd aange geven. Het oogenblik. waarin ge leeft. Is het eenige waar over ge beschikken kunt. Als ge iets goeds of grootsch wilt doen. moet ge nooit de ure van het tegenwoordige ongebruikt laten. Kan de mensch den mensch iets grooters geven dan de waarheid? Durf te leven, kwel u niet Met te vee! gedachten; Werk uw werk en zing uw lied Onder blij verwachten. Op slechte wijze verworven rijkdom is nooit dat waard, wat hij kost. Een rein geweien kost nooit wat het waard is. Doe niemand onrecht en bewijs anderen die diensten, die zij recht hebben van u te vorderen. Trouw in het kleine maakt den mensch bekwaam tot heldendaden, wanneer de groote moeilijkheden komen. Voor verwijdering tusschen mensch en mensch is mis verstand veel gevaarlijker dan verschil van meening. Is het U bekend: dat er op de Amerikannsche boerderijen ongve- veer 1 millioen tractors gebruikt worden? dat er in Engeland vóór den oorlog bijna geen piano's gemaakt werden? dat het grootste hotel ter wereld, bet Waldorf- Astoria Hotel te New-York is, dat 47 verdiepingen heeft? dat vele arbeiders in de kolenmijnen onder hun werk op een stuk steenkool zuigen? d a t de gr ootste winkels ter wereld gevonden worden in Chicago, Philadelphia en Torento? Voor jou een lied in jc dapper bestaan. O moeder, die vroolijk door 't leven blijft gaan, AI dreigen de tijden met zorgen en nood. Als is ook je taak soms te zwaar en te groot, Je schenkt, wat je hebt, met een zonnigen lach, Je zorgt met je wilskracht van dag tot dag, Je vraagt voor jezelve een schamel deel. Soms tel je niet mee, het gezin vraagt te veel! Voor jou een lied, die vol liefde geeft, Die steeds aan den rand van dc armoe leeft, Die nooit liet merken, wat of je ontbrak, In het enge bestaan van je onderdak. Die ploetert en sjouwt voor je groote gezin, Dag in en dag uit, zonder eenig gewin. Die zelfs als werkloosheid je toekomst bedreigt Niet jammert en klaagt, maar je plicht doet en zwijgt! Voor jou een lied, die men altijd vergeet. Omdat er geen mensch van je arbeid weet, Die steeds je zooveel in het leven ontzegt. Voor wie het geluk niet Is weggelegd. Die nooit van de andere moeders praat, Do moeders van weelde en overdaad, Maar stil met je liefde de wonden dekt. En steeds weer opnieuw aan den arbeid trekt! Gij zyt met zoovelen, o moedertje Zorg, Gij staat voor 't gezin met Uw leven borg, Gij spreekt niet van armoe en storend gemis, Maar weet, wat Uw taak in de wereld is, Al tel je niet mee in je kleine bestaan.' Al moet je soms eind'lyk tenonder gaan! En daarom voor U dan dit liedje klein, Wier namen zoo spoedig vergeten zijn!! October 193L (Nadruk verboden). Heb je dat kubistische landschap gezien? Ja, hoe meer ik het bekijk, hoe meer kom ik tot de overtuiging, dat het er in Cuba afschuwelijk uit moet zien. Een oude dame was op straat gevallen. Fritsje, die er vlak bij stond, huilde jammerlijk. „Huil niet zoo, mijn jongen", zei dc oude dame vriendelijk, terwijl ze weer op de been krabbelde" „ik heb me heelemaal niet bezeerd!'* Waarop Fritsje verontwaardigd uitriep: „Ik huil ook niet om U! Ik huil om die banaan, waarover u uitgegleden is; hij was toch zeker van mij!'* Matroos, die aan eenige bezoekers het admiraalschip uit den zeeslag van Trnfalgar laat zien: „En hier, dames en heeren, is Nelson gevallen." Oude dame. „Dat verwondert me niets. Het is hit r ook zóó glad, dat ik zelf ook bijna gevallen ben!" „Er is niet veel aan om motor te rijden! „Hoe zoo? Te weinig auto's?" „Nee, te weinig voetgangers!"' Willy. „Moeder, wat is een brandende schande? Moeder: „De tabak, die je vader rookt!" •llakens olifant kinden n en 17. Heel zacht ging nu het matje mst de twee jongens naar beneden en bleef liggen voor. een kamer, waar het heel lekker rook. Roetje en Dribbeltje traden heel stilletjes binnen en zagen achter de gor dijnen, dat er een tafel stond met heele fijne vruohten en een groote taart. En de stoelen maakten toen ze de jongens zagen een buiging en waar het vandaan kwam wisten ze niet, maar er zei Iemand tegen hen: smakelijk eten jongetjes. Nou dat lieten ze zich geen twee keer zeggen en direct gingen ze maar aan het smullen 18. Wat aten Roetje en Dribbeltje toch veel. Een halve meloen hadden ze op en de bovenste torentjes van de taart en een paar dikke appels. Ik moet zorgen geen buikpijn te krijgen, zei Dribbeltje eindelijk en toen ook Roetje ophield met smullen kantelde de tafel eensklaps voor hun oogen ondersteboven en er was niets meer te zien dan een effen tafel met een kleed, er over. Het lijkt wel of het toovert, zeiden de ondeugden tegen elkaar, maar ze had den geen tijd meer om nog iets meer te zeggen, want ze hoorden plotseling Irta loopen. 19. Aan den ingang bij de gordijnen stonds eensklaps een muis, zoo groot, dat de jongens hun oogen niet geloofden. Die muls was net zoo groot als een mensch cn moest wel eeuwen oud zijn. Met zijn staaft in zijn hand maakte hij een buiging voor Roetje en Dribbeltje en vroeg of zij hetn eens even wilden volgen. Hij gaf Roetje zijn staart in zijn hand en met hun drieën gingen zij een andere kamer binnen. 20. Daar leefde een hcele muizenfamilie, allemaal van die groote. dikke muizen. Het muizenmoedertje zat koffie te malen n muizenvader groette, toen hij de jongens zag. heel hartelijk en zei hun. dat ze maar veel p'.cizier moesten maken in het kasteel. Het muizenkindje vond Dribbeltje toch zoo leuk en van pleizier zat het heel hard te piepen, net muziek. Toe. zei het muizen- moedertje. maak niet zoo'n lawaai als er gasten zijn, doch Roetje vond dat plepea zoo mooi, dat hij direct naar het muizen- kindje toeging.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 21