1}
1
^JjgjÉt
Jcl
■Hl
Jtör)
HET OUDE LIED...
HUMOR.
en Dribbeltje in het onderaardsch Paleis.
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 7 November 1931. No. 8965.
ZATERDAGAVONDSCHETS
Oorspronkelijke schets door Sirolf.
*|Sadruk verboden. Alle rechten voorbehouden.;
ierig, soezerig, in stil oude-mannetjes-gepeins
de oude man bij den haard en kijkt en kijkt
dammetjes van het vuur dansen dartel of de
blokken hout, rood en geel en blauw......
ïriijk-griUige vormen ziet hij daar in het
o, zoo grillig en vreemd
[jt vuur koestert zoo zacht en oud-mannetje is
judzijn oogleden worden zwaar en
pieng, pong, piengele, piengele, pang
heel fijntjes klinken de tonen op uit de
ieeldoos, Vier opgewonden kindergezichtjes
•espannen gebogen over de stoffige, houten
•ee jongens met levendige, schitterende brui-
in en donkere krullenbollen; de meisjes met
de pijpekrullen en een rood opwindings-
|e op de fijne wangetjes. Ze vonden die oude
op hun tocht door het groote huis van groot-
zoo'n tocht als kinderen graag maken, op
•e zolders en in vergeten hoeken, waar elk
en elke schaduw een geheim schijnen te
sren, jaja, een geheim uit lang vervlogen tij-
Wat een leuke oude doos was dat! Ze hadden
voorzichtig meegedragen, naar beneden, om
bij het licht te bekijken, in de kamer, waar
grootvader bij het vuur zat te peinzen. En
van de jongens had een verroest slingertje met
bouten handvaat je eraan ontdekt en eraan ge-
zooals jongens doen
nu speelt het instrument een heel oud
n M, met zi fijne, zachte metalen stemmetje, een
eerde BWt, herinnering uit verre, verre dagen,
medt
P»€. pieng, pong, piengele, piengele, pang.
;n aaaa fcootvadertje is weer jong. Hoor, daar speelt de
een vroolijk menuet. In de hooge zaal, waar
p kaarsen in zilveren luchters branden, bewegen
piren met rythmisch gebaar. Zie, daar buigt hij,
rgettl ren krachtig, voor zijn kleine bruid. En hij voert
ennii
s te
TB,
n, j
ten tij
;egen
van
jzlng
D -WI
den
ormeai
pzicbt
>ns rit
kleinh
osten
;edaald.
algen*
aatatajö
illek
naar het groote huis. Aan zijn arm voert hij, als
zijn heiligst bezit, zijn kleine, jonge bruid. De bruids
meisjes strooien rozen op hun weg. Zacht drukt hij
het fijne handje op zijn arm. In het oog van het
bruidje blinkt een traan. Hoor, hoe de bruilofts
gasten zingende speelman tokkelt op zijn tril
lende vioolpieng, pieng, pong
Weer buigen de kinderen zich met schitterende
oogen en hoogroode wangen over de speeldoos. Het
liedje was uit. De oudste knaap heeft het uurwerk
weer opgedraaid. Nu gaat het stroeve mechaniek
ook weer draaien en zingt met het schriele stem
metje zijn oude liec.. Als verre klokketonen klinken
zachte zanggeluidjes uit de oude doosVerre
klokken luiden, van een moeder en haar kind
Pieng, pieng, pong, bim, bam, bom
Grootvadertje is weer jong. Zie, daar staat hij aan
de wieg van zijn eerstgeborene. In het zware, breede
ledikant, op de hooge, gedraaide pooten, ligt de jonge
moeder onder een hoogen tullen hemel, en kijkt blij
naar den krachtigen man, die aan de wieg staat van
zijn zoon en het kleine wonder beziet. Een traan
rolt over zijn wang; en nu, nu buigt hij zich over
het groote ledikant en kust zijn jonge vrouw op
het voorhoofd. En zij slaat de armen om zijn hals
en fluistert hem zacht in het oor :„Vades".
Hoor, hoe buiten de klokketonen galmen en de
wereld vertellen dat er een kind geboren is
Bim, bam, bom
het verroeste mechaniek. Ze draaien en draaien,
maar de doos zwijgt. Nu voor goed. De veer is ge
sprongen. Met ontstelde gezichten kijken de kinderen
naar het verstilde instrument. Het wordt hun bang
te moede. Als de schaduw van den dood is over de
kinderen heen gegaan. En heel stil sluipen ze, op
hun teenen, naar de kamer naast-an, waar groot
vader bij het vuur zit. En ze gaan zacht naar groot
vader toe en schudden hem bij den arm. Dan zakt
het grijze hoofd van den ouden man op zij, zij voe
len de ijskoude hand, die stijf is en star. De veer is
gesprongen......
Oud vadertje is dood
lachtkens mee, op de maat van het menuet,
hoe haar blanke vingers den sleep hanteren
buigen voor elkaar en dan vat hij haar hand
draaien in het rond. Kijk, hoe zij hem aanziet,
at geva^kar schalksche oogen. Die eene krul, uit haar
kapsel, dahst grappig op en neer op haar
wen-
De kinderen bekijken de speeldoos aan alle kan
ten. Hij was afgeloopen. Toen hebben ze hem weer
opgedraaid. Maar hij wilde niet meer spelen. Het
stroeve mechaniek weigert. Nu draaien ze hem aan
alle kanten en kloppen en peuteren. Maar het helpt
niet. Met hoogroode wangen zijn ze over de oude
doos gebogen. Wat duurt dat lang. De metalen stem
uit het verleden zwijgt nu stil. Minutenlang zijn de
kinderen met het vergeten instrument bezig. Maar
soms kunnen minuten jaren schijnen en jaren mi
nuten
Naastan zit de oude man bij het vuur. En dut.
Voor hem gaan jaren als minuten voorbij, in het
wondere spel der herinnering. De kinderen luisteren
Hoor, daar rommelt iets in de speeldoos. Er knarst
en schuurt een oud verroest raderwerk. Hoor, hoor,
daar begint het langzaam weer te spelen, met zijn
dunne metalen geluidje. De melodie klinkt droevig,
een beetje onheilspellend, na die lange stilte. Het is
een oude kerkzang, zacht en statig, en ertusschen
door klept zachtkens de torenklok.
Pieng, pieng, pangBim bambim bam
ike schouders. En zij buigen en buigen, en
jrleenH' indraaien op de maat van het oude menuet,
tag, pang, pong
blinderen buigen zich aandachtig over hun
doos. Het liedje is uit Nu draait de oudste
weer aan het slingertje, tot het stuit. Hoor,
begint de speeldoos weer te zingen, een statig
ttit oude tijdenMet zijn metalen stem-
trillert het instrument een vergeten bruilofts
radertje is weer jong. Hoor, daar klinkt het
klied. Jong en krachtig schrijdt hij voort,
Oud vadertje heeft weer verdriet Zie, daar nadert
een droeve stoet. Daar loopt hij langzaam achter een
baar. Bloemen, veel bloemen, witte en gele en rose
verbreken de strakte van den zwarten lijkwa
Gebogen stapt hij achter de baardie naaf de
kerk wordt gedragenHij brengt zijn brave
vrouw nu heen, naar haar laatste rustplaats. Het is
alles nu droef en troosteloos om hem heen. De men-
schen zingen een statig liedhet lied der gestor
venen En ertusschendoor klept de torenklok haar
laatste groet.
Bim bambim bam
De kinderen luisteren naar het lied van de speel
doos. Op eens houdt het spelen op: pang! zegt het
binnen in de oude doos. Daar sprong iets stuk in
De begeerte om'groot te schijnen heeft menigeen
klein gemaakt.
o
Er bestaat geen overwinning zonder gevecht en
zij, die dat gevecht vreezen, zijn de overwinning niet
waard.
o
De wraak moge zoet schijnen voor het eerste oogen-
blik, doch zij krijgt een vreeselijk bitteren nasmaak.
o
Beschuldigt uw geweten u, leg u dan van harte op
zelfverbetering toe!
o
Een dwaas lacht om hetgeen hij niet leeren kan,
meenende door zijn spot een meerderheid van geest
te toonen.
o
Een fout maken bij bezuinigen kan noodlottiger ge
volgen hebben dan ongemotiveerde uitgaven.
o
De omgang met menschen, met wie wij elk onder
werp, zonder vrees voor misverstand kunnen bespre
ken, verhoogt de waarde van ons leven.
Goud!
Is het U bekend:
dat het onder de Eskimo's van Baffinland gewoon
te is, dat, als er een tekort aan voedsel is, de ouden
van dagen vrijwillig den hongerdood sterven?
dat de Heer Stewart, die in 1923 tot minister van
arbeid en spoorwegen van Australië werd benoemd,
zijn carrière begon met kranten te verkoopen op de
trappen van het parlementsgebouw?
dat het fornuis van Landru, waarin hij zijn
slachtoffers verbrandde, verkocht werd voor f700.—?
En dat het later in de tweede hand voor een veel
hooger bedrag is verhandeld?
dat een appelboom, afkomstig van zand, in de eer
ste vier of vijf jaar geen vruchten draagt?
dat het drinken van een glas zeewater een middel
tegen zeeziekte genoemd wordt?
d a t in Engeland in 1824 10.op de Postspaar
bank werd gestort? Dezelfde man deed dat nog eens
in 1851. Onlangs vertoonde een nabestaande het boek
je aan de postspaarbank en kon 233 in ontvangst
nemen.
Wat is het wachtwoord dezer dagen
Voor alle landen klein en groot,
Wat is hetgeen de menschen vragen
Als sterke redder uit den nood?
Wat doet de volk'ren triomfeeren,
Bij 't vechten voor hun lijfsbehoud,
En streelt hun macht en hun begeeren?
Goud!
Hoevele zuiv're idealen
Vervagen in deez' vagen tijd,
Die slechts den prijs vraagt van metalen,
Als grondslag voor de zekerheid!
Die kostb're geestelijke waarde
Niet meer als onderpand beschouwt.
Maar slechts één grondslag kent op aarde
Goud!
En hij, die 't meest wist in te zamelen
Regeert het wereld wèl en wee,
De and'ren mogen schuchter stamelen,
Ze tellen inderdaad niet mee.
Hun armoe en onzegbaar lijden,
Dat laat de gele grootmacht koud,
Dit is de ruwe roep der tijden;
Goud!
Verleden en een landshistorie,
Die hebben zakelijk afgelaan,
Er rijst een andere victorie,
Die dringt al 't andere van de baan.
Ziet, hoe de heerscher hoog en machtig
Zijn saamgetrokken troepen schouwt.
En zijn bevel klinkt luid en krachtig:
Goud!
Verdwaasde wereld wees voorzichtig
Bij 't geen ge nu reeds maanden doet,
Maakt U niet strafbaar medeplichtig
Aan 't breken van den levensmoed.
Gij wilt millioenen menschen dwingen
Door ééne kapitale fout,
Gij maakt tot grondslag Aller dingen
Goud!
(Nadruk verboden.)
November 1931.
KROES.
Nu Jansen, moet je me toch eens vertellen, waar
om noemt het personeel me „de blinde darm". Aldus
sprak de chef in een vertrouwelijke bui tot een van
zijn ondergeschikten.
Nou, els u het dan weten wilt, mijnheer, in de
eerste plaats, omdat u altijd lastig bent. En in de
tweede plaats weet geen sterveling waarvoor u eigen
lijk dient.
Moeder: Loopt de klok, vent?
Zoontje: Nee moeder, hij staat stil en hij kwispelt
met zijn staart!
Pim: „Hoe hoog is het sterftecijfer in jouw stad?n
Pam: „Zoowat twee op elke auto!"
25. Toen viel het Roetje plotseling In, dat
hij een tooverketting had en direct wilde
hy probeeren of het een goede was. Hy
wreef over de ketting en zei: Kat wordt
net zoo groot als een lantaarnpaal en nau
welijks had Roetje dat gezegd, of de kat
werd al grooter en grooter. Zyn nek wan
heel dun en zyn oogen werden net zoo groot
als twee lampjes. Dribbeltje, die het al had
voorzien, rende weg en Roetje die naai
Dribbeltje wilde vluchten stond nu alleen
bij het dier.
26. Intusschen was Dribbeltje In een kast
gevlucht en had een groote fopschaar ge
vonden. Daarmee zou hy Roetje eens bang
maken. Het duurde dan ook niet lang, of
daar kwam Roetje aanloopen met zyn han
den in zyn zakken. Niets vermoedend l!ep
hy langs de kast, maar toen Dribbeltje de
deur op een kiertje opende, en de schaar op
hem af liet springen, zette hy het op een
loopen en bleef wel een kwartier door alle
vertrekken rennen. Altyd zag hy voor oogen
de groote spin, die aan de fopschaar zat
Wie had dat kunnen doen.
27. Toen Dribbeltje zag, dat Roetje niet
meer terugkwam, zette hy zich in de gang
tegen den muur en ging wat zitten suffen.
Al heel gauw kreeg hy slaap en het duurde
niet lang of daar zat hy heel rustig en ais
een braaf ventje te droomen. Roetje die al
weer wat van den schrik bekomen was,
kwam langs Dribbeltje en wilde natuuriyk
iets met hem uithalen. Hy nam een groota
mand en kroop eronder. Zijn zwarte handen
waren nog juist zichtbaar en stil wachtte
hij af tot Dribbeltje ontwaakte.
26
28. Roetje kreeg het onder de mand at
gauw benauwd en om Dribbeltje wakker te
krygen begon hy met een zware bromstem
allemaal gekke geluiden te maken. Drib
beltje sprong op en toen zei een stem in
de mand, kom boven op de mand zitten.
Dribbel. Doe het direct, anders zal het
slecht met je afloopen. En Dribbeltje, die
direct aan allerlei angstige dingen dacht,
gehoorzaamde en kroop op de mand. Daar
ging de mand de hoogte in en nog had
Dribbeltje niet in de gaten dat Roetje er
onder zat