S BRINK ZET DE OMMETJES BUITEN Roetje en Dribbeltje in het onderaardsch Paleis. WARE WOORDEN. WETENSWAARDIGHEDEN. Er is een tijd Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 5 December 1931. No. 8981. ZATERDAGAVONDSCHETS 0 Sinterklaasvertelling uit het Amsterdamsche Jordaanleven door Sirolf idruk verboden. Alle rechten voorbehouden.) tc# ladïli; kuaw lERWIJL de oude vrachtboot nog in het Noord zeekanaal voer. in de richting van het IJ, waren de meeste kerels van de bemanning jn hun hut gedoken, om zich te wasschen en zich te kleeden, om straks, als de boot voor de kaai ieerd zou liggen, den wal op te springen om te passagieren. Dat was me effen een bof, om pre- baad 1 0]) Sinterklaasavond in Mokum binnen te loo- Dat had de „ouwe" fijn voor mekaar geprakki- I. Hij had de oude kast, gedurende de laatste ierke: aai fun speed laten loopen, dat hij trilde tot in spanten, want het was ruig weer geweest op Maar als de „ouwe" het zich in zijn kop had ge ldat de schuit op Sinterklaasavond voor de Ruij- taai zou liggen, dan kon er een vliegende storm n, maar hij kwam er! Kees Brink had natuur- het grootste woord, Kees Brink, de eeuwige vrij- el, zooals ze den jongen, ruwen bonk, geboren T-ligeiogen in de Amsterdamsche Jordaan, noemden. anderen waren meerendeels getrouwd. Gingen >rd*i kun vrouwen en kinderen toe. Ook een reuzen- natuurlijk. Maar Kees Brink, die ging de blom- :ewwf *jes buiten zetten. Haha, er was lood! Hij klopte rijn zak, waarin zijn gage zat, haha, de noodige luwe briefies en zilveren knaken! Haha, Keessie ink zou de meiden vanavond 'ns effe tracteeren, ij zou ze Sinterklaasavond laten houden. Fijn, Jtij ing vast en zeker met toffe Mientje op stap. Gatver- wat een ooge had die meid in d'r kop. Nou ja, 'enflen as die niet wou, of niet vrij was, nou, dan ging lUe met Bets of met Neel, of Leen, die meide waren 1och zeker allemaal stuk voor stuk gek. op hém! L.\'auwe!ijk9 lag de schuit voor den wal en waren de ten vastgemaakt, of de kerels stormden naar be- in. grepen een jas en een plunjezak en drongen de loopplank. Kees Brink had al een voet op de Bk, toen de anderen kwamen aangerend. Hij trok braniepet nog een tikkie schever op zijn ruige i stak zijn arm uit en riep: Ha, tabé, de snuiters! Hou je maar haaks, jon- Doe de groeten an moeder-de-vrouw!Zeg maar irls^ t Keesie Brink de blommetjes buiten zet!" door het dolle heen, kankaneerde hij de plank d?n steiger op, en richtte zijn schreden naar de instad, ten einde eerst het noodige „in te ne- b" in diverse kroegjes, om in de ware stemming e°iaa I0mcn' Het was druk op straat. Menschen sjouw- met groote pakken en kolossale zakken, de trams rnufcfn overvol en de taxi's jaagden. In de winkels de het felle electrische licht en de winkeljuffrou- met roode gezichten van de drukte, graaiden g pre'i >eclr'jviSe handen in de uitstalkasten naar taai- jn *v ?rs en banketletters en harten met suikeren ro- Met volle teugen ademde Kees Brink de ver fde atmosfeer van zijn oude Mokum in. Wacht, io*er 1011 dr eerst daar °P het ho®kie van die steeg :ens o 'e nemen. Verroest...... wat was dat nou? Wat -b— zelle we nou ete?, dacht hij bij zich zelf. Want van uit de drukte van de winkelstraat kwam een oud rnonschje het stille steegje in. Ze droeg een kale zwarte mantel en een mal oud hoedje, op een grijs knoedeltje haar,, en in d'r magere, kleumige han den, hield ze een oude. versleten boodschappentasch. Het oude wijfje liep rnet gebogen hoofd en Kees Brink kon er op gezworen hebben, dat hij het oude mensch had hooren snikken. ..Nou, moe. wat zelle we nou hebbe, huil je?" vroeg hij goedig-ruw. Het oude menschje kelk schichtig op naar den grooten, ruwen kerel en ze veegde haastig over haar gezicht en zei: ..Ik. wel nee, hoe kom je d'r bij, ik... ikmoest hoeste, snnppii. van de kouEn ze wilde haastig doortrippelen. „Maak maan nou wat waas", zei Kees Brink, die er geen snars van geloofde. ..Denk je dat ik geen oogen in me kop heb? Je hebt wel gehuild., mensch. Wat doet je ook in de kou op Sinterklaasavond? Ga naar huis, naar je man of je kinderen......" Het vrouwtje kromp als i ware ineen en nu klonk er, heel duidelijk hoorbaar, een snik. die ze niet verkroppen kon Kees Brink kreeg zoon raar bran derig gevoel achter zijn oogleden. En hij zei een beetje rauw: „Nou mensch, maak je niet zoo dik. Ik heb ommers niks gezegd? Wat is d'r nou? Heb jemisschien geen man...... meer?" Het grijze hoofd knikte. En bijna onhoorbaar kwam het: „Verleje winter gestorreve". „Zoo...... tja, da's beroerd, kon ik ook niet ruike... enne heb je dan geen groote kinderen?" „Neeook dood. Eén zoon had ik „Zoodus...... je bint heelemaal alleenig zoozoo, ja da's beroerd. Ennehoe kom je dan aan de kost?" „Van me ouwerdomsrente, drie gulde in de week... ik hep niet veel noodig, hèmaarmaar nou mot ik toch heusch gaan, hoor, gedag „Bin je bedonderd?", zei Kees Brink, zóó ruw, dat het oude wijfje er verschrikt van achteruitweek. „Bin je nou heelegaar niet lekker, mensch, me hebbe amper kennis gemaakt en nou wil je me weer late schiete, niks d'r van, hoor! Je hep me nog niet eens gezeid, wie je bent!" „Ach, wat geeft dat nounou as je het dan we ten wil, ik bin juffrouw Aders, van de Pallemgracht, heb ik zeven en-dertig jaar gewoond". „Angenaom!", zei Kees Brink, kwasi-deftig, „ikke bin Keessie Brink, bijgenaamd de eeuwige vrijgezel, zonder kip of kraai, nou, moe, mot je nog peultjes? En zal ik jou es wat vertelle. ouwe, wij gaan samen op stap, gatyerju, wij zulle same de blommetjes es buiten zetten, wat jij?" „Ach nee, toe nou, gekke vent, laat me nou gaan", weerde zich zwakjes het tengere oude vrouwtje. Maar Kees Brink was Oost-Indisch doof. Hij pakte het vrouwtje onder een arm en of ze wilde of niet, ze moest met hem mee. Het was een wonderlijk stel, zooajs ze daar de drukke volksbuurt, met de groote. helverlichte win kels instapten. „Nou zal ik je één ding zeggen, ouwe", zei Kees Brink, „nou heb je mij ingepalmd en me met je anhaligheid meegetroond, hahaha, maar nou zei je ook doen wat ik je zeg, en geen woord tegenspre ken, versta je, geen woord!" En toen stapten ze een manufacturenwinkel binnen, waar de winkeljuf frouw bleek van schrik werd, omdat Kpes Brink met een vervaarlijke stem brulde: „Jij, nieze, laat jij me eens een paar dikke wollen handschoenen zien voor me ouwe mensch hier, maar geen prullenrommel, versta je!?" Toen ze op straat kwamen, het oude vrouwtje met een paar dure wollen handschoenen aan, sprak ze verontwaardigd bestraffend: „Man, ben je nou heele maal gek geworden om zulke dure handschoenen voor me te koopen, voor zoo n oud menschen ik ken je niet epns?" „Wat heb ik nou an me kar hangen?" viel Kees Brink uit. „ken je me niet eens? En ik hep je net gezeid, dat ik Ke§s Brink was? Nou breekt me klomp. Maar wat gaat het je ook an, mensch? Jij gaat met mij mee. en je waffel dicht, gesnapt? Ja, en ik breng je thuis ook. reken maar van yes. of docht je soms. dat ik me meissie alleenic naar huis liet gaon? Ken je net denke. haha. nou, dan ken je Keessie Brink nog niet". Het oude wijfje moest lachen. Het was zooiets wonderlijks, dat haar daar in haar trieste armoebe- staantje overkwam, dat het net was of ze droomde. Die rare vont met zijn brutale, rauwe schreeuwstem liep winkel in. winkel uit met haar. kocht wollen *ousen en schoenen en sloffen voor d'r. en een man tel, en een nieuw hoedje, het-was in godshcerennnnm niet te hegrijpen, een hoedjevan vier gulden negentig centen, voor hftóren oen groote zak met speculaas en eon boterletter en koffie en thee en.ze wist het allemaal niet meer. Die gekke vent liep volbeladen met groote en kleine pakken en op het Damrak riep hij waaratje een auto an. en dmv de haar naar binnen en stapte zelf ook in met al zijn pakken. Naar de Pallemgracht! riep hij. „Ben je stapel geworden, een autohijgde het vrouwtje „Wat nou? Maak niet zoo'n drukkie voor die paar kwartjes, mensch. het is toch zeker Sintermeklaas vanavond? O. zoo!" Op het kleine dakkamertje, vierhoog op de Pallem gracht, zett* het oude vrouwtje een fijn bakkie kof fie. En terwijl de koffie stond te trekken, pakten ze samen alles uitde mantel en de hoed en al het lekkers en de sloffen...... Het oude wijfje b^t.isite al het moois met bevende handen en ze huilde en lachte tegelijk...... Toen Kees Brink, de eeuwige vrijgezel, weer aan boord terugkwam, trad de bootsman hem tegemoet en zei: Zoo. Kees. bin je daor weer, nou, hei je lol gehad op Sinterklaasavond? „Nou!", riep Keessie Brink uit en legde er een stevige knoop op, „ik heb nog nooit van me leve zoon lol gehad, man! Ik heb de blommetjes buiten gezet óp een reuzen manier! En een aardig meis sie In ons allen leeft een innerlijke kracht, waaraan geest en lichaam beide zijn onderworpen. o Vrijwel de beste manier om hoogerop te komen, is piet beide beenen stevig op den beganen grond te blijven. o De arbeid waarin wij genot vinden, is een genees middel tegen pijn. o Wie slechte levensomstandigheden vreest en van inar tot jaar meer zorgen vooruit ziet. zet en behoudt een kracht aan het werk, die hem zal neerdrukken en raar beneden houden, zóó, dat hij er met lichaam t-n ziel aan blijft vastkleven. Hardloopen helpt niet; de hoofdzaak is bijtijds ver trekken. o Zonder een groote dosis menschenkennis Is succes in zaken op den duur buitengesloten. o Plaats weelde zoo hoog ge maar wilt. gezondheid staat hooger. Is het U bekend: dat de soldaten, die in Manchester 's nachts in de kazerne wachtdienst hebben, rubberschoenen dragen, teneinde de slapende soldaten niet te storen? dat er in Amerika per jaar 5 millioen gulden wordt uitgegeven voor het aanvullen en verbeteren van on volledige adressen op brieven bij de posterijen? dat men in Londen op Scotland Yard een verzameling heeft vsn 3 millioen vingerafdrukken? dat men elke gewenschte vingerafdruk binnen 1 mi nuut kan vinden? dat de gemiddelde film bestaat uit 6 spoelen, waarbij op elke spoel ongeveer 300 M. film zit? Er is een tijd. waarin we zingen Van fiedel-dom. van fiedel-dei. Wat hindert ons 't ..waarom" der dingen? We fluiten er een liedje bij! De> aarde lijkt een paradijsje. Omdat het hart tot zingen drong Bij d'aanvang van ons levensreisje. Dan zijn we jong! Er is een tijd, waarin we zoeken Naar toekomst en een ideaal. Naar het geheim^ der levensboeken, En een begin van kapitaal! We willen bouwen aan het leven, Met ruime rente van ons werk. Door de vermogens ons gegeven, Dan zijn we sterk! Er is een tijd, waarin we weten, We zijn al Jaren in de weer.t Maar onze taak ligt afgemeten. De wereld lijkt zoo mooi niet meer! Toch trachten we vooruit te komen. Er is nog zonlicht aan de kim. Hoewel we vaak zijn beetgenomen. Dan zijn we slim! Er is een tijd. waarin we denken Aan alles, wat er Is gebeurd. Aan wat de wereld wist te schenken. Aan droomen. die tóch zijn verkleurd! We lezen rustig de balansen. Aan 't einde van de levensreis. Dan zien we eindelijk de kansen, jt Dan zijn we wijs!! December 1931. (Nadruk verboden). 11. Roetje en Dribbeltje waren blij, dat ds dieren hun kwamen helpen. En het fijnste was nog, dat de kat de tooverketting aan Roetje gaf. Die kan nog wel eens te pas komen, bromde de kat en toen de agont de ketting wilde afnemen, kwam de muizen en de poes direct tusschen hem en Roetje in staan. Dat zal ik je wel afleeren. zei de agent kwaad, komen jullie allemaal maar eens mee naar den commissaris. 42. De heele stoet liep achter den agent aan. Het was een raar gezicht, die groote dieren over den straat te zien loopen. De menschen. die nog nooit zulke groote mui zen gezien hadden, bleven op een afstand staan kijken. De muizen, die in langen tijd niet meer in de stad hadden geleefd piepten van plezier, toen ze al die mooie winkels zagen, maar de agent vond dat allesbehalve prettig, want het leek wel of ze op trom petjes bliezen, zoo'n hard geluld brachten ze voort. 43. Het eerste wat er gebeurde, toen het rare gezelschap bij den commlssarU aan kwam was, dat Roetje over zijn toover ketting streek en de pet van den commlssa^ ris op zijn eigen hoofd tooverde. De com missaris, die nog nooit zooiets had meego» maakt, was wel een beetje uit het veld ge slagen en toen hij naar de groote muizen en de gekke kat keek, werd hij zelfs eca beetje bleek. 44. „Agent", buiderde de Commissaris, breng dat heele stelletje naar de gevange nis, dan zullen ze vanzelf wel wat kalmer worden. Direct verschenen er vier agenten, die Roetje, Dribbeltje, de kat en de mui zen naar de gevangenis moesten brengen, maar de muizen Heten dat zóó maar niet toe en de muizenvader nam zijn dikke staart, die wel een wandelstok leek. m z'ija hand en begon de agenten te plagen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1931 | | pagina 17