VOOR
JeUGD
onze
HET GEHEIM VAN |OE BARKE.
Een spannend ver'volg-verhaal voor
Jongens
door ESSAY.
„Meneer, me man", schreeuwde ze bijna
„zwerft al jaren op zee. Ik heb al zoolang niets
van hem gehoord, dat lk nou ook geen bood
schapjes van hem aanneem." En patsde
deur sloeg voor mijn neus dicht.
Nu was het uit met mijn geduld. Ik belde nop
eens hard en toen de deur weer werd geopend,
sprak lk kort en bondig:
„Kijkt u eens even aan, u denkt toch zeker
niet, dat lk nog eens terugkom met dat beest?
Neem hem nu aan of
„Neen, riep het mensch uit, ik wil het smerlr
ding niet In huls hebben
„Goed, sprak ik, dan wil ik het koopen. Ik
geef er tien gulden voor".
Wonderlijk zooals menschen plotseling kun
nen veranderen. De dame werd opeens de be
minnelijkheid in eigen persoon. Ze vroeg me
zelfs of ik misschien trek had in een kopje
koffie, maar lk bedankte voor de eer, betaald'
mijn tien gulden en ging er met de Karaba van
door. Dit alles is nu ongeveer zes jaar geleden.
De vogel, die nu mijn eigendom ls, ls mijn
mooiste souvenir. Misschien wel omdat er zoo'n
vreemde geschiedenis aan vast zit
Do jongens vonden 't verhaal prachtig. Ze
bekeken de vogel nu met nog veel meer eerbied
dan te voren. Maar voor lang kllken was geen
tijd, want Sien riep aan de trap, dat het eten
op tafel stond.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Vier weken van zonneschijn en vroolijkheid.
van fietstochten in de omstreken van Elsbosch
en van spannende verhalen van Oom als de
Jongens 's avonds thuis zaten, gingen voorbij.
Ieder scheen zich zeer te amuseeren. De
Jongens konden hun genot bijna niet op en ook
oom kon nog echt Jongensachtig mee doen. Bij
de fietstochten hU vergezelde zijn twee
neven dikwijls wist hij altUd de „fijnste weg
getjes" uit te kiezen en onderweg de leukste
verhalen te doen. Als je met oom meeging
daar waren Henk en George het roerend over
eens verveelde Je je geen oogenblik.
De dag, waarvan we willen vertellen, was een
Donderdag. Het was snikheet.
„De vogeltjes hadden korstjes op hun rug",
verklaarde George, terwijl hij heel erg lui in
een tuinstoel lag met een krant over z'n hoofd,
„anders kreeg hij een zonnesteek", zei hij.
De dag ging nogal loom en lusteloos voorbij,
's Middags probeerden de jongens een eindje te
fietsen, maar na een half uur waren ze weer op
„Windevanck" terug, 't Ging niet. 't Was te
warm. „Overal was 't te warm voor", verklaarde
Henk, „zelfs voor een reuze-verhaal van Oom".
Oom lntusschen voelde in het geheel niets voor
een „reuze-verhaal". HIJ lag eveneens amechtig
in een stoel en dronk een fantastisch aantal
glazen kwast. Sien stond in de keuken en ver
klaarde dat haar „de vlammen uitsloegen". Met
de koekepan wuifde ze zich koelte toe. Dat was
wel doelmatig maar verre van elegant. Maar
daar gaf Sien niets om.
De avond bracht verkoeling. In den tuin was
het bladstil De zon was verdwenen en inplaats
daarvan was het nu heerlijk weer geworden. De
jongens zaten in den tuin en lazen een bock.
Om een uur of negen kwam oom naderbij, stak
een grootc sigaar op en dampte heel gezellige
blauwe wolkjes de lucht in.
„Oomzei Henk.
Oom lachte eens. Hl) begreep al wat er komen
moest.
„Hè Ja oomondersteunde George de
vraag van zijn broer, die, hoewel niet uitge
sproken, uitstekend te raden was.
„Ik moet zeker vertellen hé, waarde neven?"
De „waarde neven" knikten. En oom deed weer
een paar trekjes aan zijn sigaar en vertelde.
Vertelde zoo prachtig, dat het ongemerkt laai
werd en „het klokje van gehoorzaamheid" sloeg.
Als het warm geweest is
Dan slaap Je maar niet zoo dadelijk, vooral
als Je oom net zulke avontuurlijke verhalen
De Tiroler.
Ik zeg }e, dat ik uit Tirolen kom.
ik vind het jood'len maar wat fijn,
doch als ik naar mijn bedje moet, dan
zou
mijn „zang" wel huilen kunnen zijn....
Maar huilen-wel, of huilen-niet,
dat zal ik zelf toch moeten weten?
Mijn pakje zint me wonder-goed,
het zit me zóó, als aangemeten!
Ik groet je dus uit ver-Tirolenland,
en zing misschien een aardig lied,
maar donk er aan: als iemand lacht,
dan zing ik vast en zeker niet!
V. B.
heeft verteld.
Henk en George sliepen dan ook niet. Ze de
den alle twee pogingen maar toen ze de groote
staande klok elf hoorden slaan, werd het Henk
te machtig.
„George". riep hU. „slaap JU?"
,.'n Klein beetje", zei George.
„Neen, je slaapt niet", concludeerde Henk
dadelijk. „Zeg, laten we een beetje kletsen. Ik
slaap toch niet. Het is veel te warm geweest.
En dandat verhaal van oom zeg! Was
dat even reuze?!"
„Ja,.' zei George, ,,'n geweldig verhaal. Laten
we even uit bed gaan, dan kunnen we nog een
beetje rondneuzen in de kamer. Maar zachtjes
hoor, dat oom het niet merkt".
De jongens stapten uit bed. Samen begonnen
ze zoo'n beetje door de kamer te loopen, op
hun teenen natuurlijk.
(Wordt vervolgd.)
Een aardig kunstje.
EEN PLAATJE Of EEN WITTEN MUUR.
Natuurlijk heb je in huis wel een muur waar
geen behang op zit. In de keuken bijvoorbeeld.
De muur die Je voor het kunstje dat volgen
gaat noodlg hebt moet echter vlekkeloos wit zijn.
Neem nu een plaatje het doet er niet toe
wat het voorstelt. Een voorwaarde ls echter, dat
het een teekening in scherp zwart en wit is me
niet al te ingewikkeld is. Een eenvoudig figuur
tje dus. Prik het plaatje nu aan den muur vast,
kijk er naar en tel, terwijl je slechts ingespan
nen naar dat figuurtje kijkt, tot vijf en twintig.
Daarna kijk je plotseling op den muur naast het
plaatje en ziet: ook daarop vindt Je het figuur
tje even terug.
Probeer het maar eens. Het gaat héél gemak
kelijk.
(Nadruk verboden)
WALL1E.
Klein was hij. maar zoo parmantig,
dat hij alles wou verscheuren.
Hans de haan moest gauw opzij gaan
of er zou een ramp gebeuren.
Alle hennen in hun wanhoop
weken toen naar acht'ren. vlug
en ze kwamendat is zeker
niet bij Wallie meer terug.
Op een dag kwam echter redding
in Kees de Kater opgedaagd,
juist toen Wallie als gewoonlijk,
alle dieren had verjaagd.
Toen hij dan die groote kater
met zijn kromme rug daar zag
Schrok hij zèèr en op zijn kaken
Stierf de brutale hondenlach.
En er vielen harde klappen.
Wallie dolf het onderspit.
Hij kreeg scheurtjes in zijn staartje
't Doet hem pijn als hij 'r op zitl
In den hof is het nu vrede
Wallie is niet ondeugend meer
Want zijn staartje (met dat scheurtje)
Doet hem nog altijd zeerl
DE BOOTTOCHT
EEN AVONTUUR VAN „DE CLUB VAN
VIER"
door
ESSAY.
vier
i 'Mag ik de leden van de club van
even voorstellen
Voorzitter Jan Halmers, de Jongeling
met de grootste spierballen van de geheele
school.
SecretarisKeesje Doelemans, klein,
vlug en lenig en bij klimmen altijd num
mer één.
Derde lid, Henk Bakema, beste zwem
mer van de school.
Vierde lid Gerard Derksen, die beroemd
>vas om zijn schoone redevoeringen die hij
voor de school kon afsteken.
Deze jongens vormden „De club van
vier". Andere leden waren er niet. Wel
hadden enkele jongens geprobeerd om in
de club te worden opgenomen maar dat
was niet gelukt. Alleen jongens met bij
zondere eigenschappen konden als lid
toetreden. En tot nu toe zoo meenden
de jongens was er nog niemand in aan
merking gekomen. Wat de club overigens
deed Ja, dat wisten ze zelf eigenlijk niet
precies maar zeker was het, dat ze lederen
vrijen middag samen waren.
Ze gingen dan dikwijls naar de rivlei,
die even buiten de stad stroomde. Daar
was iets schoons te zien Op Zaterdag
en Woensdagmiddag werd daar namelijk
door de roeivereeniging „Unitas" geoefend.
En de jongens waren altijd van de partij
om toe te kijken. Meer ook niet. Want de
leden van Unitas waren jongens van de
groote kostschool en ze voelden zich
waarom wist niemand zéér verheven
boven „die jochies van de lagere school".
Door de leden van de club van vier was
wel eens een poging gewaagd om ook eens
in zoo'n fijne, slanke roeiboot te mogen
zitten, maar dat was op niets uitgeloopen.
Ze waren weggejaagd door den trainer
van „Unitas". Toch gingen de jongens nog
vrij geregeld ktyksn. En als ze die kost
schooljongens daar fijn zagen roeien dach
ten ze „Hè, als wij dat nu ook eens kon
den doen
Maar ze vreesden zéér, dat het wel altijd
een wensch zou blijven
Aan het begin van de maand kwam er
een nieuwe jongen in de klas. Het was een
stevige, groote vent, die er echter nogal
trotsch uitzag. In het begin bemoeide hij
zich ook weinig met de andere jongens.
Hij ging kalm zijn gangetje enhij
deed zijn werk in de klas zéér goed. Zoo
goed, dat de meester al twee keer had
gezegd tot de andere jongens
„Nemen jullie eens een voorbeeld aan
Henri Lameer".
Zoo'n voorvalletje droeg er nu niet be
paald toe bij om Henri „getapt" te maken
bjj de club van vier. Ze dachten er niet bij
na dat Lameer er eigenlijk niets aan kon
doen dat hij tot voorbeeld van de klas
werd gesteld
En zoo kreeg Henri Lameer spoedig in
de club den bijnaam ,3rave Henri". Een
kleine variatie op de bekende uitdrukking
dus
Het was op een mooien Zaterdagmiddag
dat de club van vier bij het bootenhuis
van Unitas samenkwam. Ze wilden weer
eens naar de roei wedstrijden op de rivier
gaan kijken en wachtten daarom bij het
huis tot de kostschooljongens zouden ko
men.
Meestal waren deze er om een uur of
drie, maar dit keer werd het half vier zon
der dat de jongens in hun witte truien
verschenen.
„Ze komen niet vanmiddag" .besliste
Jan.
„Laten we nog wachten tot vier uur"
stelde Henk voor. „Als ze er dan nog niet
zijn gaan we weg".
Jan, de hoofdman, schudde het hoofa.
„We gaan niet weg", sprak hij. „Nu zul
len we eindelijk eens gaan roeien. De lui
van de kostscnool roeien vanmiddag n'et
en de booten worden dus niet gebruikt. En
dat, terwijl wij zoo graag eens zouden wil
len roeien Neen lui, nu moeten we de
kans waarnemen
De vrienden knikten. Ze voelden er véél
voor.
Zoo werd er nog een poosje gewacht en
toen de jongens daarna nog niet waren
gekomen, sprak Jan
„We gaan er op los, jongens".
„Goed", sprak Gerard Derksen. „Maar
hoe kom jU in dat bootenhuis? Dat cal
toch wel op slot zijn
„Laten we beginnen met over het hek te
klimmen", sprak Jan. Dan kunnen we nog
altijd verder zien."
Zoo gezegd, zoo gedaan. De club van
vier klom op de, haar eigene vakkundige
wijze over het hek. Jan trad vervolgens op
de deur van het bootenhuis toe en ram
melde er aan.
„Op slot" sprak hij. Een oogenblik
scheen hU na te denken. Toen sprak hij
tot Keesje Doelemans
„Keesje, klim jij eens op mijn schou
ders en daarna op het dak van het huls.
Misschien is daarboven een luik".
Keesje klom al. Binnen enkele oogenblik-
ken was liij op het dak, keek even rond en
sprak toen
„Er is een luik".
Jan glimlachte voldaan. „Allemaal op
het dak jongens", commandeerde hij en
eenige minuten later zat de geheele club
van vier op het dak van het bootenhuls.
Het luik was snel geopend en zoo stonden
de jongens spoedig naast elkaar in het
donkere gebouwtje waarin de booten van
Unitas werden bewaard.
Het kostte héél veel moeite om een der
booten een flinke giek op te t.'llen en
door het luik op het dak te krijgen. Maar
het ging nu eenmaal niet anders. De jon
gens werkten als paarden en eenigen tijd
later lag de boot op het gras aan den
oever van de rivier. En toen ging de roei
partij beginnen. Dat ze eigenlijk t,een al
len verstand hadden van roeien wilden de
jongens niet bekennen. Ze waren zoo vol
geestdrift dat ze er maar dadelijk inspron
gen. En in het begin ging het ook werke
lijk goed. De jongens bleven stil zitten in
de giek en het slanke bootje bleef dan ook
wel in evenwicht. Uit voorzichtigheid ble
ven ze zooveel mogelijk aan den kant van
de rivier.
Alles ging dus goed totop den weg
langs het water plotseling Henri Lameer
aangewandeld kwam.
„Jongens", schreeuwde Jan, „daar heb je
brave Henri ook".
De andere „roeiers" keken op en begon
nen ook te schreeuwen. Henri kwam na
derbij.
„Zoo jongens", zei hij lachend. „Hebben
jullie een bootje gejat
Jan ging recht staan op de boot.
„Gejat is het woord niet meneer Henri.
We hebben de boot geleend van Unitas".
„Dat zal wel", zei Henri grijnzend. „Ik
ken die lui van Unitas. Die zullen d'r boo
ten uitleenen aan jullie. Ik geloof er geen
spat van". Juist toen Jan hierop een ver
nietigend antwoord wilde geven, gebeurde
er iets zonderlings. Keesje Doelemans was
ook opgestaan en de giek was' door deze
plotselinge gewichtsverplaatsing hevig aan
het schommelen gegaan.
„Pasopschreeuwde Henri, maar het
was al te laat. De giek sloeg om en de club
van vier lag in het water.
Jan was er dadelijk uit, Henk, de beste
zwemmer van de school trok Keesje Doele
mans mede, maar Gerard, de redenaar kon
niet goed zwemmen. Hij spartelde en
schreeuwde en zakte twee maal naar on
deren om dan weer, rood als een kroot
naar boven te komen.
„Help, help",' schreeuwde hij.
De jongens stonden versuft aan den
kant toen plotselingHenri Lameers
met een flinken sprong in het water dook.
Hij deed eenige krachtige slagen, greep
Gerard bij den arm en zwom naar den
oever. Daar trokken de andere jongens de
twee drenkelingen op het droge. „En nu
naar mijn huisin looppas l" sprak
Henri.
De vader van Henri was bakker. Zoodat
de kleeren van de jongens bij de groote
oven spoedig waren gedroogd. Na een uur
tje gingen de jongens nu met z'n vijven
terug naar de rivier om de boot te zoe
ken. Deze was wonder boven wonder, niet
eens zoo héél ver .fgedreven. Met hulp van
zandschipper die met zijn boot voorbijkwam
hadden de jongens het „verloren schaap"
spoedig te pakken. Ze brachten de boot
terug naar het bootenhuis.
Toen het luik weer dicht was stond Ge
rard, de redenaar, stil. „Heeren, sprak hij
deftig, het is op het oogenblik een plechtig
moment in de geschiedenis van de club. Er
zijn namelijk twee belangrijke gebeurtenis
sen op til. Allereerst zal de naam van de
club worden veranderd. En ten tweede zal
een nieuw lid toetreden: de heer Henri
Lameer".
Henri lachte en gaf „den spreker" de
hand. De andere jongens Juichten.
„En wat is nou die nieuwe naam vroeg
Jan eindelijk.
„We noemen de club„De Hand" stelde
Gerard voor.
„Waarom vroeg Jan verbaasd.
„Wel, sprak zijn vriend, ten eerste heeft
een hand vijf vingers. En de club heeft
vijf leden. En dan: de leden van „De
Hand" zijn evenals die vingers onafschei
delijk van elkaar t"
Om even te lachen.
Meer A. ls een opschepper. Dat weet
ledireen. Op zekeren dag komt hij zijn
kennis B. tegen. Hij begint met hem te
redeneeren en zegt op een gegeven mo
ment
„M'n beste kerel, lk zal je vertellen dat
ik laatst mijn avonturen die ik op mijn
wereldreis beleefde aan een Poolonderzoe-
k.r liet hooren. D<- man zat, ondanks het
feit dat hij ook al heel wat had meege
maakt met open mond te luisteren.
B. wacht even en zegt dan
„Hij hield zeker zijn hand ervoor?"
De meester op school vertelt dat men
den leeftijd van een paard kan vaststellen
naar de tanden.
Jantje: „Meneer, dat kan mijn vader van
een kip."
Meester „Kom, kom, Jantje, een kip
heeft toch geen tanden zooals een paard
Een Kindervers* w
f PI
WALLIE, DE KLEINE B >l,él
DIT
Klein was hij, maar zoo paa
dat hij alles wou verscheur
Hans de haan moest gauw
of er zou een ramp gebeur*
Alle hennen, in hun wanbeq
weken toen naar acht'ren, tij
en ze kwamen, dat is zektr
niet bij Wallie meer terug.
Ook de and're dieren moesfc
vluchten voor den kleinen hj
die het feit, dat zij daar liq
schijnbaar niet geoorloofd nj
Op een dag kwam echter
in Kees de Kater opgedaagd
juist toen Wallie, als gevr-o jRIE
alle dieren had verjaagd.
Toen hij dan dien grooten i
met zijn krommen rug daar
schrok hij zéér en op zijn ïi
stierf de drieste hondenlach.
En er vielen harde klappen
Wallie dolf het onderspit
hij kreeg scheurtjes in zijn a
't Doet hem pijn als hy 'r
In den hof heerscht nu de n
Wallie is niet ondeugend na
Want zijn staartje (met dan
doet hem altijd nog maar*
W ALTER (Nat
TW
Jant„Neen meneer, maü
het met zijn eigen tanden
ectii
Het
De verstrooide professor £9
pijp op tafel en roept: jfcn j"
binnen....".
Voetganger „Is het no? wj
naaste dorp
Boer: „Oh meheer, 't
het is hoor".
Een boer komt met pas
een langen weg. Daar lc
met een groot pak op aai
„Hé, m'n beste, zegt d«
wil je niet meerijden
De oude man aanvaard:
dit aanbod. Hij klimt op
het pak houdt hij op zijn ra.
„Waarom zet je dat pain
neer vraagt de boer
op de grijsaard zegt
„Neen, ik wil van uw goedig
brui'c maken. De paarden
zwaar genoeg".
De Tooversleuti
Een tooversleutel
Is dat niet even geheimzinn
jullie niet graag willen weten h: k hi
werkt Nu, hoor dan maar.
Je roept je huisgenooten bij
zegt: „Kijk eens, hier heb ik
hier op het behang teekendeifci
haak. Nu ben ik in staat om
die haak te hangen.
Dat lijkt onmogelijk.
En toch gaat het wel, als j*
een goede voorbereiding maai'
Kijk eens aan Je doet dit.
eerste wat je doet is naar wtdfE
gaan om te vragen of je Y
wel mag uitvoeren. Die moet Je
De
li 19
(ei 1
reii
d 0
ieri
ur
h(
wj
c
na,
(et d
vertrouwen nemen.
Heb Je toestemming, dan d
muur toe en snijdt hw:|
vierkant stukje uit het
die Je daar achter ziet, 1
een scherp mes eenigi
erg natuurlijk (zoodat je I
uitkomt!) maar juist
opening ontstaat, waarin jej
neetje kan verbergen. Je i
roode magneetjes heb Je d
ijzerwinkel zijn ze voor eeflj
koop.
Als het magneetje in <M
bracht,plak je het stukje
netjes overheen.
Nu roep Je dus „je publ
Je zegt: „Ik kan die sleutd^
die geteekende haak".
Druk je de sleutel nu t
op de plaats waar de 1
dan blijft hij ook hangec
En het gezelschap staat S
't Is maar een weet..-
5 het
|feli