Cursusvergadering van de Vereeniging van Oudleerlingen der Rijkslandbouwwinterschool te Schagen. Is het bij het nemen van crisismaatregelen wensche lijk daarbij tevens op geldverruiming aan te sturen? De opening. Op Maandag 11 Januari 1932 werd in het Noordhol- landsch Koffiehuis van Mevr. Weel. L. Zwaag te Schagen de eerste cursusvergadering in dit seizoen gehouden, met als onderwerp: „Is het bij het nemen van crisismaatregelen wenschelijk,, daarbij tevens op geldverruiming aan te sturen? De Voorzitter, de lieer K. Koster Jz., Midwoud, opent met een woord van welkom de drukbezochte vergadering, daarbij in het bijzonder noemende de heeren Ir. C. Nobel, Haarlem en Mr. F. A. Josephus Jitta, beiden prae-adviseurs, benevens de eereledcn der vereeniging. Het doet spr. genoegen dat er zooveel leden van Hollands Noorderkwartier aanweizg zijn en spr. heet dan in het bijzonder welkom den heer Kramer Glijnis, voorzitter dier vereeniging, benevens de heer D. de Boer, vice-voorzitter van het Ned. Landbouwcomité en den heer P. Stapel Cz., bestuurs lid van dat comité. Dat er voor het tc behandelen onderwerp zooveel belangstelling bestaat is niet te verwonderen, als men nagaat hoe de toestand sedert vorig jaar voor den landbouw is veranderd. De toe stand is van zeer slecht uiterst critiek geworden en het is onze plicht middelen te beramen om den landbouw uit dien noodtoestand vandaan te krij gen. Een ieder onzer doet daartoe zijn best, ook de landbouworganisaties, maar wat de regeering betreft, persoonlijk heeft spr. de overtuiging, dat de regee ring niet doet wat voor een belangrijke groep als de landbouw gewehscht is. Maar spr. komt zelden in Den Haag. misschien oordeelen personen die er meer komen, er anders over. In ieder geval heeft het bestuur gemeend te moeten pogen door do bespreking van het te behan delen onderwerp, een steentje bij te dragen tot de middelen om uit de impasse vandaan te geraken. Immers voor en aleer men iets propageert, dient het van verschillende kanten te worden bekeken en daarom juicht spr. het toe, dat de hecren Nobel en Jitta bereid werden bevonden het onderwerp te be lichten en te bespreken. Spr. hoopt dat de bespre kingen een positief resultaat mogen hebben en verklaart de vergadering voor geopend. Allereerst verkrijgt de heer Mr. F. A. Josephus Jitta het woord ter bespreking van Het Prae-advles van den heer Ir. C. No bel (pro). Dit prae-advies luidt als volgt: Wanneer iemand het besluit neemt een onderne ming op touw tc zetten of zijne bestaande onder neming uit te breiden en daarvoor dus het benoodigde kapitaal te stichten of aan te koopen en personeel in dienst te nemen, bestaat bij hem het vermoeden, dat de productiekosten door de geldelijke opbrengst van den verkoop der producten zullen worden goedge maakt. De productiekosten eener onderneming be staan uit huur voor grond en gebouwen, rente voor het in de zaak gestoken geld, afschrijving wegens vermindering in bruikbaarheid van het kapitaal, aankoop van grond- en hulpstoffen, loonen en salaris sen van het personeel en het ondernemersloon van den ondernemer, die zelf als leider van de onder neming optreedt. Wanneer er gegronde reden bestaat om te vreezen, dat niet al deze kosten ten volle door de geldelijke opbrengst zullen worden gedekt en niet op een ondernemersloon zal kunnen worden gere kend, dat in goede verhouding staat tot de loonen en salarissen van arbeiders en ambtenaren, zal in den betreffenden tak van bedrijf geen uitbreiding van het kapitaal plaats vinden en zullen daarin ook geen meerdere arbeidskrachten werk kunnen vinden. Dit is voor de kapitalistische productiewijze een zaak van groote en verstrekkende beteekenis, want wanneer die vrees, zooals thans in bijna alle bedrij ven bestaat, zal dc kapitaalvorming bijna geheel worden stopgezet, de bevolkingsaanwas niet op de normale wijze aan werk kunnen worden geholpen, de arbeidskracht der bevolking niet tot de hoogste pro ductiviteit kunnen worden opgevoerd. Er bestaat in elk bedrijf een optimum voor de hoeveelheid kapitaal en de oppervlakte grond, die per arbeider productief kan worden gemaakt, omdat de productie toename vermindert als de hoeveelheid kapitaal of de oppervlakte grond per arbeider grooter wordt en die toename tenslotte zoo gering wordt, dat zij niet opweegt, tegen de waardevermindering van het meer dere kapitaal, of geheel achterwege blijft door de onmogelijkheid om aan dc bewerking van den grond en de verpleging van het gewas de noodige zorg te besteden. Daarmede is niet gezegd, dat niet door voor uitgang van de techniek en door aanpassing van het verbruik aan de massaproductie op den duur een grootere hoeveelheid kapitaal per arbeider productief zal kunnen worden gemaakt, maar alleen een feit geconstateerd, waaraan onder de bestaande omstan digheden niet is te ontkomen. De vrees, dat bij het vestigen eener nieuwe onder neming of het uitbreiden van een bestaande niet alle productiekosten ten volle door de geldelijke op brengst zullen worden vergoed, ontstaat door de ervaringen met de reeds bestaande ondernemingen, want hoewel in den regel ongunstige periodes door gunstige worden gevolgd, laat men zich toch gemak kelijk vrees aanjagen door de verliezen van het oogenblik, vooral zoolang de verliezen van jaar tot jaar grooter worden. Hoewel men in zulk een periode zal trachten de bestaande ondernemingen aan den gang te houden, om van het bestaande vaste kapitaal en den in cultuur genomen grond nog zooveel mo gelijk voordeel te trekken, zal er toch van nieuwe kapitaalvorming zoo goed als geen sprake zijn en zal de werkloosheid, die daardoor ontstaat, vaak nog worden vermeerderd, doordat men het bestaande kapitaal niet ten volle kan benutten. In zulk een tijd blijkt heel duidelijk do juistheid van de reeds in 1925 door mij uitgesproken stelling, dat de kapitaal vorming niet door spaarzaamheid wordt bevorderd, want er bestaat dan bij de ondernemers zoo goed als geen neiging tot kapitaalsuitbreiding, hoezeer men zich ook op spaarzaamheid zou gaan toeleggen en er is dus voor de bespaarde gelden geen andere uit weg dan ze te gebruiken voor aflossing van schulden, zoodat fiduciair geld (zooals bankbiljetten en boek- credieten) uit den omloop verdwijnt of ze in een safe te bewaren tot gunstiger tijden. Hoe grooter in zulk een tijd de besparingen zijn, des te meer koopkracht wordt aan het koopen van producten onttrokken, want als zij voor verbruiksuitgaven werden gebruikt, zou de onmogelijkheid om ze voor kapitaalvorming te gebruiken, op den prijs der producten minder ongun stig werken en dus ook minder nadeelig op de ver houding tusschen geldelijke opbrengst en productie kosten. De totale geldelijke opbrengst van alle ondernemin gen, de geldelijke opbrengst alzoo van alle producten, die zij ten verkoop aanbieden of voor eigen gebruik bestemmen, vormt tevens het totale inkomen der bevolking en als dat inkomen weer geheel wordt be steed aan het koopen van producten, hetzij voor ver bruik of voor kapitaalvorming, blijft de geldelijke opbrengst der productie steeds dezelfde. Dit is de 1) Een hoeveelheid of oppervlakte, die niet ver groot of verkleind kan worden, zonder dat de productie vermindert. normale wijze van besteding, want wanneer bespaarde gelden worden belegd, zal degene, die ze in leen ontvangt, ze gebruiken voor kapitaalvorming en zoowel bij de kapitaalvorming als bij het verbruik wordt het geld omgeruild tegen producten. Wordt evenwel een deel van het volksinkomen aan den koop van producten onttrokken, door het geld als zooda nig te bewaren of het door schuldaflossing naar de banken te doen terugkeeren, dan moeten de prijzen dalen en moet de verhouding tusschen de geldelijke opbrengst en de productiekosten ongunstiger worden. Daarom is het in een tijd als wij thans beleven een groote dwaasheid de menschen tot spaarzaamheid aan te sporen en het te doen voorkomen of de crisis door buitengewone spaarzaamheid kan worden be zworen. De eenige weg om een crisis als de tegen woordige te genezen, is er voor te zorgen, dat de geldelijke opbrengsten der ondernemingen zooveel omhoog gaan of de productiekosten zooveel omlaag, dat men het bestaande kapitaal weer ten volle met winst kan benutten door zooveel mogelijk perso neel in dienst te nemen cn er bij de stichting van nieuw kapitaal en de uitbreiding van bestaand kapitaal groote kans is op een geldelijke opbrengst, die hooger is dan de productiekosten. Als die kans groot genoeg is, zal het ook aan de noodige besparin gen niet ontbreken, want de ondernemers zullen dan een voldoende rente kunnen beloven om de menschen tot sparen aan te sporen. Men spreekt in een tijd, waarin de productiekosten van een bedrijf niet door de geldelijke opbrengst worden goedgemaakt, van overproductie in dat bedrijf en voor het geval zich dit in zoo vele takken van bedrijf voordoet, dat de totale geldelijke opbrengst van alle ondernemingen door de totale productie kosten wordt overtroffen, van algemeene overproduc tie. Overproductie wil dus niet zeggen, dat er van alles te veel wordt geproduceerd, maar alleen, dat de geldelijke opbrengst niet voldoende is om de pro ductiekosten te dekken. Overproductie moet dus niet worden genezen door van alles minder tc produceo- ren of de menschen korter te laten werken, maar door de geldelijke opbrengst te verhoogen of de pro ductiekosten te verlagen. Wanneer op die wijze gezorgd wordt, dat door de ondernemingen gemiddeld voldoende winst wordt gemaakt om den ondernemingslust in stand te hou den, zal er steeds genoeg kapitaal worden gevormd om alle arbeiders van werk te kunnen voorzien en de productie tot de grootst mogelijke hoogte op te voeren. Dit is altijd uitvoerbaar, indien de betrokken partijen daartoe voldoende medewerking verleenen en het is in aller belang hunne medewerking niet te onthouden, want op die wijze is het mogelijk de mechanisatie en rationalisatie van de bedrijven en de verbetering der distributie tot het uiterste door te voeren, zonder dat daardoor menschen werkloos wor den en zonder dat daardoor het reëele inkomen van een der betrokken partijen nadeel ondervindt. Het ligt trouwens voor de hand, dat wanneer alle overbodige arbeid vermeden wordt, alle beschikbare arbeids kracht ten volle benut wordt en zoodanig benut wordt, dat in alle bedrijven evenwicht is tusschen geldelijke opbrengst en productiekosten, voor alle be trokken partijen de maximale welvaart bereikt wordt, die te bereiken is. Zoolang de ondernemers geheel vrij worden gelaten om arbeiders to ontslaan en in dienst te nemen, is deze ideale toestand niet te bereiken, want om de ondernemers te bewegen alle arbeidskrachten in dienst te nemen en ze zoo doelmatig mogelijk over de verschillende bedrijven te verdeelen, moet de geldelijke opbrengst belangrijk boven de productie kosten uitsteken, zoodat er boven een behoorlijk ondernemersloon en een voldoende rente nog een groote winst wordt gemaakt. Hierdoor wordt aan de arbeiders een deel van hun rechtvaardig loon ont houden cn hieraan is slechts te ontkomen door de ondernemers tot het in dienst houden van vaste arbeiders te verplichten, zoolang de geldelijke op brengst van de onderneming voldoende is om de productiekosten te dekken. Om te leeren inzien, hoe de geldelijke opbrengst der productie kan worden verhoogd of de productie kosten kunnen worden verlaagd, moet men beden ken. dat de totale geldelijke opbrengst van alle pro ducten afhangt van het prijzenniveau, maar ook van de bekwaamheid der bedrijfsleiders en arbeiders en van den ijver waarmede allen hun werk verrichten Daardoor wordt immers de hoeveelheid, die per arbeider geproduceerd wordt, grooter en zal bij het zelfde prijzenniveau de totale opbrengst grooter zijn Daar evenwel op een gegeven tijdstip aan de be kwaamheid en den werklust der betrokkenen niet valt te veranderen, kan de geldelijke opbrengst slechts worden gewijzigd door wijziging van het prij zenniveau. De totale geldelijke opbrengst van alle producten vormt tevens het gezamenlijke inkomen van alle betrokkenen, want de ondernemers krijgen haar in handen en verdeelen haar over allen door loonbeta- ling aan de arbeiders, rentebetaling aan de geldbe leggers en huurbetaling aan de eigenaars van grond en gebouwen, terwijl de rest hun eigen inkomen uitmaakt. Wordt nu dat gezamenlijke inkomen weer in zijn geheel besteed aan het koopen van producten, hetzij voor verbruik of voor kapitaalvorming en wordt dit steeds volgehouden, dan blijft ook de geldelijke op brengst der productie steeds dezelfde, onverschillig of de productie in hoeveelheid groot of klein is, zoo dat bij een schaarsche productie het prijzenniveau hooger is en bij een overvloedige productie lager. Wordt evenwel een deel van het inkomen gebruikt voor schuldaflossing, zoodat fiduciair geld uit den omloop verdwijnt, of laat men het geld ongebruikt in een safe liggen, dan is de geldelijke opbrengst van de volgende productie lager, hoewel de produc tie in hoeveelheid dezelfde blijft. Omgekeerd zal de geldelijke opbrengst hooger worden, wanneer geld, dat een tijdlang bewaard is, weer in omloop wordt gebracht of wanneer door middel van geldleeningen of op andere wijze meer fiduciair geld in omloop komt. Daar de productie in hoeveelheid van jaar tot jaar niet veel verandert, als men in aanmerking neemt, dat overvloedige productie, voor zoo ver dit mogelijk is. in den regel wordt bewaard tot een tijd van schaarschte, is de totale geldelijke opbrengst een maatstaf voor het prijzenniveau en omgekeerd. Ter wijl nu de geldelijke opbrengst alleen afhankelijk is van het prijzenniveau. zijn de productiekosten voor zoover zij bestaan uit loonen, salarissen en onder nemersloon. afhankelijk van het loonenniveau en voor het deel. gevormd door rente, huur en afschrijving en aankoop van grond- en hulpstoffen, vrij wel evenredig aan het prijzenniveau. De som van deze twee gedeelten mag niet grooter zijn dan de totale geldelijke opbrengst; is zij dit wel, dan kan men haar verlagen door het loonenniveau te verla gen. Door het niveau der loonen te verlagen wordt de totale geldelijke opbrengst niet lager, zoodat het inkomen der ondernemers er grooter door wordt. Daar de totale geldelijke opbrengst niet verandert en dus ook de totale koopkracht dezelfde blijft, komt in het niveau van de prijzen geen verandering, al moge er door de inkomensverschuiving een veran dering komen in de verhouding, waarin de verschil lende producten gevraagd worden. Men kan dus, wanneer de productiekosten de gel delijke opbrengst overschrijden, den toestand verbe teren en zelfs volkomen genezen door het niveau der loonen te verlagen en de arbeiders mogen zich daar over niet beklagen, omdat, zoolang er tusschen beide geen evenwicht is, de toestand onhoudbaar is. van kapitaalvorming geen sprake kan zijn en de werk loosheid voortdurend moet toenemen. Dit wil niet zeggen, dat de loonen zoo laag moeten worden ge steld, dat elke willekeurige onderneming hare pro ductiekosten met de geldelijke opbrengst moet kun nen dekken, maar alleen, dat zij zoo laag moeten zijn, dat een nieuwe onderneming, die met moderne hulpmiddelen werkt, onder de leiding van bekwame personen, in staat moet zijn een sluitende rekening te maken. Dit is een eisch, waartegen de arbeiders zich redelijkerwijs niet kunnen verzetten en waar aan zij zich behooren te onderwerpen, al zou daar door ook hun reëele loon verminderen. Zij kunnen zich daarbij ook niet beroepen op on rechtvaardigheid of ondoelmatigheid van het kapi talistische productie systeem, want bij het socialis tische is het eveneens wenschelijk, dat de productie kosten ten volle door de geldelijke opbrengst worden gedekt. Worden in dat systeem de prijzen te laag of de loonen te hoog gesteld, dan moet hetgeen aan de geldelijke opbrengst tekort komt door belasting worden aangevuld en het is een algemeen bekend feit, dat men veel minder gevoelt van het betalen van een iets hoogeren prijs dan van een even groote betaling in den vorm van belasting. De productie kosten zijn bij het socialistische productiesysteem niet lager, zoodat het prijzenniveau daar ten opzichte van de loonen ook niet lager kan worden gesteld en de geproduceerde hoeveelheid zal er niet grooter zijn, als men de verbruikers niet dwingt, zich met de uniforme producten der massaproductie teyreden te stellen. Verbeteringen in de distributie zijn ook bij het kapitalistische stelsel mogelijk en het stelsel van gemeenschapsbemoeiing is ook daar nog voor uit breiding vatbaar. In het kapitalistische productiestelsel behoort ook de rente, die aan de geldbeleggers toekomt, tot de productiekosten, terwijl bij het socialistische geen rente behoeft te worden berekend, omdat al het ka pitaal eigendom is van de gemeenschap en niet uit vrijwillige besparingen is betaald. Bij het socialisti sche stelsel moet evenwel door de gemeenschap wor den gezorgd voor de voortdurende uitbreiding van het kapitaal, die noodig is ln verband met de toene ming der bevolking en. voor zoover het minder be- beschaafde volken betreft, hare toenemende be kwaamheid en arbeidslust. Alle andere kosten zijn voor beide stelsels gelijk, met uitzondering van de pachtwaarde van den grond, die bij het socialistische stelsel aan de gemeenschap vervalt. Daar evenwel de gemeenschap om tot de socialistische productie wijze over te gaan, den grond tegen behoorlijke waar- devergoeding zal behooren over te nemen, is de ver mindering der productiekosten, die door het verval len van de pacht ontstaat, van zeer ondergeschikte beteekenis. Men dient wel in het oog te houden, dat de huur, die voor het gebruik van den grond en de zich daarop bevindende werken wordt betaald voor een zeer groot gedeelte rente is voor kapitaal, dat in en op den grond is aangebracht. Als men in aanmerking neemt, dat het vaste ka pitaal. waarvan de waarde oorspronkelijk gelijk is aan de stichtingskosten, door verminderde bruik baarheid in waarde achteruitgaat en ten slotte voor zijn bezitter alle waarde verliest, komt men tot de conclusie dat de geldswaarde van al het reeds be staande kapitaal bij gelijkblijvend prijzenniveau steeds gelijk is aan de halve stichtingskosten en dat dus de rente, die van al dat kapitaal wordt getrok ken bij den gemiddelden rentevoet ongeveer i be draagt van de halve stichtingskosten of 2 van de volle stichtingskosten. Aangezien de bevolking elk jaar met ongeveer 1.5 toeneemt en de jaarlijksche toeneming van het kapitaal wel wat grooter zal moe ten zijn om steeds de grootst mogelijke productie per arbeider tc bereiken, zal men ook het. bedrag, dat voor die kapitaalvorming noodig is. zeker op niet minder dan 2 van de totale stichtingskosten van al het bestaande kapitaal moeten stellen, zoodat het bedrag, dat de gemeenschap bij de socialistische productiewijze ten behoeve van de kapitaalvoorzie ning in de productiekosten heeft op te nemen, min stens even hoog is als het rentebedrag, dat daarvoor in een kapitalistische samenleving moet worden ver goed. Wanneer dus de arbeiders trachten hun zooge naamd reëele loon te verhoogen door het loonen niveau boven het prijzenniveau tc doen stijgen of vast te houden, scheppen zij bij de kapitalistische productiewijze een volkomen onhoudbaren toestand, die in een débaclc moet eindigen en wanneer zij niet temin trachten hun zin door te drijven door over te gaan tot de socialistische productiewijze, dan valt hun het lid op den neus, omdat zij dan in den vorm van belasting moeten bijbetalen, wat zij door prijzen- verlaging of loonenverhooging zouden winnen. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat de productiekosten dan nog belangrijk hooger zouden uitvallen, want de zorg en de zuinigheid, die aan het behoud en het onderhoud van het kapitaal worden besteed, vermin deren de productiekosten en die zorg en zuinigheid zullen bij het kapitalistische stelsel allicht grooter zijn dan bij het socialistische. Aan de gelijkheid van geldelijke opbrengst en pro ductiekosten valt als minimum voorwaarde voor een bevredigenden toestand dus niet te ontkomen en daarom zullen de arbeiders er vrede mee dienen te nemen, dat het looneniveau wordt verlaagd of het prijzenniveau verhoogd, wanneer, zooals thans, de totale productiekosten niet door de totale geldelijke opbrengst worden vergoed. Het is namelijk voor het bereiken van het evenwicht niet noodzakelijk de loo nen te verlagen, men kan met evenveel succes het prijzenniveau verhoogen, zoodat liet maar de vraag is, welke weg de beste is en in hoeverre het mis schien geraden is. beide wegen te doen samcnloopen. Zooals wij hebben gezien, bestaan de productie kosten uit twee deelen, een deel. dat evenredig is met het loonenniveau en een deel, dat evenredig is aan het prijzenniveau, terwijl de totale geldelijke op- nrengst minstens gelijk moet zijn aan de som van deze beide deelen. Daaruit volgt, dat het deel van de productiekosten, dat evenredig is aan het prijzen niveau, kleiner is dan de geldelijke opbrengst. Daar om zal bij verhooging van het prijzenniveau de gel delijke opbrengst meer stijgen dan de productiekos ten, als het loonenniveau hetzelfde blijft en kan men door verhooging van het prijzenniveau de geldelijke opbrengst zooveel boven de productiekosten doen stijgen als noodzakelijk is om het bedrijfsleven en de kapitaalvorming weer volop aan den gang te brengen. Hierin ligt zonder twijfel ook de reden, waarom wij in dit moeras verzeild zijn geraakt, want zoo goed als door stijging van het prijzenniveau de toe stand kan worden in orde gebracht, kan hij door daling van het prijzenniveau totaal in de war gera ken, als het loonenniveau niet in dezelfde mate om laag gaat. Dit nu is in de jaren, die achter ons lig gen het geval geweest en zoo zijn wij van een toe stand, die een tiental jaren geleden behoorlijk in evenwicht was, vervallen in een toestand, waaraan alle evenwicht ontbreekt. Men heeft door middel van de herstelbetalingen, de aflossing van oorlogsschul den en het hamsteren van goud. de wereldkoopkracht zoo sterk doen inkrimpen, dat het prijzenniveau veel te laag is geworden om evenwicht te maken met het veel minder gedaalde loonenniveau. Door de onevenredige daling van het prijzenniveau werden de winsten kleiner en ging dus de waarde van aandeelen achteruit, terwijl ook de waarde van obligaties verminderde, naar, mate de betrokken ondernemingen in minder bloeienden toestand gin gen verkeeren. Door de steeds minder gunstig wor dende resultaten verminderde ook de ondernemings geest, kwam er stagnatie in de kapitaalvorming en ontstond meer en meer werkloosheid. De verminderde neiging tot kapitaalvorming deed den rentestand terugloopen, was aanleiding tot steeds verder gaan de inkrimping van den geldomloop door schuldaf. lossing en het is door de verliezen, die met geldbe- legging zijn geleden, thans zelfs zoo ver gekomen, dat de menschen hunne besparingen in den vorm van bankpapier bewaren, in plaats van er producten voor te koopen ten behoeve van de kapitaalvorming. Het spreekt van zelf, dat de koopkracht der bevolking op deze wijze voortdurend moest terugloopen en dat de producten tegen steeds lager prijzen van de han<F moesten worden gedaan. Bijna alle vormen van bezit zijn door de verminderde winsten en de geleden verliezen sterk in waarde gedaald en tot overmaat van ramp gaan de menschen nu ook nog op hun verbruik bezuinigen en het aldus bezuinigde geld' in hun brandkast of safe bewaren. De ophooping van goud in landen als Frankrijk, oe! Vereenigde Staten, Zwitserland cn hét onze draagt' hetzelfde karakter, want zij is het bewijs, dat de be volkingen dier landen met hare besparingen geen raad weten en dat zij de uit het buitenland toe-j vloeiende inkomsten niet weer in het buitenland kapitaal durven om te zetten. Welke afmetingen deze wijze van vermogenvorming en bezuiniging! reeds heeft aangenomen, valt ook af te leiden uit het feit, dat er bijna viermaal zooveel Nederlandsche bankbiljetten (f1200 millioen) in omloop zijn als voor den oorloe en dat niettemin de prijzen van verschil-; lende artikelen reeds beneden het vooroorlogsch» peil gedaald zijn. Dat hierdoor een catastrofale prijsdaling van de effecten en van den grond is in het leven geroepen, is licht te begrijpen en dat thans steeds luider ge- roepen wordt om loonenverlaging eveneens. Wan- neer men evenwel bedenkt, dat deze crisis niet ont staan is door verhooging van de loonen, maar door het buiten werking stellen van koopkracht, schijnt- het meer logisch niet de loonen te verlagen, maar de koopkracht te vergrooten door althans voor het geld, dat in de safes wordt bewaard ander geld in omloop te brengen en op die wijze het prijzenniveau te ver-! hoogen. Dit middel bezit bovendien het groote voor-f deel, dat het veel sneller werkt dan pogingen om tot een vrij groote en algemeene loonenverlaging te komen. Het schijnt mij zelfs ondenkbaar, dat men een zoo belangrijke loonsverlaging zoo snel zal kunnen doorvoeren als noodig is om het evenwicht zoo tijdig te herstellen, dat de crisis niet in een volledige catastrofe eindigt, terwijl bovendien ook de aanpas-? sing van alle prijzen aan het lage niveau der groot» handelsprijzen veel tijd zal kosten en onbillijkheden; zal veroorzaken. Daarbij komt dan nog, dat men door een algemeen®' loonenverlaging het prijzenniveau op het vooroorlog-! sche niveau vastlegt en daardoor de waarde van het ruilmiddel opvoert tot het dubbele van de eerste tien! na-oorlogsche jaren. Dit is zeer voordeelig voor alt degenen, die schuldvorderingen of obligaties in gul- dens bezitten, maar zeer nadeelig voor degendh, die deze schulden en de jaarlijksche rente daarvan heb ben te betalen en daar de laatstgenoemden over het algemeen veel minder draagkracht bezitten dan d® eerstgenoemden en zeer velen vaji hen zelfs door den verdubbeling hunner schuld straatarm worden, be staat er alle aanleiding om het middel der loonen-? verlaging als een zeer funest en verraderlijk middel! te beschouwen. Ook de last der gemeenschapsschul-; den wordt daardoor voor de belastingbetalers bijna; ondragelijk, zoodat men zich wel tweemaal mag be-i denken, eer men met ernst tot dit middel zijn toe-I vlucht gaat nemen. Hiertegenover staat de mogelijkheid, dat het be drag, dat wij in guldens van het buitenland te vorde ren hebben, grooter is dan het bedrag dat het buiten land van ons in guldens te vorderen heeft. Dat is dan bij de dalende prijzen voor ons een zeer voordeeligcn toestand, want daardoor wordt onze vordering op het buitenland grooter, zoodat men de vraag kan stellen of het wel verstandig is, dat voordeel prijs te geven door de prijzen hier kunstmatig tc verhoogen. Ook hier kan men evenwel de overweging laten gelden,; dat die hoogere waarde, die aan de daling van liet? prijzenniveau te dank.au ia—oriR t»'o( toekomt, terwijl bovendien door deze waardcverho<% ging van dén gulden de verplichting voor den schub denaar meer drukkend wordt en daardoor het gevaai wordt vergroot, dat hij niet ten volle aan zijne ver plichtingen zal voldoen. Alles bij elkander genomen schijnt het mij toe, dal het nadeel van een stabiliseering van het lage prijzen niveau door een algemeene en groote loonenverlagini voor onze met schuld bezwaarde landbouwende bevol king zoo groot is, dat daartegenover het mogelijk® voordeel voor onze buitenlandsche vorderingen niet van overwegende beteekenis kan zijn. Bovendien acht ik het niet mogelijk de loonenverlaging met voldoen de snelheid uit te voeren om de productiekosten zoo veel beneden de geldelijke opbrengst te doen dalen, dat er weer ondernemingsgeest ontstaat en het ham steren van bankpapier tot stilstand wordt gebracht Zoolang dit niet gelukt, gaat de prijzendaling door en moeten de loonen nog sterker worden verlaagd om het evenwicht te herstellen. Daarom ben ik van meening, dat men zich vooral! niet blind moet staren op den wensch naar algemeene: loonenverlaging, al moge er ook voldoende aanleiding zijn, de hoogste stedelijke loonen belangrijk te ver lagen en in het algemeen de stedelijke loonen meer* te doen naderen tot het niveau \an de landbouwloo-i nen. Er dient in de allereerste plaats een dam te wor-J den opgeworpen tegen de prijzendaling, die een ge-, volg is van het hamsteren van bankbiljetten en in de tweede plaats zal men diegenen, die het gevoeligst onder den crisistoestand lijden, zoo flink met geld moeten steunen, dat inderdaad van steun kan worden' gesproken. Als men dit doet. worden de noodlottigste gevolgen van de crisis voor het heden weggenomen! en kan men rustig overwegen, wat verder te doem valt.. Een doelmatig middel hiertoe schijnt mij het van Rijkswege in omloop brengen van muntbiljetten in zoodanige hoeveelheid, dat zij dc gehamsterde bank biljetten kunnen vervangen cn bovendien nog kunnen; bijdragen tot een geleidelijke verhooging der prijzen. De regeering kan zich door middel van een wet doen machtigen, gedurende den loop van een jaar voor: een bedrag van 500 millioen gulden aan muntbiljetten uit te geven en dit geld to gebruiken om geldelijken steun tc verleenen aan de landbouwende bevolking, om alle werklooze arbeiders weer tegen een behoorlijk loon aan passend werk te helpen en om de onderneJ mers in staat te stellen het benoodigde kapitaal daar-» voor te stichten. Bovendien kunnen de gemeenten daarmede aan het noodige kasgeld worden geholpen: en kan de uitvoering van openbare werken zooveel worden bespoedigd als mogelijk zal blijken, zonder1 een al te groote vraag naar sommige grondstoffen te doen ontstaan. Er zijn in ons land ongeveer 200.000 hoeren en tuinders, die nu reeds geruimen tijd zoo goed als zon der loon hebben gewerkt en bovendien nog belangrijke verliezen hebben geleden. Het zou, naar mij voorkomt,: geen te royale steun zijn, wanneer aan al deze gezins hoofden een bedrag van fS5.— per maand werd uit-j gekeerd, zoodat aan ieder van hen gedurende het eer ste jaar een bedrag van f 1000 zou toekomen. Door allen evenveel te geven, ontvangen de minst draag- krachtigen betrekkelijk het meeste en door het op deze wijze te geven, wordt alle omslag van controle en administratie voorkomen en heeft men zekerheid, dat het geld inderdaad in handen komt van degenen, voor wie het bestemd is. Gevaar, dat ook dit geld gehamsterd zal worden, bestaat bij deze menschen zoo goed als niet, daar verreweg de meesten het voor aankoop van bedrijfshenoodigdheden en levensbe hoeften broodnoodig zullen hebben. Indien men het bedrag belachelijk hoog mocht vin den, moge men bedenken, dat de verlaging van de prijzen der landbouwproducten voor de overige be volking jaarlijks een grooter voordeel beteekent dan het bedrag van 200 millioen gulden, dat de landbou wende bevolking op deze wijze zou ontvangen en dat deze geldelijke steun dus op den keper beschouwd;

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 2