In het Bergland der Druzen. Een oud verhaal Radioprogramma Dat na veertig jaar weer actueel geworden is. Verschil van meening. Statistisch Zakboek 1931. (Vervolg). Kaijk, deer komt krek m'n doohter, zeker om me te hale. Dag moid! Dag vader! 'k Heb d'eerdappels maar al over han gen. Wel, ■wel, wa ben je lang wegbleven. Ja, da's zaijn akuld; ken je meneer nog? Da zou 'k mienen: hoe maakt meneer 't? Dank je wel, Trijntje, uitmuntend! En hoe het jou gaat, hoef ik niet te vragen .Ik zou je niet hebben her kend. Je oogen, je haar, je kleur, alles is donker gewor den; alleen je tanden zün even blank gebleven. Kaijkt meneer deer nog derect nei? Je hadde tand meester worre motte. Traijntje is nog even bij de hand as vroeger, me- eneer, zegt de vader, die met welgevallen op zijn mooi gevormde, rijzige dochter neerziet Ja, maar ik heb mijn eigenaardigheid ook niet af gelegd: maakt ze het me te bont, dan zal ik haar weer eens eventjes bij 'r armen nemen, die er beter te gen kunnen dan vroeger. Dat most je er§ perbeeren! Dan zal 'k m'n tande •erst ers goed zien laijte. Kindlief, al wil je me er mee bijten, ga je gang. Nee, nee, toe meneer niet doen! Pas op hoor. deer komt Piet Toe vader, zeg jij nou ers dat ie m'n arm los laijt Wa zelle de mensen wel zegge! Menschen?! m'n lieve ziel, er loopt hier geen ster veling. Ik hou je zoo vast tot aan huis. Nou knappies dèn! Vader, je laijte ók alles maar toe. Ja, jij wille wel zoo en wa zei ik 'r me dèn mee bemoeië? Auw, auw! nou niet zoo knoeë, oor! Piet help 'rs! Ja, me jonge, deer zaijn we. Vader is lang wegble ven, maar 'k hèw hier 'n vraijhandelaar meenomen. Drommels, de's aardig! Meneer Wolmers, U hier? Hoe gaat het? Zoo... Petrus, hoe maak jij het jongen? Hier, pak dat meisje even aan en geef haar een fldnken zoen vlak bo venop haar gezicht met de complimenten van mij, dat lk later wel zal afrekenen. Piet as jun 't doe! Vergun me, meneer Wolmers, dat ik Trijntje zóó lang in bescherming neem, totdat ons middagmaal op tafel staat U eet toch mee? Heel graag, maar laat dat „meneer" er nu voor het vervolg maar af. Zie je, m'n broer mag sebiet Wolmers zegge en ik moet... O, maar dat mag jij ook, zeg maar... Nee, nou wil 'k niet, as 'k er zelf om vrage moet Neen, i k vraag je er om; noem jij me maar Herman... zeg nu eens lieve Herman! 'k Hèw nog noöit jokt is 't wel, vader? Kom, kom, kom! Tnake jullie nou gen gekked. We mosten 'rs wat ete. Toe moiske, veruit! Meneer Wolmers het nog wat met Piet te prate; maak jaij nou dat we metrest kenne middagge. En gebruik maar 'n extra kluit butter, die is toch meest niks waard. Zie je wel, ouwe heer, daar vang ik je met je eigen woorden. Zou je niet denken, dat dit voorrecht van veel boter te kunnen gebruiken, door velen wordt gewaar deerd, en op hoogen prijs moet worden gesteld? Hoe mien je dat? Wel, door invoerreohten zal alles weer duur worden. Ook boter en kaas. Je hebt dat straks zelf erkend en be wezen, o.a. door de mededeeling, dat, zoodra het bouw land meer productief wordt gemaakt, er veel weiland in bouwland zal worden omgezet „Er is dan niet meer die overproductie en de behoefte doet den prijs stijgen", zoo heb je gezegd. Dat hèw *k. Goed, en heb je er dan nooit eens aan gedacht, dat arme menschen ook van boter houden en dat die dan niet meer aan toe kunnen komen? Wel, wel, wat ben jij een echte vrijhandelaar. Wolmers! zoo viel Piet in die het gesprek glimlachend gevolgd had. Met beide handen op zijn rug stond hij wijdbeens den strijd aan te hooren. Hoofdschuddend zag hij Wolmers een poosje aan voor hij vervolgde: Je bent 'n volbloed anti-protectionist maar je brengt tenminste eenige verandering in het ouwe the ma „duur brood", het eenige argument, dat door den re gel door vrij hand el aars wordt aangevoerd. Wolmers, Wol mers! Heb je nooit gehoord, dat de dure tijd is: de gou den tijd? Wat heeft men er al aan, wanneer alles goedkoop is, zoo men niet heeft geld om zich het noodzakelijke aan te schaffen? Neem eens aan dat het brood overal duur der wordt Zou je dat dan nog in twijfel willen treken? Stellig! Maar versta me wel, ik zeg: „overal". In steden geloof ik dat het brood duurder, misschien iets duurder worden zal, maar op dorpen ben ik er vast van overtuigd, dat dit het geval niet, of al in zeer geringe mate zijn zal. Want naarmate het graan goedkooper is geworden, heb ik evenmin verlaging van broodprijs on dervonden. Maar hoe wil dat dan? wanneer het graan toch duurder wordt zoo... Luister, ik zal het je duidelijk maken. Deer ben 'k nieuwsgierig nei viel de ouwe heer in ik weet wel dat 't zoo is, want toen de tarw f 12 kostte, kreeg je net zöo goed vijf fransjes voor 'n dub beltje as nouw, maar weerdeur 't komt. deer hèw 'k oftig vergeefs over docht. Knepen werden ze niet, zoo as ze nou zeggen, das larie! As 't wat is, dèn ware ze vroeger beter as nouw, nou z' er van die buiteland- sohe rommel deur kneeüe. Zie je hier trok de spreker een allergrappigst scheef gezicht, terwijl hij met het mondstuk van zijn tabakspijp Wolmer's schouder even beklopte „zie je,, wanneer de bakkers nou van pretectie niks wete wille, nouw, deermee loof 'k d'a ze bewaijze dat ze alte met gaarder benne as d'r kedetjes", want... Neen, vader, ik zal 't u zeggen, luister: Onwillekeurig waren de heeren meer en meer de ge dekte tafel genaderd enthans stond Piet daarop geleund met duim en vinger van beide handen. Met het lichaam voorover gebogen en het hoofd even schuin, had hij vol komen de houding van een predikant, die van uit den preekstoel zijn overtuiging uitspreekt Dat, wat vader zeide, is zeer waar; toen de tarwe f 12 kostte, kreeg men evengoed vijf broodjes voor een dubbeltje als thans. Niet juist is zijne meening, dat nu de tarwe maar f 6.koet, de bakkers zooveel meer zul len verdienen. Nu ja, in tijd van weelde zal de bakker meer koek, taartjes, tulband, enz. verkoopen, maar... Neen intusschen is dat zoo maar dit bedoel ik niet. Tegen den tegenwoordigen tarweprijs koopen vele timmerlieden, wagenmakers, smeden, ververs, winkeliers en zelfs sommige gegoede arbeiders, hun tarwe zelf. Zij brengen het bij den molenaar en moeder de vrouw bakt daarvan zeer smakelijk brood. Deze menschen hebben ontegenzeggelijk goedkoop brood, hoewel van het opper vlakkig beschouwde voordeel veel afgaat. Naast tijd, zorg en vuur komt nog het zoo dikwijls voorkomende „mis lukken". Men verzuimde bij het beslag zout te doen, of wat erger is, men deed het er dubbel in. De gist deugde niet en het brood wilde niet rijzen. Het verbrandt of is niet gaar. Deeze ongelukken doen zich voor naar ver- Het vervolgverhaal, waarvan we in ons nummer van Zaterdag j.L het eerste gedeelte plaatsten, hebben we aangekondigd als een ver haal, dat reeds veertig jaar geleden was geschreven. Wij willen er hier nogmaals even de aandacht op vestigen, dat het toen bedoeld was als een praatje over „protectie", wat in dien t\jd om streeks 1895 menigmaal een voorwerp van ge sprek uitmaakte, vooral onder de boeren, die wel de meest belanghebbenden waren. Waar dit vraagstuk van protectie en vrijhandel, nu U3 zooveel jaren, weer opnieuw en sterk de aandacht op zich gevestigd ziet, zou dit ver haal voor dezen tijd geschreven kunnen zijn, natuurlijk met uitzondering van verschillende cijfers en gegevens, die thans niet meer kunnen gelden. Bij het lezen er van komt men tot het inzicht dat men ondanks de slechte tijdsom standigheden niet al te zeer moet wanhopen, want dat men voor jaren terug ongeveer het zelfde heeft doorgemaakt, al was het dan in mindere mate, en dat alles toch betrekkelijk weer gauw op zijn pootjes terecht is gekomen. Zoo ziet ook de schrijver, de heer A. R. SIoos, het thans nog in, die wij dan nu zijn verhaal, dat hü „verschil van meening" heeft genoemd, zullen laten doen. houding van de meerdere of mindere nauwkeurigheid van de vrouw des huizes, maar de meest accurate zal het meermalen overkomen, dat het brood onbruikbaar is. Had de bakker niet het onderste uit de kan willen heb ben, had hij bij de sterke daling der graanprijzen ook het brood goedkooper gegeven, dan hadden de neringdoen den, enz. er niet zoo gemakkelijk toe gekomen om zelf brood te bakken. Thans moet hij, door de beduidend ge ringere afname, het brood op den ouden prijs houden; een prijs, die hier in hoofdzaak wordt betaald door den armen drommel, die niet zooveel geld afzonderen kan om tarwe te koopen. Maar in steden is dat toch het geval niet, daar Is het brood wel degelijk goedkooper. In de steden ja, daar is het brood goedkooper, maar niet, lang niet naar verhouding dat de tarwe In waarde is teruggegaan. Ziedaar nu het hoofdargument der vrij handelaars. Ga nu zelf eens na. of dat zoo ernstig is. Met je permissie, we hebben ook nog den handel Zeker, maar daarover later. Laten we voet bij stuk houden. Krijgen we nu invoerrechten, bijv. zooals bij het wets ontwerp van den heer Dobbelman, n.1. f 1.20 op tarwe en f 0.60 op rogge, dan geloof ik niet, dat de broodprijzen daardoor direct zullen stijgen. Bovendien, een hoeveel ste deel is een brood van een mud tarwe. Begrijp, dat het niet uitsluitend meel is, waarvan je brood wordt ge bakken. Vraag je bakker eens, hoeveel broodjes hij van een mud tarwe bakt, en maak dan eens de berekening, hoeveel duurder een brood moet worden, na een prijsver- hooging van f 1.20 per mud tarwe. En dan bovendien... Nou, skoiën jullie nou 'rs uit over je preteksie, laite we nou eerst ete", zoo valt Trijntje in. „Temee hadde jullie zoo'n haast, nou hèw ik 't Best, eerst eten, en dan zal ik Wolmers straks eens vertellen, vader, hoeveel geld de arbeider meer uit kan geven, indien bouwland weer productief wordt gemaakt. Eet smakelijk! Wordt vervolgd. DONDERDAG- 14 JANUARI. HILVERSUM (1875 M) A.V.R.O.: Tijdsein en Gramofoonmuziek; 10.00 Tijdsein en Morgenwijding; 10.15 Gramofoonmuziek; 10.30 Voor lezen A. D. Hildebrand; 10.45 Gramofoonmuziek; 11.00 Knipcursus; 11.30 Gramofoonmuziek; 11.45 Voorlezen A- D. Hildebrand; 12.00 Tijdsein en Lunchmuziek. Inter mezzo Gramofoonmuziek; 2.00 Halfuur voor de vrouw; 3.00 Knipcursus; 3.45 Gramofoonmuziek; 4-00 Ziekenuur, 5.00 Kovacs Lajos en zijn Orkest; 6.40 Sportpraatje door H. Hollander; 7.00 Kamermuziek; 7.30 Engelsche les; 8.00 Tijdsein en Avondconcert; 9.30 Hoorspel „Staking", bewerkt door A. D. Hildebrand; 10.30 Nieuwsberichten van Vaz Dias; 10-45 Gramofoonmuziek; 11.00 Uitzending uit het Carlton-Hotel te Amsterdam: Dansmuziek. HUIZEN (298 M.) K.R.O.: 8.00 Morgenconcert; N.C.R.V-: 10.00 Tijdsein en Gramofoonmuziek; 10.15 Korte Ziekendienst; 10.45 Gra mofoonmuziek. K.R.O.: 11.00 Gramofoonmuziek; 11.30 Godsdienstig halfuurtje; 12.00 Tijdsein en Politieberich ten; 12.15 KR.O.-Orkest. NCRV.: 2.00 Tijdsein en Cur sus fraaie handwerken; 3.00 Tijdsein en vrouwenhalf uurtje; 3.45 Verzorging zender; 4.00 Ziekenuurtje; 5.00 Cursus handenarbeid 5.45 Orgelconcert; 6.45 Cursus knippen; 7.00 Tijdsein en Vragenhalfuur; 7.30 Politie berichten: 7.45 Berichten Ned. Chr. Persbureau; 8.00 Tijdsein en Concert; 10.05 Persberichten van Vaz Dias; I.015 Gramofoonmuziek. HAMBURG (373 M) 6.10 Concert; 10.20 Gramofoonmuziek; 11.50 Omroep orkest; 7.20 Baltische avond; 9.50 Oude dansen. LANGENBERG (472 M-) 6.25 Populair concert; 11.20 Gramofoonmuziek; 12.2-5 Con cert; 1.50 Gramofoonmuziek; 4.20 Vesperconcert; 7.20 Populair concert; 10.30 Populaire en dansmuziek. KALUNDBORG (1153 M-) 11.20 Strijkorkest; 2.50 Concert; 7.30 Omroeporkest; 9.50 Dansmuziek. ROME (441 MO 4.50 Solistenconcert; 6.05 Orkestconcert; 7.20 Gramo foonmuziek; 8.20 Concert; 8.30 Concert; 9.35 Dansmu ziek. MILAAN (331 M) 4.15 Dansmuziek; 6.20 Gramofoonmuziek. OSLO (1083 M.) 7.50 Piano-recital; 9.25 Kamermuziek. Deze uitgave van het Centraal Bureau voor de Sta tistiek geeft weer een zee van cijfers over tientallen onderwerpen. Die cijfers slaan grootendeels op het kalenderjaar 1930 en zijn dus niet heelemaal bij. In tusschen zijn ze belangwekkend genoeg en daaron- zullen wij een aantal van de gegevens in het kort weergeven. Uit het vorige zakboek hebben wij dat ook gedaan en het is naar ons bleek, erg in den smaak gevallen. Rooken, We hebben het, collega-rookers, nog weer erger gemaakt dan in 1929 Toen bedroeg de totale waarde van het tabaksverbruik in Nederland f 173.025.000, terwijl zij in 1930 steeg tot ruim f 183 millioen of 10 miliioen meer. Hiervan komen 11/3 millioen voor rekening van de sigaren, 5/8 millioen voor rekening van de tabak en 8 millioen voor rekening van de sigaretten. Is het bar of niet? In 1930 begon de crisis door te zetten. Zouden we extra-veel rook verwekt hebben om ze niet telkens te zien? Weet u, waar ik a.s. jaar met belangstelling naar zal kijken? Of er in het echte crisisjaar 1931 minder gerookt zal zal zijn dan in de jaren vooraf. Loop der bevolking. Het aantal geboorten daalt. In 1875 was het nog ruim 36 per 1000 zielen en nu schommelt het om de 23. In dienzelfden tijd daalde het sterftecijfer per duizend van 25,6 op 9 10. Zoo komt het, dat de bevolking ondanks het lage geboortecijfer sterk toe neemt. Het tro u w en wordt minder noch erger. Het aantal huwelijken per 1000 inwoners was in 1840— 1849 7,4 en bedroeg in 1930 iets meer. nl. 7,9. Dit na tuurverschijnsel vertoont dus wel een groote regel matigheid. Anders staat het met het scheiden. In 1875 kwam het op 10.000 echtparen drie keer voor en thans 22 maal. Als Vondel nu leefde, zou hij dan nog ge dicht hebben! Waar werd oprechter trouw Dan tusschen man en vrouw Ter wereld ooit gevonden? enz. Intusschen kan men over „scheiden" zeer verschil lend denken. Het samenwonen in één huis kan ech ter tot een kwelling worden en dan is het de vraag of scheiding niet heel wat minder erg is. Of de gescheidenen hertrouwen, blijkt uit het sta tistisch bakboek niet rechtstreeks. Wij konden alleen deze gegevens vinden: EEN EENZAAM GRAF. HET DORP DER RUINES. OP BEZOEK BIJ DEN „PAUS DER DRUZEN- (Van onzen reizenden correspondent) DAMASCUS, December 1931. OP ongeveer acht kilometer van Soeëida, de hoofd plaats van het Bergland der Druzen, ligt het dorp Kanawat en over dit dorp had men mij zooveel wonderlijks verteld, dat ik besloot het te bezoeken. Een Druzisch chauffeur was bereid ma er tegen een schappelijk bedrag heen te brengen. Deze Dru- zische chauffeur was een zeer ondernemlngslustig, modern man Daardoor was hij op het denkbeeld geko men zich een automobiel aan te schaffen en in" alt verlaten land als een soort taxi-chauffeur op te treden. Zijn automobiel was het bejaardste Fordje, dat ik ooit aanschouwde. Het zuchtte, het pruttelde, het nieste, het rammelde, maar ook, het liep. En dat was het voor naamste. In gezelschap van een Druzischen gendarme gingen we op weg. Dadelijk buiten Soeëida begon de door de Franschen aangelegde weg sterk te stijgen en ik had angst dat onze amechtige automobiel de helling niet zou kunnen nemen, maar tot mijn verbazing gelukte het toch. Troosteloos dor was weder het rotsachtige landschap. Aan de kim verhieven zich onbegroeide bergen en enkele magere struiken hier en daar deden de armoede van het land nog meer uitkomen. Na enkele kilometers was er evenwel links van den weg een groote, majestu euze boom en daaronder het graf van een vroom Musel- man, een „maraboet". Op het graf stond een steenen bank met een opschrift, dat den moeden zwerver tot rusten uitnoodigde. Hier komen vaak ronddwalende Mo- hamedaansche Bedoeïnen om te bidden. Ongeveer twee kilometers verder was er een andere, nog grooter verrassing. Machtige en toch slanke zuiien verhieven er zich. Hier stond eens, bijna tweeduizend jaar geleden, een Romeinsche tempel, in een tijd, dat dit gebied nog rijk en veel dichter bevolkt was. Thans heerscht om de overblijfselen van vergane pracht de eenzaamheid. Niemand komt hier meer met vrome ge dachten en onverschillig trekken Druzen en Bedoeïnen er met hun kameelen langs. Dan KanawatEnkele honderden Druzen wonen er, maar duizenden herinneringen leven er nog voort in de resten van tempels en paleizen, die ineen stortten zon der heel hun schoonheid te verliezen. Vreemd dorp... als men er binnen komt, wordt men al dadelijk getroffen door hooge muren met romaansche vensterbogen, maar achter deze muren is leegte. De gebouwen vielen grootendeels tot puin, geen dak is er meer, niets, niets. We hadden een aanbeveling voor den hoofdonder wijzer van Kanawat, die vlot Fransch spreekt. De gen darme geleidde ons. Hij voerde ons door een poort met dubbele deur en deze deurvleugels bleken als gebeiteld uit één stuk steen en waren versierd met heerlijke motieven in bas-relief. Door dit poortje kwamen we op het voorplein van de school, waar de hoofdonderwijzer ons vriendelijk begroette. Druzische knapen kregen in de school les en eenige lazen ons voor uit een Fransch leesboek en konden vrij aardig met ons Fransch bab belen. Het hoofd der school liet voor de rest van den middag het onderwijs over aan zijn twee onderwijzers en ging met ons mede om als gids te dienen en toelichtin gen te geven. Zeer weinige Europeanen hebben tot nu toe dit dorp, dat in den Romeinschen tijd een stad met 80.000 zielen was, bezocht en voor oudheidkundigen ligt hier een zoo goed als nog ontgonnen terrein. De hoofdonderwijzer voerde ons eerst naar een grootsch amphiteater, waar eens de Romeinen hun soms bloedige spelen hielden. Dicht in de nabijheid van het amphitheater vindt men nog bijna geheel ongeschonden een steenen watergang, die molens dreef, waarvan men enkele nog duidelijk herkent. Een hoog brok muur is vrijwel alles wat er rest van een grootsch paleis. Meer bleef er van een machtigen tempel, waarvan de vijf meter hooge poort nog indrukwekkend is. Door deze poort komt men op den binnenhof van den tempel en daar liggen verspreid brokstukken van het heerlijkste beeldhouwwerk, dat door den tijd of door vandalenhand werd vernield. Ont roerend is het zich in deze grootsche verlatenheid te bevinden tegenover al deze vervallen pracht, getuige van een duizenden jaren oude cultuur. Op den binnenhof was van tempelresten een klein huisje gebouwd, waarvan de deur open stond. Daar gaf een oude, grijze „akil" (wijze, ingewijde) onderricht aan enkele Druzische knapen. Leermeester en leerlingen bij de volkstelling van 31 December 1879 waren er 450 gescheiden mannen en 971 gescheiden vrouwen; bij die van 31 December 1920 waren deze aantallen resp. 6349 en 10704, terwijl ze van de jongste volks telling nog niet bekend zijn. Uit de genoemde cijfers schijnt afgeleid te kunnen worden, dat er veel meer mannen dan vrouwen tot een nieuw huwelijk overgaan. Of dit een bewijs isi van meer moed of louter een gedwongen fraaiigheid, durven wij niet beslissen. Het sterftecijfer van kinderen beneden het /aar is nog altijd veel hooger dan het algemeene sterftecijfer. In 1930 bedroeg het 50.9 per 1000 levend aangegevenen. Het is echter veel hooger ge. weest: :in 1875 bijv. 218.7 en in 1900 nog 155.2. De kindermoord van Bethlehem was daar niets bij, heeft men later wel eens gezegd. Nog altijd zijn er meer vrouwen dan man nen. Wij, mannen, halen echter flink op! Honderd jaar geleden was de verhouding als 1045 tot 1000 en j nu is het 1012 tegen 1000. Sinds menschenheugenis worden er meer jongens dan meisjes geboren en altijd schommelt het om deze getallen 106 tegen 100. Terwijl het percentage onwettiggebo- renen in de jaren 1840—1849 niet minder beliep dan 4.8. is het de laatste zes jaren 1.9 of 1.8. Laten wij hopen, dat dit komt. omdat wij beter, zedelijker zijn geworden. Men neemt zoo graa$ den mond vol over de verwildering van zeden, dat het deugd doet, om eens op een licht punt te kunnen wijzen. Abnormaal hooge sterite. Er worden enkele jaren genoemd, waarin de sterf te ver boven het normale kwam. Wij herinneren aan de volgende, die wij allen overleefd hebben: 1929, 1927 en 1922, griep. 1918 Spaansche griep en tuberculose. 1917 Tuberculose. 1911 en 1908 Groote zuigelingensterfte. De zomer van 1911 was zeer heet en droog, vooral de maand Augustus. 1900 Sterfte aan ziekten der ademhalingsorganen; ook mazelen-epidemie. Verder willen we niet teruggaan. Alleen nog dit; pokken worden als oorzaak van groote sterft* het laatst vermeld in 1871 en cholera in 1866. Hongersnood wordt éénmaal genoemd. 1846 en 1847. Schaarschte van levensmiddelen voor al tengevolge van de aardappelenziekte; groot* sterfte aan griep, mazelen, kinkhoest en rood vonk; groote zuigelingensterfte. Het is geen slecht teeken. dat voedselgebrek in de jaren daarna nooit meer als oorzaak van grootej sterfte wordt gesignaleerd. Wat, jammer genoeg, niet beteekent, dat er sinds- dien geen armoede werd en wordt geleden! waren blijkbaar verbaasd over onze komst, maar toon den zich volstrekt n iet vijandig. Beleefd groetten zjj ons. Dan voerde onze gids ons naar een hol in een roti; waarvoor in de herfstachtige zon een nog bladerrijkl boom stond. Déar, zoo vertelt de legende, leefde Job en zoowel Druzen als Christenen en Mohamedanen komen hier vaak van verre ter bedevaart. Zonderling en ontroerend was dit alles in den zachten weemoed van een zonnigen herfstachtlgen dag met vagt. nevelsluiers, welke alles verteederden. „Wilt u onzen „ajawid" niet zien?" vroeg de hoofd onderwijzer. „Hij woont hier te Kanawat en zal u zekeï met genoegen ontvangen. Hij is een goed en wijs m*o. het godsdienstig opperhoofd van alle Druzen. om te zeggen onze Paus". Natuurlijk ging lk op dit denkbeeld in. Aan den rand van het dorp staat op een heuvel het huis van den ajawid", dat een eenigszins Europeeschen indruk maakt met zijn flinke vensters en dat ook niet kubus vormig is. Toen wij er kwam, troffen we bij de deur eenige Druzen aan, die eveneens den „ajawid" wilden spreken. Wij werden binnengelaten in een groot, min of meer gemeubeld vertrek. Langs de wanden waren rustbanken, zooals men die in de Arabische huizen vindt en aan het einde der zaal stond een lange tafel, daarachter stoelen, waaronder een leuningstoel met gevlochten zitting. Hier in moest ik plaats nemen, zoo werd me beduid. Intus schen ging een Druus den „Jawld" van onzen komst verwittigen, terwijl een andere Druus koffie begon ta bereiden, boven een mangaal (houtskoolcomfoor). Het vertrek, waarin ik me bevond, de ontvangzaal, van het geestelijk opperhoofd der Druzen. was beter gemeu- beid dan eenig Druzisch huis, dat ik bezocht, maar altijd nog hoogst eenvoudig, om niet te zeggen primitief. Nadat we een oogenblik hadden gewacht, verscheen de „ajawid", een bejaard man met grijze baard en gehuld in een wijden mantel, een witten turban op het hoofl Hij werd gevolgd door twee andere voorname ,.akils"< Bij het binnenkomen van de drie geestelijke hoogwaardig. heidsbekleeders stond ik natuurlijk op. maar de ..ajawid" drong met nadruk aan. dat ik weder zou gaan zitten en ik kon moeilijk anders dan hieraan gevolg geven. Het gesprek, dat zich ontspon, had plaats, terwijl ik zat in de leuningstoel en de grijze „ajawid" stor.d. Het was me hoogst pijnlijk, maar ook volgens den hoofdonderwijzer, die hier weder bereidwillig als tolk dienst deed, behoorde het zoo. De hoofdonderwijzer vertelde den „ajawid" dat ik een uit Europa gekomen reiziger was, die zich voor de Dru* zen en hun leven interesseerde. Voor den „ajawid" sche nen Europa en Frankrijk identiek te zijn en de grijze „akil" begon zijn dank uit te spreken voor alles wat de Franschen voor de Druzen deden. „Zij brachten ons volk meer welvaart, vrede, gezondheid en kennis", zeide de „ajawid". Intusschen werden de koffie en eenige versnaperin* gen rondgediend waaronder een soort „studentenhaver",: waarbij de amandelen waren vervangen door kleine stukjes gepelde okkernoten. We wilden gaarne den „ajawid" fotografeeren en de Druzische hoofdonderwijzer trachtte op overtuigende j wijze hem ertoe te bewegen voor ons te poseeren. De „ajawid" weigerde echter aanvankelijk, al gaf hij wel verlof aan de beide andere „akils" een foto van zich te laten nemen. Toen deze twee Druzische geestelijken te zamen met den Druzischen hoofdonderwijzer zich buiten voor het fotografie-toestel hadden opgesteld, kreeg de „ajawid" blijkbaar spijt van zijn weigering en op het laatste oogenblik voegde hij zich bij de anderen, zoodat ook hij op de kiek kwam. Het was de eerste maal, dat een Druzische „ajawid" op een foto werd vereeuwigd. j Na ons bezoek aan den „ajawid", waarvan de tijding als een loopend vuurtje door geheel Kanawat was ge gaan, werden we aan alle zijden uitgenoodigd. Men wik de ons te eten, zelfs te logeeren houden, maar de avond begon te naderen. We moesten terug naar Soeëida en we stegen in onze oude, wrakke auto, die ons steunend en protesteerend tegen zoo'n zwaren arbeid, wegvoerde, echter niet ver. Reeds na enkele kilometers brak de achteras en we moesten te voet verder door h#>t trooste- looze landschap, waarover langzaam, als een doodssluier, een grauwe avond neerzonk. Na de lange wandeling door het hopeloos verlaten, dorre land scheen ons Soeëida met zijn weinige Mokten en zijn primitief hotel een uitkomst, een soort vase In de beklemmende eenzaamheid. Dien nacht nog hoorde ik in mijn hotel het wanhoops* Med, dat de wind zingt over dit land, van steenen en rotsen. Den volgenden dag keerden we met een uitste kende, van Damascus gekomen automobiel, terug naar de stad der witte koepels en minarets, waar eens de Omayaden als kalifen heersohten. J. K. BREDERODE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 2