Woensdag 13 December 1931. SCHAGER COURANT. Derde blad. No. 9002. Cursusvergadering van de Vereeniging van Oudleerlingen der Rijkslandbouwwinterschool te Schagen. Is het bij het nemen van crisismaatregelen wensche- lijk daarbij tevens op geldverruiming aan te sturen DE LAATSTE RIT. Het prae-advies van den heer Mr. F. A. Josephus Jitta (contra). Over de vraag: Is het bij het nemen van crisis maatregelen wenschelijk daarbij tevens op geldver ruiming aan te sturen'? is door den heer Mr. F. A. Josephus Jita, directeur van het Noordhollandsch Landbouwcrediet te Alkmaar, het volgende prae- advies uitgebracht (contra): Gaarne voldoe ik aan het. verzoek van Uw bestuur om een kort prae-advies te schrijven over de vraag: Is het bij het nemen van crisis-maatregelen wensche lijk daarbij tevens op geldverruiming aan te sturen, ter bespreking op Uw vergadering van 11 Januari a.s. Ik moet bekennen dat toen Uw bestuur mij zooeven genoemd vraagpunt voorlegde, ik niet zoo direct wist welke bedoeling het daarbij had. Trouwens op het vraagpunt kunnen verschillende antwoorden gegeven worden, aangezien het woord: ..geldverruiming"' eenigszins vaag en voor verschillende uitleggingen vatbaar is. Evenwel begreep ik uit de toelichting dat het de bedoeling van Uw Bestuur is de wenschelijk- heid van inflatie te bespreken. Daarop in de eerste plaats zal zich mijn antwoord richten. Aan het slot van mijn prae-advies zal ik met een enkel woord beantwoordingen van geheel andere strekking van de zelfde vraag aan de hand doen. Ik vat derhalve het woord „geldverruiming" op als uitbreiding van geldmiddelen in den ruimsten zin van het woord, of eigenlijk juister als bovenma tige uitbreiding van de hoeveelheid geldmiddelen. Op het oogenblik dat ik dit prae-advies schrijf is het gelukkig hier te lande niet aan de orde (de goud dekking van de bankbiljetten alleen is heden bijna 90 maar dat kan om zoo te zeggen spoedig ver anderen. B.v. als buitenlanders in groote mate het geld dat zij hier te lande hebben uitgezet, gaan op vragen of effecten hier te lande gaan verkoopen, waarvan zij het provenu overgemaakt wenschen te zien, of als ten gevolge van actie in het buitenland tegen onzen gulden de koers van den gulden zoo zou gaan dalen dat gouduitvoer het gevolg zou zijn. Wat kan dan de circulatie-bank, de Nederlandsche Bank dus, in zoo n geval doen? Als zij den gouden standaard wenscht te handha ven (en zij heeft onlangs nog officieel verklaard dat zij dien wenscht te handhaven) dan verhoogt zij haar rente-tarieven. Dit heeft crcdiet-inkrimping, dus geld- inkrimping ten gevolge. Dit punt noem ik slechts terloops, maar ofschoon het zeer belangrijk is, ga ik er niet verder op in, daar het door U gestelde vraag punt de kwestie ter sprake brengt of geldverrui ming wenschelijk is. Indien het niet in het voornemen van de Neder landsche Bank zou liggen den zoogenaaraden gouden standaard te handhaven, dan zou zij het afleveren van goud voor uitvoer stop kunnen zetten. Als hel. zoover mocht komen is de hoeveelheid goud die bij de circulatie-bank berust wel veel te gering om te kurmen dienen als dekking voor die hoeveelheid cir culatie-middel. die het verkeer eischt. Dan kan zich de vraag voordoen: „Moet dc circulatie-bank het cre- diet beperken, of moet zij door uitbreiding van het circulatie-middel aan de behoefte van het geld- en handelsverkeer voldoen, ook al bederft zij op die wijze het geld door inflatie." Naar mijn meening zou men dan het crediet moeten beperken, zoo dit zonder al te groote schade aan het geld- en handelsverkeer mogelijk is, want ik acht inflatie uit den hooze, daargelaten in hoeverre ook bij den gouden standaard inflatie mogelijk is. (Gedurende eenigen tijd kunnen zeker wel straffeloos te veel bankbiljetten worden uitgegeven, zonder dat dit direct tot een zoo grooten uitvoer leidt dat de goud- uitvoer moet worden stopgezet.) Het gevaar van in flatie is juist als de gouden standaard verlaten is, zooveel grooter, omdat daardoor het natuurlijk cor rectief gelegen in goud-uitvoer, weggevallen is. Het voorbeeld van Engeland, dat zooals U allen be kend zal zijn, 21 September den gouden standaard heeft afgeschaft, en ook het voorbeeld van Japan dat dezer dagen dien zelfden stap gedaan heeft, werken naar het. schijnt eenigszins aanstekelijk. Immers toen Engeland geen goud meer voor uitvoer beschikbaar stelde, hebben de 3 Scandinavische landen terstond den zelfden maatregel genomen, en nu ook Japan den gouden standaard buiten werking heeft gesteld, gaan FEUILLETON NAAR HET ENUELSCU. De verklaring van Mr. Carew was overtuigend voor de onschuld van kapitein Vastead. Hij had een gedeel te van den weg naar de stad met hem gereisd. Ze hadden samen gepraat en hüzelve was uit den trein gegaan bij Lessington, de laatste halte vóór Londen. Kapitein Vastead was verder gegaan. Het was onmogelijk, om dienzelfden avond nog naar Marston terug te keeren, daar de trein eerst om twee uur in den ochtend in Lon den was. De uitspraak van de jury luidde, dat er geen bewijzen waren, om den kapitein te vonnissen, maar ze onder hielden hem wel ernstig over zijn onwilligheid, om de reden van den twist op te geven. De politie kon ook geenerlel aanwijzing geven omtrent den moordenaar. I Helen wist niets van den droeven, kleinen rouwstoet, die langs de oprijlaan trok en verder naar het station, onder de brandend-heete Junizon. Maar één rijtuig volg de den lijkwagen. Daar zat Mr. Bartie in. Hij had Mr. Marston verzocht, niet mee te gaan. Hij achtte den gast heer namelijk verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn zoon. HOOFDSTUK IV. Dertien maanden waren er verloopen sinds deze droeve plechtigheid. Mr. Marston was overleden en had zijn weduwe en kinderen nagenoeg zonder iets achtergelaten. Moeder en dochters woonden in een klein huis in het stadje Galnsford. Mrs. Marston was als verslagen door het verlies van haar echtgenoot Helen werd steeds nog als zieke be schouwd sinds den dood van Herbert Bartie. Op Dolly's schouders rustte de last van het huishouden. De zoons verdienden nog te weinig, om te kunnen bijspringen. „Ik zal een betrekking zoeken als gezelschapsdame," had Dolly al gezegd. En ze vond dan ook een dergelijke betrekking met een grooter salaris, dan zij had durven hopen. Een zekere Mrs. Brotherton, die in Hattorth woonde, bood een ruime vergoeding aan voor iemand, die met haar achterlijken zoon zou kunnen omgaan. er weer meer stemmen hier te lande op of ook wij dit voorbeeld niet zullen moeten gaan volgen. De kwestie is deze: De afschaffing van den gou den standaard, waardoor de wiselkoers van het land waar de gouden standaard wordt afgeschaft, daalt, is een prikkel voor grooteren uitvoer, en dit is juist hetgeen wat vele andere landen, die nog blijven vast houden aan den gouden standaard, jaloersch maakt; immers kan Engeland na de afschaffing van den gouden standaard niet zelfs zoo met zijn steenkool concurreeren dat het. voor Duitschland goedkooper wordt steenkool uit Engeland in te voeren dan zijn eigen steenkool te gebruiken? En is voor de textiel industrie in Nederland, en ook in de andere landen waar de gouden standaard nog heerscht. het. geen groot nadeel dat Engeland thans zooveel goedkooper kan concurreeren'? (Nu ook Japan den gouden standaard heeft afgeschaft, kan het nog gemakkelij ker dan reeds het geval was en nog goedkooper ook textielgoederen naar Nederlandsch Indië uitvoeren.' Het behoeft dan ook geen verwondering te baron dat ook in Nederland, dat immers altijd een zeer belang rijken uitvoer had. stemmen opgaan om den gouden standaard te verlaten. De exporteurs van bodem- en zuivelproducten, die thans de grootste moeite heb ben zaken in het buitenland t,e doen, zouden er naar hun eigen meening zeer mede gebaat zijn indien ook wij den gouden standaard lieten varen en dus infla tie van den gulden zouden krijgen. Ik zwijg nog over den uitvoer van voortbrengselen van de Nederlandsche industrie, ofschoou ook voor den export van industrieproducten een bekoring ge legen kan zijn in de geringere waarde van den gulden. Ik voor mij meen dat wij met alle macht moeten trachten den gulden op peil te houden, gelijk trou wens ook de Nederlandsche regeering en de Neder landsche Bank dit willen. Ik schaar mij bij diegenen die van oordeel zijn dat waardevermindering van den gulden per saldo veel grooter nadeel voor onze volkshuishouding zal ople veren dan voordeel. Kijken wij b.v naar Engeland. Daargelaten welke omstandigheden daartoe gelei1 hebben dat Engeland (van oudsher het land van den gouden standaard) deze moest laten varen, het is een feit dat velen daar te lande dit met genoegen gezien hebben, in de hoop dat de uitvoer uit En geland, die in de laatste tijden zeer veel te wenschen had overgelaten, een krachtigen prikkel zou krijgen, nu dat de lagere koers van hei pond het buitenland aanleiding zou geven in Engeland bestellingen te doen. Nu het weer bijna 3 maanden geleden is dat En geland tot dien stap is overgegaan, kan worden vastgesteld dat de verwachtingen in Engeland teleur gesteld zijn. Weliswaar is de uitvoer toegenomen, maar niet in die mate waarop men gehoopt had. In verband daarmede is don ook het kolossaal cijfer werkloozen weliswaar gedaald, maar ook niet in die mate die men gehoopt had. terwijl het juist in de laatste weken weer een stijging te zien geeft. In Engeland waren de stemmen uit industrieelo kringen vóór inflatie inderdaad wel sterk. Dit komt o.a. omdat de Engelsche industrie veel terrein ver loren heeft door de achterlijkheid van haar machine rieën en de Engelschen. die zoo trotsch op hun land zijn, wilden dit niet bekennen. Zij schreven dien ach teruitgang toe aan de moeilijke concurrentie in het buitenland vanwege hun hooge valuta. Waarom is de afschaffing van den gouden stan daard een nadeel? Omdat, als men eenmaal den goud-invoer heeft stopgezet, het hek van den dam is, en er geen mid delen bestaan om aan een koers daling het hoofd te bieden. Dit hebben wij in Engeland ook kunnen zien; de eerste dagen na de afschaffing van den gouden standaard noteerde het pond pl.rn. f 10.toen is hot wat gezakt, en men had weer hoop het tc kunnen stabiliseeren op pl.m. f9.75, zijnde 100 Fransrhe francs, maar daarna is de koers heftig gaan dalen, zoodat het pond zelfs een dag beneden de f8.ge noteerd heeft. Op het oogenblik dat ik dit prae-advies schrijf, noteert het p.l.m. f8.50, en niets is fnuikender voor den internationalen handel dan koers-srhomme- lingen van de valuta. In de oorlogsjaren hebben wij dat ook kunnen constateeren, dat als de valuta in Ofschoon ze er vreeselijk tegenop zag, haar moeder en zuster te verlaten, bedacht Dolly zich toch geen oogenblik en aanvaardde de lange reis. Het was donker, eer ze Diston bereikte. Het station het dichtst bij Hattorth. Een dogcart stond te wachten. „Miss Marston?" vroeg de groom en tikte aan zijn pek De bagage werd ook in het rijtuigje gezet en zoo was het nog een heele rit naar „Sparrenzicht". Eindelijk reden zij het hek door en hielden op voor een groot wit huis. Dolly werd opengedaan door een al wat oudere vrouw met zwarte japon en wit mutsje. „Mrs. Brotherton verlangt u dadelijk te zien, Miss Marston," zei ze met een sterk noordelijk accent. Dolly volgde de vrouw door een grooten vlerkanten hall en kwam vervolgens In een vertrek, haast even spaarzaam gemeubileerd als de hall. In het midden stond een tafel en in een stoel met hoogen rug zat een dame te lezen. Ze droeg het grijze haar strak weggetrokken, wat het gelaat nog smaller en langer deed lijken. Door dringende oogen keken onder de dikke, zwarte wenk brauwen uit, die dan wel een levendige tegenstelling vormden met het grijze haar. De dicht opeengeklemde lippen en een trek van onverzettelijkheid om den mond deden Dolly zien, dat zij met geen makkelijke werkgeef ster zou te doen hebben. Zij was in het zwart en droeg een weduwenkapje. „Het avondeten staat voor u klaar. Martha, wijs Miss Marston eens den weg, U zult blij zijn, dat u naar uw kamer kunt gaan na zulk een lange reis. Vanavond zal ik u dus niet weerzien." De dienstbode, die bij de deur gewacht had, ging Dolly nu voor naar een vertrek, aan den anderen kant van den hall. Dit was ook alweer even spaarzaam gemeubi leerd. De lange tafel stond voor een gedeelte gedekt. On willekeurig vroeg Dolly: „Het is hier zeker heel stil?" „Ja, dat wel. Miss", antwoordde Martha. Er klonken voetstappen door den hall, voorzichtig ging de deur open en een jongen trad binnen. „Ik daclht dat u al naar bed was, Master Toby", zei Martha op terechtwijzenden toon. „Ik wilde Miss Marston zien." „Master Brotherton", stelde Martha hem voor. Hij ging tegenover Dolly zitten en glimlachte haar toe. Zy beantwoordde dien blik vriendelijk, waarop hij hardop lachte. Toen stond hij op en stak haar de hand toe. Zij drukte die en met verheugde uitdrukking op het gelaat keerde hij naar zijn plaats terug. Hij was zeer blond, lang en goed-gebouwd, ofschoon z(jn spieren zeer slap leken. Maar, helaas, de blik in zyn oogen verraadde toch een het buitenland ging schommelen, het bijna ondoenlijk werd om handel op het buitenland te drijven, althans voor zoover bij de berekening van de prijzen gebruik gemaakt werd van die schommelende valuta. Een koopman toch wil natuurlijk als hij een handels transactie onderneemt, kunnen berekenen, hoeveel winst zij hem laat en zulks is ondoenlijk als de koers van het buitenlandsch geld zoo schommelt. Trouwens elke koers-schommeling brengt om zoo te zeggen, uit zich zelf weer nieuwe koers-schommelingen voort en meestal zijn koers-schommelingen, koers-da- li n gen. Als de valuta een dalende tendenz vertoont, zijn er altijd veel kapitalisten die hun vlottende gelden over brengen naar het buitenland, terwijl er boven dien buitenlandsche kapitalisten zijn die hun gelden terugtrekken uit. het land waarvan de valuta gaat schommelen. Het is toch juist in dc meeste gevallen die buitenlanders er om te doen voor hun gelden een veilig onderkomen te zoeken, want zij meenen dat die koersschommelingen aan die veiligheid af breuk doen. Op deze wijze wordt dus ook het inter nationaal geldverkeer steeds meer in dc war ge stuurd. Ook het binnenlandsch handelsverkeer lijdt erg onder de koersschommelingen. Immers menschen die goederen ten verkoop in voorraad hebben, zullen als zij er niet van overtuigd zijn wanneer zij het geld ontvangen, geld van dezelfde koopkracht te krijgen, er niet zoo gauw toe over gaan hun voorraden goederen te verkoopen. Bovendien zullen menschen die gelden over hebben uit veiligheidsoverweging goederen, zelfs al hebben zij die niet direct noodïg, wenschen te koo- pen Het geld dat dan voor belegging beschikbaar is. vermindert daardoor zeer, en van het geld dat toch beschikbaar is voor belegging, zal uit veiligheids overweging wel een deel in een buitenlandsche stand vastiger valuta worden belegd. Dat zou dan de zoo genaamde vlucht uit den gulden zijn. Men weet niet meer waaraan men zich moet hou den. Nu komt er nog één omstandigheid Engeland ten goede, die ons wanneer wij den gouden standaard zouden moeten laten varen, zeer zeker niet ten goede zou komen, n.1. de Engelschen zijn nog steeds zoo trotsch op hun land en hun valuta, dat dat hen nogal eenigszins weerhoudt hun gelden naar het buiten land over te maken. Indien wij hier te lande den gou den standaard zouden moeten opgeven, zou onge twijfeld het buitenlandsche kapitaal, dat hier te lande in verhouding tot het binnenlandsche kapitaal zeer groot genoemd mag worden, naar liet buitenland vluchten. Dat zou den gulden nog verder ontwrichten. Dat inflatie allerongelukkigst is voor hen die van een vast inkomen, b.v. pensioen, rente van obligaties, enz., moeten leven, is algemeen bekend. Die categorie krijgt weliswaar nominaal dezelfde hoeveelheid in handen als vroeger, maar practisch kan men met dat geld, daar de prijzen zich direct aan den Iageren koersstand van den gulden zouden aanpassen, veel minder uitrichten. In die landen waar gedurende den oorlogstijd de inflatie hot grootst geweest is, zijn de slachtoffers onder zooeven genoemde categorie men schen, dan ook buitengewoon groot, en gezien de groote sommen die b.v. spaarbanken, verzekerings maatschappijen, pensioenfondsen enz. in vaste rente dragende stukken belegd hebben, zou een waardeda ling van den gulden voor het geheele Nederlandsche volk buitengewoon slecht zijn. Ook ten opzichte van onzen zoo belangrijken in voer zou het groote moeilijkheden geven indien onze gulden in waarde zakte. Men zou dan natuurlijk meer guldens moeten aanwenden om de vorderingen op het buitenland van ons tc delgen. Dit geldt trou wens niet alleen t.a.v. onze schulden, uit invoer voortvloeiend, maar evenzeer t.a.v. onze schulden we gens in het buitenland geleende golden en de rente daarop. Men denke b.v. aan leeningen in dollars en ponden ten laste van N'odorlandsch-Indic en van ver schillende Nederlandsche gemeenten. Het spreekt vanzelf dat deze moeilijkheden het grootst zijn zou den ten opzichte van die landen die den gouden standaard hebben kunnen handhaven. Ik weet wel dat in den land- en tuinbouw de laat ste tijden meer en meer stemmen opgaan die afschaf fing van den gouden standaard en inflatie bepleiten. Dit komt natuurlijk, omdat het voor den land- en tuiubouw tegenwoordig zoo moeilijk, ja bijna onmo gelijk is hun producten uit te voeren en dat terwijl hier de uitvoer van die producten steeds zulke kolos sale afmetingen heeft aangenomen. Maar wat is het geval in het buitenland? In de meeste landen is men druk doende de invoerrechten buitengewoon te verhoogen of zelfs den invoer van sommige producten geheel te verbieden en zou men daartegen met succes kunnen optreden als de gulden minder waard werd? Neen toch, want hoe stelt men zich dat voor? Op sommige producten wordt b.v. 50 invoerrecht geheven, op andere zelfs 100 en hoe zou men aan die hoogere invoerrechten die voor ver schillende producten zoo verschillend zijn, makkelij ker kunnen ontkomen indien de gulden van thans b.v. 75 cent of zelfs 50 cent waard werd? gebrek aan geestvermogens. Andermaal vloog hij op en stak haar de hand toe. „Ik vind u heel aardig", zei hij en lachte luide. Dolly lachte mee. Nog eens kwam hij haar de hand reiken. „Tweemaal is genoeg," zei Martha. „Ga nu kalm zit ten. Master Toby." Gedwee deed hu dit, maar toen Martha even weg was, om wat te halen, vloog hij ijlings weer op en stak Dolly de hand toe Met den vinger op de lippen, maakte hij, dat hij onmiddellijk weer zat, toen hij voetstappen hoor de in den hall. „Zal ik u uw kamer wijzen, Miss?" vroeg Martha, toen Dolly klaar was. Toby stond ook op en volgde haar in den hall. „Uw moeder is in de zitkamer, Master Toby," waar schuwde Martha. Nog eens schudde hij Dolly de hand en vroeg: „Hoe vindt u mij?" „Oók heel aardig!" Hij schudde van het lachen, waarop Martha weer streng zei: „Ga naar uw moeder, Master Toby." Gehoorzaam liep hij tot aan de kamer, ging echter niet binnen, maar stond Dolly nog steeds na te kijken, terwijl zij de trap opging. Ze wuifde hem toe, wat hem weer een geweldige lachbui bezorgde „Hoe oud is Mr. Brotherton?" vroeg zij Martha, „Bijna dertig." „Dertig!... Ik dacht, dat hij achttien of twintig was." „Dat denken allen. die hem niet kenden Naar den geest is hij niet veel meer dan een kind. zooals u wel gezien hebt. U hoeft anders in het geheel niet bang te zijn voor hem. Hij heeft enkel van die lachbuien en soms is hij wat verdrietig; maar dat ik ook al. Hij heeft een man, om hem op te passen, maar eigenlijk is die niet noodig. Dat was weer zoo'n verzinsel van Mr. Wrighton!" Groote bitterheid klonk er door in den toon van Mar tha's stem, toen zij dien naam uitsprak. „Wie is Mr. Wrighton?" „De landeigenaar van Hattorth. Heeft ual wat u verlangt, Miss?" „Ja, dank je." Martha draalde nog even, voor zij de kamer verliet. „Misschien is het beter, dat ik u waarschuw, anders zoudt u het toch van iemand hooren en zoudt u er mis schien van schrikken, dat Master Toby pas uit een krankzinnigengesticht terug is. Er was in het geheel geen reden voor, om hem daar ooit heen te sturen, maar dat was weer iets voor Mr. Wrighton. Hij wilde, dat Master Toby daar werd opgesloten, ofschoon de dokto ren zeiden, dat hij onschadelijk was en Mrs. Brotherton hem thuis wilde hebben. Daarom is hij dan ook terugge haald. Maar u zult niets geen moeite met hem hebben; Naar mijn meening zou men dan even ver als thans zijn, terwijl men bovendien dc kolossale nadee- len van de inflatie te dragen had. Ik kan me voorstellen "dat er menschen zijn die voor een „beetje" inflatie gevoelen, indien dit slechts mogelijk was. Ik zelf trouwens behoor niet tot die soort menschen. Maar ik heb juist boven uiteengezet dat als men eenmaal het hellend vlak van de inflatie betreden heeft, het practisch vaak onmogelijk is er gens om zoo te zeggen een dam te zetten. Het is practisch zeer zeker den eersten tijd niet mogelijk om te zeggen: Laten wij den gulden tot 3 4 van zijn waarde laten verminderen, maar niet verder. Wij hebben in dc oorlogsjaren toch ook gezien dat die landen die hun geldstelsel bedierven, er het slechts aan toe zijn geweest uit economisch oogpunt. Het is wel opmerkelijk dat juist die landen die daar van het ergst hebben geleden, Duitschland en Oosten rijk, het meest hun best doen hun valuta op peil te houden, hoeveel moeite hun dat ook kost. Toen vijf maanden geloden de Puitsche banken zich genood zaakt zagen met haar buitenlandsche crediteuren een regeling te treffen, waarbij afgesproken werd dat die buitenlandsche crediteuren voorloopig hun saldi niet zouden opeischen, had Duitschland aan de moeilijk heden het hoofd kunnen bieden door tc verklaren cïat het niet langer vasthield aan den gouden standaard, maar juist Duitschland dat in oorlogs- en na-oor logsjaren dc gevolgen van een steeds dalende valuta aan den lijve zoo sterk heeft ondervonden, heeft zich bijna boven-menschelijke inspanningen getroost (en tot nu toe mei succes) om de nieuwe valuta op het goud-peil te houden. Dit feit spreekt, dunkt mij. voor zich zelf. want de methode die Engeland eenigen tijd geleden heeft gevolgd is ongetwijfeld, althans in den aanvang voor de binnenlandsche toestanden veel makkelijker dan de methode die Duitschland heeft gevolgd. Wel- is waar zit er een moreel onaangename kant aan het feit dat. een staat of een circulatie-bank van dien staat zoo maar verklaart zich niet meer te houden aan datgene waarop iedereen tot nu toe heeft kun nen rekenen (n.1. den vrijen uitvoer van goud), maar ik kan mij voorstellen dat men moreele overwegin gen, vooral in tijden als deze, niet meer zoo zwaar weegt, hoezeer ik dit ook betreur. Maai' toegegeven moet worden dat het opheffen van den gouden standaard voor het binnenlandsch verkeer, althans in den aanvang aanlokkelijker is dan de strenge maatregelen die Duitschland in zijn vele nood-ver ordeningen heeft moeten treffen. Ook tegenover de koloniën zou ik voor mij, het zeker betreuren uit prestigeoverwegingen, als wij den gouden standaard zouden moeten laten vallen; maar laten wij hopen dat dit voorkomen kan wor den. Ik voor mij ben er geenszins zeker van, maar het is in elk goval een goed iets dat de Nederland sche Staat, evenals de Nederlandsche Bank trouwens, zijn uiterste best daarvoor zal doen. In het begin van mijn prae-advies zeide ik reeds dat het door Uw bestuur opgestelde vraagpunt voor verschillende uitleggingen vatbaar is. Immers is er ook een strooming tegenwoordig om in crisistijden in dier voege op geldverruiming aan te sturen dat er middelen worden beraamd om het aan banken, die met het oog op hun eigen liquiditeit er van af zien nieuwe credieten te verleenen, mogelijk te maken, zulks toch te doen. Eén van de voornaamste punten van bankbeleid toch is het handhaven van haar liquiditeit. Men moet steeds zooveel mogelijk, in staat zijn aan alle opvragingen van gelden door crediteuren te voldoen en het is buiten kijf dat men. daarop in crisistijden nog veel beter voorbereid dient te zijn. Immers juist in crisistijden kan het voorko men dat zich plotseling een run op een bank ont wikkelt, en dan wil de baük toch aan de opvragingen van gelden kunnen voldoen. Nu is het ook een feit in crisistijden, dat de ban ken juist met het oog op de liquiditeit terughou dender zijn dan in normale tijden. Menschen die cre diet behoeven, kunnen dan ook vaak moeilijk geld vinden. Er is nu ook een strooming die zegt. dat men het de banken makkelijker moet maken gelden te mobi- liseeren. Een voorbeeld daarvan ziet men in de Ver- eenigde Staten, die op initiatief van president Hoo- ver de National Credit Companv hebben opgericht. Dit sielt zich ten doel de banken op makkelijker voor waarden dan de circulatie-bank zulks vergt, aan contante middelen te helpen. Ongetwijfeld kan men daardoor sommige gevolgen van de crisis eenigszins verzachten, maar de kans dat dit gaat ten koste van het ruilmiddel is zeer groot. Meer hierover wil ik in dit prae-advies niet zeggen, aangezien ik onderstel dat het niet, de bedoeling van-Uw Bestuur is, ook dit ter sprake te brengen. Er is ook nog een derde weg om door geldverrui ming de gevolgen van de crisis te verzachten. Wel iswaar is dit niet doordat er althans in den aan vang meer ruilmiddel geschapen wordt, maar dan toch wel doorejat er meer ruilmiddel in omloop wordt gebracht. hij zal precies doen, wat u zegt. Goeden avond. Miss." Dolly pakte haar koffers uit. Ze hoorde Toby. ze kon hem niet Master Brotherton noemen lachen, ter wijl hij langs haar deur ging. Hij werd gevolgd door zijn moeder. Toen werd het zeer stil in huis, zoodat Dolly heimwee ging krijgen. Al vroeg op den ochtend kwam Martha haar roepen. „Om half acht wordt hier ontbeten, Miss. Mrs. Bro therton houdt zeer van alles op tijd." Dolly was dan ook het eerst beneden en toen volgde Toby. Hij gaf haar de hand met een gelukkigen glim lach. Vóór Mrs. Brotherton kwam, had hij haar al drie maal de hand gedrukt. De vrouw des huizes trad precies op slag van half acht binnen. „U is vroeg, Miss' Marston. Daar ben ik blij om." Haar begroeting tot Dolly was koud, maar teeder sloeg zij den arm om haar zoon en kuste hem op wangen en voorhoofd. Hij streek met het hoofd langs haar schou der als een jong dier. „Ik vind haar aardig, Moeder", zei hij, op Dolly wij zend. „Je mag nooit wijzen, Toby, dat weet je toch wel?" ,Na het ontbijt moet je miss Marston maar eens den tuin laten zien. Om elf uur wacht ik u, om mij voor te lezen. Om één uur gebruiken wij den lunoh en 's mid dags is u vrij. Om zes uur dineeren wij en dan wacht ik u, om mij de krant voor te lezen." Het ontbijt werd zwijgend gebruikt. Dolly trachtte wel wat te praten, maar haar bescheiden opmerkingen be treffende het weer en het uitricht bleven onbeantwoord. „Ik praat nooit aan de maaltijden," zei Mrs. Brother ton. Dus zorgde Dolly wel, dat zij rioh hieraan hield. In den tuin gekomen, klapte Toby in de handen en lachte luide. Hij stak den neus in een groote zonne bloem en deed, of hij een heerlijken geur opsnoof. Dolly lachte om hem en liep hem na, of ze krijgertje wilde spelen. Ze was immers nog jong en de frissche buitenlucht had iets opwekkends. Het tuinpad liep uit op een rustieke bank. Toby ging er ritten en Dolly nam plaats naast hem. Hij wees naar enkele hutjes in de verten „Leelijk, hè?" „Ja, dat wel. Wie heeft ze laten bouwen?" „Mr. Wrighton; hij is ook leelijk." „Woont hij hier dichtbij?" Toby wees over zijn schouder naar Mattorth. Hij schoof dichter naar haar toe als om bescherming te zoeken. „Ik ben bang". Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 9