U
i
Het uitgeven van muntbiljetten is dus uitdrukke
lijk in de wet voorzien en de gevolgen ervan zijn uit
drukkelijk in de wet geregeld. Mijn mede-inleider
heeft er reeds de aandacht op gevestigd, dat het ver
vallen van de winstuitkeering den Staat voorloopig
niet veel zal kosten. Het voorschot van hoogstens f 15
millioen, waar de Staat recht op heeft, kan gemak
kelijk door muntbiljetten worden vervangen.
Hoeveel bankpapier er gehamsterd is, weet niemand
en hangt geheel in de lucht, zegt hij, maar dat het
een zeer groot bedrag moet zijn, volgt alreeds uit
de groote geldschaarschte en ook uit de feiten, die
ieder uit eigen ervaring kent, om niet te spreken
van alle banken, die in hare .zorg voor liquidatie ze
ker druk aan dit hamsteren deelnemen.
Indien men van meening mocht zijn, dat de nood
zoo groot is en zoo algemene, dat een bedrag van
f500 millioen niet voldoende zal blijken om daarin
te voorzien, is er niets, dat ons belet om een grooter
bedrag beschikbaar te stellen. Maar in ieder geval
zal men het bedrag bij de wet moeten limiteeren en
met de uitkeeringen ophouden, zoodra het bedrag is
uitgeput. De vraag van mijn mede-inleider: Wanneer
dat bedrag niet voldoende zou zijn, waar blijft men
dan? heeft dus geen zin, want zoo goed als men het
niet kan doen. zooals mijn mede-inleider geraden
acht, kan men het bedrag ook limiteeren tot
1500 millioen. Zonder twijfel zal er dan meer nood
worden gelenigd dan wanneer men het niet doet.
Mijn mede-inleider betwijfelt of de werkgevers het
wel goed zullen vinden. Hij had ook de vraag kunnen
stellen of de arbeiders het wel goed zullen keuren,
dat hunne werkloosheidsuitkeering wordt ingetrok
ken en dat zij voortaan weer verplicht zullen zijn te
werken om aan den kost te komen. Er zijn reeds zoo
veel wetten gemaakt en in werking getreden, waar
door de vrijheid der werkgevers beperkt wordt of hen
geldelijke verplichtingen worden opgelegd, dat zij zich
hiertegen niet al'te heftig zullen verzetten, daar zij
het loon, dat zij extra zullen hebben uit te keeren
van den Staat vergoed krijgen. Men zal hen daarbij
in hun vrijheid zoo weinig mogelijk kunnen beperken,
door de verdeeling der arbeiders aan hun onderling
overleg over te laten.
Een andere therapie tegenover de mijne te stellen,
acht hij niet noodig en dat standpunt is volkomen te
billijken, maar ik ben toch van meening dat het stand
punt van maar geduldig afwachten, hoe en langs
welken weg de crisis zich zal oplossen, van wat al
te groot fatalisme of al te groot vertrouwen in de
voorzienigheid blijk geeft. (Applaus).
De schriftelijk aan den heer Ir. C. Nobel
gestelde vragen of de gemaakte opmer
kingen.
Hiermede ben ik, aldus zegt de heer Ir. Nobel, ge
naderd tot de opmerkingen, die van uit de vergade
ring zijn gemaakt en reeds van te voren schriftelijk
waren geformuleerd om een nauwgezette beantwoor
ding mogelijk te maken.
De heer Loggers, Barsingerhorn, vraagt, met welke
middelen ik de daling van de waarde van het ruil
middel denk in dc hand te houden.
Het middel daartoe ligt in dc eerste plaats in de
limiteering van het bedrag van f500 millioen. Hoe
veel door dat bedrag het totale volksinkomen zal wor
den verhoogd, is niet te bepalen, want het is niet uit
te maken, hoeveel maal het in den loop van een jaar
in andere handen zal overgaan cn daar opnieuw in
komen zal vormen. Dit kan eenige malen zijn, maar
het is ook mogelijk, dat het spoedig wordt vastgelegd
in de safes en brandkasten der spaarders. Het
eenige wat wij zeker weten, is, dat het inkomen der
begunstigden of althans hunne koopkracht er door zal
stijgen met foOO millioen. In 1928 bedroeg het totale
volksinkomen f5000 millioen, zoodat, als het intus-
schen gedaald is tot f3500 millioen, er nog heel wat
speelruimte is, eer het opnieuw tot f5000 millioen is
gestegen.
Een tweede middel ligt in het feit, dat maandelijks
niet meer dan f 40 millioen in omloop komt, zoodat
men de uitwerking van maand tot maand kan con
troleeren en bestudeeren en daarbij vooral den loop
der détail- en engrosprijzen in het oog kan houden.
Een derde middel ligt in de belastingheffing, want
wanneer op deze wijze het bedrijfsleven wordt opge
wekt en daardoor vele bedrijven meer winstgevend
worden, zal men door middel van de belastingschroef
kunnen zorgen, dat de overmatige winst niet in koop
kracht verandert, door weer muntbiljetten in te trek
ken en op grooter schaal gemeenschapsschulden te
delgen. Dit laatste middel komt vooral aan de orde,
als in volgende jaren mocht blijken, dat de bankbil
jetten weer in actie komen en deze niet in voldoende
mate naar de Nederlandsche Bank teruggaan.
De wisselkoersen zal men door middel van invoerbe
perking in bedwang kunnen houden, voor zoo ver niet
door goudafgifte hierin kan worden voorzien.
Daar de loonen niet verhoogd zullen mogen worden,
zal het nooit tot een ongelimiteerde prijsstijging kun
nen komen, omdat de buitengewone winsten door be
lastingheffing en schulddelging verdwijnen.
De tweede vraag is mij niet duidelijk, zoodat ik
hierop geen antwoord kan geven. De heer Loggers
stelt zich voor, dat er een punt bestaat, waarbij zoo
wel verhooging van loon als verkorting van den ar
beidsduur; zoowel verlaging van het loon als verlen
ging van den arbeidsdag de verhouding tusschen
productief resultaat en productiemoeite niet verslech
teren en vraagt of het zoeken naar dit optimumpunt
door bevordering van inflatie niet nog veel moeilijker
wordt gemaakt. Het schijnt mij toe, dat het voor het
zoeken van zoodanig punt onverschillig moet zijn,
hoe hoog het prijzenniveau is, daar er bij ieder prij-
zenniveau evenwicht moet zijn tusschen dit niveau
en het loonennivcau.
De heer Lakcman, St. Maarten, maakt de opmer
king, dat alleen door het geld als zoodanig te be
waren, een deel van het volksinkomen aan den koop
van producten wordt onttrokken. Het geld, dat door
schuldaflossing naar de banken terugkeert, zal door
die banken als regel weer op een andere wijze wor
den belegd. Hij vergeet daarbij, dat ook de banken
het geld stil kunnen laten liggen ten behoeve van
hare liquiditeit en dat het naar de Nederlandsche
Bank kan teruggaan, doordat er minder wissels ver
disconteerd worden en minder beleeningen worden
gesloten.
Dat spaarzaamheid de kapitaalvorming niet bevor
dert, acht hij internationaal wel juist, maar nationaal
niet. Als men b.v. solide buitenlandsche fondsen koopt
komt de rente of het dividend hiervan de Nederland
sche financiën ten goede. Hij verwart daarbij kapi
taalvorming met bezitsvermeerdering. Er wordt op de
door hem genoemde wijze geen kapitaal gevormd,
want dit geschiedt door de ondernemers, als zij nieu
we gebouwen stichten, werktuigen aanschaffen, hun
grond verbeteren en dergelijke maatregelen nemen
om een onderneming te beginnen of uit te breiden.
Hij meent, dat in een tijd van laagconjunctuur 3
een even goede rente is als prikkel tot sparen als
6 in een tijd van hoogconjunctuur. Ik heb mij
daarover niet uitgelaten, doch meen hem er op te
moeten wijzen, dat het geld op het oogenblik voor
kapitaalvorming niet tegen lager rente beschikbaar
wordt gesteld.
Werkelijke overproductie, b.v. van petroleumlam
pen, zegt hij, wordt bestreden door de productie te be
perken. Dit is volkomen juist, maar het betoog in
mijn praeadvies had alleen betrekking op het tegen
woordige geval van algemeene overproductie.
Hij meent, dat als men ook in den landbouw de
productie internationaal beperkt tot 8 uur per dag,
in plaats van 13, er minder overproductie zou zijn
en dc prijzen beter zouden zijn gebleven. Dit schijnt
ook mij wel waarschijnlijk.
Ik heb niet beweerd, dat de ondernemers in een tijd
van depressie den arbeider een deel van zijn recht
vaardig loon onthouden, maar alleen, dat een zekere
overmaat van winst noodig is om hen in tijden van
bloei te bewegen alle arbeiders aan werk te
helpen.
De opmerking van den heer Lakeman dat de crisis
ontstaan is door verhooging van het reëele loon der
arbeiders, is volkomen juist, maar dit strijdt niet met
mijne bewering, dat de crisis niet is ontstaan door
verhooging van dc loonen, want ik heb het overal ge
had over de geldlooncn, tenzij ik het woord reëel er
uitdrukkelijk bij vermeld heb.
Dat er een wanverhouding bestaat tusschen lan
delijke en stedelijke, loonen, ben ik met den heer La
keman volkomen eens en heb ik dan ook reeds ja
renlang in woord en geschrift te kennen gegeven.
Mijn vrees, dat het veel tijd zal vorderen, alle prij
zen te doen aanpassen aan de lage groothandelsprij-
zen slaat vooral op detailprijzen en de prijzen van
allerlei diensten van deskundigen.
Hij vraagt, wat ik wil met de opmerking, dat de
lasten der gemeenschapsschulden ondragelijk wor
den voor de belastingbetalers als dc prijzen zooveel
dalen. Of de verkwisting van verschillende gemeen
ten, provinciën en ook van het Rijk dan maar steeds
ongestraft moet doorgaan. Dit zijn twee zeer ver
schillende zaken, want de gemeenschapsschulden be
staan reeds en kunnen niet worden verminderd, maar
ook de door hem gewraakte verkwisting zal gemakke
lijker kunnen worden gedragen, wanneer de prijzen
hooger worden.
Met betrekking tot de buitenlandsche vorderingen
ben ik den heer Lakeman veel te eerlijk. Wij zou
den het verschil tusschen onze buitenlandsche vorde
ring en onze buitenlandsche schuld kunnen vermin
deren door eerst nog wat bij te leenen en daarvoor
nuttige buitenlandsche goederen te koopen. Ik wil
dit denkbeeld gaarne aan de vergadering ter over
weging overgeven.
De heer Lakeman vindt het niet goed om ieder
evenveel te geven, omdat degenen, die door eigen
schuld noodlijdend zijn, dan gelijk worden gesteld
met degenen, die er geen schuld aan hebben. Wan
neer het bedrag, dat ieder ontvangt, alleen voldoende
is om hetgeen door de crisis is veroorzaakt, ecnigs-
zins te vergoeden, zullen degenen die ook zelf schuld
hebben, nog wel sterker in de nesten zitten en dus
voor dat deel geen vergoeding krijgen.
De heer Lakeman meent, dat het verlammend zal
werken, iederen tewerk gestelden arbeider 124.per
week te geven. Hij vergeet daarbij, dat het nog veel
verlammender werkt, de menschen een groote uitkee-
ring te geven, zonder daarvoor arbeid terug te
eischen.
De heer D. de Boer, Stompetoren, zegt, dat ik de
wenschelijkheid onderstel, om werkgevers bindend
den plicht op te kunnen leggen, een aantal arbeiders
te werk tc kunnen houden, naar gebleken noodzaak
en stelt naar aanleiding hiervan een viertal vragen:
1. In welke verhouding komt dan het grootbedrijf
tegenover de kleine bedrijfjes van één man?
Ik veronderstel, dat hij het oog heeft op mijn
voorstel thans alle werklooze arbeiders aan het. werk
te zetten en meen dan te moeten antwoorden, dat
de kleine éénmansbedrijfjes hier buiten vallen.
2. Of ik dezen maatregel nationaal en zoo noodig
internationaal, bereikbaar en uitvoerbaar acht?
Het schijnt mij toe, dat deze maatregel nationaal
en dus ook internationaal uitvoerbaar is. Elk volk,
dat zich zelf respecteert, dient ook zich zelf te onder
houden, hoezeer het daarin ook door het buitenland
moge worden belemmerd. Door de regeling van het
prijzen- en het loonénniveau is het altijd mogelijk
allen van werk te voorzien, maar het spreekt van
zelf, dat men des te minder van het genot van buiten
landsche artikelen en reizen zal kunnen profiteeren,
naar mate het buitenland het ons moeilijker en on-
voordeeliger maakt, met onze producten of diensten
te betalen.
3. Of ik dc tegenwoordige houding van de vakver-
eeniging ten opzichte van het reëele loon, voor
zoo groote wijziging vatbaar acht?
Indien wij alleen door de vakvereenigingen werden
geregeerd, zouden zij waarschijnlijk het socialistische
productiestelsel trachten te verwezenlijken. Nu dit
niet het geval is, zullen zij zich aan de meerderheid
die nog altijd het kapitalistische 'beter acht, hebben
te onderwerpen. En zi' zullen dit met des te minder
tegenzin doen, naar mate de redelijkheid beter in
acht wordt genomen.
4. Als bij toenemenden bloei gevaar ontstaat van
aankoop in het buitenland, en daardoor afvloeiing
van goud, of ik dan nog meen, dat de goudvoor
raad relatief groot zou blijven, na de injectie met
f500 millioen? De hoeveelheid omloopend papier
zal dan toch het percentage gouddekking hebben
aangetast.
Hierop is zeer moeilijk antwoord te geven, omdat de
vraag hoeveel goud voor afvloeiing beschikbaar moet
blijven, niet is te beantwoorden. In de eerste tien
jaren na den oorlog werd hier een gouddekking van
20 als minimum voldoende geacht, terwijl in de
bankwet, de verplichting tot het geven van voorschot
ten aan het Rijk wordt opgeheven, als het beschik
baar surplus tot f 10 millioen is gedaald. Daaruit
volgt dus dat de regeering een daling tot aan het
uiterste minimum nog niet verontrustend oordeelt.
Als men dit in aanmerking mag nemen, zou dus
een gouddekking van f350 millioen bij een omloop
van f 1700 millioen nog niet verontrustend zijn, zoo
dat f550 millioen aan goud zouden kunnen worden
afgegeven.
Men kan dit evenwel regelen zooals men wil, door
het invoercontigent van de niet geheel onmisbare ar
tikelen naar behoefte te beperken.
Mocht er een oogenblik aanbreken, dat de gouden
standaard ook in andere goudlanden niet is te hand
haven, dan vervalt die moeilijkheid van zelf. In elk
geval wil het mij voorkomen, dat het van veel grooter
belang is, onze bevolking uit den nood te helpen, dan
zich in deze kwestie te verliepen. Het voorbeeld van
de 13 landen, die den gouden standaard hebben prijs
gegeven, schijnt mij in zooverre zeer leerzaam, dat het
in geen enkele van deze landen tot een,noemenswaar
dige ontwrichting van het bedrijfsleven heeft geleid.
De heer Sijp, Alkmaar, is ook van meening, dat
men maar niet „rustig" mag afwachten, hoe de toe
stand zich zal ontwikkelen, dat er dan groot gevaar
bestaat voor een volledige catastrofe, waarbij een mo
ratorium niet zal kunnen uitblijven.
Wel beschouwd is de toestand thans alreeds zoo
ernstig, dat de verplichting tot rentebetaling van be
drijfsschulden en het recht om deze schulden op te
zeggen, behoorde te worden opgeschort, tot de be-
drijfsuitkomsten zooveel zijn gestegen, dat er weer
rente betaald kan worden en de waarde der bezittin
gen weer zooveel is gestegen, dat er gelegenheid be
staat tot het sluiten van nieuwe lecningen.
Wahneer het waar is, dat het aantal werkloozen
thans reeds 300.000 bedraagt, zal men ook het daar
voor uit te trekken bedrag zooveel moeten vergrooten.
Tegen zijn voorstel om het bedrag van f24.— per
week als een maximum aan te nemen, zou ik geen
bezwaar hebben, indien men kon verwachten, dat de
werkgevers dan zouden trachten, voor een lager loon
met de arbeiders in overeenstemming te komen en de
arbeiders zich daartegen niet zouden verzetten. Het
moge waar zijn, dat een zoodanig loon hoog is in ver
gelijking met de landbouwloonen, maar de stedelijke
loonen zijn vaak nog heel wat hooger, zoodat men
reeds tevreden moet zijn, wanneer ook dc vakvereeni
gingen zich bij het voorgestelde loon zonder al tc
.veel dwang zullen neerleggen.
Tenslotte heb ik nog een brief van Prof. Mees,
Hoogleeraar in de Economie te Wagcingen, te beant
woorden, dien hij bij het bestuur heeft ingezonden.
Ik zal U dezen brief voorlezen. Hij luidt als volgt:
Ben waarschuwend woord van Prof. Dr.
W. C. Marees, hoogleeraar in de economie
te Wageningen.
Wageningen, 7 Januari 1932.
Aan het Bestuur der Vereeniging van Oud
leerlingen der Bijkslandbouwwinterschool te
Schagen, Spoorstraat 20, Alkmaar.
Mijne Heeren,
Tot mijn leedewezen kan ik niet gebruik maken van
Uwe uitnoodiging om aanwezig te zijn op Uwe cur
susvergadering van Maandag 11 dezer.
In verband met de rampen, waaraan ons toch reeds
zoo zwaar getroffen economische leven niet zou ont
komen, ingeval getracht zou worden door geldver
ruiming, als door Ir. Nobel bepleit, de economische
depressie te boven te komen, zie ik mij. verplicht ern
stig daartegen te waarschuwen.
Ter toelichting wil ik hier slechts aan toevoegen,
dat, indien het langs den aangegeven weg mocht ge
lukken het prijsniveau zoodanig te verhoogen, dat de
productiekosten op hun tegenwoordige hoogte worden
goedgemaakt, dit zou leiden tot mobiliseering van al
het geld, dat, ook volgens den heer Nobel, thans tij
delijk stilligt, maar dat dadelijk zijn loop hervat als
de productie weder loonend wordt. De heer Nobel
wijst er zelf op, dat, hoewel de prijzen van verschil
lende artikelen beneden het vooroorlogsche peil zijn
gedaald, er bijna vier maal zoo veel Nederlandsche
bankbiljetten in omloop zijn als voor den oorlog. Al
dit stilliggende geld plus de honderden millioenen,
welke de heer Nobel daaraan zou willen toevoegen,
zal wanneer de productie weder op gang komt, tot
aankoopen worden aangewend. De door inflatie ver
kregen prijsverhooging tot een peil, waarbij de be
drijven weder zonder verlies kunnen werken, zou
worden gevolgd door een matelooze prijsopdrijving
en dus vermindering van de waarde van het geld,
welke in haar voortgang niet zou zijn te stuiten, om
dat het op aanraden van den heer Nobel in omloop
gebrachte geld niet naar de Nederlandsche Bank zou
kunnen worden teruggevoerd. Immers de heer Nobel
wil het inflatiegeld niet alleen bij wijze van ruimere
credieten in omloop brengen, maar ook voor een be
langrijk deel in den vorm van steunuitkeeringen,
welke niet behoeven te worden terugbetaald. Maar
zelfs indien terugbetaling werd bedongen, zou inper
king van de te ruime geldcirculatie eerst door die
terugbetaling zelve mogelijk worden. Dat deze moei
lijk is door te voeren, behoeft geen betoog en even
min. dat inmiddels het kwaad reeds zou zijn ver
richt.
Verwezenlijking van het door den heer Nobel be
pleite leidt dus wiskundig zeker tot inflatie in zeer
bedenkelijken omvang. En dat deze ook voor den
landbouw funest is, heeft menig land na den oorlog
ondervonden. Men wachte zich dus voor dergelijke
experimenten!
Bij het bovenstaande werd geheel buiten beschou
wing gelaten de invloed, welke geldverruiming heeft
op de wisselkoersen en den handel met het buiten
land. Niettegenstaande de mogelijkheid van tijdelijke
voordeelen wordt die handel geheel ontwricht, ter
wijl het crediet zoodanig wordt geschokt, dat herstel
van het economische leven als hierboven veronder
steld, daardoor ernstig kan worden belemmerd, wel
licht zelfs belet.
Ik verzoek U dezen brief wel in de vergadering te
willen voorlezen en, indien er een verslag van het
verhandelde wordt opgemaakt, den inhoud ervan ook
daarin te willen opnemen.
Hoogachtend.
W. C. MEES.
Ook is nog ingekomen een brief van den heer G.
Nobel te Lutjewinkel, die erop wijst, dat de erva
ring van de laatste jaren voldoende heeft geleerd
dat inflatie voorkomen moet worden om alle ellende
die eruit voortvloeit, Nederland kan en zal leering
trekken uit de ellende die andere landen er door be
leefd hebben.
Schrijver ontraadt om velerlei redenen, om tot
proefnemingen over te gaan en waarschuwt dat alle
mooi schijnende middelen zulle» lijden tot het nood
lijdende gevolg der inflatie zelf.
De heer Ir. Nobel zegt, dat hij met de beantwoor
ding van het schrijven van Prof. Mees, tevens ant
woord geeft op het schrijven van den heer G. Nobel.
Prof. Mees geeft als toelichting voor zijne waar
schuwing, dat mijn voorstel rampen over ons land
zal brengen, de bewering, dat als het mocht gelukken
het prijsniveau zoodanig te verhoogen, dat de produc
tiekosten op hun tegenwoordige hoogte w-orden goed
gemaakt, die zou leiden tot mobilisatie van al het
geld, dat nu stilligt.
Maar mijne heeren, wij hebben nog niet zoo heel
lang geleden den toestand gehad, dat het prijsniveau
even hoog was als de toenmalige productiekosten en
hooger dan de tegenwoordige. Het bedrag aan uitge
geven bankbiljetten was toen een tijdlang even hoog
als thans, maar dat zij toen alle gemobiliseerd waren
is zeer onwaarschijnlijk en ik heb van dien tijd
geen herinnering als van een rampzaligen tijd. Hij
zegt, als het mocht gelukken en is er dus niet zeker
van, dat het prijsniveau door deze muntbiljettenuit-
gifte zoo hoog zal stijgen.
De matelooze prijsopdrijving zal eerst komen, als
de stilliggende bankbiljetten in actie komen, als de
productie weer loonend wordt. Maar hoe zal het dan
zijn, wanneer de productie weer loonend wordt door
algemeene loonenverlaging? Daarover schijnen zich
Prof. Mees en de andere voorstanders van dit mid
del niet erg bezorgd te maken. Dit schijnt mij niet ge
heel consekwent; want het zal toch wel niet de be
doeling zijn, de productie niet loonend te doen blij
ven, om deze ramp te voorkomen.
Bovendien zouden, wanneer mijn denkbeeld werd
uitgevoerd, de productiekosten niet op hun tegen
woordige hoogte gehandhaafd blijven, want als ik mij
niet vergis, zijn in vele bedrijven de loonen hooger
dan f24 per week en zou dus door dezen maatregel
het gemiddelde loon omlaag gaan.
Als men in aanmerking neemt, dat zelfs Prof.
Mees er niet zeker van is, dat het zal gelukken, de
beoogde prijzenverhooging met het bedrag van f500
millioen te bereiken en daarbij dan nog bedenkt,
dat het bedrag niet in eens wordt uit/gegeven, maar
in maandelijlcsche gedeelten van ongeveer f40 mil
lioen, behoeft men zich voor matelooze prijsopdrij
ving niet al te ongerust te maken. De regeering zal
immers wel zoo verstandig zijn, met de uitkeeringen
op te houden, als de prijzen zooveel zijn gestegen,
dat er voor overdrijving gevaar bestaat.
Als er inderdaad een zoo groote bloei in onze be
drijven ontstaat, als ik hoop en Prof. Mees zelfs
durft tc- voorspellen, mogen wij ons gelukkig rekenen
en zal onze regeering wel middelen weten te vinden,
om daarvan gebruik te maken voor de delging van
onze gemeenschapsschulden. Gelegenheid om de
muntbiljetten weer in te trekken, bestaat dan tevens
in zoo ruime mate, dat men zich daarover niet be
zorgd behoeft te maken.
Bovendien zijn de bankbiljetten, die zich onder de
menschen bevinden, uitgegeven in den vorm van geld-
leeningen, die grootendeels maar drie maanden loo-
pen of zelfs nog eerder opzegbaar zijn, zoodat op die
wijze voortdurend een stroqm van bankbiljetten naar
de Nederlandsche bank kan worden teruggevoerd.
Door hare rente hoog genoeg te stellen, kan zij be
letten. dat er een even groote hoeveelheid uitgaat en
kan zij dus den omloop van bankbiljetten zooveel in
krimpen als zij wil.
Wij leven niet in een oorlogstijd, waarin de rege*
ring bankbiljetten van de circulatiebank leent om aac
geldmiddelen te komen en geen middel bezit om z?
weer terug te krijgen, omdat het geld niet voor nut
tige productie en kapitaalvorming is gebruikt. Z%
dra immers bloei in de bedrijven komt. gaan zij ka.
pitaal vormen om zooveel mogelijk te kunnen pro.
duceeren en zooveel mogelijk arbeiders in dienst f*
kunnen nemen en is juist die Moei het middel om hei
geld voor belastingen terug te krijgen, voor zoo\>
dit noodig is om onmatigen bloei tegen te gaan.
Wat den invloed van de geldverruiming op de wij.'
selkoersen en den buitcnlandschen handel betreft
meen ik, dat de regeering daarbij regelend op kaD
treden door de contingenteering van den invoer en'
de Nederlandsche bank door de regeling van het wij.
seldisconto.
Hiermede meen ik voldaan te hebben aan mijt'
plicht tegenover de gemaakte opmerkingen. Ik vlij'
mij niet met de hoop, dat deze geheele vergaderine
met mijne ideeën zal instemmen. Toch hoop ik, da;
de aangevoerde argumenten een welwillende over
weging bij U zullen vindpn en dat ik op deze wijn
iets zal hebben kunnen bijdragen om meer licht i;
deze ingewikkelde zaak te ontsteken.
Het is hier niet een politieke vergadering, waarit
men zijne denkbeelden aan anderen pleegt op \t
dringen, maar een cursusvergadering, waarin met
door voorlichting en gedachtenwisseling zijn gezichï
kring tracht uit te breiden.
De tijd is ernstig en vereischt 'n kundige en krach
tige regeering. Laat ons hopen, dat ons kleine lan;
een zoo bekwame regeering moge bezitten, dat zij aa:
alle andere regeeringen het voorbeeld zal kunne;
geven, hoe een zoo ernstige crisis op de voor alle pa>
tijen meest bevredigende wijze kan worden opgeloj
en dat deze oplossing der crisis later een van de dit
gen zal blijken, waarin ons kleine volk zich grotx
heeft getoond. (Applaus.)
Het antwoord van den heer Mr. Jlth
De heer Mr. Jitta zegt, dat de heer Nobel en h;
het niet hartroerend eens zijn geworden en dat u
ook wel niet gebeuren. En het lijkt spr. ook juist we
interessant in een vergadering als deze. dat ee
ieder zijn standpunt in den breede ontwikkelt. Spc
handhaaft zijn rrcening t..a.v. de kapitaalvorming ai
wijst dan wat de hypotheken voor woningbouw i*
treft, op het feit dat er nog vele menschen zich me*
ten behelpen met een te bekrompen woning. Ook hy
potheken op landerijen zijn noodig, immers uit
brek ftan hypotheek moet thans tegen zooveel lap-
bedrag worden verkocht en daardoor ondergaat vi
de gemeenschap kapitaalvernietiging, kan er niet p
produceerd worden. Spr. handhaaft dus zijn rneenin
dat spaarzaamheid bevordert kapitaalvorming.
Dat niet altijd kapitaalvorming door spaarzaao
heid wordt bereikt is waar. maar dat valt ook wu
te nemen bij kapitaalvorming door bedrijven. Groos
teleurstellingen doen zich ook hierbij voor, voorbeé
den zijn ar de laatste jaren genoeg van, b.v. de u;:
breiding der vloot door de scheepvaartraaatscha?
pijen. Men sla voorts maar eens een blik op de beun
koersen, hoeveel ondernemers zijn er niet die gedaci
hebben dat kapitaal vruchtdragend kon worden att
gewend en hoeveel desillusie is niet gevolgd.
Eens is spr. het met de opmerking van den hw
Nobel, dat menschen die zich niet behoeven te b
krimpen, maar het toch doen, de crisis verergeren.
Wat de overproductie betreft, dat de heer N<jIé
monnikenwerk zou doen met te pogen dat spr. te
ander oordeel erover zou krijgen, hier heeft de ba
Nobel juist gezien, spr. heeft zich niet laten bekeer!
Er is wel degelijk teveel geproduceerd en het is
de vraag of de overproductie bestreden kan word
door geldverstrekking, er zai altijd wel een surpt
overblijven. Gebleken is dat wat de prijsverandeii
betreft, de heer Nobel meer gelet heeft op de grt*
hand el prijzen, spr. op de kleinhanuelprljzen.
Wat het juridisch bezwaar aangaat, en dat
bankwet rekening houdt met de mogelijkheid vani
gifte van muntbiljetten, spr. zegt dat het juist dei
doeling van de bankwet is dat het niet gebeurt. 51
kan toch niet verwachten dat de regeermg een
goedkeurt die een verbodsbepaling voor den St»
inhoudt. Toen in 1914 zilverbons door den Staat i
uitgegeven, heeft men zich eerst bij de N'ed. Bank*
van vergewist, of het niet gepaard ging met verb
van het winstaandeel en het renteloos voorschot
Depreciatie en inflatie zijn voor spr. dezelfde.
flatie door te veel ruilmiddel heeft depreciatie ti
gevolge.
Is het wel juist dat do gouden standaard
laatste jaren een deuk heeft gekregen? Engeland te
den gouden standaard niet prijs behoeven te geva
Üe rentetarieven die 454 bedroegen, hadden b«
verhoogd kunnen worden en de loonen verlaagd ke
uen worden. Maar Engeland vond het gemakkei,1
ker afstand van den gouden standaard te doen. Di
door f500 millioen muntbiljetten de prijs zal stijgs
geeft spr. toe, maar zullen degenen die dan gesteun
worden, zich weer niet opnieuw tot den Staat wends
onder het motief dat de steun door de prijsstijgil
onvoldoende is? En dat werkt de reinste verwarrii
in de hand. Daar wringt zich de schoen, als het te
eenmaal van den is
De heer Ir. C. Nobel zegt nog een ander spri
woord te kennen, n.1. dat vrees een slechte
geving is. De geschiedenis in Frankrijk en in Bel
heeft geleerd, dat die vrees niet behoeft te besl
en als Duitschland de herstelbetalingen niet had g»
had, daar evenmin.
De heer Mr. Jitta meent, dat juist in Duitschlat'
de geheele economie ondervonden heeft wat depreca
tie beteekent. De Franschen zijn nu eenmaal zuinï
hoewel de waarde der franc met lif> is gedaald. 1
Spr. blijft het standpunt van den heer Nobel rört
lutionnair noemen. Of het sociaal geen voordeel zo
opleveren, dat zal spr. niiet ontkennen. Al heeft sf'
dan niet op de mogelijke bezwaren van den arbeidt
gewezen, doch wel op de bezwaren die de werkgeu
zal hebben, daardoor vervalt het argument van sp
nog niet. Ook in Rusland wordt het systeem toep
past
De heer Ir. Nobel zegt, dat er drie vormen zijt
kapitalisme, socialisme en bolsjewisme en hier is u-
het kapitalisme.
De heer Mr. Jitta dankt vervolgens voor de belaü
stelling, waarmede zijn betoog is aangehoord. (Ai
plaus).
De Voorzitter zegt in zijn sluitingswoord, dat c
besprekingen van vandaag wel niet direct een posib
resultaat zullen hebben, maar zij hebben tot alp
meene ontwikkeling meegewerkt en ons inzicht ve
ruimd. Spr. dankt de heeren Nobel en Jitta en hooi
dat het niet de laatste keer zal zijn geweest dat l
voor onze vereeniging een inleiding hebben geb*
den.
De heer Kramer Glijnis dankt voor de vriendelifl
woorden tot hem als Voorzitter van Noorderkwarti'
gericht en dankt voor de toezending aan de led»
van de agenda voor de cursusvergaderingen. Uit
groote belangstelling van vandaag is wel geblete
dat die uitnoodiging op prijs is gesteld. Spr. hoopt f
de samenwerking tusschen beide vereenigingen mop
blijven voortbestaan in het belang van den In
bouw.
Dit
dag
ten
ges
Fu<
Doi
Bie
Sla
f4.!
G
nis
red
Ocl
vai
mi:
che
de
tu
da
Bij
kw
set
da
da
vai
of
I
8pi
sle
lev
in
I
ka
ka
Hierna volgt sluiting.
dr
bli
be