VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN
WAT 5
i
WELDOENER
TEGEN WIL EN DANK.
WETENSWAARDIGHEDEN.
WARE WOORDEN.
Toekomstvoorspellingen.
De reis naar het geheimzinnige eiland.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 16 Januari 1932. No. 9004.
ZATETtr>AnAVrWT)SriJF,T<
Oorspronkelijk verhaal door SHtOLF.
(Nadruk verboden).
t eeai
tvüf
heell
van fl
isf
Het
ic-elaï
ek
divei
avi
tt Fdj
a jei
e dat
je
1
huis
en
aj
tele»
al
M1T loome, matte schreden liep Hartman door de
drukke straten van destad. Het was mistig
winterweer en af en toe rilde hij in zijn dunne
demi. Hij had zijn slappe bruine deukhoed diep
In de oogen getrokken om maar niet door deze of gene
kennis te worden herkend of aangesproken. Want Hart
man vond, dat hij nu wel zoo ongeveer met het leven
had afgedaan. Hij torste zijn 30 jaren als een last Het
was hem de laatste jaren dan ook zoo bar tegengeloo-
pen, dat hij nu geen uitweg meer zag. Een paar jaar
ileden had hij een compagnonschap aangegaan met
een vermogend man, die zich feitelijk al uit zaken had
getrokken, maar die, om toch nog wat om handen te
hebben, zich in de zaak van Hartman had geïnteresseerd.
Niet lang daarna kwam de eerste slag. Hartman's vrouw
stierf bij de geboorte van hun eerste kind. Het kind
kwam dood ter wereld. Maandenlang was Hartman on
troostbaar geweest. En toen het eerste hevige verdriet
wat geluwd was, kwam de malaise in zaken, die lang
zaam aile winsten wegvrat. De compagnon werd ontevre
den, zag zijn geld bedreigd. Oneenigheid volgde op eenig-
heid, totdat op zekeren dag de bom barstte. Het com
pagnonschap werd ontbonden. En daarmee was het lot
van Hartman's zaak beslist. Zonder voldoende kapitaal
was het niet mogelijk door de zware tijden heen te ko
men. En de zaak verliep. Een jaar later werd het failli-
sement uitgesproken. Toen volgde een ellendige tijd van
scharrelen en knoeien, leenen hier en daar om het hoofd
boven water te houden, om te leven. Totdat ook dat ten
slotte spaak moest loopen. Hij liep zioh de voeten zeer
om een baantje te vinden. Maar het soheen of er niets
te vinden was. Al dieper* en dieper zonk hij in de ar
moede. Op kantoor kon hij niets krijgen, te oud, was het
Bterlotype antwoord. Ze moesten jonge krachten hebben,
die niet veel kostten. De vrienden lieten hem langzamer
hand in den steek. Htf was nu afgedaald tot het type,
dat van de hand in den tand leeft Hij woonde in een
zesderangs pension, waar de kostjuffrouw hem eiken
dag uitschold, omdat hij al 2 maanden achter was met
betalen. De hoop, dat hij op de een of andere manier
aan geld zou komen weerhield haar nog, hem op straat
te zetten. De heele wereld leek Hartman vijandig, triest
en hulpeloos. Terwijl hij zoo door de straten slenterde,
nergens een uitweg ziend, honger en schande hein van
alle kanten tegengrijnzend, nam hij zich zelf het besluit,
er maar een einde aan te maken. Wat voor nut had het
nog langer als een verschoppeling rond te sjouwen, er
was immers geen uitweg? Zijn heele rijkdom bestond uit
een kwartje, een hard kwartje. Hij moest onwillekeurig
glimlachen. Kijk, daar was zeker weer een collecte van
daag. Hy zag voorbijgangers met een klein wit kunst-
bloempje in het knoopsgat. Daar had je het al. Een
aardig jong meisje hield Hartman staande, spelde al een
bloempje in zijn knoopsgat, terwijl ze schalksch zei: „U
koopt een bloempje, nietwaar, mijnheer? Het is voor de
weezen en zwervers!"
Hartman grijnsde. Voor de weezen en zwervers... zwer
vers, herhaalde hij binnensmonds. Dan tastte hij in zijn
vestzak, haalde het kwartje te voorschijn en wierp het
in het busje. Dan liep hij zwijgend door. Ziezoo, nu was
hij dat ook kwijt. Nou, ja, wat gaf dat, hij had het im
mers toch niet meer noodig? Voor hem was het leven
afgeloopen. Dat was een goede mop, dat hij zijn laatste
kwartje had gegeven, voor de zwervers, voor mislukke
lingen, net als hij.
Zie, daar was de haven. Daar lagen de booten aan de
steigers, er werd gelost en geladen. Neen, Rij moest een
stil plekje zoeken, daar ginds aan het einde van dien
verlaten steiger, daar zou hij het doen. Langzaam slofte
hij er heen. Zoo. Hier moest het dus gebeuren. Hier zou
hij een eind maken aan zijn aardsohe ellende. In ge
dachten verzonken bleef hij staan en staarde in het wa
ter. Wonderlijk, zoo kalm als hij was. En meteen zou hij
daar in het water liggen, zou het water zich boven zijn
hoofd sluiten, en dan... dan zou het afgeloopen zijn.
Wat was dat? Haastige voetstappen kwamen nader.
Voor hij zich nog omgekeerd had, voelde hij, hoe een
hand in den zijzak van zijn demi gestoken werd, terwijl
een schorre stem fluisterde: „Pak beet en maak het weg,
op de oude manier!"
Hartman draaide zich om en zag nog net het gezicht
van den man, die zich alweer gereedmaakte om snel te
verdwijnen. Het was een borstelig, ongeschoren gezicht,
met een lidteeken onder het rechteroog. De man had een
oude pet over het hoofd getrokken en zag er overigens
uit, als een kaaiwerker. Vóór Hartman een woord had
kunnen zeggen, had de man zich omgedraaid en zich
met snelle schreden verwijderd.
Hartman voelde in zijn zak en haalde een pakje bruin
papier te voorschijn. Ten hoogste verbaasd wikkelde hij
het bruine papier los. Toen hij den inhoud zag, stokte
zijn adem. Want daar. in dat grauwe papier, lag een
bundeltje bankpapier. Vluchtig keek hij het door. Biljet
ten van 25 en 40 en 60, een paar van 100 gulden, bij el
kaar was het meer dan 800 gulden! Hartman duizelde...
Hij had het gevoel van een armen, uitgehongerden zwer
ver, dien men een schotel geurig warm eten voorhoudt
Maar Hartman geloofde niet maar aan sprookjes van on
bekende weldoeners en dergelijke. Hier zat wat anders
achter. Was het geld valsch? Neen, dat geloofde hij niet
De biljetten zagen er oud en gebruikt uit. Maar dan, dan
was er sprake van diefstal, had de man hem aangezien
voor een handlanger, die de buit wegwerken moest?
Hartman vooht een vreeselijken strijd. Niemand had
het gezien, niemand wist, dat hij dat geld had, niemand
kon hem verdenken. Als hij dat geld had, als het zijn
eigendom was, dan was hij uit de misère, kon hij opnieuw
beginnen. Maar toch, het was diefstal. Van wie was dat
geld, misschien van een klein winkeliertje, het bedrijfs
kapitaal van een man, die net als hij, den strijd om het
bestaan streed... Bedaohtzaam wikkelde hij het geld
weer in het papier en slenterde naar de stad toe. Nog
steeds woedde en kookte het in zijn gedachten, wat zou
hij doen het geld houden of het geval aangeven bij de
politie? Het pakje in zijn zak dat hij met zijn hand vast
hield brandde hem als vuur. De koorts joeg zijn bloed
wild door zijn aderen. Wat nu, ijlde het in hem.
Onwillekeurig als werd hij reeds achtervolgd als een
misdadiger begon hij schuw hard te loopen schichtig op
en omkijkend. Voor een courantenbureau stond een
troepje menschen en tegen het vensterglas uitgespreide
kranten te lezen. Als bij ingeving bleef hij staan. Waar
keken al die mensch tooh zoo naar? O daar zag hij het
En hij las: „Brutale diefstal op klaarlichten dag. Een ver
mogend ingezetene door een brutalen insluiper van kost
baar familiejuweel beroofd. Hedenmiddag heeft op klaar
lichten dhg een brutale inbraak plaats gehad in de wo
ning van den heer X in de IJstraat Op onverklaarbare
wijze moet een insluiper tot de werkkamer van den heer
X zijn doorgedrongen en daar uit een geheime lade in
het schrijfbureau een kostbaar familiejuweel, benevens
eenig papiergeld hebben ontvreemd. De heer X is zeer
aan het kleinood gehecht en heeft duizend gulden uitge
loofd voor hem, die aanwijzingen kan geven, welke lei
den tot opsporing van den dader. Reeds heeft de politie
naar wij op het laatste moment vernemen, eenige arres
taties gedaan, doch alle aangehoudenen blijven ontken
nen. Nadere mededeelingen in het ochtendblad!"
Hartman werd bleek als een doek. Daar had je het.
Er was volgens hem geen twijfel mogelijk. Dat geld, dat
hem in zijn zak brandde, dat was gestolen!
Een kwartier later zat Hartman in de kamer van den
commissaris van politie. Hij had juist zijn vreemde his
torie gedaan. „Zoudt U den man herkennen?" vroeg de
commissaris. „Ik geloof het wel", antwoordde Hartman-
„De zaak is", vervolgde de commissaris, „dat de man,
dien ik bedoel, een nagenoeg onomstootelijk alibi heeft
bijgebracht. Alles hangt dus van Uw getuigenis af!"
Daarna telefoneerde de commissaris even en eenige
oogenblikken later traden twee agenten met een geboei
den kerel het vertrek binnen. Hartman zag dadelijk het
litteeken onder het oog en riep: „Dat is hem vast en
zeker!"
De kerel rukte aan zijn boeien: „Vuile verraaier!"
schreeuwde hij. Toen opeens keek hij Hartman strak aan.
Hij werd bleek en liet zich ontvallen: „Verrek, dat is
rooie Teun niet! As je me nou..."
De commissaris gaf een wenk. Het volgende oogenblik
was de man uit de kamer gebracht. „Het is gelukt", zei
de commissaris opstaande, „ik feliciteer U wel, U heeft
de duizend gulden verdiend!"
Hartman heeft geen zelfmoord gepleegd.
Zijn weldoener tegen wil en dank kreeg anderhalf jaar.
Is het U bekend:
dat 20 pet. van de gediplomeerde piloten in Enge
land vrouweri zijn?
dat men volgens een nieuw systeem kunstleder
maakt uit ruwe wol?
dat alle meel in Italië 95 pet. Italiaansche tarwe
moet bevatten?
d a t de schrijfmachine in 1867 door Christopher L.
Sholes uitgevonden werd?
dat er in Amerika per jaar 5 milliard flesschen li
monade gebruikt worden?
Schrijf uw succes niet aan u zelf, uw misslagen niet
aan anderen toe.
o
Oefen u in vriendelijk denken, vriendelijk spreken en.
vriendelijk handelen.
o
Innerlijke goedheid brengt een innemenden glimlach,
een vriendelijk gelaat en meevoelende woorden voort
o
Het zijn de dingen der ziel en des geestes, die de waar
de bepalen van het leven van een mensch.
o
Ervaring is prachtig, maar alleen als we er gebruik
van maken.
o
Het belangrijkste deel van iedere zaak is te weten,
wat gedaan behoort te worden.
In deez' zeer benarde dagen,
Vol van nood en diepen val,
Willen we zoo graag vaak weten,
Wat de toekomst brengen zal,
Willen we den sluier lichten,
Nu ons eiken dag benauwt.
Van hetgeen het lot der tijden
In zijn schoot verborgen houdt.
Daarom zijn het vruchtb're dagen
Voor meneer den astroloog,
Ziet hem snuff'len in de sterren
Voor een uitgebreid betoog.
Hij wil ons een handje helpen,
Doch hij dwaalt vol ijd'len waan,
We gaan niet naar de planeten,
Maar we wand'len naar de maan!
Ook de duist're helderzienden
Zijn welvarend in hun schik,
Graaiend vol van welbehagen
In welsprekend koffiedik.
En ze weten zeer nauwkeurig
't Levenslot van U en mij,
Door de onvolprezen wijsheid
Van de kaarten of het ei!
Velen zijn graag bijgeloovig,
Naar gelang der tijden loop,
En ze voeden zich zoo gaarne
Met wat ijle, valsche hoop.
Daarom gaat het lot der volk'ren
Ook den afgrond tegemoet,
Het ontbreekt de zieke aarde
Aan gezonden levensmoed!
Brave heeren astrologen,
Praters van het oogenblik.
En gij. onverschrokken werkers,
Met het ei en koffiedik,
Jullie hebben het begrepen,
Zóó loopt wel de levenslijn,
Want zelfs deze crisis-wereld
WIL NOG GRAAG BEDROGEN ZIJN!!
Januari 1932.
(Nadruk verboden).
EVENTJES LACHEN
De tuchthuisdirecteur bezocht de zakjesplakkers. Hij
oefende hier en daar kritiek uit.
„Je zakken zijn allerellendigst geplakt", sprak hij tot
een van de gevangenen.
De gevangene antwoordde hoopvol: „Als mijn werk U
niet aanstaat, wordt ik zeker ontslagen?"
„Uw vrouw ls zeker erg onervaren in het huishouden?
„O ja, en hoe! Vorige week heeft ze zioh nog houtwol
in de handen laten stoppen in plaats van zuurkool!"
Jonge bruid: „Je moet niet verwachten, Henri, dat ik
al mijn gewoonten uit mijn jongemeisjestijd dadelijk zal
opgeven!"
Bruidegom: „O nee hoor, dat is ook heelemaal niet noo
dig! Ga maar gerust door met zakgeld aan je vader te
vragen, precies alsof er niets gebeurd was!"
„De trein is vroeg vanmorgen!"
„Ja, meneer, we hadden den wind achter!
5. Nadat ze zoo een halve dag in de golven
hadden gedreven, gebeurde er iets, wat ook
Rob zijn hartje een oogenblik deed bonzen.
Een groote haai kwam recht op 't scheepje
aan en gelukkig nog maar dat hij het niet
omgooide. Hij stelde zich tevreden met het
anker in zijn bek te houden en zoo het
scheepje voort te trekken. Nu zyn we aan
dat beest overgeleverd, bromde Rob en
moeten we maar afwachten waar we te
recht komen.
6. Een paar uren trok de haai hen nu al
voort. Het begon al donker te woiden.
De storm loeide om hun heen en ze be
reidden zich op het ergste voor. Dien nacht
zaten ze met dichtgeknepen oogen in het
scheepje en toen het morgen werd, scheen
de haai er genoeg van te krijgen. Dicht bij
een stuk land liet hij het het anker los en
de jongens konden nu rustig aan wal roeien.
Wat zagen ze daar? Een kampvuur, een
paar geweren, dat was alles. Waren ze alleen
op het eiland? Ze zouden het gauw genoeg
weten
7. Voorzichtig liepen ze eerst naar een reuze
dikke boom en gingen daar achter staan,
voor het geval er dan iets mocht komen,
zouden ze zich altijd kunnen verschuilen. En
warempel, pas zaten ze er of daar kwam
een krokodil met nog een heel gek beest, dat
waren. De krokodil beet het dier met zijn
net een beer leek, die samen aan het vechten
scherpen bek een paar keer in zijn kop en
het andere beest gaf de krokodil telkens
met zijn poot een duw. Ten langen laatste
ging de krokodil hinkend weg en het andere
dier liep met stuk gebeten ooren woedend
het bosch in. Dat is al vast een goed begin
geweest, zeiden de jongen tegen elkaar.
8 Voor hun lagen heuvels en op hun knieën
kropen ze naar het topje om te zien of het
eiland ook vruchtbaar was. En gelukkig
maar, dat er overal vruchten aan de boomea
hingen. Het leken wel cocosnooten en Rob,
die verschrikkelijk trek had, wilde er direct
naar toe. Doch dat ging zoo maar niet. Neen,
eerst moesten ze door een woest gedeelte
Henkie, die zijn oogen weer niet de kost gaf,
verdween plotseling en Rob hoorde alleen
in de diegte zijn hulpgeroep.