WAT ER GEBEURDE MET ROLLO EN LARRY.,
HOE DE KAROUTERS HUN DANK BETUIGDEN EN
HOE L.ARRY ER IN LIEP
Een grappige geschiedenis.
Een rekenvraagstuk met domino-
steenen.
Heel lang geleden leefden er in een land
ver hier van daan in hetzelfde dorp twee
mannen, die erg veel op elkaar geleken.
Maar ze hadden ieder iets, dat hen van
elkaar onderscheidde. De een, die Rollo
heette, had een leelijke, groote wrat op de
rechterwang en de ander, die Larry was ge
naamd, had zoo'n wrat op de linkerwang!
Nu zou je denken, dat het misschien een
klein puistje was. Mis hoor, het was een
leelijke, zwarte wrat, wel haast zoo groot als
een flinke okkernoot. Dat was niet plezierig,
voor de beide mannen. Maar Rollo, die de
wrat rechts had zitten, trok zich er niets
van aan. Hij bekeek de wereld vroolijk, lachte
op zijn tijd. was onbekommerd en vriendelijk
tegen iedereen. Men kon dan ook in het dorp
opperbest met Rollo opschieten. En de vrien
den van Rollo hij had er heel wat!
zagen niet eens meer. dat hij toch zoo'n
leelijke wrat op zijn rechterwang had!
Maar anders was het gesteld met Larry, de
andere man. Hij was een oude knorrepot,
die met alles en iedereen ontevreden was en
nooit voor iemand een vriendelijk woord over
had. Men had hem nog nooit zien lachen en
als men met hem een gesprek begon, deed hij
niets anders dan maar klagen over het feit,
dat hij zoo geschonden was met die leelijke
wrat op zijn linkerwang. Eens had Rollo
tegen hem gezegd: „Kom kerel, Larry, trek
het je niet zoo aan; ik heb immers ook zoo'n
akelig ding op mijn wang, maar ik ben nu
eenmaal zoo geschapen en daarom leg ik me
er bij neer. Wees blij, dat het niet veel erger
is, dat je een te kort been had, of dat je
hoofd omgekeerd op je hals zou staan!" Toen
waren de anderen in den lach geschoten en
Larry, die dacht, dat ze om hèm lachten,
was in woede uitgebarsten en als ze hem niet
hadden vastgehouden, had hij den heelen
boel kort en klein geslagen
Alle middeltjes had Larry al gebruikt om
de wrat kwijt te raken, maarniets
hielp. Dat menigeen hiervan profiteerde om
hem eens flink voor den gek te houden,
spreekt vanzelf. Hoewel Rollo zich steeds
tegen dergelijke grappen verzette, daar hij
in den grond van zijn hart met zijn lotge
noot medelijden had, had men zich in het
dorp al heel wat vermaakt over de wrat van
Larry. En Larry zelf kon het maar niet ver
kroppen, dat iedereen tegen Rollo vriendelijk
was en niet tegen hem. Maar hij vergat, dat
hij dit tenslotte aan zichzelf te wijten had.
Zoo hadden een paar ondeugende school
jongens Larry eens wijsgemaakt, dat je een
draadje zwart garen om de wrat moest bin
den en het andere einde moest vastmaken
aan een doode kat. Dan moest je om 12 uur
's nachts op een kruisweg gaan staan en
driemaal hardop zeggen
„Kat, neem de wrat!
Wrat, volg de kat!"
en dan moest je de kat zoover weg gooien,
als je maar kon, dan zou de wrat vanzelf
zonder pijn aan het draadje met de kat mee
vliegen. En Larry was maar al te blij, dat hij
weer een nieuw middel wist. Hij ging inder
daad om 12 uur naar een kruispunt van
wegen en deed precies wat de jongens had
den gezegd, met het gevolg, dat de draad
KOKKIES WOU SY DRA.
Zuid-Afrikaansch liedje.
Daar was een kleine noontjie,
Haar bynaam was blou boontjie,
Sy wou so graag een rokkie dra,
En blou is die kleur wat sy vir vra.
Refrein
Rokkies wou sy dra,
En niemand kijk daarna,
En almal staan verslae,
Om sy die rokkies dra.
Oom Jannie sê Mama Gógabie,
Gógabie, Gógabie,
Oom Jannie sê Mama Gógabie,
Mooi is sy maar lelik nie.
Blou boontjie was so in haar skik,
Omdat sy dink sy is nou reg,
En aan haar rokkies was 'n strik,
En pla niemand maar loop haar weg.
(Refrein).
Sy hoop daar kom een vryer nou,
Om sy die rokkies dra,
Maar niemand kom nog in haar pad,
En niemand het haar nog gevra
(Refrein).
(Dit liedje wordt meermalen voor de Radio
gespeeld).
een leelijke ruk aan de wrat gaf en hij haast
huilend van de pijn naar huis was gerend,
onderweg nog verschrikt door een boeren
knecht, die hem was nagegaan en met een
laken voor spook had gespeeld. Hijgend en
doodop was hij thuisgekomen, had de deur
gegrendeld en had den heelen nacht niet
kunnen slapen. Maar den volgenden keer
liep hij er wéér in.
Zoo stonden de zaken met Larry en Rollo
bij het begin van deze geschiedenis
Op zekeren dag moest Rollo naar 't bosch
om wat hout te hakken. Toen hij een eind-
weegs tusschen de boomen was voortgeloo-
pen, begon het hard te waaien en te rege
nen, ja, zelfs te hagelen. Rollo, die geen lust
voelde om zich doornat te laten regenen,
was maar al te blij, toen hij vlak bij zich een
hollen boomstam ontdekte, waarin hij schui
len kon. Het werd al heel gauw donker en
Rollo, die zich in den hollen boomstam best
op zijn gemak voelde, besloot den nacht daar
door te brengen. Hij zou in het donker mis
schien verkeerd geloopen zijn en het bosch
was uitgestrekt, zoodat hij kans geloopen
zou hebben, te verdwalen. Gelukkig hield de
regen op, zoodat Rollo zijn voeten, die een
beetje gewrongen zaten, door het gat kon
uitstrekken en op zijn gemak kon gaan zit
ten. En weldra was hij in diepen slaap ver
zonken en droomde, dat Larry door het dorp
liep, met een hoofd, dat heelemaal achterste
voren stond en dat hij een wrat op het topje
van zijn neus had
Even voorbij middernacht werd hij echter
wakker. Een prachtig gezang klonk door het
stille bosch, zachte stemmetjes zongen te-
tezamen een allerliefst liedje. Hij wreef zich
de oogen uit en trok zich overeind om door
het gat in den boomstam te kunnen kijken
en wat zag hij daarHij kon zijn oogen
haast niet gelooven en kneep zich eens flink
in den arm, om te zien, of hij niet droomde.
Maar die kneep deed leelijk pijn, waaruit
Rollo opmaakte, dat hij klaarwakker was
Etn nu zullen jullie natuurlijk allemaal
vreeselijk nieuwsgierig zijn, wat Rollo dan
toch eigenlijk zag! Wel op een omgeval
len boom tegenover zijn schuilplaats was 'n
prachtig fluweelen kleed gelegd, met goud
omzoomd en daarop zat de Koning der Ka
bouters, gekleed in een langen, hermelijnen
mantel, met een diamanten kroon op het
hoofd en prachtige, doorzichtige vleugels
aan den schouder, die schitterden als parel
moer. En om den Koning heen sprongen en
zongen een groot aantal kaboutertjes, met
lange baarden en leuke, puntige mutsjes op.
Rollo keek zijn oogen uit. Op een paar gras
zoden zat een vroolijke dwerg allemaal aar
dige melodietjes te spelen op een soort ka
bouterviooltje want het was een heel klein
instrument en een andere kabouter bege
leidde hem op een grashalm. Rollo, die e^n
vroolijke jongen was, zat van pret te trap
pelen in zijn holleboom. Op het laatst kon
hij het niet meer uithouden hij wrong zicb
naar buiten, sprong ineens midden tusscheü
de kabouters, die wel een beetje schrokken
van dien grooten man, pakte hen bij de
hand enbegon mee te dansen. De ka
bouters kregen schik in hem en al spoedig
was het een heel feest. Rollo deed dapper
mee en haalde de dolste grappen uit. Nog
nooit waren de kabouters zoo blij geweest
als nu; een „echt" mensch, van vleesch en
bloed had hun de eer aangedaan met hen
feest te vierenToen tenslotte des och
tends het uur van scheiden kwam (want
zooals jullie wel weet gaan de kabouters
overdag naar bed), waren zij dan ook heel
dankbaar en verzochten den koning hem
een geschenk te geven, als herinnering aan
het prettige feest. De Koning dacht na en
zei tenslotte: „Ik geloof wel, dat ik weet,
wat hij graag zal hebben. Wij zullen die
leelijke, hinderlijke wrat van zijn rechter
wang wegnemen!"
„Och," antwoordde Rollo, „laat die wrat
maar zitten) Ik heb nu al de beste jaren
van mijn leven dit sieraad meegedragen en
het zou me werkelijk hard vallen er af
scheid van te moeten nemen. Ik heb van
nacht heerlijk feest gevierd met Uw onder
danen en dat is mij genoeg. De herinnering
er aan zal mij tóch wel altijd bijblijven."
„Rollo," zei de Koning, „je bent weer te
bescheiden. Ik weet wel, dat je best door
het leven kunt komen met die wrat. Maar
aangenamer is het toch er géén te hebben
en niet steeds te moeten oppassen, als je je
scheert, dat je niet per ongeluk in je wrat
snijdt! Weet je wat, je moet ons beloven,
morgennacht weer terug te komen om het
feest met ons voort te zetten, en als pand
houden wij je wrat hier!"En de Koning
strekte zijn wijsvinger naar Rollo's rech
terwang uit ener was geen wrat meer
te bespeuren. Rollo was er beteuterd van.
Toen Rollo dien morgen weer in het
dorp aankwam liep hij gebukt onder een
heele vracht van het beste en droogste
hout, dat het bosch opleverde, want enkele
kabouters hadden voor hem een heele sta
pel hout gehakt. Alle inwoners keken ver
baasd naar zijn rechterwang, waar niets
Jullie hebt allemaal natuurlijk wel een
domino-spel in huis. Nu kun je daar niet
alleen gezellig mee spelen, maar ook een
rekenvraagstuk oplossen, dat niet zoo ge
makkelijk is. Op het bijgaande plaatje zie je
de 28 dominosteenen in een bepaalde volg
orde neergelegd. De witte puntjes zijn echter
bedekt. Nu moet je de steenen zoodanig leg
gen, je houdend aan het figuur, dat alle
rijen, zoowel horizontaal als verticaal, steeds
21 punten tellen. Om je een eindje op streek
te helpen, zullen we aangeven, welke de vier
hoeksteenen zijn. Deze zijn in volgorde: zes
om één, blank om vijf, zes om blank, blank
om vier. Maar geloof nu niet, dat je het
vraagstuk in een paar minuten hebt opge
lost, daar heb je veel langer voor noodig.
meer op te zien was van wat eens een wrat
was geweest! Zij wenschten hem allemaal
geluk en vroegen natuurlijk, hoe dit ge
beurd was. En Larry stond knorrig achter
aan, keek zijn oogen uit en verwenschie
het toeval, dat hij niet in het bosch was
geweest.
Rollo vertelde het heele verhaal in geu
ren en kleurenEn al geloofden velen
hem maar halfde wrat was verdwenen
en dat was toch wel een bewijs. Bovendien
men had Rollo nog nooit op een leugen
betrapt! Larry besloot dan ook gebruik te
maken van het feit, dat Rollo weer terug
moest komen, om ook zijn wrat weer kwijt
te raken. Hij wist Rollo over te halen om
thuis te blijven, „want" zei hij, „dan krijg
je je wrat ook niet meer terug en weer
zoo'n nacht uit je bed en steeds maar dan
sen, dat houdt geen paard uit!" Rollo, die
niet vermoedde, wat Larry in zijn schild
voerde, liet zich overreden en ging niet.
Larry besloot namelijk den volgenden
nacht in den boomstam te gaan zitten en
samen met de kabouters vroolijk te zijn en
grappen te maken. Zijn gelijkenis met Rol
lo kwam hem nu goed te pas.
Aldus toog hij 's avonds door het bosch
heen naar de aangeduide plek en nam
zich voor niet weg te gaan, voordat hij <'e
wrat kwijt was. Maar het viel hem natuur
lijk niet gemakkelijk te doen, want Rollo,
lijk niet gemakkelijk te doen. wat Roiio,
de vroolijke kwant, had gedaan, te dansen
en mee te zingen. Hij was een zure brom
beer, die slechts met moeite een grijns
lachje op zijn gezicht kon brengen.
Toen hij dan ook in den boomstam zat,
klaagde hij steen en been over het feit, dat
hij in zoo'n moeilijke houding moest olij
ven zitten en moest wachten totdat de Ka
bouters kwamen. Konden zij niet een
beetje opschieten? dacht hij. Wie dachten
zij eigenlijk, dat zij voor hadden, om hem
daar den heelen nacht te laten zitten en
kramp in zijn beenen te laten krijgen?
Want een boomstam is nu niet bepaald een
zacht veeren bed.
Juist toen hij met zichzelf had uitge
maakt, dat hij niet van plan was zich door
Rollo of door een stelletje kabouters voor
den gek te laten houden, hoorde hij fijne
stemmetjes en kwamen de Kabouters aan
gehuppeld. Nu ging het er om "ijn beste
beentje voor te zetten. Larry vond het jen
beetje vreemd gezelschap en voelde er zich
niet erg thuis, en om mee te zingen en te
huppelenneen daartoe ontbrak hem
ten eenenmale de lust! Hij bleef grimmig
zitten toekijken en verlangde hard naar
zijn bed. En op het laatst begon hij, heel
oneerbiedig tegenover zijn gasten, te ga
pen. En hij hield niet eens zijn hand voor
den mond!! De mooiste dans en het mooiste
lied van de kabouters kon hem niet beko
ren of zijn humeur verbeteren.
De Kabouters, die meenden ,dat het hun
vriend van den vorigen nacht was, hup
pelden vroolijk om zijn boomstam en
wenkten hem te voorschijn te komen om
mee te doen. Zij hadden verwacht dat hij
weer tezamen met hen vroolijk zou zijn en
begrepen er niets van, dat hun vriend nu
opeens zoo nukkig en stuursch geworden
was en zoo onbeleefd gaapte.
,Hij heeft zeker niet lekker gegeten!"
dachten zij. En zij gaven hem een heerlijk
schoteltje paddestoelen te eten, gekookt in
wijnsaus.
Maar Larry, die anders wel van 'ekker eten
hield, was zelfs daarmede niet te vermur
wen en mompelde: „Vervelende dwergen,
val me niet lastig, zeg ik je!" Dat deed de
deur toe! De Kabouters, die er niets van
begrepen, vroegen hun koning om raad.
„Wat," zei de Koning, „is hij zoo slecht ge
humeurd? Wat doet hij dan hier? Hij moet
het niet wagen ooit weer onze vroolijke bij
eenkomsten te verstoren. Wij zullen hem
zijn wrat maar weer teruggeven!" En floep!
Daar zat het uitsteeksel van Rollo's wang
tegen de rechterwang van Larry. Inplaats
van bevrijd te zijn van de wrat op zijn lin
kerwang, kwam de grimmige, onvriende
lijke man in het dorp terug, boozer en
zuurder dan ooit. Op iedere wang had hij
een groote, zwarte wrat!
Dat komt er van, als men niet vriende
lijk en opgewekt tegen zijn medemenschen
is en het leven niet van den zonnigen kant
bekijkt!
(Nadruk verboden).
Over Elsje die geen brood wou eten.
DE BROODPAP IN DE HEKSENKETEL.
Een Dnitsch sprookje.
Hans en Elsje waren een broertje en zus
je, die buiten het dorp woonden en in het
middaguur geen tijd hadden om thuis te
gaan eten en daarom kregen zij van hun
moeder ieder een pakje brood mede.
Daar het heel mooi weer was, gingen zij
op een middag naar het nabijzijnde bosch
en aten daar hun boterhammen op.
„Waar zijn jouw boterhammen?" vroeg
Hans aan zijn zusje. „Je kunt onmogelijk
alles al opgegeten hebben."
„Weggegooid," zeide Elsje en wees naar
een groepje heesters, dat ze zoo juist voorbij
waren geloopen.
„Maar Elsje, dat mag toch niet. Je weet
heel goed, dat Moeder erg boos zou zijn, als
zij dit wist en ook weet je, dat wij niets
mogen wegwerpen in het bosch. Nu mag je
straks niet met ons meespelen."
„Och Hans, waarom zeg je dat nu?" her
nam het zusje, „Ik heb het brood achter de
heesters gegooid, de boschwachter zal het
heusch niet vinden."
„Maar de duivel wel," zei de groote broer
zoo boos, dat Elsje verschrikt opkeek. Weet
je dan niet, dat de duivel al het weggewor
pen brood opeet? Wanneer het zooveel bij
elkaar is als je zelf weegt, dan haalt hij ie
en brengt je naar zijn hol."
„Ik zal het gauw weer gaan oprapen,
jammerde het zusje en liep op een drafje
terug, maar het brood was niet meer te vin
den.
's Avonds in haar bedje lag zij nog na ie
denken over hetgeen Hans haar verteld had
en eensklaps zag zij een heel leelijk man
netje voor zich staan.
„Zoo, ben jij Elsje," zei hij. „Nu, jij hebt
mij met al dat brood, dat je zoo vaak weg
gooide, een groot plezier gedaan. Ga nu
maar dadelijk met mij mee."
Hij pakte haar heel hardhandig beet en
voerde haar in een razende vaart met zich
mede over bergen en dalen zóó, dat Elsje
hooren en zien verging.
„Mooi zoo, mooi zoo," kraste een leelijke
stem haar in de ooren, „je bent een heel
flink kereltje."
Elsje vertrouwde haar eigen oogen niet,
over hetgeen zij zag. Vóór haar stond een
leelijke oude heks, nog heel veel leelijker
dan die uit het sprookjesboek van Hans en
Grietje. Het was de grootmoeder van den
duivel. „Hier komen, alsjeblieft en nu moet
je deze ketel leegeten," beval zij en liet het
kind een groote ketel zien, waarin stukken
brood lagen te koken.
Elsje rilde van ontzetting en deinsde te
rug.
„Ja, ja", lachte de grootmoeder heel
grimmig, „op aarde zou dat brood je wel
lekkerder hebben gesmaakt, maar toen
lustte je het niet en gooide je het heel
dikwijls weg. Allo, eet op, zooals ik je ge
zegd heb".
.Waarmede moet ik eten?" vroeg de arme
kleine weenend.
„Met je vingers, het brandt wel een beetje,
maar dat hindert niet. Lekker ziet het
brood, dat op den grond gelegen heeft, er
niet meer uit, maareten hoor! Over een
half uur moet de ketel leeg zijn".
Beiden, grootmoeder en kleinzoon, gingen
weg en heel voorzichtig trachtte Elsje den
ketel te naderen, maar eer zij zoover was
schroeide haar nachtjapon al van de
warmte van het vuur.
.Maak toch niet zoo'n vreeselijk vuur",
zeide zij tegen een klein duiveltje, dat voor
het vuur knielde.
„Ik kan niet anders", jammerde deze. „Ik
heb op aarde altijd met deuren geslagen
inplaats van ze behoorlijk dicht te doen
Nu moet ik net zoovele malen de kachel
deur dicht doen als ik ongehoorzaam ge
weest ben. Het ergste is, dat die warme
gloed van dit verschrikkelijke vuur iederen
keer in mijn gezicht komt en mijn haren
heelemaal geschroeid zijn. Op aarde hooren
de menschen het dichtslaan van de kachel
deur heel hard weerklinken en denken dan,
dat het onweert."
Nog vóór Elsje ook maar een hapje uit
den ketel had genomen, stond de duivel
weer voor haar.
„Het schijnt je niet erg te smaken",
hoorde hij en roerde in den duivelsketel.
„Je mag echter van geluk spreken; het
laatste stukje brood Hat nog aan je gewicht
Een aardige proef.
Ut)
Probeer je eens op te richten zonder; *e
de stoel.
Ga een halve Meter van de mine,
en stut je lichaam zooals je du
plaatje ziet door ten eerste met J
tegen de muur te leunen en ten tweed;
handen te steunen op een stoel.
Nu moet Je de stoel langzaam opti>
de poot niet meer op den grond rust
En dan komt eigenlijk de proef. Je:
melijk probeeren je zonder de stoelt
den grond te brengen op te richte
Gemakkelijk lijkt dat hè? Maar je
eens probeeren. Als je werkelijk pree
at. -.ierboven we d opgegeven zal
behulp van de stoel niet lukken, dK
lk je.
Je gelooft het nog niet?
Probeer het dan en je zult me gel;
geven!
ontbrak, heeft de kleine Liesje, m?
nooit wil spelen, opgeraapt en heei
een bak gekruimeld, zoodat de mtiK
opgegeten hebben. Jammer geno«t
nu moet ik je weer terugbrengen."
Veel sneller dan zij gekomen was?
in duizelingwekkende vaart naar oz
werd Elsje met een gil wakker. Ho«
het nu Was het dan niet waar get
geheele akelige geschiedenis met d
vel
Neen, ze had gelukkig maar g*
maar ze nam zich toch voor om r
haar brood op te eten en ook voorti
Liesje te spelen.
(Nadruk verb*
EEN NIEUW RADIOSTATION:
erwfc
«M
Jantje staat bij de radio ten
zijn krantje leest. Plotseling wijst I
op een van dc knoppen en zegt L
„Pappie, wat krijg ik als ik t
draai
Pappie, kijkt even op en zegt:
„Hilversum, m'n jongen".
„En als ik hieraan draai i i
„Barcelona, Jantje."
„En hieraan pa
„Daventry."
„En hier
„En flink pak op je broek
nE TWEE BOKSERS
Op het plaatje zien jullie twee oaksers,*
heel eind van elkaar af staan en elkaar
ontmoeten. Probeer den weg te vinden.-
een dwarsstreepje staat moet je omkee
opnieuw beginnen.