De grootste mijnramp ter wereld.
Een oud verhaal
I
Courrières rouwde om
tweeduizend menschenlevens.
DE LAATSTE RIT.
Dat
na
veertig jaar weer actueel
geworden is.
Verschil van meening.
1
Diep onder de aarde zwoegen de mijnwerkers
om de menschen van nuttige metalen, kolen en
mineralen te voorzien. De Moederaarde laat
zich slechts met de allergrootste moeite haar
schatten ontrukken. Doch dan komt plotseling
de onbarmhartige grilligheid van de aarde te
voorschijn. De aarde splijt, vuurtongen lekken
ten hemel, vermorzelend, verkoolend de men-
schcn-mieren, die in haar gangen zwoegden.
Wij leven snel en zelfs de grootste rampen wor
den maar al te spoedig vergeten. Doch de kort
geleden bij Beuthen plaats gehad hebbende mijn
ramp roept herinneringen wakker aan een der
grootste mijnrampen aller tijden, de ontplof
fing te Courrières, waarbij niet minder dan
1212 menschen het leven lieten en waarbij de
enkele overlevenden 19 dagen in do ingewan
den der aarde waren opgesloten.
SCHEL en snerpend verkondigen op 10 Maart 1907
de sirenes van de metaalwerken bij Courrières
de aflossing der ploegen om vijf uur in den
ochtend. Zwart van roei en kolenstof kwam de
nachtploeg naar boven, ging in de waschcellen om zich
te reinigen en verstrooide zich langzaam in het ontwa
kende stadje met 5400 inwoners in het departement Pas
de Calais.
Een uur later bliezen weer de sirenes. De dagploeg
ving haar taak aan. 1795 mannen verdwenen in het
binnenste der aarde.
Om half zeven, een half uur dus nadat het werk weer
was begonnen, bleef de liftkooi van de derde schacht
steken. Een mijningenieur ging dadelijk naar den man,
die den handle bedient; beiden, lichtelijk verontrust
onderhouden zich met elkaar over de eventueele oorzaak
van het weigeren, toen plotseling een dof gerommel uit
de mijn opsteeg. „De berg..." schreeuwt de machinist.
Midden in den zin blaast een ontzettende wervelwind
uit de schachtopening. De beide personen worden als
blaadjes papier weggeblazen; met een donderend ge
kraak vliegt de litfkooi als een projectiel uit een kanon
naar buiten en slaat tegen het bovendste gedeelte van
den lifttoren. Staal en hout worden versplinterd als lu
cifers, ramen vallen kletterend kapot, het dak van het
liftgebouw splijt uiteen, en fluit sissend een geweldige
steekvlam uit de schacht, die in onzegbaar korten tijd
het mijngebouw in brand steekt.
Minuten gaan voorbij... de menschen aan de opper
vlakte zijn van schrik verlamd, dan brult uit de tweede
en vierde schacht tegelijkertijd als een ongebreidelde
orkaan een ontploffing, die de aarde minutenlang doet
beven, langzaam krimpen de huizenhooge steekvlammen
in. De sluier van de namelooze ontzetting breidt zich
zwijgend over het werk uit... 1795 Personen bevinden
zich in de schachten! 1795 menschenlevens zijn in ge
vaar!
De reddingswerkzaamheden gestaakt
Enkele oogenblikken na de ontploffing beginnen de
bergingswerkzaamheden. Eijna 5000 mijnwerkers, het ge
zamenlijke personeel van de 13 mijnen in Courrières van
gen den strijd tegen het gas aan, tegen het vuur, tegen
den ineenstortenden berg. 1212 Verkoolde en afzichtelijk
verminkte lijken worden geborgen, meer dan vijfhonderd
gewonden in de hulplazaretten ondergebracht. Dan wor
den, ondanks de dringende beden der mijnwerkersbe
volking de bergingswerkzaamheden stopgezet De mjjn-
directie beval aldus, omdat een tweede ontploffing dreig
de, die ook het leven van de bergingsmanschappen in
gevaar zou kunnen brengen.
In den oehtend van den 12den Maart kwam in Cour
rières een afdeeling uitstekend uitgeruste en voor de
bestrijding van onderaardsche rampen bijzonder goed
geschoolde brandweerlieden uit Parijs aan. Na drie uur
kwamen zij uit de schachten terug en hun leider ver
klaarde: „De reddingsarbeid in de met gas gevulde gan
gen is ook met zuurstofmaskers onmogelijk, het vuur
onder de aarde moet uit zichzelf sterven, vóór nieuwe
bergingspogingen in het werk kunnen worden gesteld.
Bovendien kunnen de nog achtergeblevenen niet meer in
leven ziin."
Toen de bevolking dit bericht werd medegedeeld, trof
hen een nieuwe wanhoop. Politie en militairen moesten
gerequireerd worden om een aanval .van de bevolking
op de directiegebouwen af te slaan. De bevolking wilde
de directie dwingen nieuwe reddingspogingen te onder
nemen. Zelfs een bemiddelingspoging van de ministers
Dubief en Gauthier bleven zonder gevolg. De bewakings-
manschappen werden met steenen bekogeld, de mijnin
genieurs voor lafaards uitgescholden, de vensters van de
villa's der directie ingegooid.
In den nacht van 12 op 13 Maart geschiedde iets vol
komen onverwachts. Duitsche kameraden uit het Roer
bekken, 16 man sterk, verschenen onder aanvoering van
den hoofdopzichter Engel en de ingenieurs Koch en
Meyer op de plaats van den ramp en begaven zich tegen
alle verwachting in dadelijk in de met gas gevulde
schachten. Zij hebben dagenlang met den inzet hunner
eigen levens en gezondheid in de donkere gangen ge
werkt en aan hen alleen is het te danken dat nog 14
levenden konden worden gered.
Negentien dagen in de aarde opgesloten.
De geschiedenis dezer veertien menschen klinkt ais
een sprookje en is toch gruwelijke werkelijkheid ge
weest. Negen van hen werden bij de eerste ontploffing
in de pompruimte van de vierde schacht ingesloten en
van de buitenwereld volkomen afgesloten. Na twee
dagen verblijf in absolute duisternis begonnen zij hun
gevangenis op te ruimen en de wanden te onderzoeken.
Toen zij vaststelden, dat een van de wanden steeds
warmer werd (een teeken. dat aan de andere zijde van
den wand nog steeds explosies ontbrandden en dat het
vuur daar nog steeds woedde),versterkten zij dezen muur
en verkoelden hem regelmatig met het water uit de
pompinstallatie. Verschillende malen waren manschap
pen van de reddingsbrigade in hun nabijheid geweest.
Zij hoorden hen werken en ook hun klopteekens, zij
antwoordden door geroep en door tikken aan den
wand... maar de zoozeer begeerde redding kwam riet
opdagen...
Op den zesden dag hunner opsluiting kregen drie der
ingeslotenen ernstige aanvallen van waanzin. De een
wierp zich op den grond en schreeuwde ononderbroken
urenlang op de meest verschrikkelijke manier. De beide
andereen trachtten den met moeite versterkten wand
omver te trekken om te kunnen ontsnappen. Slechts
met geweld kon men hun pogingen verhinderen. Ze
moesten zelfs gekneveld worden. Een van hen was
zelfs met het mes in de hand en schuim om den mond
op zijn kameraden afgegaan.
Als de aarde siddert. Reproductie van een
ieekening naar aanleiding van den mijnramp
in Courrières.
FEUILLETON
NAAR HET ENGELSCH.
HOOFDSTUK IX.
Dolly zou met vacantie naar huis gaan, een paar dagen
vóór Kerstmis.
De gedachte, haar familie weer te zien, vervulde haar
zóó geheel, dat ze bijna die vreemde scène met Mr.
Wrighton vergeten was.
Hij was geheel de oude gebleven in zijn houding te
genover haar. Bracht hij zijn gewone avondbezoeken aan
Mrs. Brotherton, dan gaf hij haar de hand, maar sprak
verder zoo weinig mogelijk tot haar. Mrs. Brotherton
verraadde met geen enkel woord, dat hij haar in zijn ver
trouwen genomen had.
Miss Carbury was weg. maar aan haar gezelschap had
Dolly niet veel verloren.
Mr. Smithson kwam bijna iederen dag biljarten. Dolly
begon zoo iets te vermoeden van zijn gevoelens jegens
haar.
„U schijnt blij te zijn, dat u bij ons alleen weggaat",
zei hij teleurgesteld.
„Zoudt u het dan niet heerlijk vinden, om uw familie
weer te zien, na een afwezigheid van een half jaar?"
Op een wenk van Mr. Smithson ging Toby iets uit
zijn werkkamer halen.
Harry wierp zijn queue neer.
„O, Miss Marston!" stotterde hij. „Ik... ik... u zult wel
gemerkt hebben,... dat ik... innige liefde voor u voel. U
is zoo mooi en u rijdt zoo goed...! O, geeft u mij toch
eenige hoop! Zeg, dat u wat voor mij voelt!"
„Ik mag u graag lijden..." Hij vatte haar hand. „Maar
niet. zooals u dat meent"
„Als u als vast maar op mij gesteld is, En hij
sloeg den arm om haar middel.
Verontwaardigd rukte zij zich los en riep:
„Hoe durft u!"
Hij trok zich beschaamd terug, al prevelend:
„Vergeef my, ik dacht..."
„Het kan mij niet schelen, dat u denkt Zóó veel geef
ik niet om u."
„U wilt mij dus niet trouwen?"
„Ik zei immers, dat ik niet zooveel om u gaf?"
Harry Smithson kon het nog altijd niet aanvaarden:
Hij. die er aan iederen vinger wel tien kon hebben, zou
dus bedankt worden door een meisje, dat haar geld ver
dienen moest op die saaie manier? Misschien had zij
het niet begrepen.
„Het was mij ernst, Miss Marston", sprak hij, „ik vroeg
u ten huwelijk."
„Dat weet ik ook wel. Het spijt mij, dat ik u bedanken
moet. U is zeer vriendelijk voor mij geweest en daar
ben ik u dankbaar voor. Maar we kunnen nog wel goede
vrienden zijn."
„Ik kan wachten." fluisterde hij. „Misschien dat u
door den tijd wel genoeg voor mij zult gaan voelen."
„Neen toch niet" zei ze beslist.
„Ik kon heel wat doen voor uw familie. U hebt een
broer, dien zou ik..."
„U kunt mij niet omkoopen, om u te trouwen."
„U weet niet. wat u weigert! Ik ben rijk. Ik zou u
kostbare juweelen en prachtige toiletten kunnen geven.
U zoudt kunnen wonen waar u wilde: in Londen of
buiten."
„Als u niet ophoudt, dan zal ik nog 't land aan u krij
gen. Denkt u dat ik wil trouwen met iemand voor wien
ik niet genoeg voel?"
„Dat doen wel zooveel meisjes... Zeg, Dolly, zou je nu
toch niet genoeg voor mij kunnen voelen?"
„Neen, het spijt mij maar... Neen, o neen!"
„Ik zal er nooit overheen komen", snikte Harry
Smithson en legde het hoofd op den arm op de biljart
tafel. Zijn schouders schokten en het was haar een le
vend verwijt, hem zoo te zien.
„O. houd toch op!" smeekte zij. „Toby kan zoo dadelijk
terug ziin. En u zoudt toch niet graag willen, dat hij u
zóó zag?"
Het volgend oogenblik werden er dan ook voatstappen
vernomen en ijlings rees Harry Smithson op. Hy ging
voor het venster staan; dus keerde hij de biljarttafel
den rug toe.
Dolly hield Toby bezig, door hem een kunstje met de
ballen te toonen, dat hij al herhaaldelijk had bewonderd,
maar dat toch altijd weer nieuw was voor hem. Terwijl
ze daarmee nog bezig waren, zei Smithson, dat hij weg
moest
Zwijgend reikte Dolly hem de hand; zij voelde zich
De andere groep der ingeslotenen bevond zich zeven
dagen in een werktuigrulmte, waaruit ze half gestikt
en krachteloos door de Duitsche hulpmanschappen
bevrijd werd. Twee van hen werden door de catastrophe
levenslang Invalide en niet in staat meer eenig werk
te verrichten, de anderen hadden maanden noodig vóór
zij algeheel hersteld waren.
Den 22sten Maart beval de prefect van het departe
ment Pas de Calais de bergingswerkzaamheden te be
ëindigen, daar hij het voor uitgesloten hield, dat er nog
levende menschen in de bedolven gangen aanwezig
zouden zijn Men was reeds begonnen de beschadigde
gebouwen te herstellen, toen op 24 Maart nogmaals
leden der Duitsche reddingsexpeditie met vrijwilligers
uit de mijnwerkers ter plaatse in schacht III afdaal
den, om te trachten van daaruit naar de bedolven
gangen van schacht IV te komen. Hierbij ontstond een
verschrikkelijke wedstrijd tusschen de redders en de in
de pompruimte ingesloten mijnwerkers. Toen deze be
merkten dat de door hen opgerichte beschutting
van bulten Ingeslagen werd, trachtten zij, onder haar 1
ding hunner laatste krachten, den wand met za^l fraaie
planken te versterken. Eerst toen zij de klopteekecj J
reddingsmanschappen begrepen, begonnen zij, i6ltJ tje. e:
met de handen den muur weg te breken. yoégd<
Over de ontmoeting der Duitsche makkers mg nog
halfverhongerde en weggeteerde mannen in de nJ II
ruimte van schacht IV, zijn nimmer nadere bijzQ jonkvi
heden bekend geworden. De redders waren te zeerizame
roerd door het zien dezer ongelukkigen, die neger de bir
dagen in de aarde waren opgesloten, om later hi,»;?. Triji
iets te kunnen vertellen. Maar nog heden leeft orf jonkvi
de bevolking van Courrières de herinnering aar* óaar i
negentien Duitsche kameraden, die heldhaftig endat hi
een zelden voorkomende plichtsbetrachting en mer,J blik b
lijkheid met levensgevaar hun Fransche vakbrosi haar 1
hebben gered... Een staaltje van polltieklooze soli^ Ten
telt, dat men helaas maar al te weinig ontmoet Tverdw
in de
loogen
(Vervolg).
Piet dit bemerkende, ging voort:
Laat ik je nog een andere rekening voorleggen,
bijv.: Twintig bunders geven pl.m. 600 mudden graan.
Zij onderhouden ongeveer 24 personen in 45 gezinnen.
Vierentwintig personen betalen met den grond tezamen
1/200000 in alle rijksbelastingen en accijnzen; dat is
over de 120 millioen f 600.— Het binneniandsch graan
brengt alzoo aan de schatkist op f 1.per mud, en het
buitenlandsch niets, niets!
De oude heer Veger zag naar het gelaat van Wolmers,
dat maar even ernstig bleef staan. Hij knikte hem een
paar maal vriendelijk lachend toe en zei, terwijl hij
zijn kleine, vleezige, krachtige handen over zijn gladde
pantalon wreef en het bovenlichaam zachtjes heen en
weer wiegde:
Ja. 't is geen kloinighoid! 't Is 'n skande dat er
niet meer ernstig over dacht wordt, door menschen.
die wat te zegge hèwe, deer ny luisterd wordt. Want ja.
de Amsterdamsche groöte kooplui, de geldzakke. ce
Rotterdammer luitjes van de deurvoerhandel. wille er
niet an; maar ze zouwe wel mótte, wanneer iederien
zich maar genog met de arregemente van de vrayhan-
delaars en protectioniste op de hoogte stelde.
Veger werd langzamerhand, al pratende minder ge
moedelijk. Zijn stem werd luider:
En dan die geldzakke wete nog wat ze doen. maar
dèn hay je van die stommers. die loope en skreeuwe
maar mee, omdat meneer „die" zoit dat 't vrayhandel
weze mot. Ze leeze gien stukkie over pretectle en ears
terloops, maar er over denke, ho maar. En weet je wat
er ook nog veul kwaad an doet? 't Liberalisme.
't Is nog niet zoo lang geleden, da 'k hier op onze
kiesvereeniging vroeg ik deed 't toen nog skoor-
voetend, nou hoeft het hier niet meer of het zoo'n
bezwaar zou weze, wanneer we 'rs nay 'n protectionis
tisch lid voor de Twaide Kamer uitzagge, want dat
maar ik was nog niet uitsproken, of deer valt domenee
me in de rede met: Liberale beginselen liete niet toe en
zouwe nooit toelayte, voor pretectie te zaijn; dat was
onvereenigbaar. Onvereenlgbaar! Afaijn er was toen
genien op me hand en om ze in 'n volle zaal voor je
miening te winne. deervcur mot je effies meer letters
eten hèwe dèn ikke; aars, nou dan ha 'k 'm! Ze hèwen
't 'm vroegen en toen leuterde ie zoo wat van vraij-
zinnigheid, vraijheid en zoo. ..Vrayheid" ja, dat rijdt je
de koekoek; vraijheid. deer zaijn we allegaar voor. Voor
onze vrayheid hèwe we oftig vochten en zoo oud as 'k
ben, trok 'k er op uit, om, as 't er toe kwam. die vraij
heid te verdeidige. Maar met een vraaijhandelaar is dat
net krek aarsom. Die straijt veur de vraijheid van onze
nabur terwijl die bure onze vraijheid an bande legge.
Hei, hei, vader!" zei Piet, toen de ouwe heer >lien
laatcien zin door een harden slag op de tafel bekrach
tigde.
Wè ja, pot hier en gunter me, je bloed wordt öok
karremelk, wanneer je er an denke, dat het zoo !ang
mot dure, voor dat er us wat an dein wordt.
Ik weet wél, dat ik geen titel of jota meer tegen
zeg. walit je bent al kwaad." zei Wolmers, en cm
nu nog bovendien
Neen, viel Plet in. vader is niet boos en zou ook
stellig niet boos op jou worden, al bleef je je krachtig
voorstander van vrijhandel toonen. Bovendien, dat heb
je niet gedaan. Wel noem je je vrijhandelaar. en zegt
niet waarom, en dat maakt iemand wel eens boos;
maar op jou worden we dat niet en op zoovele anderen
ook niet, die met den stroom meegaan, maar wèl op
die personen, die geroepen werden om voor onze belan
gen, voor het belang van het geheele land te zorgen.
eenigszins sohuldig. Verbeeld je, dat hij eens tot een
wanhoopsdaad overging?
Dien avond bracht Mr. Wrighton weer zijn gewoon
bezoek. Hij praatte met Mrs. Brotherton over de sta
king. Dolly hoorde nu en dan een zinnetje, maar de be-
teekenis ging eigenlijk voor haar verloren, zóó zeer was
zij verdiept in haar gedachten aan huis: Hoe haar moe
der het zou maken; of Charley nu wat beter zou heb
ben opgepast; of Helen soms een nieuwe japon noodig
had....
„Miss Marston, hoort u dat?" vroeg Mrs. Brotherton.
,Mr. Wrighton is vanmorgen in Dalend met steenen ge
gooid! Waarom zet je ze toch niet uit hun woningen?"
ging zij voort tot Wrighton. „Je hebt zooveel voor hen
gedaan: gezorgd, dat ze beter behuisd zijn dan overal
elders, en dat is nu de manier, waarop ze je dit ver
gelden!"
„O, maar dat met steentjes gooien was door heel klei
ne kinderen; een kiezelsteentje heeft mij misschien ge
raakt, dat was al!" zei hij met een schouderophalen.
Dolly zag nu voor het eerst, dat hij een pleister had
op een van de slapen.
„Ik hecht niet veel aan jouw: dat is al. Alex! Je hebt
persoonlijk gevaar altijd veel te licht geteld. Ik herin
ner mij nog, hoe je, als jongen, lachte, toen je geprezen
werd, omdat je mijn zoon uit de molenbeek had gered.
En hij heeft het Victoria-kruis! Wist u dat, Miss Mar
ston
„Neen... ik wist niet, dat Mr. Wrighton officier was
geweest"
„Ja, hij heeft in Egypte een gewonden soldaat midden
tusschen de vijanden vandaan gehaald. Hij zette hem op
zijn paard en reed terug naar de Britsche gelederen."
„Laat u die oude geschiedenissen toch rusten. Mrs.
Brotherton!" drong hij. E n toen tot Dolly: „U vertrekt
met den trein van 8.30 uit Diston is 't niet?"
„Ja. En dan hoop ik 's avonds, omtrent tien uur, thuis
te zijn."
„Miss Marston vertelt mij daar," zei Mrs. Brotherton,
„hoe het nog volstrekt niet zeker is, dat zij na Kerst
mis hier terugkeert."
,Als ik u was. zou ik dat maar doen. U moet denken:
Gainsford is makkelijk te bereiken," dit laatste met
bijzonderen nadruk, „en Mrs, Brotherton zou u zéér
missen."
„Inderdaad. Niet lioht zou ik weer iemand vinden, die
zoo goed leest als u, en die arme Toby zou dood-onge-
lukkig zijn!"
Dat die mannen niet zijn wakker te schudden,
ons een ergernis. We eischen niet nog, dat zij i-
zijn protectlonist, maar we verlangen, dat ze,
zulke krachtige, sprekende argumenten worden u,
voerd vóór het heil van protectie, dat zij bez»?
ernstige bezwaren daartegenover stellen; we mogen-
hen verlangen, dat zij ons bewijzen, dat onze inzicr
onjuist zijn.
Nu maar, dat i s toch wel gedaan.
Door wien? 't Was altijd water en melk.
Wel, door De Boer dan. 't lid van de Tweede-
mer?
O, die „mooie rede"? Ben je op de laatste u
meene vergadering der Holl. Maatsch. van LandU
geweest? Niet? Nu dat hoeft ook niet. Lees jij dj;
gemeene Gids. van 17 November "95 te begaj
eens. In dat te Alkmaar verschijnend blad wordt w
lyks een stuk geplaatst van ds. De Boer. waarin e:
wordt gecefend op de anti-protectionistische Kt
debatten. Dominee De Boer begint met de rede va:
heer K. de Boer Cz.. afgevaardigde voor het dir
Zaandam. Wanneer ge deze critiek gelezen hebt, a
je nog eens vragen, of er ernstige bezwaren tegen
tectie werden aangevoerd.
Is die meneer De Boer dominei, zeg je, ik mie
De B"er, die kretiek levert?
Ja
Leg er us an, leg er us an. hecte melk en kè
Jan!" zoo kwam Trijntje binnen. Ze had een blai
vier kopjes thee er op in de handen.
Zoo me kind, hè je voor thee zurgd? Ik rz
niet weer je bleve. Onze keel is droog.
Ja, ik hèw ze achter zet. Ik ben zóo klaar ar:
werk en dèn kom ik met 't theeblad binnen.
Dank je wel Trijntje." zei Wolmers. terwQW
kopje aannam. Hij zag haar daarbij echter aan «j
wijze, die het meisje deed vreezen. dat Wolranp
zinspelen op haar gespeelde rol. Hij zag haar s
hij iets wilde vragen; niet vroolijk. zooals ze vex'
had, maar zoo ernstig, zoo vreemd.
Misschien had hij de beetnemerij verkeerd Jr/
en was hij wat boos. Enfin, dat zou wel weer i:
komen, maar voor geen geld zou ze willen, dat|
genwoordigheid van haar vader over do grap
sproken. Daarom verliet ze zoodra mogelijk wt
vertrek, haar vader, broer en Wolmers vriendel
knikkend: ..Tot zóo metien!"
Niet lan g daarna riep een heldere stem bui(
deur: „doe urs open!"
Nog vóór Trijntje haar voetje geheel had «j
ven, om haar wensch om binnen gelaten te
kracht bij te zeiten. had Wolmers reeds aan has
zoek voldaan. Met benijdenswaardige vlugheid,
met een sprong was hij van zijn stoel bij de deur
haar zoo heftig, wagenwijd geopend, dat Tryntje 8
schrikte.
Haastig trok ze haar voet, met opgetrokken tó
juist tot kloppen gereed, terug, deed daarmee eer..'
achterwaarts en zei: „hè, da's gauw!"
Zooals Trijntje daar stond, was ze bctooverend 5
De haast, waarmede zij stellig hare bozigheden
verricht, had haar kleur iets verhoogd; de asp
spoed, waarmede zij zich had verkleed, was zekei
zaak, dat haar prachtig, dik donker haar wat losse."
gewoonlijk was opgemaakt, waardoor zich een s
van weerspannige krulletjes om voorhoofd en a
kroesden.
Zij was gekleed in een doodeenvoudig, donker jo
netje, dat door langen diensttijd reedr. eenigszins "L
verschoten, en haar vormen nauw omsloot.
Haar kleine, gevulde handen omklemden een theea
zwaar door het servies, dat daar opstond.
Dit alles zag Wolmers met één oogopslag. Ook
ging het hem niet, dat de zwaarte van het theeser'
der di
f betoom
vrage:
bewus
voorh
een li
I De
zag t
moch
i No;
te zii
rug r
inger
den:
er n<
Jui
verkl
bleve
brief
voor
Vóc
alle
bekel
van 1
waar
ouilK
Met niets geen bijzondere hartelijkheid zei "Wrtó
Dolly goedenavond. Maar toch was hij den voiga
ochtend aan het station.
„Ik ben maar eens even komen kijken, of u men
goeden trein vertrekt. Toby en John achtte ik wil
van beiden zulke geschikte gidsen."
Toby hield stevig Dolly's hand in de zijne, tervt-
over haar schouder naar Mr. Wrighton keek.
„U moest eerste klas reizen met dat koude v-
zei hy. haar volgend naar een derde-klas coupé. J
mij nog even uw kaartje ruilen."
„Neen, ik wil derde reizen. John zal je naar huis
gen, Toby, Houd je goed, hoor!"
Hij huilde als een klein kind: de tranen stroomdeni
langs het gelaat „En schrijf eens gauw, hoe
gaat met die doos van Martha, die jo onderhanden
Zal je dat doen?"
„Ilc heb vanmorgen al geschreven", zei hij en te
een verfrommelden brief te voorschijn met een pof
gel in den linkerhoek en in het midden met groots
ters „Dolly" er op geschreven.
„O, jou goeie Toby! Ja, daar ben je dan wel vroeg
geweest. Maar als je mij nu nog eens schrijft, vraag
aan je moeder of Martha, of die er een van beiden
adres op willen zetten. Er zijn zoo véél Dolly's op de'
reld, moet je denken!"
Toby was in den coupé geklommen en zat nu tegen»
Dolly; Wrighton stond bij het portier.
„Ik zal iederen dag aan je denken, Toby, en ik
een mooie Kerstkaart zenden, hoor! Maar nu moe
uit den coupé gaan, want zoo dadelijk komt de cofc
teur het portier sluiten." J
De man stond al ongeduldig te wachten, en, of
nu bad en smeekte, dat gaf niets.
„Kom er uit!" commandeerde Wrighton.
Wanhopend klampte Toby zich aan Dolly
Wrighton werd nu zoo ongeduldig, dat hij ToW j
bij den kraag pakte en hem uit den coupé trok. Br
op het perron.
„Hij heeft zich niet bezeerd," zei Wrighton. «B*
hem niet mee moeten brengen."
„John!" riep Dolly „heeft Master Toby zich pij-
daan?"
„Neen, miss gelukkig niet!"
„Zorg jij goed voor hem."
„Ik zal mijn best doen, Miss."
„Denk er om dat u over Londen terugkeert", ze'
ton.
in C
Hi
hielc
E(
hoec
dan
gen
zou
bro
koli
H
zóó'
stal
,.1
Ik 1
vinc
„I
is a
M
ter
scho
bovt
en c
ford
zoo:
Di
blik
het
„Spe
len
haai
Di
naai
Mr.
.,a
dei-,
rug;
G
Wri