De grootste mijnramp ter wereld. Een oud verhaal I Courrières rouwde om tweeduizend menschenlevens. DE LAATSTE RIT. Dat na veertig jaar weer actueel geworden is. Verschil van meening. 1 Diep onder de aarde zwoegen de mijnwerkers om de menschen van nuttige metalen, kolen en mineralen te voorzien. De Moederaarde laat zich slechts met de allergrootste moeite haar schatten ontrukken. Doch dan komt plotseling de onbarmhartige grilligheid van de aarde te voorschijn. De aarde splijt, vuurtongen lekken ten hemel, vermorzelend, verkoolend de men- schcn-mieren, die in haar gangen zwoegden. Wij leven snel en zelfs de grootste rampen wor den maar al te spoedig vergeten. Doch de kort geleden bij Beuthen plaats gehad hebbende mijn ramp roept herinneringen wakker aan een der grootste mijnrampen aller tijden, de ontplof fing te Courrières, waarbij niet minder dan 1212 menschen het leven lieten en waarbij de enkele overlevenden 19 dagen in do ingewan den der aarde waren opgesloten. SCHEL en snerpend verkondigen op 10 Maart 1907 de sirenes van de metaalwerken bij Courrières de aflossing der ploegen om vijf uur in den ochtend. Zwart van roei en kolenstof kwam de nachtploeg naar boven, ging in de waschcellen om zich te reinigen en verstrooide zich langzaam in het ontwa kende stadje met 5400 inwoners in het departement Pas de Calais. Een uur later bliezen weer de sirenes. De dagploeg ving haar taak aan. 1795 mannen verdwenen in het binnenste der aarde. Om half zeven, een half uur dus nadat het werk weer was begonnen, bleef de liftkooi van de derde schacht steken. Een mijningenieur ging dadelijk naar den man, die den handle bedient; beiden, lichtelijk verontrust onderhouden zich met elkaar over de eventueele oorzaak van het weigeren, toen plotseling een dof gerommel uit de mijn opsteeg. „De berg..." schreeuwt de machinist. Midden in den zin blaast een ontzettende wervelwind uit de schachtopening. De beide personen worden als blaadjes papier weggeblazen; met een donderend ge kraak vliegt de litfkooi als een projectiel uit een kanon naar buiten en slaat tegen het bovendste gedeelte van den lifttoren. Staal en hout worden versplinterd als lu cifers, ramen vallen kletterend kapot, het dak van het liftgebouw splijt uiteen, en fluit sissend een geweldige steekvlam uit de schacht, die in onzegbaar korten tijd het mijngebouw in brand steekt. Minuten gaan voorbij... de menschen aan de opper vlakte zijn van schrik verlamd, dan brult uit de tweede en vierde schacht tegelijkertijd als een ongebreidelde orkaan een ontploffing, die de aarde minutenlang doet beven, langzaam krimpen de huizenhooge steekvlammen in. De sluier van de namelooze ontzetting breidt zich zwijgend over het werk uit... 1795 Personen bevinden zich in de schachten! 1795 menschenlevens zijn in ge vaar! De reddingswerkzaamheden gestaakt Enkele oogenblikken na de ontploffing beginnen de bergingswerkzaamheden. Eijna 5000 mijnwerkers, het ge zamenlijke personeel van de 13 mijnen in Courrières van gen den strijd tegen het gas aan, tegen het vuur, tegen den ineenstortenden berg. 1212 Verkoolde en afzichtelijk verminkte lijken worden geborgen, meer dan vijfhonderd gewonden in de hulplazaretten ondergebracht. Dan wor den, ondanks de dringende beden der mijnwerkersbe volking de bergingswerkzaamheden stopgezet De mjjn- directie beval aldus, omdat een tweede ontploffing dreig de, die ook het leven van de bergingsmanschappen in gevaar zou kunnen brengen. In den oehtend van den 12den Maart kwam in Cour rières een afdeeling uitstekend uitgeruste en voor de bestrijding van onderaardsche rampen bijzonder goed geschoolde brandweerlieden uit Parijs aan. Na drie uur kwamen zij uit de schachten terug en hun leider ver klaarde: „De reddingsarbeid in de met gas gevulde gan gen is ook met zuurstofmaskers onmogelijk, het vuur onder de aarde moet uit zichzelf sterven, vóór nieuwe bergingspogingen in het werk kunnen worden gesteld. Bovendien kunnen de nog achtergeblevenen niet meer in leven ziin." Toen de bevolking dit bericht werd medegedeeld, trof hen een nieuwe wanhoop. Politie en militairen moesten gerequireerd worden om een aanval .van de bevolking op de directiegebouwen af te slaan. De bevolking wilde de directie dwingen nieuwe reddingspogingen te onder nemen. Zelfs een bemiddelingspoging van de ministers Dubief en Gauthier bleven zonder gevolg. De bewakings- manschappen werden met steenen bekogeld, de mijnin genieurs voor lafaards uitgescholden, de vensters van de villa's der directie ingegooid. In den nacht van 12 op 13 Maart geschiedde iets vol komen onverwachts. Duitsche kameraden uit het Roer bekken, 16 man sterk, verschenen onder aanvoering van den hoofdopzichter Engel en de ingenieurs Koch en Meyer op de plaats van den ramp en begaven zich tegen alle verwachting in dadelijk in de met gas gevulde schachten. Zij hebben dagenlang met den inzet hunner eigen levens en gezondheid in de donkere gangen ge werkt en aan hen alleen is het te danken dat nog 14 levenden konden worden gered. Negentien dagen in de aarde opgesloten. De geschiedenis dezer veertien menschen klinkt ais een sprookje en is toch gruwelijke werkelijkheid ge weest. Negen van hen werden bij de eerste ontploffing in de pompruimte van de vierde schacht ingesloten en van de buitenwereld volkomen afgesloten. Na twee dagen verblijf in absolute duisternis begonnen zij hun gevangenis op te ruimen en de wanden te onderzoeken. Toen zij vaststelden, dat een van de wanden steeds warmer werd (een teeken. dat aan de andere zijde van den wand nog steeds explosies ontbrandden en dat het vuur daar nog steeds woedde),versterkten zij dezen muur en verkoelden hem regelmatig met het water uit de pompinstallatie. Verschillende malen waren manschap pen van de reddingsbrigade in hun nabijheid geweest. Zij hoorden hen werken en ook hun klopteekens, zij antwoordden door geroep en door tikken aan den wand... maar de zoozeer begeerde redding kwam riet opdagen... Op den zesden dag hunner opsluiting kregen drie der ingeslotenen ernstige aanvallen van waanzin. De een wierp zich op den grond en schreeuwde ononderbroken urenlang op de meest verschrikkelijke manier. De beide andereen trachtten den met moeite versterkten wand omver te trekken om te kunnen ontsnappen. Slechts met geweld kon men hun pogingen verhinderen. Ze moesten zelfs gekneveld worden. Een van hen was zelfs met het mes in de hand en schuim om den mond op zijn kameraden afgegaan. Als de aarde siddert. Reproductie van een ieekening naar aanleiding van den mijnramp in Courrières. FEUILLETON NAAR HET ENGELSCH. HOOFDSTUK IX. Dolly zou met vacantie naar huis gaan, een paar dagen vóór Kerstmis. De gedachte, haar familie weer te zien, vervulde haar zóó geheel, dat ze bijna die vreemde scène met Mr. Wrighton vergeten was. Hij was geheel de oude gebleven in zijn houding te genover haar. Bracht hij zijn gewone avondbezoeken aan Mrs. Brotherton, dan gaf hij haar de hand, maar sprak verder zoo weinig mogelijk tot haar. Mrs. Brotherton verraadde met geen enkel woord, dat hij haar in zijn ver trouwen genomen had. Miss Carbury was weg. maar aan haar gezelschap had Dolly niet veel verloren. Mr. Smithson kwam bijna iederen dag biljarten. Dolly begon zoo iets te vermoeden van zijn gevoelens jegens haar. „U schijnt blij te zijn, dat u bij ons alleen weggaat", zei hij teleurgesteld. „Zoudt u het dan niet heerlijk vinden, om uw familie weer te zien, na een afwezigheid van een half jaar?" Op een wenk van Mr. Smithson ging Toby iets uit zijn werkkamer halen. Harry wierp zijn queue neer. „O, Miss Marston!" stotterde hij. „Ik... ik... u zult wel gemerkt hebben,... dat ik... innige liefde voor u voel. U is zoo mooi en u rijdt zoo goed...! O, geeft u mij toch eenige hoop! Zeg, dat u wat voor mij voelt!" „Ik mag u graag lijden..." Hij vatte haar hand. „Maar niet. zooals u dat meent" „Als u als vast maar op mij gesteld is, En hij sloeg den arm om haar middel. Verontwaardigd rukte zij zich los en riep: „Hoe durft u!" Hij trok zich beschaamd terug, al prevelend: „Vergeef my, ik dacht..." „Het kan mij niet schelen, dat u denkt Zóó veel geef ik niet om u." „U wilt mij dus niet trouwen?" „Ik zei immers, dat ik niet zooveel om u gaf?" Harry Smithson kon het nog altijd niet aanvaarden: Hij. die er aan iederen vinger wel tien kon hebben, zou dus bedankt worden door een meisje, dat haar geld ver dienen moest op die saaie manier? Misschien had zij het niet begrepen. „Het was mij ernst, Miss Marston", sprak hij, „ik vroeg u ten huwelijk." „Dat weet ik ook wel. Het spijt mij, dat ik u bedanken moet. U is zeer vriendelijk voor mij geweest en daar ben ik u dankbaar voor. Maar we kunnen nog wel goede vrienden zijn." „Ik kan wachten." fluisterde hij. „Misschien dat u door den tijd wel genoeg voor mij zult gaan voelen." „Neen toch niet" zei ze beslist. „Ik kon heel wat doen voor uw familie. U hebt een broer, dien zou ik..." „U kunt mij niet omkoopen, om u te trouwen." „U weet niet. wat u weigert! Ik ben rijk. Ik zou u kostbare juweelen en prachtige toiletten kunnen geven. U zoudt kunnen wonen waar u wilde: in Londen of buiten." „Als u niet ophoudt, dan zal ik nog 't land aan u krij gen. Denkt u dat ik wil trouwen met iemand voor wien ik niet genoeg voel?" „Dat doen wel zooveel meisjes... Zeg, Dolly, zou je nu toch niet genoeg voor mij kunnen voelen?" „Neen, het spijt mij maar... Neen, o neen!" „Ik zal er nooit overheen komen", snikte Harry Smithson en legde het hoofd op den arm op de biljart tafel. Zijn schouders schokten en het was haar een le vend verwijt, hem zoo te zien. „O. houd toch op!" smeekte zij. „Toby kan zoo dadelijk terug ziin. En u zoudt toch niet graag willen, dat hij u zóó zag?" Het volgend oogenblik werden er dan ook voatstappen vernomen en ijlings rees Harry Smithson op. Hy ging voor het venster staan; dus keerde hij de biljarttafel den rug toe. Dolly hield Toby bezig, door hem een kunstje met de ballen te toonen, dat hij al herhaaldelijk had bewonderd, maar dat toch altijd weer nieuw was voor hem. Terwijl ze daarmee nog bezig waren, zei Smithson, dat hij weg moest Zwijgend reikte Dolly hem de hand; zij voelde zich De andere groep der ingeslotenen bevond zich zeven dagen in een werktuigrulmte, waaruit ze half gestikt en krachteloos door de Duitsche hulpmanschappen bevrijd werd. Twee van hen werden door de catastrophe levenslang Invalide en niet in staat meer eenig werk te verrichten, de anderen hadden maanden noodig vóór zij algeheel hersteld waren. Den 22sten Maart beval de prefect van het departe ment Pas de Calais de bergingswerkzaamheden te be ëindigen, daar hij het voor uitgesloten hield, dat er nog levende menschen in de bedolven gangen aanwezig zouden zijn Men was reeds begonnen de beschadigde gebouwen te herstellen, toen op 24 Maart nogmaals leden der Duitsche reddingsexpeditie met vrijwilligers uit de mijnwerkers ter plaatse in schacht III afdaal den, om te trachten van daaruit naar de bedolven gangen van schacht IV te komen. Hierbij ontstond een verschrikkelijke wedstrijd tusschen de redders en de in de pompruimte ingesloten mijnwerkers. Toen deze be merkten dat de door hen opgerichte beschutting van bulten Ingeslagen werd, trachtten zij, onder haar 1 ding hunner laatste krachten, den wand met za^l fraaie planken te versterken. Eerst toen zij de klopteekecj J reddingsmanschappen begrepen, begonnen zij, i6ltJ tje. e: met de handen den muur weg te breken. yoégd< Over de ontmoeting der Duitsche makkers mg nog halfverhongerde en weggeteerde mannen in de nJ II ruimte van schacht IV, zijn nimmer nadere bijzQ jonkvi heden bekend geworden. De redders waren te zeerizame roerd door het zien dezer ongelukkigen, die neger de bir dagen in de aarde waren opgesloten, om later hi,»;?. Triji iets te kunnen vertellen. Maar nog heden leeft orf jonkvi de bevolking van Courrières de herinnering aar* óaar i negentien Duitsche kameraden, die heldhaftig endat hi een zelden voorkomende plichtsbetrachting en mer,J blik b lijkheid met levensgevaar hun Fransche vakbrosi haar 1 hebben gered... Een staaltje van polltieklooze soli^ Ten telt, dat men helaas maar al te weinig ontmoet Tverdw in de loogen (Vervolg). Piet dit bemerkende, ging voort: Laat ik je nog een andere rekening voorleggen, bijv.: Twintig bunders geven pl.m. 600 mudden graan. Zij onderhouden ongeveer 24 personen in 45 gezinnen. Vierentwintig personen betalen met den grond tezamen 1/200000 in alle rijksbelastingen en accijnzen; dat is over de 120 millioen f 600.— Het binneniandsch graan brengt alzoo aan de schatkist op f 1.per mud, en het buitenlandsch niets, niets! De oude heer Veger zag naar het gelaat van Wolmers, dat maar even ernstig bleef staan. Hij knikte hem een paar maal vriendelijk lachend toe en zei, terwijl hij zijn kleine, vleezige, krachtige handen over zijn gladde pantalon wreef en het bovenlichaam zachtjes heen en weer wiegde: Ja. 't is geen kloinighoid! 't Is 'n skande dat er niet meer ernstig over dacht wordt, door menschen. die wat te zegge hèwe, deer ny luisterd wordt. Want ja. de Amsterdamsche groöte kooplui, de geldzakke. ce Rotterdammer luitjes van de deurvoerhandel. wille er niet an; maar ze zouwe wel mótte, wanneer iederien zich maar genog met de arregemente van de vrayhan- delaars en protectioniste op de hoogte stelde. Veger werd langzamerhand, al pratende minder ge moedelijk. Zijn stem werd luider: En dan die geldzakke wete nog wat ze doen. maar dèn hay je van die stommers. die loope en skreeuwe maar mee, omdat meneer „die" zoit dat 't vrayhandel weze mot. Ze leeze gien stukkie over pretectle en ears terloops, maar er over denke, ho maar. En weet je wat er ook nog veul kwaad an doet? 't Liberalisme. 't Is nog niet zoo lang geleden, da 'k hier op onze kiesvereeniging vroeg ik deed 't toen nog skoor- voetend, nou hoeft het hier niet meer of het zoo'n bezwaar zou weze, wanneer we 'rs nay 'n protectionis tisch lid voor de Twaide Kamer uitzagge, want dat maar ik was nog niet uitsproken, of deer valt domenee me in de rede met: Liberale beginselen liete niet toe en zouwe nooit toelayte, voor pretectie te zaijn; dat was onvereenigbaar. Onvereenlgbaar! Afaijn er was toen genien op me hand en om ze in 'n volle zaal voor je miening te winne. deervcur mot je effies meer letters eten hèwe dèn ikke; aars, nou dan ha 'k 'm! Ze hèwen 't 'm vroegen en toen leuterde ie zoo wat van vraij- zinnigheid, vraijheid en zoo. ..Vrayheid" ja, dat rijdt je de koekoek; vraijheid. deer zaijn we allegaar voor. Voor onze vrayheid hèwe we oftig vochten en zoo oud as 'k ben, trok 'k er op uit, om, as 't er toe kwam. die vraij heid te verdeidige. Maar met een vraaijhandelaar is dat net krek aarsom. Die straijt veur de vraijheid van onze nabur terwijl die bure onze vraijheid an bande legge. Hei, hei, vader!" zei Piet, toen de ouwe heer >lien laatcien zin door een harden slag op de tafel bekrach tigde. Wè ja, pot hier en gunter me, je bloed wordt öok karremelk, wanneer je er an denke, dat het zoo !ang mot dure, voor dat er us wat an dein wordt. Ik weet wél, dat ik geen titel of jota meer tegen zeg. walit je bent al kwaad." zei Wolmers, en cm nu nog bovendien Neen, viel Plet in. vader is niet boos en zou ook stellig niet boos op jou worden, al bleef je je krachtig voorstander van vrijhandel toonen. Bovendien, dat heb je niet gedaan. Wel noem je je vrijhandelaar. en zegt niet waarom, en dat maakt iemand wel eens boos; maar op jou worden we dat niet en op zoovele anderen ook niet, die met den stroom meegaan, maar wèl op die personen, die geroepen werden om voor onze belan gen, voor het belang van het geheele land te zorgen. eenigszins sohuldig. Verbeeld je, dat hij eens tot een wanhoopsdaad overging? Dien avond bracht Mr. Wrighton weer zijn gewoon bezoek. Hij praatte met Mrs. Brotherton over de sta king. Dolly hoorde nu en dan een zinnetje, maar de be- teekenis ging eigenlijk voor haar verloren, zóó zeer was zij verdiept in haar gedachten aan huis: Hoe haar moe der het zou maken; of Charley nu wat beter zou heb ben opgepast; of Helen soms een nieuwe japon noodig had.... „Miss Marston, hoort u dat?" vroeg Mrs. Brotherton. ,Mr. Wrighton is vanmorgen in Dalend met steenen ge gooid! Waarom zet je ze toch niet uit hun woningen?" ging zij voort tot Wrighton. „Je hebt zooveel voor hen gedaan: gezorgd, dat ze beter behuisd zijn dan overal elders, en dat is nu de manier, waarop ze je dit ver gelden!" „O, maar dat met steentjes gooien was door heel klei ne kinderen; een kiezelsteentje heeft mij misschien ge raakt, dat was al!" zei hij met een schouderophalen. Dolly zag nu voor het eerst, dat hij een pleister had op een van de slapen. „Ik hecht niet veel aan jouw: dat is al. Alex! Je hebt persoonlijk gevaar altijd veel te licht geteld. Ik herin ner mij nog, hoe je, als jongen, lachte, toen je geprezen werd, omdat je mijn zoon uit de molenbeek had gered. En hij heeft het Victoria-kruis! Wist u dat, Miss Mar ston „Neen... ik wist niet, dat Mr. Wrighton officier was geweest" „Ja, hij heeft in Egypte een gewonden soldaat midden tusschen de vijanden vandaan gehaald. Hij zette hem op zijn paard en reed terug naar de Britsche gelederen." „Laat u die oude geschiedenissen toch rusten. Mrs. Brotherton!" drong hij. E n toen tot Dolly: „U vertrekt met den trein van 8.30 uit Diston is 't niet?" „Ja. En dan hoop ik 's avonds, omtrent tien uur, thuis te zijn." „Miss Marston vertelt mij daar," zei Mrs. Brotherton, „hoe het nog volstrekt niet zeker is, dat zij na Kerst mis hier terugkeert." ,Als ik u was. zou ik dat maar doen. U moet denken: Gainsford is makkelijk te bereiken," dit laatste met bijzonderen nadruk, „en Mrs, Brotherton zou u zéér missen." „Inderdaad. Niet lioht zou ik weer iemand vinden, die zoo goed leest als u, en die arme Toby zou dood-onge- lukkig zijn!" Dat die mannen niet zijn wakker te schudden, ons een ergernis. We eischen niet nog, dat zij i- zijn protectlonist, maar we verlangen, dat ze, zulke krachtige, sprekende argumenten worden u, voerd vóór het heil van protectie, dat zij bez»? ernstige bezwaren daartegenover stellen; we mogen- hen verlangen, dat zij ons bewijzen, dat onze inzicr onjuist zijn. Nu maar, dat i s toch wel gedaan. Door wien? 't Was altijd water en melk. Wel, door De Boer dan. 't lid van de Tweede- mer? O, die „mooie rede"? Ben je op de laatste u meene vergadering der Holl. Maatsch. van LandU geweest? Niet? Nu dat hoeft ook niet. Lees jij dj; gemeene Gids. van 17 November "95 te begaj eens. In dat te Alkmaar verschijnend blad wordt w lyks een stuk geplaatst van ds. De Boer. waarin e: wordt gecefend op de anti-protectionistische Kt debatten. Dominee De Boer begint met de rede va: heer K. de Boer Cz.. afgevaardigde voor het dir Zaandam. Wanneer ge deze critiek gelezen hebt, a je nog eens vragen, of er ernstige bezwaren tegen tectie werden aangevoerd. Is die meneer De Boer dominei, zeg je, ik mie De B"er, die kretiek levert? Ja Leg er us an, leg er us an. hecte melk en kè Jan!" zoo kwam Trijntje binnen. Ze had een blai vier kopjes thee er op in de handen. Zoo me kind, hè je voor thee zurgd? Ik rz niet weer je bleve. Onze keel is droog. Ja, ik hèw ze achter zet. Ik ben zóo klaar ar: werk en dèn kom ik met 't theeblad binnen. Dank je wel Trijntje." zei Wolmers. terwQW kopje aannam. Hij zag haar daarbij echter aan «j wijze, die het meisje deed vreezen. dat Wolranp zinspelen op haar gespeelde rol. Hij zag haar s hij iets wilde vragen; niet vroolijk. zooals ze vex' had, maar zoo ernstig, zoo vreemd. Misschien had hij de beetnemerij verkeerd Jr/ en was hij wat boos. Enfin, dat zou wel weer i: komen, maar voor geen geld zou ze willen, dat| genwoordigheid van haar vader over do grap sproken. Daarom verliet ze zoodra mogelijk wt vertrek, haar vader, broer en Wolmers vriendel knikkend: ..Tot zóo metien!" Niet lan g daarna riep een heldere stem bui( deur: „doe urs open!" Nog vóór Trijntje haar voetje geheel had «j ven, om haar wensch om binnen gelaten te kracht bij te zeiten. had Wolmers reeds aan has zoek voldaan. Met benijdenswaardige vlugheid, met een sprong was hij van zijn stoel bij de deur haar zoo heftig, wagenwijd geopend, dat Tryntje 8 schrikte. Haastig trok ze haar voet, met opgetrokken tó juist tot kloppen gereed, terug, deed daarmee eer..' achterwaarts en zei: „hè, da's gauw!" Zooals Trijntje daar stond, was ze bctooverend 5 De haast, waarmede zij stellig hare bozigheden verricht, had haar kleur iets verhoogd; de asp spoed, waarmede zij zich had verkleed, was zekei zaak, dat haar prachtig, dik donker haar wat losse." gewoonlijk was opgemaakt, waardoor zich een s van weerspannige krulletjes om voorhoofd en a kroesden. Zij was gekleed in een doodeenvoudig, donker jo netje, dat door langen diensttijd reedr. eenigszins "L verschoten, en haar vormen nauw omsloot. Haar kleine, gevulde handen omklemden een theea zwaar door het servies, dat daar opstond. Dit alles zag Wolmers met één oogopslag. Ook ging het hem niet, dat de zwaarte van het theeser' der di f betoom vrage: bewus voorh een li I De zag t moch i No; te zii rug r inger den: er n< Jui verkl bleve brief voor Vóc alle bekel van 1 waar ouilK Met niets geen bijzondere hartelijkheid zei "Wrtó Dolly goedenavond. Maar toch was hij den voiga ochtend aan het station. „Ik ben maar eens even komen kijken, of u men goeden trein vertrekt. Toby en John achtte ik wil van beiden zulke geschikte gidsen." Toby hield stevig Dolly's hand in de zijne, tervt- over haar schouder naar Mr. Wrighton keek. „U moest eerste klas reizen met dat koude v- zei hy. haar volgend naar een derde-klas coupé. J mij nog even uw kaartje ruilen." „Neen, ik wil derde reizen. John zal je naar huis gen, Toby, Houd je goed, hoor!" Hij huilde als een klein kind: de tranen stroomdeni langs het gelaat „En schrijf eens gauw, hoe gaat met die doos van Martha, die jo onderhanden Zal je dat doen?" „Ilc heb vanmorgen al geschreven", zei hij en te een verfrommelden brief te voorschijn met een pof gel in den linkerhoek en in het midden met groots ters „Dolly" er op geschreven. „O, jou goeie Toby! Ja, daar ben je dan wel vroeg geweest. Maar als je mij nu nog eens schrijft, vraag aan je moeder of Martha, of die er een van beiden adres op willen zetten. Er zijn zoo véél Dolly's op de' reld, moet je denken!" Toby was in den coupé geklommen en zat nu tegen» Dolly; Wrighton stond bij het portier. „Ik zal iederen dag aan je denken, Toby, en ik een mooie Kerstkaart zenden, hoor! Maar nu moe uit den coupé gaan, want zoo dadelijk komt de cofc teur het portier sluiten." J De man stond al ongeduldig te wachten, en, of nu bad en smeekte, dat gaf niets. „Kom er uit!" commandeerde Wrighton. Wanhopend klampte Toby zich aan Dolly Wrighton werd nu zoo ongeduldig, dat hij ToW j bij den kraag pakte en hem uit den coupé trok. Br op het perron. „Hij heeft zich niet bezeerd," zei Wrighton. «B* hem niet mee moeten brengen." „John!" riep Dolly „heeft Master Toby zich pij- daan?" „Neen, miss gelukkig niet!" „Zorg jij goed voor hem." „Ik zal mijn best doen, Miss." „Denk er om dat u over Londen terugkeert", ze' ton. in C Hi hielc E( hoec dan gen zou bro koli H zóó' stal ,.1 Ik 1 vinc „I is a M ter scho bovt en c ford zoo: Di blik het „Spe len haai Di naai Mr. .,a dei-, rug; G Wri

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 18