Cursusvergadering van de Vereeniging van Oudleerlingen der Rijkslandbouwwinterschool te Schagen. De overeenkomst en het verschil tusschen de wereldcrisis van 1884 en de huidige en de consekwenties voor ons productiestelsel. Op Maandag 25 Januari 1932, des morgens half elf, werd in het Noordhollandsch Koffiehuis van Me vrouw de Wed. L. Zwaag te Schagen de derde en te vens de laatste cursusvergadering in 1932 gehouden van de Vereeniging van Oudleerlingen der Rijksland bouwwinterschool te Schagen. Door den heer M. D. Dijt, 1. i. te Eierland, Texel, werd ingeleid: „De overeenkomst en het verschil tus schen de wereldcrisis van 1884 en de huidige en de consekwenties voor ons productiestelsel." De Voorzitter, de heer K. Koster Jz., Midwoud, heet namens het Bestuur de aanwezigen hartelijk wel kom. Het doet hem genoegen zooveel bekende gezich ten te zien en spr. heet in het bijzonder welkom de eereleden en den heer Ir. Veenstra, directeur der school, zoomede den voorzitter van de Commissie van Toezicht voor de R.L.W.S., die een deel van zijn nogal bezetten tijd beschikbaar heeft willen stellen voor onze cursusvergadering. Zoowel de eerste als deze laatste cursusvergadering is gewijd aan den toestand van het oogenblik, de crisis. Dat was oorspronkelijk niet de bedoeling van het bestuur, doch ten aanzien van een ander te be handelen onderwerp kon het Bestuur niet slagen. Het was het Bestuur een buitengewoon genoegen dat de heer Dijt mededeelde, zijn inzicht over den crisis toestand uiteen te willen zetten. Het Bestuur stelt dat op hoogen prijs en spr. heet den heer Dijt harte lijk welkom en dankt hem voor zijn bereidwilligheid. Spr. was vorig maai verhinderd de cursusvergade ring bij te wonen in verband met een blijde ge beurtenis in zijn ge-zin, nl. door de geboorte van een dochter. (Applaus.) Waar in onze vereeniging de ma- terieele dingen worden besproken, vooral in dezen crisistijd, was bet spr. bijzonder aangenaam, bij die gelegenheid van de zijde van Oudleerlingen een mooi blijk van sympathie te mogen ontvangen, in den vorm van een mand bloemen. Ook namens zijn vrouw dankt spr. voor dit blijk van sympathie. Op verzoek van den heer Rezelman te Anna Pau- lowna, deelt spr. dan nog mede, dat de vergadering die Dinsdagmiddag in „Veerburg" zou worden ge houden, niet doorgaat, wegens ziekte van den inlei der, den heer Prof. Quanjer. Hierna verleent spr. het woord aan den heer Dijt. De overeenkomst van de wereldcrisis van 1884 en de huidige. De heer-Dijt zegt: Alvorens over te gaan tot de bespreking van het onderwerp van dezen dag, waarvoor Uw bestuur zoo vriendelijk was mijl uit te noodigen wil ik in korte trek ken Uw aandacht vragen voor het conjunctuurver schijnsel en voor enkele economische gegevens over prijzen, wereldvoorraden, enz. Voor dit doel heb ik een drietal grafische voorstellingen meegebracht en een tabel. De eerste grafische voorstelling stelt voor het ge middelde prijzenverloop van eenige belangrijke pro ducten in Engeland van 1818 tot 1930. Van 1818 tot 1908 zijn deze cijfers bewerkt door den Engelschen statisticus „Sauerbeck", van 1908 door de Royal Sta- tistical Society. Van 1818 tot 1846 stelde Sauerbeck het zoogenaamd indexcijfer (index-vumba") vast uit de prijzen van 31, van 1846 uit 45 belangrijke arti kelen. De goederen die hij bij berekening van het in dexcijfer gebruikte, bestonden uit 2 hoofdgroepen, die elk weer in 3 kleinere groepen verdeeld werd, nl.: I. Voedingsstoffen: 1. Plantaardig voedsel: Tarwe, meel, gerst, haver, mais, aardappelen en rijst. 2. Dierlijk voedsel: Rundvleesch, schapenvleesch, varlcensvleesch, spek en boter. 3. Overige voedingsstoffen: Suiker, koffie en thee. IL Materiaal: 1. Mineralen: IJzer, koper, tin. lood en steenkolen. 2. Textiele grondstoffen: Katoen, vlas, hennep, jute, wol en zijde. 3. Overige grondstoffen: Huiden, leer, kalk. palmolie, petroleum, soda, chifi, indigo en hout. Zooals men ziet bevinden zich hieronder produc ten, die momenteel betrekkelijk weinig beteekenis meer hebben voor het economische leven, zooals in digo, terwijl er enkele producten, die in de laatste deceunia belangrijk zijn geworden, zooals rubber, op ontbreken. Door nu de indexcijfers van jaar tot jaar op een grafische voorstelling vast te leggen, krijgen we een beeld van het prijzenverloop, terwijl we de golvende lijn, die aldus ontstaat, noemen: de conjunctuurlijn. Nu verstaat men onder conjunctuur niet alleen het betrekkelijke indexcijfer. Men verstaat onder con junctuur meer in heit algemeen de handelstoestand. Prof. I. B. Cohen noemt conjunctuur: „Het samenstel van factoren, dat op een gegeven oogenblik den toe stand van een bedrijfsleven in een bepaalde streek of in een bepaalde bedrijfstak beheerschen." Samuel Jones Loyd beschreef het begrip conjunc tuur reeds in 1837 als volgt (Zie S. de Wolff: „De hui dige conjunctuur"): „De geschiedenis van wat wij gewoon zijn den han delstoestand te noemen, is een leerrijke les. Wij vin den de conjunctuur aan verschillende periodiek te- rugkeerende wisselingen onderhevig. Zij maakt klaar blijkelijk telkens een niet te ontkomen cycloon door. Eerst bevindt zij zich in een toestand van rust, dan komt de verbetering, dan groeiend vertrouwen, ge volgd door prosperiteit, dan opwinding, overproduc tie. daarna krampachtige inkrimping van het be drijfsleven, depressie, stagnatie, ellende en dan ten slotte weer een toestand van rust". Deze conjunctuurschommelingen nu ziet u het best uitgedrukt in de conjunctuur op de le grafische voorstelling. Na 1818 eerst een sterke daling, die volgde op de hooge prijzen, die de Napoleontische oor logen meerbrachten, daarna een herstel tot 1845, in welk jaar de eerste typische industrieele crisis uit brak. die toegeschreven werd aan een te snelle en z.g. ongezonde ontwikkeling van de export op Zuid- Amerika. Daarna traden de conjunctuurschommelin gen op met een periode van 11 tot 7 jaar, n.1. in het begin duurde de schommelingen langer, tegenwoor dig iets korter. Deze kleine of korte conjunctuur schommelingen zijn in hoofdzaak industrieele schom melingen. Behalve deze kleine schommelingen onderscheiden we ook nog de z.g. groote conjunctuurgolven, dat zijn de golven, die ons als landbouwers meer interessee ren. in de eerste plaats, omdat de landbouw hoofd zakelijk op die lange golven reageert en in de tweede plaats, omdat een landbouwcrisis optreedt in de neergaande lijn van de lange golven. Zoo'n lange golf zien wij beginnen in 1825 en lang zamerhand dalen tot 1850. Hierna treedt een stijging op, die met inachtneming van de korte golven, duurt tot 1873. Vanaf 1873 daalt de conjunctuur weer tot 1896 en in 1896 komt weer de stijgende lijn tot den grooten oorlog van 1914. De groote oorlog zweept de conjunctuurgolf op tot 1921, waarna de conjunctuur deer daalt om in 1929 tot heden catastrophaal ineen te storten. Ik wil hier niet ingaan op verschillende conjunc tuurtheorieën en conjunctuurverklaringen. Ik wil er mee volstaan er U op te wijzen, dat het conjunctuur verschijnsel onafscheidenlijk verbonden aan *t pro ductiestelsel van de vrije prijsvorming. Deze vrije prijsvorming gehoorzaamt aan de z.g. economische wetten van vraag en aanbod die het economische evenwicht beheerschen. Immers bij grooter aanbod dan vraag, dalen de prijzen, waardoor de productie afneemt en de vraag toeneemt, bij kleiner aanbod dan vraag stijgen de prijzen, waardoor de productie toe neemt en de vraag afneemt, zoodat tenslotte weel een evenwicht bereikt wordt. Dit evenwicht wordt echter blijkbaar nooit definitief bereikt, doch het economische leven schiet dan in deze en dan in de andere richting het evenwicht voorbij, schommelt voortdurend om dat evenwicht heen, waarbij we een schommeling van 11 tot 7 jaar en een schommeling van ongeveer 40 jaar kunnen onderscheiden. In den dalenden tak van 1825 tot 1850 treffen we nog toppen van kleine schommeling aan in 1839 en 1846'47, in den stijgenden tak van 1850 tot 1873, toppen in 1857, 1864 en 1873, in den dalenden tak van 1873 tot 1896, toppen in 1880 en 1889, in den stijgenden tak van 1896 tot 1921. toppen in 1900, 1907, 1913 en 1921. In den dalenden tak van 1921 tot heden nog een kleine top in 1924. terwijl de periode van 1925 tot 1929, hoewel de prijzen daalden, toch nog als een tijdperk van gun stige conjunctuur moet worden beschouwd. Wanneer we zien, hoe verschillende producten af zonderlijk op en neer gaan met de conjunctuur schommelingen, blijki het, dat over het algemeen de prijzen van de industrieele grondstoffen meer op en neer gaan met de korte conjunctuurgolven, hoewel ze ook de lange golven meemaken, terwijl de voe dingsmiddelen en speciaal de tarwe, minder op en neer gaan met de korte conjunctuurgolven, vooral minder in 18951913, doch heel typisch de lange gol ven volgen. Het geheele economische leven maakt deze schom melingen mee: in de opgaande tijden komt er activi teit, men bouwt schepen, men maakt meer locomo tieven en goederenwagens, men bouwt meer huizen, men sticht meer fabrieken, men exporteert meer en men importeert meer, de werkloosheid neemt af en tenslotte heerscht alom groote welvaart. Dan komt de daling met of zonder paniek, de acti viteit verslapt op elk gebied, er ontstaan faillisse menten en werkloosheid. Als voorbeeld hoe onharmonisch de productie daardoor verloopt wijs ik op de cijfers omtrent de toename van het aantal goederen- en personenwagens in Frankrijk en Duitschland (Zie S. de Wolff, Het getij): 1873 35.100 1876 5.900 1882 26.200 1886 5:200 1890 18.800 1895 11.000 1900 26.100 1902 8.100 1907 46.300 1909 28.500 1913 62.200 De tweede grafische voorstelling, waarop ik in ver band met. het onderwerp van heden uw aandacht vestig, stel voor het verloop van de werkloosheid in Engeland van ongeveer 18S0 tot heden. Het verloop van deze werkloosheid, die al sedert het midden van de vorige eeuw is te vervolgen, gaat zeer duidelijk op en neer met de korte golven van de conjunctuur, met dit verschil, dat op het hoogtepunt van de korte conjunctuurgolf de werkloosheid over het algemeen het geringst is en tijdens het laagte- punt van de korte golf de werkloosheid het grootst. Vrij regelmatig schommelt de werkloosheid van 1850 tot den oorlog tusschen 1 en 8 V, op en neer, met den oorlog verdwijnt de werkloosheid vanzelfsprekend zoo goed als geheel, terwijl de cijfers na den oorlog on gekende percentages bereiken. Op deze beide grafische voorstellingen kom ik straks terug. In de derde grafische voorstelling kunt u boven de wereldproductie en het prijzenverloop voor tarwe nagaan van 1920 tot en met 1930, -terwijl de onderste twee lijnen dewereldproductie en het prijzenverloop van rubber voorstellen, ook van 1920 tot en met 1930. Bij de tarwe zien we productie langzaam toenemen en de prijs van 1929 sterk dalen. Bij de rubber zien we de productie eerst langzaam, dan zeer snel toe nemen, terwijl de prijzen van een geweldige hoogte in 1925 dalende zijn. Ten slotte heb ik nog een tabel voor de verduidelij king van mijn voordracht samengesteld, waarop u in milliarden guldens de volgende gegevens vermeld ziet. De gezamenlijke staatsschuld van de landen Europa en Amerika (zonder Rusland en Canada) bedraagt ca. 250 railliard gld. (Zie voor de betreffende noot onderaan volgende kolom hiernaast.) De totale goud productie sedert de ontdekking van Amerika, be draagt ca. 54 milliard' gld. Hiervan in banken en schatkisten ca. 2S milliard gld. Hiervan in banken en schatkisten van bovengenoemde staten ca. 25 milliard gld. Jaarlijksche wereldproductie goud ca. 1 milliard gld. Gemiddelde jaarl. wereldproductie 1920/30 1930 Steenkool ca. 15.5 mill. ca. 12.— mill. Tarwe 13.— 7.5 Mais 9.— 6.6 Petroleum 8.— 8.4 Suiker 5.9 5.2 Haver 5.4 3.6 Katoen 5.3 3.2 Wol 3.9 2.4 Rogge 3.8 ■22 IJzer 3.7 4.— Gerst 2.8 2.7 Koffie 1.2 0.5 Koper 1.— 1.1 Rubber 1.— 0.55 Thee 0.5 0.44 Tin 0.4 0.3 Samen ca. 80.1 mill: ca. 60.7 mill. Hiervan totaal: landbouwproducten 51.8 35.— industrieele prod. 28.6 25.7 Wereldvoorraad landbouwproducten 1930 ca. 3.4 milliard. Een vergelijking met do jaarlijksche uitgaven: Totaal jaarlijksch budget Europa en Amerika (zon der Rusland en Canada) ca. 44 milliard. Totaaljaarlijksch budget Europa en Amerika voor leger, vloot en luchtmacht ca. 7Vi milliard. Totaal jaarlijksch budget goederenschappen ca. milliard. Ook op de hier beschreven grafische voorstelling en tabel kom ik in den loop van mijn voordracht terug. Zooals ik tijdens de beschrijving van de conjunc- tuurlijnen van 1818 tot heden reeds beschreef, nemen we een vrij regelmatige golving van het economische leven waar. Deze golving is van buitengewoon groot belang voor het economische en het maatschappelijke leven. Zoowel uit economisch en uit maatschappelijk oog punt zijn die conjunctuurgolven schadelijk. Overi gens wordt over het belang van deze golven verschil lend geoordeeld, sommige economen meenen, dat het nu in de opgaande conjunctuur is, dat de energie ge prikkeld wordt en er meer ondernemingsgeest ont staat, terwijl men tijdens de neergaande conjunctuur meer aangespoord wordt om tot rationalisatie in het bedrijf over te gaan. De bekende staathuishoudkun dige Gide vergelijkt een crisis met een automatische rem op de spoorwegen, terwijl hij ook de crisis niet heel ernstig vindt. Hij meent., dat het wenschelijk is de crisis als een normaal verschijnsel te zien, noodza kelijk verbonden met onze economische inrichting en zich volgens een rhytmische periode herhalend. Naar mijn meening moeten we het conjunctuur verschijnsel evenwel als schadelijk voor onze econo mische samenleving beschouwen. In de opgaande conjunctuur wordt maar raak geproduceerd, alle on dernemingen slagen, het geld speelt geen rol, men gooit vaak veel geld weg aan zaken, waaraan het achteraf verspild blijkt. De producenten worden tegen wil en dank overmoedig. Een stuk land, dat gekocht is, over een jaar meer waard, 2onder dat het pro ductiever geworden is. Plantages worden aangelegd en sterk uitgebreid, woeste grond wordt ontgonnen. Dorpen worden bij sommige fabrieken uit den grond gestampt, arbeiders onttrokken aan minder betaald werk. Het schijnt, dat de wereld onverzadigbaar is en er veel te weinig menschen zijn om alles, wat ge vraagd wordt, te produceeren. Dan komt de crisis. Overproductie aan alle zijden. Tarwe wordt gebruikt voor brandstof, koffie wordt vernietigd, boerderijen en plantages worden verlaten, overal verwaarloozing en verwildering. Fabrieken ontslaan hun personeel, banken en handelshuizen failleeren. De wereld is vol werkloozen. (1931 telt er 20 millioen op het Noordelijk halfrond). Het schijnt, dat de wereld -van alles te veel heeft en er veel meer menschen zijn dan noodig om het gevraagde te pro duceeren. Er wisselen dus twee toestanden met elkaar af: Hoogconjunctuur: Meer vraag naar goederen, dan aanbod meer vraag naar menschelijke kracht dan aanbod. Dus te veel menschen uit een oogpunt van consumptie en te weinig uit een oogpunt van pro ductie. Laagconjunctuur: Minder vraag naar goederen, dan aanbod minder vraag naar menschelijke kracht dan aanbod. Dus te weinig menschen uit een oogpunt van consumptie en te veel uit een oogpunt van pro ductie. Sterk wisselende prijzen zijn ook in den landbouw zeer nadeelig. Ik herinner mij een praktische boer, die (het was voor den oorlog) opmerkte: De Texel- sche boer kan goed rondkomen, wanneer hij ieder jaar 10 gulden voor de lammeren krijgt, doch hij komt te kort, wanneer hij het eene jaar 12 en het andere jaar 8 gulden maakt. Dit komt omdat hij in de gosde jaren de neiging beeft meer geld te besteden aan verbetering van grond en gebouwen en aan particu liere behoefto dan met het oog op een gemiddelden prijs gerechtvaardigd zou zijn. In een uitgave van den Volkenbond: La Crise Agri- cole wordt over de wisselende prijzen het volgende geschreven: „De schade, die voor den landbouw ontstaat door het betrekkelijk zwakke prijsniveau van de produc ten. wordt verergerd door de onstandvastigheid der prijzen. De schommelingen veroorzaken verderfelijke gevolgen, zoowel voor de producenten als voor de consumenten. Onberekenbaar, niet te voorzien, ver ergeren ze het risico van de producenten en doen ze de inkomsten sterk wisselen. Ze zijn in het bijzonder nadeelig in het verloop van de maanden, die op den oogst volgen; veel landbouwers zijn dan n.1. gedwon gen tot eiken prijs te verkoopen om aan hunne ver plichtingen te voldoen, en deze groote verkoopen drukken de koersen geweldig. De hevige verschil len. die optreden in de prijzen van zekere landbouw producten, brengen de consumenten van de wijs, en men kan zich niet te veel voorstellen van de waarde die standvastige prijzen voor de landbouwers heb ben." De wisselende conjunctuur is nadeelig. omdat ons productiestelsel niet voldoende tot zijn recht komt. Telkens, wanneer het economische leven een hoogte punt bereikt, dus wanneer alle productiekrachten aan 't werk zijn, komt 'n inzinking, een inzinking, die verschillende productiekrachten lam legt. Er wordt vaak opgemerkt: een crisis ontstaat, om dat in een verkeerde richting geproduceerd is. Zoo zou men nu te veel grondstoffen geproduceerd heb ben en te weinig andere producten. Men zou dus in een andere richting meer géproduceerd moeten heb ben. Inderdaad kan men opmerken, dat ons productie apparaat in 1929 zoo groot was, dat men veel meer luxe producten zou hebben kunnen produceeren, doch het tragische is, dat juist door de z.g. overproductie in de grondstoffen, de producenten van deze grond stoffen verarmden en dit tot gevolg had, dat het ge heel productieapparaat werd lamgelegd. Rust was door een groote verarming het gevolg, terwijl inte gendeel een grootere rijkdom mogelijk zou zijn ge weest. Overal komt men nu van versobering spre ken. overal moet men bezuinigen, overal is ellende en gebrek, terwijl juist ons productie-apparaat zoo prachtig ontwikkeld was, dat juist een veel grootere weelde voor allen op onzen aardbodem mogelijk zou zijn geweest, indien de prijsinzinking voorkomen had kunnen worden en indien ons geheele productie apparaat in functie had kunnen blijven. Maatschappelijk zijn de conjunctuurschommelingen niet minder funest. In de eerste plaats ver>vijs ik u weer naar de grafische voorstelling over de schomme ling der werkloosheidspercentages. Werkloosheid is een zeer groot maatschappelijk euvel. Op het oogen blik zijn er pl.m. 25 millioen werkloozen, alleen in Europa en N. Amerika. Dit beteekent voor een deel van hen „gebrek", voor allen „ledigheid". Het groot ste euvel van de werkloosheid is gelegen in den psy- chischen achteruitgang van den mensch, die geen werk heeft en geen werk kan vinden. Hij verliest het geloof in den zin van het leven, in den zin van onze samenleving. Deze schade aan de psyche van de werkloozen is nog veel grooter dan de materieele schade, die de maatschappij draagt door het onder steunen der werkloozen. De tegenwoordige samenle ving denkt zich veel te weinig in, hoeveel mensche- lijkheid door de werkloosheid wordt vernietigd. Uit De cijfers over wereldproductie van stapelproduc ten zijn ontleend ten deele aan statistieken van de Bank voor Handel en Scheepvaart te Rotterdam, ten deele aan het Special Memorandum No. 32 van de London and Cambridge Economie Service en ten deele aan het rapport van den Volkenbond, La Crise Agricole, de cijfers omtrent staatsschulden en uitga ven aan The Stock Exchange Official Intelligence for 1930, de cijfers omtrent wereldvoorraden ten deele aan de Vierteljahrhefte van het Institut für Kon- junckturforschung en' ten deele aan het genoemde Special Memorandum No. 32, terwijl de cijfers om trent goudvoorraden zijn ontleend aan het Annual Report of the Director of the Mint (Washington: 1930.) dit oogpunt is bestrijding der werkloosheid nog v gewichtiger dan alleen uit economische redenen.' Maar ook de psyche van de boeren en andere» ducenten heeft veel te lijden in tijden van crisis, f voor zin heeft 't te produceeren. wanneer men toth leen maar kan verkoopen tegen afbraakprijzen^1 voor zin heeft het tarwe te verbouwen, wanneer heele wereld verarmt door te veel tarwe, wai r zin heeft het grond te ontginnen, polders droo-' leggen, wanneer men elders boerderijen moet ve> ten, omdat ze niet rendabel meer zijn? In dezen crisistijd heeft slechts één ding zin en; is het delven naar goud, dat onproductieve, onnt goud, dat als ruilmiddel zou moeten dienst dct. doch als afgod aanbeden wordt doch hierop ik straks terug. In verband met het maatschappelijk kwaad t, conjunctuurschommelingen, nl. overmoed in opga= de tijden, neerslachtigheid en werkloosheid in n* gaande lijden, vestig ik nog even uw aandacht i de eerste grafische voorstellingen. Het is een opmerkelijk verschijnsel, dat de t* gaande tak in de groote golf over het algemeen! kenmerkt is door binnenlandsche conflicten of tv luties, terwijl er weinig oorlogen in dien tijd vt komen. De opgaande tijden kenmerken zich speek door het voorkomen van oorlogen. Van 1825 tot 1850 kan. men de eerste berichten trent revolutionnaire arbeidersbewegingen cour teeren, terwijl 1848 het bekende revolutiejaar is het midden van de vorige eeuw. Van 1850 tot 1873 hebben we achtereenvolgens; Russisch-Turkschc oorlog, de Krimoorlog, de et en tweede Engelsch-Fransche oorlog tegen Chim, oorlog tusschen Italië en Oostenrijk, de oorlog schen de Zuidelijke en Noordelijke staten van Amerika, de Sleeswijk-Holsteinsche oorlog, de oer tusschen Pruisen en Oostenrijk en als laatste Fransch-Duitsche oorlog. In de dalende tak van 1873 tot 1894, komt sljr een enkele oorlog voor (RuslandTurkije in l? terwijl de arbeidsconflicten, vooral in Engeland, meer op den voorgrond treden. Van 1894 tot 1921 hebben we achtereenvolgen» Japansch-Chineesche oorlog, de Turksch—Grieks: oorlog, de Zuid-Afrikaansche oorlog, de Russisct; panschc oorlog, de Italiaansch-Turksche oorlog, beide Balkanoorlogen en ten slotte de groote we* oorlog. Van 1921 tot heden is de wereldgeschiedenis j kenmerkt door het optreden van revoluties in alle landen en werelddeelen. Of nu de conjuctuurschommelingen in de toeks soortgelijk zullen blijven verloopen als de 1& eeuw het geval is geweest, is een strijdpunt tuss: de economen, dat nog niet is opgelost.. Marien gels voorspelden, vooral in hun jongere jaren,» heftiger optredende depressies, die dan ten y zoo ernstig zouden worden, dat de ellende der beidende klasse een revolutie mee zou brengen, het socialisme zou mogelijk maken. Andore soa ten meenen, dat juist door het flauwer worden; conjunctuurgolven de kansen van het socialis grooter zouden worden en ten slotte een kapit& sche maatschappij haast ongemerkt zou overgia een socialistische. Prof. J. van Gelderen, de bekende sociaal-dar tische hoogleeraar, schrijft in een kritiek c? reeds door ons genoemde werk: „HetEconomist* tij", van S. de Wolff, in een artikel in de Soa) sche Gids van Aug.-Dec. 1930, getiteld: „Veric van het Marxisme?", o.a.: „Naarmate de basis, waarop zich de kapit sche reproductie afspeelt, verbreedt; de orgö der voortbrenging hechter wordt, geld- en banh bewuster worden geleid, het weerstandsves der maatschappij, niet in het minst die der pk seerde arbeidersklasse tegen de tegenslagen d? junctuur toeneemt, des te geringer worden de: gen, de ups and downs, des te meer verfl rythmiek van het economische getij." En vei zichtbaar wordende verzwakking, onthevigi het conjunctuurverschijnsel kan ons niet on' lig zijn. Zij leert ons een verband tusschen en het socialisme kennen, dat juist tegengej aan wat Marx en Engels in hun vroegere gcrJ leerden. Zij knoopten aan de steeds heviger de crisis de verwachting van een „ineenstort» pitalisme en zijn vervanging door het sociï Tegenover deze „katastrofetheorie" hebben de: te duidelijke taal gesproken. In hun eigen i geschriften en in do sociaal-democratische liter, van hun latere jaren is deze prognose geheel i laten. Te weinig wordt echter nog ingezien, dï verband juist omgekeerd ligt. Niet in het ver gen, in het verflauwen van het conjunctuurvers! sel kondigt zich het „oud worden", het „einde,; het kapitalisme aan. Maken we ons geheel los van wat er nog aan* van „katastrofe" „ineenstorting" „econoÊ revolutietheorie" rondspookt, dan toont een r£ bezinning, dat redelijkerwijs juist de remmipn langzaming, breideling der kapitalistische prt«s de kansen op de beheersching der productie, d«Ê socialisatie dan toch beteekenen moet, verhoor- hierin treedt er geleidelijke ontwikkeling, en iJ onmerkbare vergroeiing op." J Als toelichting kan dienen, dat Prof. van Gelór deze kritiek schreef in Augustus 1929, dus een? maanden voor de tegenwoordige ongekend zwart diepe depressie begon op te treden. In dezelfde „Socialistische Gids" van Dec. schreef de heer J. Tinbergen een artikel, getiteld:, werkloosheid", dat. aldus aanvangt: j „De schrikbarend toenemende werkloosheid, r. al in de groote industrielanden Duitschland. E land, en de Vereenigde Staten, doch eveneens, si in veel bescheidener mate, in bijna alle andera den, w.o. ook Nederland, doet opnieuw een be op het geweten der menschheid. De statistieks ven een percentage werkloozen aan. dat, ook in: ver terugloopende statistieken, voor den oorlog t" en na den oorlog nauwelijks bereikt was." En na het schrijven van dat. artikel is het er' veel slechter op geworden. Na deze inleiding kom ik tot de vergelijking schen de vorige landbouwcrisis en de togenwoort In de eerste plaats wijs ik op de zeer verscM de inzichten van de verschillende economen omt het ontstaan der crisis nu en tijdens do vorig' pressie. Terwijl D. A. Wells in 1879 hierover sclr, dat die meeningsverschillen niet bijgedragen ha: tot verheffing van de reputatie van de economl' wetenschap, hoorden wij Prof. Slotemaker de Br op Oudejaarsavond 1931 door de radio zeggen, da: in deze crisis toch wel gebleken was. dat de schap ons volkomen in den steek gelaten heeft derdaad is het een bedroevend feit, dat de wetens ons reeds zeer veel geleerd heeft, echter tot m niet geleerd heeft ons productiestelsel goed dienst te maken aan de behoeften der menschen. Prof. Cohen zegt daarover het volgende: „Wanneer tengevolge van schaarschte van middelen de waarde van het geld stijgt en clui goederenprijzen dalen, schrijven velen die prijsfl1 toe aan verminderde vraag naar goederen. Die: gevolge ontstaat een gedrukte stemming in de- delswereld; men durft geen nieuwe onderncm" op touw te zetten; de vraag naar arbeidskracht kapitaal neemt af. Bij daling van de waarde vï geld en stijging der goederenprijzen doet zi« omgekeerd verschijnsel voor, dat nog nade werkt: Men gaat, door de stijgende prijzen aanfl allerlei nieuwe ondernemingen oprichten en nieuwe goederen te vervaardigen. Hoe sterker dj- stijging is, des te meer zal de ondernemingsgeBj. den geprikkeld. Te laat blijkt dan, dat de pi? ging niet 't gevolg was van vermeerderde ge vraag, maar dat de oorzaak lag bij het ruiPj De vervaardigde goederen kunnen tegen den P-^ tieprijs geen koopers vinden; de prijzen dalen,- productie en crisis treden in. Een stof, die waardevast is, heeft men nog nooit

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 2