Cursusvergadering van de Vereeniging van Oudleerlingen
der Rijkslandbouwwinterschool te Schagen.
De overeenkomst en het verschil tusschen de
wereldcrisis van 1884 en de huidige en de
consekwenties voor ons productiestelsel.
Op Maandag 25 Januari 1932, des morgens half elf,
werd in het Noordhollandsch Koffiehuis van Me
vrouw de Wed. L. Zwaag te Schagen de derde en te
vens de laatste cursusvergadering in 1932 gehouden
van de Vereeniging van Oudleerlingen der Rijksland
bouwwinterschool te Schagen.
Door den heer M. D. Dijt, 1. i. te Eierland, Texel,
werd ingeleid: „De overeenkomst en het verschil tus
schen de wereldcrisis van 1884 en de huidige en de
consekwenties voor ons productiestelsel."
De Voorzitter, de heer K. Koster Jz., Midwoud, heet
namens het Bestuur de aanwezigen hartelijk wel
kom. Het doet hem genoegen zooveel bekende gezich
ten te zien en spr. heet in het bijzonder welkom
de eereleden en den heer Ir. Veenstra, directeur der
school, zoomede den voorzitter van de Commissie
van Toezicht voor de R.L.W.S., die een deel van zijn
nogal bezetten tijd beschikbaar heeft willen stellen
voor onze cursusvergadering.
Zoowel de eerste als deze laatste cursusvergadering
is gewijd aan den toestand van het oogenblik, de
crisis. Dat was oorspronkelijk niet de bedoeling van
het bestuur, doch ten aanzien van een ander te be
handelen onderwerp kon het Bestuur niet slagen.
Het was het Bestuur een buitengewoon genoegen dat
de heer Dijt mededeelde, zijn inzicht over den crisis
toestand uiteen te willen zetten. Het Bestuur stelt
dat op hoogen prijs en spr. heet den heer Dijt harte
lijk welkom en dankt hem voor zijn bereidwilligheid.
Spr. was vorig maai verhinderd de cursusvergade
ring bij te wonen in verband met een blijde ge
beurtenis in zijn ge-zin, nl. door de geboorte van een
dochter. (Applaus.) Waar in onze vereeniging de ma-
terieele dingen worden besproken, vooral in dezen
crisistijd, was bet spr. bijzonder aangenaam, bij die
gelegenheid van de zijde van Oudleerlingen een mooi
blijk van sympathie te mogen ontvangen, in den
vorm van een mand bloemen. Ook namens zijn
vrouw dankt spr. voor dit blijk van sympathie.
Op verzoek van den heer Rezelman te Anna Pau-
lowna, deelt spr. dan nog mede, dat de vergadering
die Dinsdagmiddag in „Veerburg" zou worden ge
houden, niet doorgaat, wegens ziekte van den inlei
der, den heer Prof. Quanjer. Hierna verleent spr. het
woord aan den heer Dijt.
De overeenkomst van de wereldcrisis van
1884 en de huidige.
De heer-Dijt zegt:
Alvorens over te gaan tot de bespreking van het
onderwerp van dezen dag, waarvoor Uw bestuur zoo
vriendelijk was mijl uit te noodigen wil ik in korte trek
ken Uw aandacht vragen voor het conjunctuurver
schijnsel en voor enkele economische gegevens over
prijzen, wereldvoorraden, enz. Voor dit doel heb ik
een drietal grafische voorstellingen meegebracht en
een tabel.
De eerste grafische voorstelling stelt voor het ge
middelde prijzenverloop van eenige belangrijke pro
ducten in Engeland van 1818 tot 1930. Van 1818 tot
1908 zijn deze cijfers bewerkt door den Engelschen
statisticus „Sauerbeck", van 1908 door de Royal Sta-
tistical Society. Van 1818 tot 1846 stelde Sauerbeck
het zoogenaamd indexcijfer (index-vumba") vast uit
de prijzen van 31, van 1846 uit 45 belangrijke arti
kelen. De goederen die hij bij berekening van het in
dexcijfer gebruikte, bestonden uit 2 hoofdgroepen,
die elk weer in 3 kleinere groepen verdeeld werd, nl.:
I. Voedingsstoffen:
1. Plantaardig voedsel:
Tarwe, meel, gerst, haver, mais, aardappelen en
rijst.
2. Dierlijk voedsel:
Rundvleesch, schapenvleesch, varlcensvleesch,
spek en boter.
3. Overige voedingsstoffen:
Suiker, koffie en thee.
IL Materiaal:
1. Mineralen:
IJzer, koper, tin. lood en steenkolen.
2. Textiele grondstoffen:
Katoen, vlas, hennep, jute, wol en zijde.
3. Overige grondstoffen:
Huiden, leer, kalk. palmolie, petroleum, soda,
chifi, indigo en hout.
Zooals men ziet bevinden zich hieronder produc
ten, die momenteel betrekkelijk weinig beteekenis
meer hebben voor het economische leven, zooals in
digo, terwijl er enkele producten, die in de laatste
deceunia belangrijk zijn geworden, zooals rubber,
op ontbreken.
Door nu de indexcijfers van jaar tot jaar op een
grafische voorstelling vast te leggen, krijgen we een
beeld van het prijzenverloop, terwijl we de golvende
lijn, die aldus ontstaat, noemen: de conjunctuurlijn.
Nu verstaat men onder conjunctuur niet alleen het
betrekkelijke indexcijfer. Men verstaat onder con
junctuur meer in heit algemeen de handelstoestand.
Prof. I. B. Cohen noemt conjunctuur: „Het samenstel
van factoren, dat op een gegeven oogenblik den toe
stand van een bedrijfsleven in een bepaalde streek
of in een bepaalde bedrijfstak beheerschen."
Samuel Jones Loyd beschreef het begrip conjunc
tuur reeds in 1837 als volgt (Zie S. de Wolff: „De hui
dige conjunctuur"):
„De geschiedenis van wat wij gewoon zijn den han
delstoestand te noemen, is een leerrijke les. Wij vin
den de conjunctuur aan verschillende periodiek te-
rugkeerende wisselingen onderhevig. Zij maakt klaar
blijkelijk telkens een niet te ontkomen cycloon door.
Eerst bevindt zij zich in een toestand van rust, dan
komt de verbetering, dan groeiend vertrouwen, ge
volgd door prosperiteit, dan opwinding, overproduc
tie. daarna krampachtige inkrimping van het be
drijfsleven, depressie, stagnatie, ellende en dan ten
slotte weer een toestand van rust".
Deze conjunctuurschommelingen nu ziet u het best
uitgedrukt in de conjunctuur op de le grafische
voorstelling. Na 1818 eerst een sterke daling, die
volgde op de hooge prijzen, die de Napoleontische oor
logen meerbrachten, daarna een herstel tot 1845, in
welk jaar de eerste typische industrieele crisis uit
brak. die toegeschreven werd aan een te snelle en
z.g. ongezonde ontwikkeling van de export op Zuid-
Amerika. Daarna traden de conjunctuurschommelin
gen op met een periode van 11 tot 7 jaar, n.1. in het
begin duurde de schommelingen langer, tegenwoor
dig iets korter. Deze kleine of korte conjunctuur
schommelingen zijn in hoofdzaak industrieele schom
melingen.
Behalve deze kleine schommelingen onderscheiden
we ook nog de z.g. groote conjunctuurgolven, dat zijn
de golven, die ons als landbouwers meer interessee
ren. in de eerste plaats, omdat de landbouw hoofd
zakelijk op die lange golven reageert en in de
tweede plaats, omdat een landbouwcrisis optreedt in
de neergaande lijn van de lange golven.
Zoo'n lange golf zien wij beginnen in 1825 en lang
zamerhand dalen tot 1850. Hierna treedt een stijging
op, die met inachtneming van de korte golven, duurt
tot 1873. Vanaf 1873 daalt de conjunctuur weer tot
1896 en in 1896 komt weer de stijgende lijn tot den
grooten oorlog van 1914. De groote oorlog zweept de
conjunctuurgolf op tot 1921, waarna de conjunctuur
deer daalt om in 1929 tot heden catastrophaal ineen
te storten.
Ik wil hier niet ingaan op verschillende conjunc
tuurtheorieën en conjunctuurverklaringen. Ik wil er
mee volstaan er U op te wijzen, dat het conjunctuur
verschijnsel onafscheidenlijk verbonden aan *t pro
ductiestelsel van de vrije prijsvorming. Deze vrije
prijsvorming gehoorzaamt aan de z.g. economische
wetten van vraag en aanbod die het economische
evenwicht beheerschen. Immers bij grooter aanbod
dan vraag, dalen de prijzen, waardoor de productie
afneemt en de vraag toeneemt, bij kleiner aanbod dan
vraag stijgen de prijzen, waardoor de productie toe
neemt en de vraag afneemt, zoodat tenslotte weel
een evenwicht bereikt wordt. Dit evenwicht wordt
echter blijkbaar nooit definitief bereikt, doch het
economische leven schiet dan in deze en dan in de
andere richting het evenwicht voorbij, schommelt
voortdurend om dat evenwicht heen, waarbij we een
schommeling van 11 tot 7 jaar en een schommeling
van ongeveer 40 jaar kunnen onderscheiden. In den
dalenden tak van 1825 tot 1850 treffen we nog toppen
van kleine schommeling aan in 1839 en 1846'47, in
den stijgenden tak van 1850 tot 1873, toppen in 1857,
1864 en 1873, in den dalenden tak van 1873 tot 1896,
toppen in 1880 en 1889, in den stijgenden tak van 1896
tot 1921. toppen in 1900, 1907, 1913 en 1921. In den
dalenden tak van 1921 tot heden nog een kleine top
in 1924. terwijl de periode van 1925 tot 1929, hoewel de
prijzen daalden, toch nog als een tijdperk van gun
stige conjunctuur moet worden beschouwd.
Wanneer we zien, hoe verschillende producten af
zonderlijk op en neer gaan met de conjunctuur
schommelingen, blijki het, dat over het algemeen de
prijzen van de industrieele grondstoffen meer op en
neer gaan met de korte conjunctuurgolven, hoewel
ze ook de lange golven meemaken, terwijl de voe
dingsmiddelen en speciaal de tarwe, minder op en
neer gaan met de korte conjunctuurgolven, vooral
minder in 18951913, doch heel typisch de lange gol
ven volgen.
Het geheele economische leven maakt deze schom
melingen mee: in de opgaande tijden komt er activi
teit, men bouwt schepen, men maakt meer locomo
tieven en goederenwagens, men bouwt meer huizen,
men sticht meer fabrieken, men exporteert meer en
men importeert meer, de werkloosheid neemt af en
tenslotte heerscht alom groote welvaart.
Dan komt de daling met of zonder paniek, de acti
viteit verslapt op elk gebied, er ontstaan faillisse
menten en werkloosheid.
Als voorbeeld hoe onharmonisch de productie
daardoor verloopt wijs ik op de cijfers omtrent de
toename van het aantal goederen- en personenwagens
in Frankrijk en Duitschland (Zie S. de Wolff, Het
getij):
1873
35.100
1876
5.900
1882
26.200
1886
5:200
1890
18.800
1895
11.000
1900
26.100
1902
8.100
1907
46.300
1909
28.500
1913
62.200
De tweede grafische voorstelling, waarop ik in ver
band met. het onderwerp van heden uw aandacht
vestig, stel voor het verloop van de werkloosheid
in Engeland van ongeveer 18S0 tot heden.
Het verloop van deze werkloosheid, die al sedert
het midden van de vorige eeuw is te vervolgen, gaat
zeer duidelijk op en neer met de korte golven van de
conjunctuur, met dit verschil, dat op het hoogtepunt
van de korte conjunctuurgolf de werkloosheid over
het algemeen het geringst is en tijdens het laagte-
punt van de korte golf de werkloosheid het grootst.
Vrij regelmatig schommelt de werkloosheid van 1850
tot den oorlog tusschen 1 en 8 V, op en neer, met den
oorlog verdwijnt de werkloosheid vanzelfsprekend zoo
goed als geheel, terwijl de cijfers na den oorlog on
gekende percentages bereiken.
Op deze beide grafische voorstellingen kom ik
straks terug.
In de derde grafische voorstelling kunt u boven
de wereldproductie en het prijzenverloop voor tarwe
nagaan van 1920 tot en met 1930, -terwijl de onderste
twee lijnen dewereldproductie en het prijzenverloop
van rubber voorstellen, ook van 1920 tot en met 1930.
Bij de tarwe zien we productie langzaam toenemen
en de prijs van 1929 sterk dalen. Bij de rubber zien
we de productie eerst langzaam, dan zeer snel toe
nemen, terwijl de prijzen van een geweldige hoogte
in 1925 dalende zijn.
Ten slotte heb ik nog een tabel voor de verduidelij
king van mijn voordracht samengesteld, waarop u
in milliarden guldens de volgende gegevens vermeld
ziet.
De gezamenlijke staatsschuld van de landen Europa
en Amerika (zonder Rusland en Canada) bedraagt
ca. 250 railliard gld. (Zie voor de betreffende noot
onderaan volgende kolom hiernaast.) De totale goud
productie sedert de ontdekking van Amerika, be
draagt
ca. 54 milliard' gld.
Hiervan in banken en schatkisten ca. 2S milliard gld.
Hiervan in banken en schatkisten
van bovengenoemde staten ca. 25 milliard gld.
Jaarlijksche wereldproductie goud ca. 1 milliard gld.
Gemiddelde
jaarl. wereldproductie
1920/30
1930
Steenkool
ca.
15.5
mill. ca.
12.—
mill.
Tarwe
13.—
7.5
Mais
9.—
6.6
Petroleum
8.—
8.4
Suiker
5.9
5.2
Haver
5.4
3.6
Katoen
5.3
3.2
Wol
3.9
2.4
Rogge
3.8
■22
IJzer
3.7
4.—
Gerst
2.8
2.7
Koffie
1.2
0.5
Koper
1.—
1.1
Rubber
1.—
0.55
Thee
0.5
0.44
Tin
0.4
0.3
Samen
ca.
80.1
mill: ca.
60.7
mill.
Hiervan totaal:
landbouwproducten
51.8
35.—
industrieele prod.
28.6
25.7
Wereldvoorraad landbouwproducten 1930 ca.
3.4
milliard.
Een vergelijking met do jaarlijksche uitgaven:
Totaal jaarlijksch budget Europa en Amerika (zon
der Rusland en Canada) ca. 44 milliard.
Totaaljaarlijksch budget Europa en Amerika voor
leger, vloot en luchtmacht ca. 7Vi milliard.
Totaal jaarlijksch budget goederenschappen ca.
milliard.
Ook op de hier beschreven grafische voorstelling en
tabel kom ik in den loop van mijn voordracht terug.
Zooals ik tijdens de beschrijving van de conjunc-
tuurlijnen van 1818 tot heden reeds beschreef, nemen
we een vrij regelmatige golving van het economische
leven waar. Deze golving is van buitengewoon groot
belang voor het economische en het maatschappelijke
leven.
Zoowel uit economisch en uit maatschappelijk oog
punt zijn die conjunctuurgolven schadelijk. Overi
gens wordt over het belang van deze golven verschil
lend geoordeeld, sommige economen meenen, dat het
nu in de opgaande conjunctuur is, dat de energie ge
prikkeld wordt en er meer ondernemingsgeest ont
staat, terwijl men tijdens de neergaande conjunctuur
meer aangespoord wordt om tot rationalisatie in het
bedrijf over te gaan. De bekende staathuishoudkun
dige Gide vergelijkt een crisis met een automatische
rem op de spoorwegen, terwijl hij ook de crisis niet
heel ernstig vindt. Hij meent., dat het wenschelijk is
de crisis als een normaal verschijnsel te zien, noodza
kelijk verbonden met onze economische inrichting en
zich volgens een rhytmische periode herhalend.
Naar mijn meening moeten we het conjunctuur
verschijnsel evenwel als schadelijk voor onze econo
mische samenleving beschouwen. In de opgaande
conjunctuur wordt maar raak geproduceerd, alle on
dernemingen slagen, het geld speelt geen rol, men
gooit vaak veel geld weg aan zaken, waaraan het
achteraf verspild blijkt. De producenten worden tegen
wil en dank overmoedig. Een stuk land, dat gekocht
is, over een jaar meer waard, 2onder dat het pro
ductiever geworden is. Plantages worden aangelegd
en sterk uitgebreid, woeste grond wordt ontgonnen.
Dorpen worden bij sommige fabrieken uit den grond
gestampt, arbeiders onttrokken aan minder betaald
werk. Het schijnt, dat de wereld onverzadigbaar is en
er veel te weinig menschen zijn om alles, wat ge
vraagd wordt, te produceeren.
Dan komt de crisis. Overproductie aan alle zijden.
Tarwe wordt gebruikt voor brandstof, koffie wordt
vernietigd, boerderijen en plantages worden verlaten,
overal verwaarloozing en verwildering. Fabrieken
ontslaan hun personeel, banken en handelshuizen
failleeren. De wereld is vol werkloozen. (1931 telt er
20 millioen op het Noordelijk halfrond). Het schijnt,
dat de wereld -van alles te veel heeft en er veel meer
menschen zijn dan noodig om het gevraagde te pro
duceeren. Er wisselen dus twee toestanden met elkaar
af:
Hoogconjunctuur: Meer vraag naar goederen, dan
aanbod meer vraag naar menschelijke kracht dan
aanbod. Dus te veel menschen uit een oogpunt van
consumptie en te weinig uit een oogpunt van pro
ductie.
Laagconjunctuur: Minder vraag naar goederen, dan
aanbod minder vraag naar menschelijke kracht
dan aanbod. Dus te weinig menschen uit een oogpunt
van consumptie en te veel uit een oogpunt van pro
ductie.
Sterk wisselende prijzen zijn ook in den landbouw
zeer nadeelig. Ik herinner mij een praktische boer,
die (het was voor den oorlog) opmerkte: De Texel-
sche boer kan goed rondkomen, wanneer hij ieder jaar
10 gulden voor de lammeren krijgt, doch hij komt te
kort, wanneer hij het eene jaar 12 en het andere
jaar 8 gulden maakt. Dit komt omdat hij in de gosde
jaren de neiging beeft meer geld te besteden aan
verbetering van grond en gebouwen en aan particu
liere behoefto dan met het oog op een gemiddelden
prijs gerechtvaardigd zou zijn.
In een uitgave van den Volkenbond: La Crise Agri-
cole wordt over de wisselende prijzen het volgende
geschreven:
„De schade, die voor den landbouw ontstaat door
het betrekkelijk zwakke prijsniveau van de produc
ten. wordt verergerd door de onstandvastigheid der
prijzen. De schommelingen veroorzaken verderfelijke
gevolgen, zoowel voor de producenten als voor de
consumenten. Onberekenbaar, niet te voorzien, ver
ergeren ze het risico van de producenten en doen ze
de inkomsten sterk wisselen. Ze zijn in het bijzonder
nadeelig in het verloop van de maanden, die op den
oogst volgen; veel landbouwers zijn dan n.1. gedwon
gen tot eiken prijs te verkoopen om aan hunne ver
plichtingen te voldoen, en deze groote verkoopen
drukken de koersen geweldig. De hevige verschil
len. die optreden in de prijzen van zekere landbouw
producten, brengen de consumenten van de wijs, en
men kan zich niet te veel voorstellen van de waarde
die standvastige prijzen voor de landbouwers heb
ben."
De wisselende conjunctuur is nadeelig. omdat ons
productiestelsel niet voldoende tot zijn recht komt.
Telkens, wanneer het economische leven een hoogte
punt bereikt, dus wanneer alle productiekrachten
aan 't werk zijn, komt 'n inzinking, een inzinking, die
verschillende productiekrachten lam legt.
Er wordt vaak opgemerkt: een crisis ontstaat, om
dat in een verkeerde richting geproduceerd is. Zoo
zou men nu te veel grondstoffen geproduceerd heb
ben en te weinig andere producten. Men zou dus in
een andere richting meer géproduceerd moeten heb
ben.
Inderdaad kan men opmerken, dat ons productie
apparaat in 1929 zoo groot was, dat men veel meer
luxe producten zou hebben kunnen produceeren, doch
het tragische is, dat juist door de z.g. overproductie
in de grondstoffen, de producenten van deze grond
stoffen verarmden en dit tot gevolg had, dat het ge
heel productieapparaat werd lamgelegd. Rust was
door een groote verarming het gevolg, terwijl inte
gendeel een grootere rijkdom mogelijk zou zijn ge
weest. Overal komt men nu van versobering spre
ken. overal moet men bezuinigen, overal is ellende en
gebrek, terwijl juist ons productie-apparaat zoo
prachtig ontwikkeld was, dat juist een veel grootere
weelde voor allen op onzen aardbodem mogelijk zou
zijn geweest, indien de prijsinzinking voorkomen had
kunnen worden en indien ons geheele productie
apparaat in functie had kunnen blijven.
Maatschappelijk zijn de conjunctuurschommelingen
niet minder funest. In de eerste plaats ver>vijs ik u
weer naar de grafische voorstelling over de schomme
ling der werkloosheidspercentages. Werkloosheid is
een zeer groot maatschappelijk euvel. Op het oogen
blik zijn er pl.m. 25 millioen werkloozen, alleen in
Europa en N. Amerika. Dit beteekent voor een deel
van hen „gebrek", voor allen „ledigheid". Het groot
ste euvel van de werkloosheid is gelegen in den psy-
chischen achteruitgang van den mensch, die geen
werk heeft en geen werk kan vinden. Hij verliest het
geloof in den zin van het leven, in den zin van onze
samenleving. Deze schade aan de psyche van de
werkloozen is nog veel grooter dan de materieele
schade, die de maatschappij draagt door het onder
steunen der werkloozen. De tegenwoordige samenle
ving denkt zich veel te weinig in, hoeveel mensche-
lijkheid door de werkloosheid wordt vernietigd. Uit
De cijfers over wereldproductie van stapelproduc
ten zijn ontleend ten deele aan statistieken van de
Bank voor Handel en Scheepvaart te Rotterdam, ten
deele aan het Special Memorandum No. 32 van de
London and Cambridge Economie Service en ten
deele aan het rapport van den Volkenbond, La Crise
Agricole, de cijfers omtrent staatsschulden en uitga
ven aan The Stock Exchange Official Intelligence for
1930, de cijfers omtrent wereldvoorraden ten deele
aan de Vierteljahrhefte van het Institut für Kon-
junckturforschung en' ten deele aan het genoemde
Special Memorandum No. 32, terwijl de cijfers om
trent goudvoorraden zijn ontleend aan het Annual
Report of the Director of the Mint (Washington:
1930.)
dit oogpunt is bestrijding der werkloosheid nog v
gewichtiger dan alleen uit economische redenen.'
Maar ook de psyche van de boeren en andere»
ducenten heeft veel te lijden in tijden van crisis, f
voor zin heeft 't te produceeren. wanneer men toth
leen maar kan verkoopen tegen afbraakprijzen^1
voor zin heeft het tarwe te verbouwen, wanneer
heele wereld verarmt door te veel tarwe, wai r
zin heeft het grond te ontginnen, polders droo-'
leggen, wanneer men elders boerderijen moet ve>
ten, omdat ze niet rendabel meer zijn?
In dezen crisistijd heeft slechts één ding zin en;
is het delven naar goud, dat onproductieve, onnt
goud, dat als ruilmiddel zou moeten dienst dct.
doch als afgod aanbeden wordt doch hierop
ik straks terug.
In verband met het maatschappelijk kwaad t,
conjunctuurschommelingen, nl. overmoed in opga=
de tijden, neerslachtigheid en werkloosheid in n*
gaande lijden, vestig ik nog even uw aandacht i
de eerste grafische voorstellingen.
Het is een opmerkelijk verschijnsel, dat de t*
gaande tak in de groote golf over het algemeen!
kenmerkt is door binnenlandsche conflicten of tv
luties, terwijl er weinig oorlogen in dien tijd vt
komen. De opgaande tijden kenmerken zich speek
door het voorkomen van oorlogen.
Van 1825 tot 1850 kan. men de eerste berichten
trent revolutionnaire arbeidersbewegingen cour
teeren, terwijl 1848 het bekende revolutiejaar is
het midden van de vorige eeuw.
Van 1850 tot 1873 hebben we achtereenvolgens;
Russisch-Turkschc oorlog, de Krimoorlog, de et
en tweede Engelsch-Fransche oorlog tegen Chim,
oorlog tusschen Italië en Oostenrijk, de oorlog
schen de Zuidelijke en Noordelijke staten van
Amerika, de Sleeswijk-Holsteinsche oorlog, de oer
tusschen Pruisen en Oostenrijk en als laatste
Fransch-Duitsche oorlog.
In de dalende tak van 1873 tot 1894, komt sljr
een enkele oorlog voor (RuslandTurkije in l?
terwijl de arbeidsconflicten, vooral in Engeland,
meer op den voorgrond treden.
Van 1894 tot 1921 hebben we achtereenvolgen»
Japansch-Chineesche oorlog, de Turksch—Grieks:
oorlog, de Zuid-Afrikaansche oorlog, de Russisct;
panschc oorlog, de Italiaansch-Turksche oorlog,
beide Balkanoorlogen en ten slotte de groote we*
oorlog.
Van 1921 tot heden is de wereldgeschiedenis j
kenmerkt door het optreden van revoluties in
alle landen en werelddeelen.
Of nu de conjuctuurschommelingen in de toeks
soortgelijk zullen blijven verloopen als de 1&
eeuw het geval is geweest, is een strijdpunt tuss:
de economen, dat nog niet is opgelost.. Marien
gels voorspelden, vooral in hun jongere jaren,»
heftiger optredende depressies, die dan ten y
zoo ernstig zouden worden, dat de ellende der
beidende klasse een revolutie mee zou brengen,
het socialisme zou mogelijk maken. Andore soa
ten meenen, dat juist door het flauwer worden;
conjunctuurgolven de kansen van het socialis
grooter zouden worden en ten slotte een kapit&
sche maatschappij haast ongemerkt zou overgia
een socialistische.
Prof. J. van Gelderen, de bekende sociaal-dar
tische hoogleeraar, schrijft in een kritiek c?
reeds door ons genoemde werk: „HetEconomist*
tij", van S. de Wolff, in een artikel in de Soa)
sche Gids van Aug.-Dec. 1930, getiteld: „Veric
van het Marxisme?", o.a.:
„Naarmate de basis, waarop zich de kapit
sche reproductie afspeelt, verbreedt; de orgö
der voortbrenging hechter wordt, geld- en banh
bewuster worden geleid, het weerstandsves
der maatschappij, niet in het minst die der pk
seerde arbeidersklasse tegen de tegenslagen d?
junctuur toeneemt, des te geringer worden de:
gen, de ups and downs, des te meer verfl
rythmiek van het economische getij." En vei
zichtbaar wordende verzwakking, onthevigi
het conjunctuurverschijnsel kan ons niet on'
lig zijn. Zij leert ons een verband tusschen
en het socialisme kennen, dat juist tegengej
aan wat Marx en Engels in hun vroegere gcrJ
leerden. Zij knoopten aan de steeds heviger
de crisis de verwachting van een „ineenstort»
pitalisme en zijn vervanging door het sociï
Tegenover deze „katastrofetheorie" hebben de:
te duidelijke taal gesproken. In hun eigen i
geschriften en in do sociaal-democratische liter,
van hun latere jaren is deze prognose geheel i
laten. Te weinig wordt echter nog ingezien, dï
verband juist omgekeerd ligt. Niet in het ver
gen, in het verflauwen van het conjunctuurvers!
sel kondigt zich het „oud worden", het „einde,;
het kapitalisme aan.
Maken we ons geheel los van wat er nog aan*
van „katastrofe" „ineenstorting" „econoÊ
revolutietheorie" rondspookt, dan toont een r£
bezinning, dat redelijkerwijs juist de remmipn
langzaming, breideling der kapitalistische prt«s
de kansen op de beheersching der productie, d«Ê
socialisatie dan toch beteekenen moet, verhoor-
hierin treedt er geleidelijke ontwikkeling, en iJ
onmerkbare vergroeiing op." J
Als toelichting kan dienen, dat Prof. van Gelór
deze kritiek schreef in Augustus 1929, dus een?
maanden voor de tegenwoordige ongekend zwart
diepe depressie begon op te treden.
In dezelfde „Socialistische Gids" van Dec.
schreef de heer J. Tinbergen een artikel, getiteld:,
werkloosheid", dat. aldus aanvangt: j
„De schrikbarend toenemende werkloosheid, r.
al in de groote industrielanden Duitschland. E
land, en de Vereenigde Staten, doch eveneens, si
in veel bescheidener mate, in bijna alle andera
den, w.o. ook Nederland, doet opnieuw een be
op het geweten der menschheid. De statistieks
ven een percentage werkloozen aan. dat, ook in:
ver terugloopende statistieken, voor den oorlog t"
en na den oorlog nauwelijks bereikt was."
En na het schrijven van dat. artikel is het er'
veel slechter op geworden.
Na deze inleiding kom ik tot de vergelijking
schen de vorige landbouwcrisis en de togenwoort
In de eerste plaats wijs ik op de zeer verscM
de inzichten van de verschillende economen omt
het ontstaan der crisis nu en tijdens do vorig'
pressie. Terwijl D. A. Wells in 1879 hierover sclr,
dat die meeningsverschillen niet bijgedragen ha:
tot verheffing van de reputatie van de economl'
wetenschap, hoorden wij Prof. Slotemaker de Br
op Oudejaarsavond 1931 door de radio zeggen, da:
in deze crisis toch wel gebleken was. dat de
schap ons volkomen in den steek gelaten heeft
derdaad is het een bedroevend feit, dat de wetens
ons reeds zeer veel geleerd heeft, echter tot m
niet geleerd heeft ons productiestelsel goed dienst
te maken aan de behoeften der menschen.
Prof. Cohen zegt daarover het volgende:
„Wanneer tengevolge van schaarschte van
middelen de waarde van het geld stijgt en clui
goederenprijzen dalen, schrijven velen die prijsfl1
toe aan verminderde vraag naar goederen. Die:
gevolge ontstaat een gedrukte stemming in de-
delswereld; men durft geen nieuwe onderncm"
op touw te zetten; de vraag naar arbeidskracht
kapitaal neemt af. Bij daling van de waarde vï
geld en stijging der goederenprijzen doet zi«
omgekeerd verschijnsel voor, dat nog nade
werkt: Men gaat, door de stijgende prijzen aanfl
allerlei nieuwe ondernemingen oprichten en
nieuwe goederen te vervaardigen. Hoe sterker dj-
stijging is, des te meer zal de ondernemingsgeBj.
den geprikkeld. Te laat blijkt dan, dat de pi?
ging niet 't gevolg was van vermeerderde ge
vraag, maar dat de oorzaak lag bij het ruiPj
De vervaardigde goederen kunnen tegen den P-^
tieprijs geen koopers vinden; de prijzen dalen,-
productie en crisis treden in. Een stof, die
waardevast is, heeft men nog nooit