DE VREEMDELING.
HUMOR.
MANNETJE.
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
De reis naar het geheimzinnige eiland.
ZATEFT)AnAVONT>srïïET<<
Vrij naar een Engelsch gegeven door SIROLF.
(Nadruk verboden.)
ime.
1 Liter
ït, 300
5 gram i
itine.
t, fijn k I
n met
pot do?: c vrouw voelde langzaam maar zeker een ge-
I J voel van onovenvinneliike afkeer in zicl1 °P"
rvolgens komen, tegen den sleur van het kleurlooze
ir laten illedaagsche. Nu kwamen de lange, trieste winter-
aacn weer, die hun dorp nog meer uitgestorven de-
te ;:jen lijken. Ze voelde zich eenzaam, schrikkelijk ecn-
en jaag Lm £n ajs ze er aan dacht, dat ze nu, al die don-
natte dagen, die nu komen zouden, niets an-
1 de coa ers zou doen, dan over de toonbank hangen van
r ct duffe' romme,'8e kruidenierswinkeltje van Ze
en spcS ïnhuizen, dan kwam weer dat ontembare verlangen,
e ove:?^ ie onuitbluschbare hoop, dat er iets zou gebeuren,
n. omVjat de eentonigheid zou breken van haar bestaan
wordea][aar achter dat vervclooze toonbankje, tusschen de
bakken met gort cn boonen, met als eenig uitzicht,
,de natte, grauwe akkers, waarop hier cn daar een
klein zwart figuurtje bewoog. Zij hoopte, o, zij hoopte
dL. wa'Xpo vurig, dat „het" zou gebeuren. Goede hemel, hoe
kerry, igmpte die vrouw
Toen stapte de vreemdeling het winkeltje binnen,
[et belletje van de winkeldeur zeurde nu niet lijzig,
neen. Het galmde nu vroolijk, als met een jubel-
>n. De man leunde tegen de toonbank. Zijn kleeren
len van frissche buitenlucht, zijn oogen straal
i den, als had hij daarin het zonlicht gevangen. Hij
ry eB-':had een open, vriendelijk gezicht, dat maakte, dat
je een gevoel kreeg, alsof je hem al heel lang gekend
had. Hij bracht met zich mee een sfeer van zilte zee
lucht en tropische zonnehitte, van vreemde landen,
vol avontuur, van verre reizen met gevaar en man
nenmoed.
Hij vroeg haar een glas water. Meer niet.. Maar hij
keek haar lang en doordringend aan. Na eiken slok
keek hij haar weer aan, totdat ze het gevoel kreeg,
dat haar hart begon te bonzen en te springen. Hij
scheen haar met zijn oogen geheel in zich op te nc-
jmen, haar beeld in te drinken, gelijk met het wa-
ter. Dan keek hij voorzichtig om zich heen, als om
[te zien, of iemand hem ook beluisterde en vroeg dan
cht:
„Hoe heet je?"
de »Roosie"> zei('c Z(?- »Je bent precies een roos", ant-
en hri woorddc hij en ging op do toonbank zitten, vlak bij
ren. D;: de plek, waar zij haar ellebogen onder het hoofd
der MBteunde.
kern „Het is een vreemd gezicht, een mooie, eenzame
n fruitvrouw te vinden in een vergeten, duf kruideniers-
o^ï.win keltje",' zeide hij.
rde jJJLZij knikte. Dan begon ze te vertellen, van haar
^Szaam, vergeten leven, daar in het donkere winkel-
tusschen de natte akkers in den winter, eiken
hetzelfde, steeds hetzelfde. Hoe zij altijd hoopte,
er iets zou gebeuren, iets dat een einde zou ma-
aan die eindelooze sleur van het grijze, eentonige
iags-bestaan, hoe zo verteerde van chagrijn en
Iriet.
„Kom, je moet geen verdriet hebben, mijn mooie
Dde roos van de natte akkers", zei de vreemdeling
pt een eigenaardige klank in zijn stem.
;pch, daar kunt u toch niets aan verhelpen", zcidc
triest.
:oodi
„Wat, kan ik daar niets aan verhelpen!" riep hij
uit Meteen sloeg hij beide beenen over de toonbank
en stond naast haar. Op dat moment kwam opeens
een man, haar verloofde, de winkel binnen en zij
slaakte een vreeselijk gegil.
„Hou je kalm", zei de vreemdeling en streek haar
zacht over het hoofd. Door een onverwachte beweging,
in haar zenuwachtigheid, raakte hcur haar los en
het stroomde nu als een gouden vloed langs haar
blanke schouders. Toen vlogen de twee mannen el
kaar naar de keel.
„Laat je die vrouw met rust?" riep de vreemdeling.
„Wil je mijn meisje wel eens met rust laten!"
brulde de man.
Toen nam de vreemdeling een flesch bessensap
en sloeg die stuk op het hoofd van den man, totdat
het bloed cn het bessennat langs zijn gezicht stroom
den. Daarna nam de verloofde een flesch azijn op
en sloeg die stuk op het hoofd van den vreemdeling.
Er stroomde alleen maar azijn langs zijn gezicht,
want hij had een stevigen kop. „Wie dit gevecht
wint, krijgt het meisje!" riep de vreemdeling toen
opeens, met juichende stem. Toen begonnen ze weer
met elkaar te vechten. Eerst gooiden ze naar elkaar
met de glazen stopflesschen met zuurtjes. Daarna
vlogen de glazen jampotjes door den winkel. Het was
een oorverdoovend lawaai van brekend glas en rin
kelende scherven. Toen alle breekbare voorwerpen
in het winkeltje stuk gegooid waren, namen ze de
borden uit de kast en de dekschalen-en gooiden ze
elkaar naar het hoofd. Daarna kwamen de messen en
de vorken aan de beurt. En de vorken trilden in den
muur en de messen stonden diep met het lemmet in
den houten tafel gedreven. Maar steeds vochten ze
door en zij keek angstig toe, wie het zou winnen.
Haar verloofde was van onder tot boven met won
den en schrammen bedekt, maar de vreemdeling had
slechts een onnoozel krabje onder zijn rechteroog. Het
gevecht was nu naar de gang verplaatst. En zij werd
door haar angst voor de vechtenden de trap op gedre
ven.
Haar verloofde trok de trapleuning van den muur en
wilde de trap opstormen naar boven, waar de vreem
deling met de vrouw stond, teneinde hem van de
trap te slaan. Maar boven lagen vaten azijn. De
vreemdeling rolde er een naar de trap en wierp het
daar naar beneden, boven op den man, die als een
blok naar beneden rolde.
Den volgenden morgen kwamen de buren kijken
en toen zij de verwoesting zagen, die het gevecht der
twee mannen om de vrouw teweeg had gebracht, zei
den ze tegen elkaar, dat het niets geen wonder was,
dat die twee om zoo'n meisje hadden gevochten.
Zoo'n meisje, dat in staat was de harten van alle
jonge kerels in den omtrek in vuur en vlam te zet
ten
Roos stapte langzaam en moe uit haar bed en trok
moeizaam haar oude rok aan. Van beneden kwam de
woedende schorre stem van haar man, die riep: Wil
je nou wel eens als de bliksem beneden komme, de
varkens motte gevoerd worde!"
„Hou je kalm", hoorde ze de lijzige stem van buur
man zeggen, „laat haar maar wat slapen, het arme
oude mensch, ze ziet er zoo afgetobd uit!"
Roos keek eens in het stukje spiegelglas, dat aan
den wand hing. Ja, ze zag er niet zoo best uit van
morgen. Haar gerimpelde tanige wangen zagen in
geel, en het onoogelijke peper-en-zout staartje, dat
zij haar haartooi noemde, flatteerde niet bepaald.
Nou, en haar hals zag lichtelijk goor en ongewas-
schen. Neen, best zag ze er niet uit.
„Nou, oude luiwammes, ben je nog je bed niet uit?"
kwam de woedende stem van haar man weer.
Roos opende haar tandeloozcn mond, wijd als een
wagenschuur, om het met gelijke munt terug te be
talen. Maar opeens sloot ze haar mond weer en ging
gauw, heel zachtjes naar beneden, om de varkens
te voeren. Want zag ze niet nog heel duidelijk voor
oogen in haar verbeelding, hoe haar man daar bene
den aan de trap lag uitgestrekt met het vat azijn bo
ven op hem, dat zelfde vat, dat die vreemdeling,
met dien geur van frissche buitenlucht en avonturen,
op hem had neergegooid?
Een mensch kan zoo wonderlijk droomen
Niemand handhaaft lang een heerschappij van ge
weld.
o
Acht niets gedaan te hebben, zoolang nog iets te
doen overblijft.
o
Het leven wordt niemand in eigendom, maar al
leen in bruikleen gegeven.
o
Wie naar het lichaam vr; is, aan de ziel echter
geboeid, die is slaaf; wie naar liet lichaam geboeid
is en vrij naar de ziel, die is vrij.
o
Tracht niet veel te weten, maar veel te waardee-
ren en te verstaan,
o
Slechte tijden zoeken de goede krachten uit den
grooten hoop.
o
Dit eene goede heeft bestendig ongeluk, dat het
hem, dien het vaak bezocht, tenslotte hardt.
Is het U bekend,
d a t er in Londen ruim 1000 postkantoren zijn?
dat er in Engeland 350.000 monschen werk vinden
in het vreemdelingenverkeer-bedrijf?
dat er in de laatste 5 jaren in Engeland en Wales
IC ongebruikte gevangenissen aan particuliere koo-
pers werden verkocht?
Wie is nu eigenlijk de schraperigste man, die
je kent?
De oude Pieterse! Als er aan het station een
heele rij menschen aan het loket staat om hun kaart
jes te koopen, gaat hij altijd zoo veel mogelijk achter
aan staan om toch vooral maar zijn geld zoo lang 10-
gelijk in zijn zak te houden!
Zij: Is dit absoluut zinvero wol?
Winkelbediende: Mevrouw ik kan u één ding zeg
gen, als ik 's morgens in de zaak kom en alles is
doodstil, dan kan ik het goed bijna hooren blaten!
Er was een mannetje,
Wat arm en schraal,
Met fladderend jasje,
Gekreukt en kaal
Dat heel tevreden
Zijn wegje nam,
En langs het kantje
Door 't leven kwam.
Er was een mannetje,
Dat weinig had,
Dat eiken dag weer
In zorgen zat,
Dat eigen pretjes
Nooit had geteld,
Want een pleziertje,
Dat kostte geld!
Er was een mannetje,
Met ruige kin,
Dat altijd sjouwde
Voor z'n gezin,
Wien niets te veel was,
In z'n bestaan,
En altijd dapper
Maar voort bleef gaan!
Er was een mannetje,
Wat arm, maar goed,
Met stille vreugde,
En levensmoed.
Hij sprak maar weinig,
En zocht z'n weg,
En gaf zijn leven,
Met overleg!
Er was een mannetje,
Met ruige kin,
Dat altijd sjouwde
Voor zijn gezin,
Dat nooit begeerde,
Maar altijd gaf,
'k Neem voor dat ventje
M'n petje af 1
Februari 1932.
(Nadruk verboden.)
KROES.
Het overkomt een gast, dat hij midden in een ge
sprek met de vrouw des huizes, tijdens een dinertjei
ontzettend gapen moet.
„O, pardon!", verontschuldigt hij zich verlegen.
„U verveelt zich zeker bij ons!" lachte de dame.
„Integendeel mevrouw", haastte de gast zich te zeg
gen, „dat is alleen maar van den honger!"
Professor in de natuurlijke historie U ziet hier,
mijne heeren, een zeer zeldzaam exemplaat van een
mensch-aapschedel. Van zulke schedels bestaai. er
in onze stad slechts twee. De eene is in het bezit van
het museum, de andere heb ik!
Heeft Uw zoontje plezier gehad op ons kinder
feestje?, vroeg mevrouw Zwart.
Ik zou het wel denken!, zei de moeder van het
jongetje, hij heeft daarna niet eerder iets gegeten,
dan 's avonds van den volgenden dag!
17. Nu de heele boom maar leeg geplukt
en gekeken of er in alle doppen soms aapjes
zaten. In een wip had Rob de boom kaal
en Henkie begon de basten middendoor te
stampen. In de tweede zat ook al zoo'n
raar aapje en ten langen laatste hadden
ze er een heeleboel bij elkaar Daar konden
we later wel eens met den directeur van
den dierentuin over spreken, vond Henkie,
misschien wil die ze wel van ons koopen en
hij haalde een dik touw uit zijn zak en bond
al de aapjes aan een boom
18 En waar moeten de beestjes dan zitten
als het regent, vroeg Rob, die veel met de
aapjes scheen op te hebben Wij zullen een
tentje voor hun bouwen, zei Henk toen en
ze zouden dat doen van hout Maar daar ze
geen hakmessen hadden, moesten ze de
kleinste boom met wortel en al uit den
grond rukken en dat viel niet mee hoor!
Vooral Henkie had er de grootste last mee
en het zweet liep langs zijn gezicht. En dat
allemaal voor die apen, mopperde hij
19. Nu het tentje in elkaar gezet. Rob dl®
ook altijd met masten van het schip had
moeten omgaan, was er erg handig in, maar
Henkie, och hij liet weer net zooveel hoo
rnen vallen, als hij er in den grond zette. En
kwaad dat hij zich telkens maakte. Rob had
er de grootste pret mee en na een paar
uren hadden ze het hutje voor de aapjes
gereed. Nu maar de heele stoet er in ge
bracht en blij wat uitgerust van het harde
werken.
20. Zoo heel gezellig zaten ze daar te pra
ten, toen er ineens iets gebeurde, wat da
jongens allebei achterover deed tuimelen.
De heele tent begon te loopen. De apen had
den, sterk als ze waren, het tentje losgerukt
en daar liep het holderdebolder over heuvels
en grasvelden, alsof ze daar speciaal voor
was gemaakt. En ln de verte schreeuwden
de apen en Heten Henkie en Rob in alle on
rust achter. Wat zou er nu gebeuren?