Provinciale Bond van
Rundveefokvereenigingen in N.-Holland
De beteekenis van de mineralen voor
de voeding onzer landbouwhuisdieren.
De heer Ir. L. de Vries, rijksveeteeltconsulent in
deze provincie, zette zijn rede over: De beteekenis
van mineralen voor de voeding onzer landbouwhuis
dieren. als volgt voort:
Voorts is in veel streken het aantal stuks vee wat
men thans per H.A. houdt grooter dan vroeger, het
geen mogelijk is door een betere ontwatering, door
dat de gras- en hooigroei sterk is bevorderd door een
sterke bemesting, verder door het gebruik van groo-
tere hoeveelheden krachtvoer. Over het algemeen
wordt het percentage hooi in vergelijking met kracht
voer in het dagrantsoen tegenwoordig kleiner geacht
dan vroeger. Waar nu bijna alle krachtvoeders :n
verhouding minder minerale bestanddeelen bevatten
en in minder juiste onderlinge verhouding dan goed
hooi, komt ook hier door de voorziening dor minerale
bestanddeelen in het gedrang.
Tenslotte vindt de kuil voederbereiding
tengevolge eener intensievere bemesting vooral met
N. noodzakelijkerwijs meer en meer ingang en over
matige kuilvoerdering schijnt bij jong vee slecht op
het beenstelsel te werken.
De stelselmatige verhooging der productiviteit en
vroegrijpheid eenerzijds en de veranderingen in de
wijze van voeren anderzijds, maken oplossing van
het vraagstuk der mineralen dus urgenter.
Allereerst wil ik U zeer in het kort een en ander
mededeelen omtrent de beteekenis en belangrijk
heid der mineralen voor het levend organisme in het
algemeen, om daarna eenige afzonderlijke mineralen
te behandelen.
Het aantal mineralen, voorkomende in het levend
organisme en in de producten, bijv, melk, is zeer
groot, zoo kennen we bij b.v. melk: kalkverbindingen,
fosforzuur, natrium, kalium, chloor, magnesium, ijzer,
koper, jodium, zink, aluminium, mangaan, silicium,
borium, titanium, vanadium, lithium, strontium, ru-
bidium, en fluorium-verbindingen.
Al deze mineralen zijn dus bestanddeelen
van het lich^m en van de producten, althans de
melk. Slechts enkele zijn nauwkeuriger bestudeerd,
terwijl er 10 bepaald noodzakelijk worden geacht
(Ca, P. K. Na Cl. Cu. J. Mg. S. Fl).
Behalve nu dat de zouten onmisbare be
standdeelen van het organisme zijn, spelen ze
in het organisme meerder belangrijke rollen.
In de eerste plaats zijn het de zouten, die het
water gehalte der weefsels en van de lichaams
sappen op peil houden, de concentratie dus regelen,
omdat de zouten een soort aantrekkingskracht uit
oefenen op water.
Van het watergehalte der weefsels hangt weer de
zwellingstoestand of turgor af.
Alle weefsels in het levend .organisme nu worden
omspoeld door oplossingen en slechts tijdelijk kan,
raaf! en ook moet er verschil in concentratie zijn.
Opname van voedsel en water brengen voortdu
rend veranderingen in de concentratie van de li
chaamssappen en weefsels te weeg, deze verschillen
in concentratie zijn weer tijdelijk, doordat er voort
durend een zoeken van den evenwichtstoestand
plaats heeft en hierop berust de voedselvoorziening
der weefsels.
Zuurstof en voedselrijk bloed komen in het Capil
lair systeem en heeft door de opgeloste voedingsstof
fen, w.o. zouten, een grootere concentratie dan de
omliggende weefsels. Opgeloste voedingsstoffen en
zouten gaan nu door osmose over in de omliggende
weefsels, afgewerkte stoffen als Co2, H20. NH3 en
andere gaan uit de weefsels in de capillaire vaten
over. Er heeft dus, dank zij verschil in concentratie
een uitwisseling plaats van benoodigde voedingsstof
fen en afgewerkte stoffen.
Laat ik hiermee volstaan en U en mezelf niet te
veel vermoeien door te trachten U de verschillende
rollen, die de zouten in het organisme spelen, duide
lijk te maken, ook mijn kennis is op dat gebied ge
heel ontoereikend. Het zij voor ons voldoende, dat
wij beseffen, dat de zouten onmisbare bestanddeelen
voor het organisme zijn en daarin zeer be
langrijke voor het leven noodzakelijke functies ver
vullen.
Onderscheidene zgn. secundaire óf indirecte
oorzaken kunnen de gevolgen van tekort aan een of
meer mineralen gunstig of ongunstig beinvloeden.
Tot deze secundaire of indirecte oor
zaken behooren bijv.:
1. K i i e r e n met inwendige secretie (bijschildklie
ren, bijnieren e.a. beinvloeden den kringloop der
zouten).
2. Veel vrije beweging vooral wanneer dit
vrije beweging onder directe bestraling van het zon
licht is, dus buiten in de weide;
3. de v i t a m i n e n (A en D);
4. de verhoudingen in het rantsoen, bijv. de ver
houding org.-anorg. stoffen; de verhouding der mi
neralen onderling.
Zoo verhoogen te veel org. stoffen dus vet, eiwit,
en koolhydraten de kalkafscheiding, vooral te
sterke meelvoedering schijnt schadelijk voor de
kalkstofwjsseling te zijn. Bij groote hoeveelheden
meel is vaak de verstrekte hoeveelheid eiwit en
z.w. grooter dan direct noodig is, terwijl tevens de
onderlinge verhouding der mineralen van het rant
soen daardoor ongunstig wordt beïnvloed.
5. Ook s p ij s v e r t e r i n g s s t o r i n g e n bij ou
dere koeien doen het kalkgehalte van het bloed dalen.
Waar onze koeien óf
a. melkgevend niet drachtig zijn de
periode van de grootste melkgift (3 mnd.) óf
b. melkgevend drachtig (7 mnd.) óf
c. d r o o g-d r a c h t i g (2 mnd.)
wordt voortdurend groote eischen gesteld aan de
voorziening der vereischte voedingsstoffen, tijdens de
eerste periode in die behoefte het grootst. Vast staat,
dat tijdens de periodes van de hoogste eischen het
organisme het vermogen om de benoodigde voedings
stoffen, dus ook mineralen uit het voedsel te halen,
kan vergrooten, dit is dus een aanpassing
aan de omstandigheden.
Op een en ander kom ik nog terug.
Na deze korte behandeling van de beteekenis der
zouten voor het. levend organisme in het algemeen
zullen we het een en ander mededeelen over de be
teekenis van eenige afzonderlijke zouten, met
vermelding van de uiteindelijke gevolgen bij voort
durend tekort.
In de allereerste plaats dan de k a 1 k- en fosfor-
zu u rverbindingen. die we gezamenlijk zullen behan
delen. omdat ze in het lichaam en ook in de produc
ten aan elkaar verbonden voorkomen.
Kalk- en fnsforzuur-verbindingen maken gezamen
lijk pl.ra. 93 van het totaal aschgehalte van het
geraamte uit, dat behalve de lijmgevende stof pl.m.
44 zouten bevat, waarvan dus 41 kalk en fosfor-
zuurverbindingen. Behalve in het beenstelsel vinden
we in alle lichaamssappen en weefsels kalk- en fos-
forzuurverbindingen, alsmede in de producten van
het lichaam, denk aan de melk. Van alle in het li
chaam aanwezige kalk komt pl.m. 99 in het been
stelsel voor en pl.m. 75 van alle in het lichaam
aanwezige fosforzuur.
Fosfor is een belangrijk mineraal van het spier- en
zenuwweefsel. Zonder fosforzuur is spier- en zenuw
werking ondenkbaar.
Het fosforzuurgehalte van het spierweefsel staat in
verband met het meer of minder groote uithoudings
vermogen van de spier. Bij zwaren spierarbeid, bijv.
hij paarden, komt in de urine veel fosforzuur voor
Fosforzuur is dus een belangrijk bestanddeel van
het lichaam. Te kort aan fosforzuur en de daaruit
voortvloeiende nadeelige gevolgen, alsmede de weg
om daarin verbetering te brengen, is het meest on
derzocht, omdat er groote gebieden op onze aarde
zijn. vooral in Zuid-Afrika. Australië, Nieuw-Zeeland.
en Schotland, waar te kort aan fosforzuur in de na
tuurlijke gewassen de veehouderij aldaar praktisch
onmogelijk maakte. In Zuid-Afrika op de zgn. „Ar-
moedsvlakte", bleken de nadeelige gevolgen zeer ern
stig. Het bloed der dieren is er zelfs zeer arm aan fos
forzuur, de dieren lijden dientengevolge aan de zgn
„stijfziekte". ze ontwikkelen zich onvoldoende en
sterfte komt veel voor. De dieren zoeken beenderen
en door tegelijk opgenomen rottende bestanddeelen
kregen ze tenslotte verlammingen, de zgn. „lamsziek-
te"
Door bijvoedering met fosforzure voederkalk (been
dermeel) bleef de ziekte uit en kreeg het bloed weer
een normaal gehalte, normale kalveren worden weer
ter wereld gebracht.
Waar het kalkgehalte van het bloed normaal is,
is dus tekort aan fosforzuur hier d e oorzaak van het
lijden. Bemesting met fosfaten bracht ook verbete
ring.
Meerdere opzettelijk genomen proeven hebben dit
bevestigd.
Voortdurend belangrijk te kort aan
fosforzuur veroorzaakt dus eene onvoldoende
ontwikkeling (stijfziekte), slechte voortplanting,
sterfte.
De kalkverbindingen maken, zooals zoo pas
reeds is opgemerkt, pl.m. 45 van het beenstelsel
uit en voorts komt kalk evenals het fosforzuur in
alle lichaamssappen en -weefsels voor.
Kalk en fosforzuur staan in nauw verband met het
normaal functioneeren der geslachtsorganen, waaruit
volgt, dat bij gebrek tijdelijke onvruchtbaarheid zoo
wel bij vrouwelijke als mannelijke dieren kan ont
staan. Waar de meikklier een zgn. secundair ge
slachtsorgaan is. bestaat er hoogstwaarschijnlijk ook
verband tusschen het normaal functioneeren van de
meikklier en het kalk- en fosforzuur-gehalte van het
bloed of het uierweefsel. Voortdurend te kort in het
voedsel moet dus theoretisch geredeneerd daling der
productie tot gevolg hebben.
Volgens Prof. Wester te Utrecht, zijn de bewijzen
dat een enkel mineraal de oorzaak van onvruchtbaar
heid is. niet geleverd. Hij acht infectie der ge
slachte-organen de hoofdoorzaak, waarbij tekort aan
mineralen de vatbaarheid voor infectie kan vergroo
ten. We komen hier cfus.op het terrein van de strijd
vraag wat is primair de infectie óf de groo
tere vatbaarheid.
Jonge dieren, bijv. kalveren, veulens, biggen, die ge
brek aan kalk en/of fosforzuur hebben, ontwikkelen
zich onvoldoende, en voortdurend gebrek veroor
zaakt tenslotte eene ziekte, die we allen kennen, als
de Engelsche ziekte of rachitis.
Gebrek aan kalk en fosforzuur kan bij volwassen
melkvee mede oorzaak zijn van de melkziekte en
de kop- of voorjaarsziekte (1928 Prof. Sjollema).
Volgens mededeelingen van Prof. Wester heeft de
b a r i n g op zichzelf juist bij de beste melkkoeien een
speciale, nog niet verklaarde zeer sterke invloed
op de kalkstofwisseling. in dezen zin, dat het bloed-
calcium en -fosfor-gehalte sterk kan dalen, wat tot
het optreden van melkziekte aanleiding kan geven.
De primaire oorzaak ligt wellicht in zenuwgif in het
spijsverterings-apparaat, althans volgens Prof.
Wester.
Bij volwassen varkens kan gebrek aan kalk
en/of fosforzuur stijfheid veroorzaken, waarbij de
achterbeenen het eerst den dienst weigeren, nog ern
stiger de zgn. beenbreekziekte.
Het is hier wellicht ook de plaats om het een en
ander mee te deelen omtrent het verband tusschen
het mineraalgehalte van het bloed en
de mate van het natuurlijke weer
standsvermogen tegen infectie, waar
over ik reeds iets heb vermeld.
Prof. Sjollema deelt in de Nov.-aflevering 1931 van
het Landbouwkundi - Tijdschrift mede, dat de sa
menhang tusschen de voeding-bloed-samenstelling en
het vermogen zich tegen bacteriën te verweren,
proefondervindelijk is aangetoond. Onmiddellijk daar
opvolgend zegt de schrijver, dat bij de studie der in
fectie-ziekten men niet enkel meer behoeft te letten
op de infectiegevaren, maar dat naar middelen ge
zocht moet worden, die het weerstandsvermogen der
dieren verhoogen, o.a. door verbetering der voeding.
Prof. Sjollema meent, dat er goede gronden zijn om
te verwachten, dat daardoor veel bereikt kan worden.
Wij hopen dat met hem, want wellicht kan dat de be
strijding van enKele ziekten, die de veehouders veei
schade berokkenen, als de tuberculose, het mond
en klauwzeer, het besmettelijk verwerpen en het be
smettelijk niet bestand krijgen en uireziekten zeer ten
goede komen.
Toch is het verband tusschen de voeding en
weerstandsver moge n niet iets nieuws, denk
maar aan de sterkevoeding bij menschel ij ke
t.b.c., welke sterke voeding tot doel heeft vergrooting
van het weerstandsvermogen. Ook zijn er zeker vele
ziekten, die door de meest doelmatige voeding nooit
zijn te voorkomen. Tenslotte komt het mij voor. dat
ook de e r f e 1 ij k h e i d, wat betreft de meer of
mindere vatLaarheid een rol speelt en aldus wellicht
ook de systematische fokkerij met zijn zuivere teelt,
die altijd tot inteelt leidt. Het zou wellicht de over
weging waard zijn, of door het gebruik maken in de
fokkerij van de gegevens der t.b.c.-bestrijding, hierin
meer licht te verkrijgen is.
Prof. Sjollema is in dezen wellicht zeer enthousiast,
een enthousiasme, dat zeer nuttig is om te stimu-
leeren tot studie en onderzoek, een enthousiasme
evenwel, dat niet tot te groote verwachtingen moet
leiden, wat betreft de bestrijding van infectieziekten.
Meerdere kennis evenwel omtrent de voeding zal
dus ongetwijfeld tot gevolg kunnen hebben, dat het
weerstandsvermogen wordt vergroot meer evenredig
met de meerdere eischen, die men aan het vee stelt.
Waar dit verband tusschen de voeding het bloed
en het vermogen zich tegen bacteriën te verweren,
volgens Prof. Sjollema, is aangeMond in verband
met Ca, vermeld ik zulks ook hier.
Wat betreft dat verband tusschen de voeding en
de bloedsamenstelling eenerzijds en het weerstands
vermogen tegen infectie anderzijds, kan nog medege
deeld worden, dat Prof. Hamburger reeds jaren ge
leden heeft aangetoond, dat de phagocythose der witte
bloedcellen alleen mogelijk is bij aanwezigheid van
kalk. Op grond hiervan was dus jaren geleden reeds
bekend, dat kalk de activiteit der vreetcellen kan
versterken en dus het weerstandsvermogen tegen in
fectie eveneons.
Ook schijnt kalk het vaster en dichter worden der
celmembramen te bevorderen, maakt deze dus minder
doorlaatbaar, vooral voor vreemde stoffen als ziekte
kiemen, waarmede wellicht de meer of mindere vat
baarheid voor uierziekte in verband staat.
Van de meeste andere mineralen is veel minder be
kend dan van calcium en fosfor. Ik wil ter wille van
de volledigheid er nog enkele noemen.
Kalium en Natrlum-verbindlngen.
Kalium is vooral een bestanddeel der vaste
lichaamsweefsels (vleesch, bloedlichaampjes). Kalium
is noodzakelijk voor den hartsla^ cn andere spier-
functies. Kalium schijnt ook invloed te hebben op
de activiteit van sommige klieren, o.a. de schildklier.
Verhooging der werkzaamheden dezer klier bleek ge
paard te gaan met een verhooging van het kali-ge-
halte (Prof. Duerst).
De alkaliën zijn in het lichaam de transporteurs
van het koolzuur. Te kort aan Kalium komt bij
onze landbouwhuisdieren zelden of nooit voor, al
thans niet bij de planteneters, wel bij de alleseters
(varkens). De planteneters krijgen eerder te veel ka
lium (veel gras, knol- en wortelgewassen) het over
bodige wordt door de Urine afgescheiden. Zeer groote
hoeveelheden kalium schijnen schadelijk te zijn voor
de hartfunctie, veel schijnt dit evenwel niet voor te
komen.
Men heeft lang gemeend, dat overvloedige opname
van kalium natriumverarming tot gevolg zou heb
ben. Volgens mededeelingen van Prof. Sjollema om
trent Engelsche onderzoekingen, schijnt dit wel het
gevolg te zijn, als plotseling zeer veel kali-rijk»-
voedermiddelen worden verstrekt, het organisme
stelt zich evenwel spoedig hierop in. Groote giften
kali-rijke gewassen schijnen de Calciumafgifte in de
vaste uitwerpselen te verhoogen, in de urine te ver
lagen, zoodanig, dat de totaal-afgifte grooter wordt
Uit dit voorbeeld blijkt dat de onderlinge verhou
ding der verschillende mineralen in het rantsoen van
invloed is op de assimilatie der mineralen. Ik kom
hierop evenwel nader terug-
De Chloriden. - hoofdzakelijk NaCl, Natriumchloride
zelden ZuC.12, Zinkchloride, en MuC12, Mangaan-
chloride, zijn weder regelmatige bestanddeelen van
alle weefsels en sappen. Ilct rijkst hiervan is het
bloedserum (0.6—0.S NaCl.), verder de lymphe, de
spijsverteringssappen, de urine en het zweet. Ont
houdt men een dier Chloor, zoo komt weldra geen
Chloor meer in de urine voor, het lichaam houdt het
hardnekkig vast, wat tevens de noodzakelijkheid be
wijst. Chloor, in den vorm van keukenzout, toege
diend, bevordert tevens do smakelijkheid en daar
mede de mate van opname en de vertering van het
voedsel. Te veel chloor is nadeelig, vooral wanneer
onvoldoende water kan worden opgenomen, het wa
ter wordt dan aan de weefsels onttrokken.
Te weinig chloor is eveneens nadeelig en uit
zich in 1 ikzucht, slechte eetlust, minder melkproduc
tie. doffe oogen en ruige haren.
Volgens mededeelingen van Prof. Wester te Ut
recht, is evenwel gebrek aan keukenzout niet de
directe oorzaak van likzucht, maar meer waarschijn
lijk is, dat het evenwicht Kalium/Natrium verbroken
is, dus te veel Kalium in verhouding tot natrium,
waardoor de natriura-afscheiding wordt versterkt en
dus indirect natriumgebrek optreedt.
Volgens do meeste onderzoekers, zulks op grond
van analyses van voeder, wordt de ziekte veroorzaakt
door gebrek aan fosfor. Een te groote hoeveel
heid kali zal in den aanvang oorzaak zijn van een
grootere natrium-afgifte, maar tevens zou daaronder
de stikstof-, fosfor-, encalciu m-assimilatie
lijden.
Volgens Prof. Wester zijn de oorzaken dezer ziekte
nog met een sluier bedekt.
V. IJzer en Koper-verbindingen.
De kleurstof der roode bloedlichaampjes is een
ijzerverbinding (terwijl ijzer in alle oxydeerende
enzymen voorkomt). In het bloed draagt het de Zuur
stof.
Bij de geboorte bevat 'n dier meer Fe (ijzer) dan het
noodig heeft, omdat het bij de snelle groei meer Fe
noodig heeft dan de moedermelk bevat. De lever is
de voorraadschuur.
Omdat ijzer bloedarmoede geneest, wordt gebrek,
aan Fe veelal aangenomen als te zijn oorzaak van
bloedarmoede. Prof. Wester is van meening. dat de
bewijzen onvoldoende zijn, en gebrek aan ijzer als
de oorzaak te beschouwen. Ook het feit, dat
ijzer de ziekte geneest, is volgens hem nog geen be
wijs, dat het de oorzaak is. Hoe het zijn, het is voor
ons voldoende, te weten, dat ijzer bloedarmoede kan
genezen.
In ons land komt voorzoover bekend, in het na
tuurlijke voedsel voldoende ijzer voor. De voorraad
schuur van iizers, dus de lever, raakt spoedig uitge
put, bij jong vee reeds na 14 dagen. Dan moet er dus
gelegenheid bestaan om ijzer op te nemen, met groen
voer of toediening ijzerzouten (Fe C13Fe (S04) enz.
Doet men dit niet, dan ontstaat bloedarmoede en
sterfte onder de biggen. Melk bevat zeer weinig ijzer
en ook te weinig koper.
Ook koper behoort tot de noodzakelijke elementen
en heeft ook reeds reputatie gekregen als genees
middel voor bloedarmoede. Waar in al het voedsel
sporen Cu voorkomt, acht Prof. Wester de spontaan
optredende ziekte tengevolge van gebrek voor onze
dieren uitgesloten.
Jodium. Gebrek hieraan schijnt in sommige dee
len der aarde moeilijkheden in de veehouderij te
veroorzaken. Gebrek aan jodium veroorzaakt een ab
normale ontwikkeling en werking van de schild
klier (krop).
In Nederland komt vermoedelijk geen gebrek aan
Jodium voor. Ook staat het volgens prof. Wester nog
niet vast, of de bewuste ziekte krop inderdaad ver
oorzaakt wordt door jodiumgebrek. Wellicht is een
infectie of een vergiftigingsverschijnsel de primaire
oorzaak en komt het jodiumgebrek pas op de tweede
plaats, door het dier vatbaarder te maken voor de
infectie of vergiftiging.
Te kort aan jodium zou volgens velen ook de oor
zaak kunnen zijn van tijdelijke onvruchtbaar
heid. Prof. Wester acht de bewijzen ook daarvoor
nog niet geleverd en merkt op, dat in het jodium-
rijke Nederland evenveel onvruchtbaarheid voor
komt als in jodium-arme streken in Zwitserland. Als
primaire oorzaak der onvruchtbaarheid beschouwd
Prof. Wester infectie der geslachtsorganen.
Een tekort in een of ander opzicht in de voeding,
alsmede onjuiste onderlinge verhoudingen, kunnen
het verloop van de infectie meer of minder ongun
stig d.oen zijn, meer of minder hardnekkig, waar
door de schadelijke gevolgen sterk beïnvloed worden.
Hiermede heb ik nu dus afgehandeld een korte be
schouwing over de beteekenis der mineralen in het
algemeen en de beteekenis van eenige afzonderlijke
mineralen. Het zal u opgevallen zijn, dat ik meer
malen heb gezegd, b ij voortdurend en
belangrijk te kort, 1 eidt liet tot het ontstaan
van ziekten. Het is gelukkig, dat in do praktijk zel
den een voortdurend gebrek aanwezig is, veel
al een afwisselend en daarbij zeer zelden een be
langrijk te kort.
Het gevolg hiervan is, dat het dan in de praktijk
veelal niet dadelijk komt tot duidelijke ziekelijke af
wijkingen, maar tengevolge van tijdelijke en
afwisselend gering gebrek tot niet ui
terlijk constateerbare andere nadeeli
ge g evolgen als een minder groot weerstandsvermo
gen, dus grooter vatbaarheid voor infecties, een zwak
kere gezondheidstoestand, tijdelijke mindere ge
schiktheid tot voortplanting, vervroegde ouderdoms-
verschijnselcn, dus eerder versleten zijn, een vertraag
de ontwikkeling bij jongvee, lagere melkproductie
enz.
Het verschil tusschen te kort aan org. stoffen en
minerale stoffen is het best te vergelijken met de
uitei'lijke waarneembare gevolgen van 2 ziekten, n.1.
mond- en klauwzeer en tuberculose.
Een dier dat goed ziek is van mond- en klauw
zeer, vermagert sterk en de productie daalt aanmer
kelijk, de tuberculose daarentegen heeft veelal een
zeer sleepend verloop en is uiterlijk vaak niqt
te constatecren.
Waar door verschillende consulenten en ook an
deren meermalen een studio is verricht over de ver
hooging der gemiddelde productiviteit van den vee
stapel in oude fokdistricten, behoef ik er slecht»
aan te herinneren, dat men tot de conclusie kwam
dat de verhooging der productiviteit vrijwel eenzij.
dig bereikt is door verhooging van het vetgehalte van
de melk. De verhooging van het aantal K.G. was be-
trekkelijk zeer gering. Wat kan de oorzaak daarvan
zijn, dat wellicht het physiologisch mo
gelijke vrijwel is bereikt, of dat bepaalde factoren
bijv. de mineralen door het streven naar ver
hooging van het aantal K.G. in het minimum rijn
geraakt, waarom voorshands bij onvoldoende kennis
van dit gebied in de hoogst staande fckgebieden niets
of althans zeer weinig is te bereiken. Met een ver
hooging van het vetgehalte gaat zeker gepaard eene
geringe verhooging van de afscheiding kalk en fo$.
forzuur, in de caseïne, maar deze verhooging is veel
geringer dan bij meer K.G.
Algeheele oplossing van dit vraagstuk zal nog jaren
en jaren vergen, omdat het een buitengewoon gecotn.
pliceerd vraagstuk is, het raakt zeer verschillende
takken van wetenschap, als do physiologie, biologie,
bacteriologie, chemie, veterinaire wetenschap, de vee-
teelt- en landbouwkundige wetenschap.
Noodig is ook meer kennis omtrent de behoefte
van onze landbouwhuisdieren, in verband met de:
leeftijd, de quantiteit en qualiteit der productie, med«
in verband met dc omstandigheden, waaronder
verkeeren (weide, stal, drachtig, rtnz.) alsmede om
trent de minerale samenstelling onia
voornaamste voedermiddelen, ruwvoedermiddela
zoowel als krachtvoedermiddelen. Noodig is ook mee:
dere kennis omtrent de factoren en vooral omtrent dt
mate van den invloed dier factoren, die de ass
milatie van de mineralen, hetzij gunstig, hetq
ongunstig beinvloeden.
Belangrijke gegevens hieromtrent en dan speciaal
geldende voor melkvee, heb ik gevonden in een ij
1930 gepubliceerd rapport van de hand van den heer
Crichton van het Rowett Instituut te Aberdeen, Eu-
geland.
Crichton begint melding te maken van het gehalte
van de melk aan minerale bestanddeelen.
Tal van onderzoekingen hebben uitgewezen, dat dj
invloed van de mineralen op het mineraal-g».
halte van de melk zeer gering is, zoodat prak
tisch een mineraal-arm of rijk rantsoen de samenstel
ling van de melk niet verandert.
Gok is nagegaan de invloed van de indirecte fa^
toren, als: ultra-violet licht (zonlicht), vitv
rainen (levertraan, groenvoer) op het mineraal-
gehalte van de melk.
Dat deze factoren invloed op het aschgehalte vaa
het bloed uitoefenen, staat wel vast. de invloed op
het gehalte van demelk is niet groot gebleken,
Onderzoekingen met melkkoeien omtrent den in
vloed van levertraan op het aschgehalte van de melk
hadden tot resultaat dat van invloed geen sprake ia,
terwijl enkele positieve uitkomsten door het kleins
aantal dieren niet bewijskrachtig zijn.
Een uitzondering maken Cl. (Chloor) en J.
(Jodium).
Bij een extra-gift chloor in den vorm van NaCl. of
MgC12 steeg het Chloorgehalte van de melk, terwijl
de productie sterk daalde.
Ook de j od i u m-o pname beïnvloedt het jodium-
gehaJte in de melk. Een kleine gift van bijv. 1.53 ragr.
deed het jodium-gehalte in de melk met 50 stijgen.
Een groote dosis jodium deed het vetgehaiti
van de melk dalen.
Uitgezonderd dus J en Cl kunnen we voorloopij
nog aannemen, dat het gehalte van de melk aan mi
neralen vrij constant is.
Vervolgens behandelt Crichion de kwestie van di
samenstelling van het bloed aan mineralen in vw.
band met die van de melk.
Alle melkbestanddeelen komen uit het bloed in di
cellen der mclkklieren. De totaal hoeveelheid 1»
standdeelen welke het bloed moet leveren, is zeer
groot en toch zijn de procentische hoeveelheden io
het bloed slechts gering. Het bloed moet dus vooJV
durend worden aangevuld. De bestanddeelen uit hr.
bloed afkomstig, moeten in de melkkliercellen ooi
nog chemies worden veranderd, bijv. mclkeiwit wordt
gemaakt uit amino-zuren uit het bloed, melksui
ker uit het glucose uit het bloed. Deze bestanddeel®
komen in de melk in veel grootere concentratie voor
dan in het bloed.
100 c.c.
Melk
Bloed.
Melk blori
mgr.
mgr.
verhouding
amino-zuren
400
4
100 1
suiker
5000
100
50 1
CaO
100
10
10 1
P205
80
20
4 1
Melk bevat 100 maal zooveel amino-zuren als bloed,
50 keer zooveel fosforzuur. Het bloed bevat oplosbar»
bestanddeelen. die in de kliercellen terecht komen,
daar veranderd worden en daardoor niet meer terug
kunnen in 't bloed: zoo wordt bijv. 25 van de kalk
en fosforzuur geleverd door het bloed, wordt in het
melkeiwit vastgelegd en kan dus ook niet meer te
rug.
Nu is het toch duidelijk, zegt de schrijver, dat bij
tekort in het bloed (dus ook fosfor en kalk) de hoe
veelheid melk wel nadeelig beinvloed moet worden.
Juist omdat melk een vrij constante samen
stelling heeft wat betreft de zouten, zal bij een te
langzame toevloeiing van zouten via het bloed ten
gevolge van een zoutarm rantsoen èn uitgeputte li-
chaams-reserve. het aantal K.G. melk. dat gepro
duceerd wordt, dus bepaald worden door de toe
vloeiing dezer zouten. Hier geldt dus even
als bij de bemesting, de wetvan het minium.
Hieruit volgt tevens, dat melkdrijvende voe
dermiddelen of methodes alleen dan effect kun
nen hebben, indien het rantsoen voldoende zouten
en/of het lichaam veel reserve bevat.
Juist omdat kalk en fosfor in veel kleiner hoeveel
heden in het bloed voorkomen, dan in de melk, zijn
ze de belangrijkste mineralen, die het eerst de pro-
ductie-capaciteiten zullen remmen.
Zijn er nu bewijzen dat deze theoretische ver
klaring, dat bij ie kort aan mineralen vooral kalk en
fosfor, de melkproductie minder is dan ze zou zijn,
bij voldoende mineralen?
Verschillende proeven hebben tot een verschillend
resultaat geleid. Beter is het daarom, niet in de eer
ste plaats de invloed op de productie te zoeken in
..proeven", maar eens te zien, of er streken in d»
wereld zijn. waar de gewassen te kort schieten In
kalk en fosfor, dus te kort in het ruw voer voort
durend heeft bestaan. Zoo zijn er in Noorwegen
streken arm aan fosforzuur, waar bijvoedering vsn
beendermeel aan koeien de melkproductie met 40
steeg. Gelijke resultaten zijn in de Vereen. Staten van
Amerika bekend. Proeven genomen in Kenya (Afri
ka) door Rowelt Research Institute in streken mei
weiden van natura arm aan mineralen, bleek dat bij
voeren van mineralen de productie in de eerste lai-
tatie-periode met 28 steeg en die in de tweede me1
34 De invloed van de bijvoedering met mineralen
demonstreert zich het meest aan het eind der las ta
tie-periode, wanneer de lichaams-reserve uitgeput
was.
De tweede generatie kalveren was bij -de ge
boorte 8 zwaarder dan de le genpratie van de die
ren, die bijgevoerd werden met mineralen, de kalve
ren der 2e generatie controledieren. die dus geen mi
neralen ontvingen, waren pl.m. 13 lichter dan de
le generatie. Ook de conditie der dieren, die een
mineraalmengsel ontvingen, was beter.
Voortdurend te kort aan fosforzuur leidt dus tof
verlaging der productie en onvoldoende ontwikke
ling. Dergelijke sprekende gevallen als hierboven ge
releveerd, komen hier en daar in de wereld voor.
Voorbeelden als daareven genoemd van streken
van nature fosforzuur-arme weiden en de dientenge
volge nadeelige gevolgen zijn mij wat kalk betreft-
niet hekend.
Wordt vervolgd- r