1 l Een oud verhaal Ingezonden Stukken. DE MISHANDELING DER DIENSTWEIGERAARS. Dat na veertig jaar weer actueel geworden is. Verschil van meening. ffSSIg Jr i«is Nationaal Crisis-Comité. AAN DS. A. VAN DER HEIDE. Het spijt mij, dat ik tegen het artikel van Ds. Van der Heide in Het Volksblad van 17 dezer, getiteld „Dienstweigeraars in de Cel" een ernstig protest en ver weer moet neerschrijven. Het ware mij liever geweest wanneer ik samen met in plaats van tegen dezen par tijgenoot had mogen vechten voor de zaak van de mis handelde dienstweigeraars. In het zelfde „Volksblad" waarin een pleidooi (en zeer terecht) wordt gehouden voor de gevangenen, die aan het oproer van Dartmoor hebben deelgenomen (motief: „ze hebben het er zoo slecht"), in dit zelfde blad wordt door p.g. Van der Heide gepraat over „ongehoord bru- taliseeren van het zeer welwillende gevangenisperso neel" door de dienstweigeraars, zonder zelfs een poging te doen hun opstandigheid psychologisch te benaderen. Sinds wanneer is het gewoonte in een socialistische partij politieke „misdadigers" en dan nog wel voor het overgroote deel socialisten en gewetenvolle jongens, te beschouwen als gewone gevangenen, voor wie het eigen lijk wel goed zou zijn dat ze in de gevangenis zitten en die nu in alles aan de bewakers, „handhavers van het recht", onderworpen moeten zijn? De moordenaar van Grootegast, waar heel Nederland van ijst, krijgt een behoorlijke portie gevangenisstraf, doch de dienstweigeraars, die voor een gewetenszaak en dat nog wel voor den vrede! worden gevangen genomen (een protest hiertegen ware in ons orgaan beter op z'n plaats) worden bovendien nog met gummi stokken geranseld en met handen en voeten geslagen en geschopt! Over de gewone misdadigers van Dartmoor wordt een psychologische beschouwing gehouden, doch het feit van de opstandigheid der dienstweigeraars wordt blijkbaar alleen maar aan een onverstandig anarchisme geweten. ,t Is wèl socialistisch, zoo te handelen. Vooraf dus een beetje psychologisch inzicht in het karakter van de dienstweigeraars en in den invloed van de gevangenisstraf op hen. Als oud-dienstweigeraar kan ik over zulke zaken meepraten. Een gewone misdadiger komt altijd in de gevangenis met een -soort van minderwaardigheidsgevoel, met een schuldbesef, met een logische aanvaarding van straf, hoe zeer dit zich wellicht verbergt achter het tegen deel. Hij zal zich dus makkelijker onderschikken aan de straf, zooals een stout kind de straf bijna als een vanzelfsprekendheid aanvaardt na een vergrijp. Maar met de dienstweigeraars staat 't anders; in hem is de oorlog onttroond en tevens ook de autoriteit, die den oorlog in de hand gewerkt, onttroond. Hij is niet onderworpen, hij is niet gelaten. Hij gaat de gevange nis in met een brandende verontwaardiging, met een koninklijke fierheid en ongenaakbaarheid, met het ge zag, het zedelijk gezag in zich. Zoo'n jongen aanvaardt geen gezag en onderwerpt zich er slechts aan als aan een noodzakelijk kwaad. Hij heeft daarin gelijk ook. Wie zich als zedelijk per soon indenkt in den massamoord van den oorlog, voelt walging, en als hij karakter heeft zegt hij „Ik kan niet dooden en ik kan niet medehelpen aan de voor bereiding van den massamoord. En ik w i 1 het ook niet". En als hij de naakte werkelijkheid van den oorlog uit boek en plaat en film leert kennen, dan wordt dat ge voel versterkt. Maar als hij dan bovendien nog de ver bijsterende feiten over de bloedige Internationale van de oorlogsindustrie te weten komt (bijv., dat de glazen bollen voor de netten van de Engelsche duikbootvallen, waarin 199 Duitsche U-booten vergingen, door D u i t- s c h e firma's aan de Engelschen werden geleverd) wan neer hij ook dat dan te weten komt, dan is hij een toornende rechter. Hoe geringschattend moet hij dan de carlcatuur van rechter, die hem „berecht" beschouwen, hoe minachtend, hoogstens medelijdend staat hij dan te genover bewakers, directie en regentencollege van de gevangenis. Hij weet immers: de ware schuldigen loo- pen buiten ongestoord rond en het gevangenispersoneel van hoog tot laag zijn stumperige handlangers. Dat is de zielsgesteldheid van den dienstweigeraar. Bovendien zijn het meestal niet de doedeltjes, die wei geren, maar de opstandigen, de vurigen, de eerlijksten. Geen wonder dat ze zich in de gevangenis niet gedra gen als doedeltjes, maar als opstandigen. Dan de gevangenis zelf. Ik ken de kazerne-cachot, het huis van bewaring en de bijzondere strafgevangenis. Ik meen hem echter beter te kennen dan Ds. Van der Heide, want ik heb de gevangenis niet helpen behee- ren, maar ik hem hem ondergaan. Er bestaat in de wereld geen tweede systeem, dat met grooter stelselmatigheid en gerafineerdheid er op uit is het menschelijke in den mensch te dooden, zijn fierheid te knauwen, zijn weerstand neer te buigen. En harder komen de slagen aan als het diénstweigeraars, dat zijn fiere, opstandige menschen, betreft. Reeds die vanzelf sprekendheid van hun gevangenneming is een mishan deling, waartegen w ijniet te heftig kunen protesteeren. Ik zal eenige voorbeelden geven ter illustratie. In elke cel van een Huis van bewaring hangt een net kartonnen bordje, waarop het „reglement van orde" is afgedrukt. Hierop komt o.a. de volgende enormiteit voor: „De gevangenen betrachten de grootst mogelijke rein heid. Daartoe nemen zij eens in de maand een voetbad, en eens in de twee maanden edn geheel bad (Huis van Bewaring, 's Hertogenbosch). Als je 's avonds, na het „zakkies plakken" een paar uur voor lezen hebt, en eindelijk een tijdje aan de ge vangenisgedachte ontrukt bent en je behageltjk in je stoel achteroverleunt, rammelt er een ketting over de vloer. Je stoel zit n.1. per ketting aan de tafel vast. Het is dan of je er zelf aan vastzit. Als je een moeilijke dag hebt, dan klinkt het knarsen van het slot en het geklikklak der sleutels, alsof een sleutel in je eigen hart wordt omgewrongen. Een vree- selijke gewaarwording. Het wasschen geschiedt in een klein blikken teiltje, met maar net genoeg water, en met een soort kleizeep, die niet schuimt. Leve de hygiene. Het eten is miserabel slecht. Weken achter elkaar hetzelfde. Ik herinner me nog een soort gestampte pot van glazige aardappels, harde, bijna rauwe stukken ui en vocht, waarop dan nog wel eens een oogje dreef. In de deur is een gat, kleiner dan een cent. De bewa kers sluipen gedurig langs de cellen en kijken hierdoor naar binnen. Bestaat er een grootere, grievender belee- diging voor een mensch, dan op zoo'n vernederende ma nier gecontroleerd te worden? Geen aandoening, geen lach of geen huilbui van ellende is meer veilig. Het zelfde geldt over de post; alle ingaande en uitgaande correspondentie, die zeer beperkt wordt en soms weken lang achtergehouden, wordt door de ambtenaren gele zen. Ook de brieven aan ouders en aan het meisje. Ook dit is een diepe vernedering. Bij bezoek van ouders, het meisje (kennissen worden geweerd) zitten beiden in een ijzeren kooi met een derde kooi tusschen de twee partijen in, waarin een bewaker zit. Alle Intimiteit in deze lang verbeide oogen- blikken is uitgesloten. Voor de angstige ouders is dit een vreeselijke marteling. Een paar jaar geleden is een jongen in de gevangenis gestorven aan een maagkwaal. Er is geen twijfel moge lijk, dat dit sterfgeval te wijten is aan de grondig verkeerde voeding. Hongerstakers in de gevangenis te Veenhuizen waarheen tegenwoordig de dienstweigeraars worden ge transporteerd werden in hun krib vastgebonden en door hun neus gevoed tot stikkens toe. Vegetarisch voedsel werd aldaar geweigerd, integen deel het eten sterk gepeperd, terwijl een dlëet-voor- schrift van Dr. Hettema niet mocht worden toegepast. Dit waren de redenen die hen tot een wanhopige non- gerstaklng voerden, hetgeen ze na de geschetste „kunst matige" voeding hebben moeten opgeven. Zoo zijn er nog vele dingen op te sommen. De ge voelige lezer zal echter door en door begrijpen, welk een funesten invloed van dit systeem moet uitgaan op opstandige, fiere jongelui, met een opbruisend gemoed. Ik heb er vrienden blijgemoed heen zien gaan en ver bitterd en vergiftigd uit zien komen. Men moet inderdaad een heel, heel sterk karakter heb ben, om deze martelingen tien maanden lang uit te hou den, zonder een lijdzame houding te verliezen en schade te lijden aan je ziel. Des te meer bewondering hebben wij voor de jongens die zich er door slaan. En door deze provoceerende maatregelen, die te sa men het gevangenissysteem uitmaken, worden de jon gens als het ware automatisch gedreven tot handelin gen. die formeel gesproken ook niet goed te praten zijn, en die ze later, buiten de gevangenis tot rust gekomen, ook als ondoelmatig en onprinciDieel betreuren, maar die toch zoo door en door begrijpelijk zijn voor wie kent hun motieven en de behandeling die zij moeten onder gaan. Zoo iemand staat hier niet bestraffend, doch vol deernis en begrijpen tegenover ze. En zoo iemand alleen heeft misschien het recht om ze er op te wijzen, dat hun optreden in alle opzichten verantwoord was. Er is maar één schuldige: HET SYSTEEM. En daarom kan ons die heele voorgeschiedenis eigen lijk niet schelen, ons socialistisch rechtsgevoel stelt het verrotte gevangenissysteem verantwoordelijk en we zou den haast willen zeggen tegen het gevangenispersoneel: Wie kaatst moet den bal verwaohten; wie medeplich tig is aan zulk een middeleeuwsche marteling kan ver wachten dat hij vroeg of laat teruggenegerd wordt. En wat is er nu gebeurd? Op 31 Mei was er buiten een demonstratie var. anti- militairisten, die zongen en schreeuwden. Zooals de jon gens wel meer, ongestraft, deden, zongen en schreeuw den ze daarbij terug. Dien dag was de nogal gemoedelijke directeur afwe zig. doch de adjunct-directeur van de cellulaire gevan genis had de leiding. Deze heeft toen eigenmachtig de gevangenisbewaarders bevel gegeven zeven jongens uit het cel te halen en af te ranselen. Dit gebeurde met gum mistok, vuist en voet. De geranselde jongens zijn: Plet van der Zee. Wim van der Sluis. H. de Boer. Maarten Akkerman. H. Siepel, R. Wieringa en Toon van Duyne. Mijn ondervindingen van de mishandeling der dienst weigeraars op 31 Mei 1931 in de Bijzondere Strafgevan genis te Den Haag. Het is 's avonds ongeveer 9 uur. De heele zaak is al weer rustig en ik lig op mijn kooi te lezen, daar hoor ik een paar jongens roepen: „Jongens daar komt een re giment!" Ze hebben dit gezegd en meteen hoor ik ze voor m'n celdeur halthouden. De deur wordt ontsloten en tot mijn verbazing stonden er ongeveer 20 bewaarders voor de deur. die met een gummistok waren gewapend (enkele stonden er mee opgeheven). Drie man komen op mij toe en trekken mij van m'n kooi en zeggen dat ik mee moet. Zonder e e n i g teeken van protest geef ik daaraan gehoor. Ik wil mijn jasje en klompen aantrek ken. Hier wordt [mij echter de gelegenheid niet voor gegeven, want ik word door twee bewakers vastgegrepen zoodat ik machteloos ben. Dus moet ik op sokken en in mijn hempje mee en word door drie bewakers door de gangen gebracht. Ik vraag onderweg waarom ze zich zoo druk maken en het antwoord is: ..Nu is het lieve- leventje met jullie uit." Dam komen we voor de deuren van de strafgevangenis, die de gevangenissen met elkaar verbinden. Deze worden geopend en tot m'n verbazing stonden daar weer ongeveer 20 bewaarders met gummi stok gewapend. Ik werd naar binnen geduwd en dan schreeuwt een bewaker tegen me: „Welkom" en geeft me een klap in m'n gezicht, zoodat ik sta te duizelen. En onder het voortduwen regenen de slagen van de gummiknuppels op mij neer, want het schijnt, dat ieder van hen graag zijn portie geft. Dan komen we voor den strafstoel. Hier geven twee man mij een zoodanige duw, dat ikmoet omspringen om niet tegen de ijzeren kooi aangesmakt te worden, die daar in staat. Het schijnt echter nog niet voldoende te zijn, want drie bewaarders komen achter me aan. één neemt me in m'n keel en drukt- me tegen de muur en keelt me bijna, terwijl de ander me nog wet stokslagan toebrengt. En dan geeft een me nog een klap in 't aangezicht, waarvan ik duizel. (Vervolg). O, wat heeft het hem vroeger wel aangegrepen, wan neer hij. geloovende aan het geluk van zijn vrienden, plotseling de ervaring opdeed dat ze het niet waren. Men noemde het dan tegenover hem „een klein ver schil", doch de oogen waren geopend en al spoedig zag hij weer iets dat zonder zijne tegenwoordigheid „een klein verschil" zou zijn geworden. Na een jaar kwamen die gevallen meer voor en vooral ook viel het hem op dat de verzoening, door een kus of des noods een vrien delijken blik als onuitgesproken betuiging van spijt, uit bleef. Men was weer gewoon tegenover elkaar, zoodra de oorzaak, meestal een kleinigheid, van de kibbelarij was weggenomen, of het gesprek een wending nam. Men deed als was er niets voorgevallen en ik geloof werkelijk dat zij niet meer dachten aan de onaardige woorden, soms kwetsende uitdrukkingen, die zij tegenover elkaar hadden gebezigd. Beide partijen hadden dikwijls gelijk, doch ze zagen jammer genoeg alleen het recht aan hun zij en waren niet geneigd elkaar dan toe te geven. Zoo leefden man en vrouw samen, te midden van hunne kinderen, die in het begin bij zulke gelegenheden op een afstand werden gehouden, doch later, door on voorzichtigheid, nog later door onverschilligheid der ouders, zoo'n huiselijken twist bijwoonden. De gevolgen bleven niet uit. Als vader kastijdde dan werd aan moe der nood geklaagd en wanneer moeder strafte dan werd vader te hulp geroepen. Toch hielden die menschen van elkaar en het was soiris verkwikkend te zien hoe hartelijk de een voor de(n) ander was. Maar waarom kon dat niet altijd zoo zijn? waarom moesten die geschillen hun liefde afstompen en hun samenleving voor het meerendeel zoo koud maken? Waarom waren ze vroeger blind geweest voor eikaars gebreken? waarom die fouten toen willens over het hoofd gezien en waarom ze niet liever bestudeerd om ze dan langzaam en met geduld te overwinnen, waar kraoht en geweld nooit mogen zegevieren? Waarom niet met elkaar in overleg getreden en van den hoofdige hulp gevraagd, vriendelijke medewerking verlangd om zijn vijandin „koppigheid" te bestrijden. Waarom noemt hij de hoofdpijn van zijn vrouw onge steldheid en haar humeur een fout? Waarom haar, als zij haar slecht humeur te boven is, niet gevraagd: ben je weer beter? Waarom haar ook dan niet omarmd en gezegd dat hij zoo gelukkig is met haar herstel, en waarom niet met haar beraadslaagd, even als bij de hoofdpijn, hoe zij van die kwaal zal zijn te genezen? Liefde is blind, ja, en men maakt zich wijs, ook blind te zijn geweest. Doch is dat wel waar? Moet men niet toestemmen die kleine gebreken wel degelijk te hebben opgemerkt? In den beginne heeft men ze voor elkaar verborgen gehouden, maar allengs ging dat niet meer. Weken en maanden vóór het huwelijk kenden ze eikaars fouten tenvolle. Toen echter zochten ze voor elkaar een verontschuldiging. Niemand is zonder gebreken, zij kwam uit een groot gezin en daardoor had men zich met de vorming van haar karakter niet altijd bezig kunnen houden. Men zegt dat kleinigheden, die kinderen in een week aanleeren, in een jaar nauwelijks kunnen worden afgeleerd. Ze was altijd vaders lieveling geweest en daar, waar de anderen wel eens vruchteloos moesten soebatten, werd op haar aanhoudend vragen toegege ven. Later, toen zij wat veel begon te eischen. zagen de ouders hun fout in en lukte het vragen minder, maar bleven tranen toch nog een poos de gewenschte uitwer king behouden. Zoo was het kind pruilerig, het meisje ontevreden en later humeurig geworden. Moest men er zich niet over verwonderen, dat zijn aanstaand vrouwtje zoo'n lief karakterje had behouden? Ook z ij vond hem haar ideaal. Hij gaf nooit toe. Zeker, ze had dat wel gewenscht, maar ook wel begre pen hoe dat kwam! Daar waar andere ouders van kop pigheid zouden hebben gesproken, dweepte zijn va der met zoogenaamde standvastigheid van karakter terwijl vroeger de aangeboren eigen zinnigheid zelfstandihei d werd genoemd. Een wonder dat die knaap zoo'n man was geworden! En hierna somde zij a.1 zijne goede eigenschappen op. Zij deed dat dan, en altijd weer wanneer ze zonder eeni ge ergernis en met de gedachte aan zijne opvoeding zijne stijfhoofdigheid waarnam. Maar nu waren ze getrouwd, hun eerste zoon was nog geen negen jaar, van de vriendelijke toegenegenheid was geen spoor, van de hartelijkheid en vereering was in vergelijking van vroeger nog maar weinig over gebleven Grove onbillijkheid! Zij gaven minder en eischten meer. Tijdens deze overpeinzing had Wolmers zich ontkleed en ter ruste begeven. Behaaglijk strekte hij zich onder de dekens uit en herhaalde half luid: Zij gaven minder en eischten meer. Ja, dat zei Piet ook vanavond, toen de oude heer Veger naar zijn slaapkamer was gegaan, maar hij zei het met betrek king tot iets anders. Hij beweerde dat de boeren hun land minder goed deden en er meer producten van ver langden om te kunnen blijven bestaan. Waarachtig, wanneer ik hier lang bleef dan werd ik nog protectionnist. De argumenten die Piet daarvoor aanvoert, bevatten veel waars. Ik zou het hem niet graag zeggen, want dan werd de baas maar te overmoedig. Ik heb me in den beginne een te groot tegenstander getoond, om nu nog om te kunnen gaan. Wel gunde ik Piet desnoods het succes van mij te hebben overtuigd, maar dan zou ik me van den aanvang af op een ander stanpunt heb ben moeten plaatsen. Ik had mij feitelijk geen vrijhan delaar mogen noemen, want door nu met Piet mee te gaan maak ik een allerdolst figuur en toon ik, dat ik over de zaak al bitter weinig heb nagedacht, maar ge heel uit de sleur ben gebleven vrijhandelaar, omdat mijn vader dat was, mijn grootvader, mijn geheele fa milie enmijn omgeving. Daarom geloof ik ook dat de protectlonnisten verbazend veel veld zullen willen, wanneer er, zooals Piet nu al doet, veel propaganda wordt gemaakt door woord en geschrift. Vooral bespre kingen zullen goed werken in het belang der protectlon nisten, want het is een feit, men moet het erkennen, ook al is men vrijhandelaar, dat wat door een protec tionnist wordt beweerd, zaagt hout. Ik ben nog altijd niet zeker of vrijhandel niet hoog gehouden moet worden, maar wel ben ik er van over tuigd dat er oneindig veel meer voor protectie wordt gezegd dan voor vrijhandel. De argumenten vari den vrijhandelaar zijn wel zeer waar, maar die van den pro tectionnist zijn veel talrijker en even juist. De vrijhan delaar heeft eenige krachtige beweegredenen waarop hij zijn standpunt blijft innemen, maar hij draait wel wat al te veel in datzelfde kringetje rond, terwijl de protectionnist nagenoeg alles weet te weerleggen en honderden bewijsgronden heeft ter verdediging van zijne meening. „Maar mijn hemel nog toe!" zoo brak Wolmers plot seling zijn gedachtengang af: Maar mijn hemel nog toe! wanneer ik dat alles zelf erken, dan ben ik geen vrijhandelaar meer. Hij wierp de dekens een weinig van zich af, opende de oogen als na een benauwenden droom en zei toen vrij luid: Best mogelijk, maar ik wil dat dan toch niet we ten en vooral niet voor Piet. Hij, met zijne voorspelling dat ik al op weg was om protectionnist te wordenl Wolmers was klaar wakker, hij keerde zich ontstemd om en vervolgde: Morgen zal hij er natuurlijk direct weer over be ginnen, hij heeft het er blijkbaar opgezet om me te be- keeren, maar daar zal hij dan toch weinig pleizier van hebben. Trouwens, is dat nu eigenlijk wel goed, is het niet laf, om geen ongelijk te willen bekennen? Zou het hier aan voor een deel moeten worden toegeschreven, dat de protectlonnisten nog altijd hun doel niet bereiken? Waarlijk, ik geloof dat velen hunne meening staande houden omdat zij zich schamen die, na vroegere uit latingen, voor beter te geven; anderen doen dat uit weerzin tegen het breken met een oude traditie en zoo hebben de protectlonnisten misschien krachtige tegen werking van personen die zich aan hun zij behoorden te scharen. Zou ik dan morgen maar niet liever eerlijk bekennen dat ik in veel opzichten met hem mee kan gaan? Ja, 't was stellig beter, maar ik zie zijn triomfante lijk gezicht al en hoor zijn arroganten uitroep: „Ha, ha! dat wist ik wel, ik heb het je vooruit gezegd!" Dit is zeker geen goede taktiek van Piet om vooruit te verklaren; ik zal je overtuigen. Onwillekeurig laat hij daardoor zijn tegenpartij een houding aannemen, waarvan hij later moeilijk afstand kan doen. Beter ware het, wanneer hij met de vrijhandelaars en vooral met die personen die zich zelf nog niet eens naam heb ben gegeven, nog niet recht weten wat zij zijn, ging spreken in dier voege, als ging hij met hen beraadsla gen. Hij moet zoo min mogelijk laten uitkomen dat hij met hen van meening verschilt. Er behoort maar weinig handigheid toe om iemand die niet een vaste overtuiging heeft, te doen gelooven dat een nieuw gezichtspunt van hem zelf is uitgegaan. Die „iemand" is daarop dan trotsch, luistert met meer aandacht en staat niet lijn recht tegenover hem die de leiding van het gesprek neemt. Zou ik Piet morgen dien raad geven? Morgen?! Ik heb morgen nog zooveel te zeggen, nog zooveel te bepraten met Trijntje ook. Wanneer zou ik haar het best kunnen spreken? Als ik eens vroeg op stond? Het is voor haar ook beter dat we niet in het onderhoud worden gestoord. Wat is ze toch mooi en liefen lief!! Wolmers dutte in. (Wordt vervolgd). Dat was omdat ik „dreigde met m'n oogen" e vertrokken ze. 's Morgens om half zeven wordt m'n deur Ik gevoel mij tamelijk ziek van deze ranseling'^ daarom den dokter op. Deze verschijnt in den 1(J den morgen. Ik vertel hem wat. ik mankeer, nui' geneesmiddel zegt hij: „Jullie zijn schoften en hadden veel eerder en veel meer op jc donder hebben." en daarna vertrok hij. 's Middags om half een wordt het eten gebi vraagt één van die bewaarders die dit brengt kat mij gekrabd heeft?" omdat ik onder de zat. Is dit tergen of niet? Het was tamelijk 1 tot 5 Juni, toen we in de strafcel lagen en weV dagelijks een half uur luchten en het raam was zoodat ik den heelen dag in m'n zweet lag te badesl een verschrikkelijken celsmaak in m'n mond. drinken werd verstrekt in geperst papieren bektnl een smerige smaak gaf. En daarna heb ik nog ijti in de strafgevangenis doorgebracht, waar ik, ging luchten de vernedering moest ondergaan et; te dragen! In een Jdag iJ- l05 rev ■haalde ook [uurde i maal mslotte jevoej jrdlend llottij [t VOOTZ D.-dc Zoo bezitten wij zes schriftelijke, onderteekend? invaar tlarineen van de ioncens over het eebeurdp. woii.. „i elers: otseling ond de at er u at mal Voor t dledig- K *e klaringen van de jongens over het gebeurde, welk» klaringen onafhankelijk \"an elkaar opgemaakt, d vrijwel overeen stemmen. eVoor Dit geeft dus een kijk op de zaak. die heel wj; der onschuldig is, als Ds. van der Heide vóórgat» Het blijkt immers, dat niet de klappen vielen aj vermijdelijk gevolg van het gevaarlijke verzet vi jongens, maar dat het geheel met voorbedachten en met wraakgierigheid der bewakers plaats i een voor Nederland wel ontstellend beestachtige Het is een intens laffe daad om met z'n weerloozen jongen af te ranselen. m. En van den adjunct-directeur is het behalve K"" menschelijke ook een zeer ontactische daad. Immes ®Fen C .bijna zenuwzieke" personeel was wel het allen 1-1 schlktst om een strafoefening te houden: het wi 'n en/ voorzien dat daarbij wraakgevoelens den boventoon den voeren. i'et °J Het is voor mij trouwens een onbegrijpelijke 3 .uJ! hoe het mogelijk zou zijn, dat de gevangenen het p >uls£uc neel zouden kunnen brutaliseeren. zoodat het dr JjJj6 zenuwziek te worden. Wie de ge vangen istoestandea a» moet er bijna om lachen. Hoe kan een gevang® het algemeen toch een bewaker, die over alle mj *4. I"""" plaats voj middelen beschikt, geweld aandoen, dan een enkel k«, e" b' dan wel zal oppassen? Hoe kan hier worden gesp; van brutaliseeren? Dat is klinklare onzin. ■janken En trouwens als was dit waar, dan was dit no? de het systeem niet en dan moest de directeur rammel hebben. En overigens risico van het v»i g Het komt'mü dan ook al heel onwaarschijnlijk •<ïnaa hj dat een bewaker door de terreur der jongens eet fen S° broken been kreeg. In een ander artikel van Ds. va: J? Helde uite en plaatselijk Friesch blad, was dit trow UD w een gebroken teen. Wat minder, maar toch nog t« 411 °°.p ongeloofwaardig is. Of kwam dit misschien, doorde bewakers de jongens getrapt en geschopt hebben! de Als er gevaar bestond dat het verzet zou overi a naar de psychopaten, dan wijst dit al weer niet 0: f 0] fout van de jongens, maar op den schreeuwenden» jLet| terstand, dat zielszieken als deze psychopaten, tem ^doel] den U.-! keil ka. ge onl Wil I gelijk fl ten zijn oaget aan de jongens te wijten, maar aan het onversti „lankmoedige" optreden van den directeur. Dan 4 Moor we rerwach met dienstweigeraars (zijn die soms ook zielsziek gens de regeering?) en mannen boven de zestig m opgesloten. Heeft Ds. van der Heide, door er bij den ministj te wijzen, niet als het ware deze mishandeling uitga althans daarin de vrije hand gegeven? Of gaat het er om de bewakers door dik en verdedigen, omdat het partijgenooten zijn voor het rendeel? Dit laatste is eigenlijk schandelijk genoeg. .uuvavc IO tigcuiya .-«-jiaimtrjijn vjejiueg, sociaal-democraten moesten ons te hoog achten zulk handlangersdienst, zulk een onteerend vak te nen. Hetzelfde geldt voor u. Ds. van der Heide.! Is het te rijmen, dat een partijgenoot regent een gevangenis? Steunen wy daarmee niet een insti die vloekt tegen alles wat modern psychologisch k| die al heeft hij dan de folterwerktuigen uitgebu (doch de gummistokken ingehaald) zelf eigenlijk ais groot folterwerktuig beschouwd kan worden? Is het te rijmen, dat een S.D.A.P.'er mede-bestl over een gevangenis waar dienstweigeraars, d.w.z cialisten en vredesstrijders om hun beginsel word» kerkerd? Neen! Maar als Ds. van der Heide dan toch regent is, tm heeft hij dan niet onmiddellijk na de mishandelingl ontslag genomen bij wyze van protest, doch intc{ deel dadelijk de bewakers in bescherming genomen! Waarom heeft Ds. van der Heide over deze Z3ak zwegen als een pot? en aldus deze schanddaad gedi met den naam van een vooraanstaand socialist? Waarom heeft Ds. van der Helde op een brief Wim Wiese. broer van een der dienstweigeraars, we deze om inlichtingen vroeg, gezegd, dat hij geen refs tencollege-geheimen verklappen mocht? Is het dan s de taak van een socialist te spreken, als er onrecht schiedt? Waarom heeft Ds. van der Heide gezwegen, toen! Duys over deze zaak in de Tweede Kamer interpeüa de en van den minister waarschijnlijk op grond i eenige onjuisthedenin de interpellatie, een handlg-a kennend antwoord kreeg? Maakte hij zich daarbij i schuldig aan een Mennistische leugen, een leugen d» het verzwijgen van de waarheid? Waarom, als hij zijn taak als socialist, in het regente college bewust is, heeft hij dan getracht in zijn bestred! artikel de zaak goed te praten, terwijl toch. zelfs als: jongens gebrutaliseerd en gevochten hadden, een der? lijke ranseling nog een menschenonteerend schand» zou zijn geweest? Is dan de lijfstraf in Nederland nog iet verboden! geldt die .alleen maar voor dienstweigeraars? En wok dat gedekt door de vooruitstrevendste partij? Moeten wij dan de zaak als afgedaan beschouwen. do# dat de dienstweigeraars en hun woordvoerders meesi „anarchistisch" zijn? Het is schande genoeg, dat ik als eend in een vreemde bijt moet voelen tusschen m* chisten, die tenminste socialist en mensch zijn, als bU) baar de eenige partijgenoot, die voor hun recht vedl En dat toch waarachtig niet op losse geruchten, me op de positieve, gelijkluidende schriftelijke verklaring van jongens, die ik jaren lang als vrienden eer en volkomen betrouwbaar erken. En op grond van vele getuigenverklaringen van andere dienstweigei Een ding is zeker. Als wij ons partij-prestige als cialistische partij willen ophouden, dan zullen wij grijpende maatregelen moeten nemen. Dan zal onze Kamer-fractie haar heftigen moeten laten gelden opdat een regeeringscommissie zaak onpartijdig onderzoekt. Dan zal een aanklacht moeten worden ingediend b gen de schuldigen in deze zaak, voor al den adjunct-é recteur. En dan zal een interne partij-commissie moeten derzoeken of Ds. van der Heide zijn partijplicht gedtf heeft of niet. Met minder kunnen wij niet volstaat Namens de mishandelde dienstweigerttó CHRIS BLOM, Heiloa SPA1 Door thans licht e trent 1 Bparta. Vers «r iets Tens deling •chter Dins delt n het dt achter telijk eommi rieslo< 4en. Ook 'bevrec niet g comm echtei VEI Din pacht kelijk volgei H. A. Hl W. D Geut, scaat W. A K. L J. Si Koek zwee: atooc J. B (star. Alkn Deve acho; To Vt geda C. H leg Het hall millioen overschred* Bij het Nationaal Crisiscomité is in de afgelooP85 week ontvangen f 39.075.74, waardoor het totaal stegen is tot f528.243,19. Bij de dagbladen is ontvangen f2.076.68, in taal is thans afgedragen f 148.040.21. krat f 60 Am; f 11 f 60 Ben St Jan Alk doo 15! Scl fa aut f 1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 6