1
l
Een oud verhaal
Ingezonden Stukken.
DE MISHANDELING
DER DIENSTWEIGERAARS.
Dat na veertig jaar weer actueel
geworden is.
Verschil van meening.
ffSSIg
Jr i«is
Nationaal Crisis-Comité.
AAN DS. A. VAN DER HEIDE.
Het spijt mij, dat ik tegen het artikel van Ds. Van
der Heide in Het Volksblad van 17 dezer, getiteld
„Dienstweigeraars in de Cel" een ernstig protest en ver
weer moet neerschrijven. Het ware mij liever geweest
wanneer ik samen met in plaats van tegen dezen par
tijgenoot had mogen vechten voor de zaak van de mis
handelde dienstweigeraars.
In het zelfde „Volksblad" waarin een pleidooi (en zeer
terecht) wordt gehouden voor de gevangenen, die aan
het oproer van Dartmoor hebben deelgenomen (motief:
„ze hebben het er zoo slecht"), in dit zelfde blad wordt
door p.g. Van der Heide gepraat over „ongehoord bru-
taliseeren van het zeer welwillende gevangenisperso
neel" door de dienstweigeraars, zonder zelfs
een poging te doen hun opstandigheid psychologisch te
benaderen.
Sinds wanneer is het gewoonte in een socialistische
partij politieke „misdadigers" en dan nog wel voor het
overgroote deel socialisten en gewetenvolle jongens, te
beschouwen als gewone gevangenen, voor wie het eigen
lijk wel goed zou zijn dat ze in de gevangenis zitten en
die nu in alles aan de bewakers, „handhavers van het
recht", onderworpen moeten zijn?
De moordenaar van Grootegast, waar heel Nederland
van ijst, krijgt een behoorlijke portie gevangenisstraf,
doch de dienstweigeraars, die voor een gewetenszaak
en dat nog wel voor den vrede! worden gevangen
genomen (een protest hiertegen ware in ons orgaan
beter op z'n plaats) worden bovendien nog met gummi
stokken geranseld en met handen en voeten geslagen
en geschopt!
Over de gewone misdadigers van Dartmoor wordt
een psychologische beschouwing gehouden, doch het
feit van de opstandigheid der dienstweigeraars wordt
blijkbaar alleen maar aan een onverstandig anarchisme
geweten. ,t Is wèl socialistisch, zoo te handelen.
Vooraf dus een beetje psychologisch inzicht in het
karakter van de dienstweigeraars en in den invloed
van de gevangenisstraf op hen. Als oud-dienstweigeraar
kan ik over zulke zaken meepraten.
Een gewone misdadiger komt altijd in de gevangenis
met een -soort van minderwaardigheidsgevoel, met een
schuldbesef, met een logische aanvaarding van straf,
hoe zeer dit zich wellicht verbergt achter het tegen
deel. Hij zal zich dus makkelijker onderschikken aan
de straf, zooals een stout kind de straf bijna als een
vanzelfsprekendheid aanvaardt na een vergrijp.
Maar met de dienstweigeraars staat 't anders; in hem
is de oorlog onttroond en tevens ook de autoriteit, die
den oorlog in de hand gewerkt, onttroond. Hij is niet
onderworpen, hij is niet gelaten. Hij gaat de gevange
nis in met een brandende verontwaardiging, met een
koninklijke fierheid en ongenaakbaarheid, met het ge
zag, het zedelijk gezag in zich. Zoo'n jongen aanvaardt
geen gezag en onderwerpt zich er slechts aan als aan
een noodzakelijk kwaad.
Hij heeft daarin gelijk ook. Wie zich als zedelijk per
soon indenkt in den massamoord van den oorlog, voelt
walging, en als hij karakter heeft zegt hij „Ik kan
niet dooden en ik kan niet medehelpen aan de voor
bereiding van den massamoord. En ik w i 1 het ook niet".
En als hij de naakte werkelijkheid van den oorlog uit
boek en plaat en film leert kennen, dan wordt dat ge
voel versterkt. Maar als hij dan bovendien nog de ver
bijsterende feiten over de bloedige Internationale van
de oorlogsindustrie te weten komt (bijv., dat de glazen
bollen voor de netten van de Engelsche duikbootvallen,
waarin 199 Duitsche U-booten vergingen, door D u i t-
s c h e firma's aan de Engelschen werden geleverd) wan
neer hij ook dat dan te weten komt, dan is hij een
toornende rechter. Hoe geringschattend moet hij dan de
carlcatuur van rechter, die hem „berecht" beschouwen,
hoe minachtend, hoogstens medelijdend staat hij dan te
genover bewakers, directie en regentencollege van de
gevangenis. Hij weet immers: de ware schuldigen loo-
pen buiten ongestoord rond en het gevangenispersoneel
van hoog tot laag zijn stumperige handlangers.
Dat is de zielsgesteldheid van den dienstweigeraar.
Bovendien zijn het meestal niet de doedeltjes, die wei
geren, maar de opstandigen, de vurigen, de eerlijksten.
Geen wonder dat ze zich in de gevangenis niet gedra
gen als doedeltjes, maar als opstandigen.
Dan de gevangenis zelf. Ik ken de kazerne-cachot,
het huis van bewaring en de bijzondere strafgevangenis.
Ik meen hem echter beter te kennen dan Ds. Van der
Heide, want ik heb de gevangenis niet helpen behee-
ren, maar ik hem hem ondergaan.
Er bestaat in de wereld geen tweede systeem, dat met
grooter stelselmatigheid en gerafineerdheid er op uit is
het menschelijke in den mensch te dooden, zijn fierheid
te knauwen, zijn weerstand neer te buigen. En harder
komen de slagen aan als het diénstweigeraars, dat zijn
fiere, opstandige menschen, betreft. Reeds die vanzelf
sprekendheid van hun gevangenneming is een mishan
deling, waartegen w ijniet te heftig kunen protesteeren.
Ik zal eenige voorbeelden geven ter illustratie.
In elke cel van een Huis van bewaring hangt een net
kartonnen bordje, waarop het „reglement van orde" is
afgedrukt.
Hierop komt o.a. de volgende enormiteit voor:
„De gevangenen betrachten de grootst mogelijke rein
heid. Daartoe nemen zij eens in de maand een voetbad,
en eens in de twee maanden edn geheel bad (Huis van
Bewaring, 's Hertogenbosch).
Als je 's avonds, na het „zakkies plakken" een paar
uur voor lezen hebt, en eindelijk een tijdje aan de ge
vangenisgedachte ontrukt bent en je behageltjk in je
stoel achteroverleunt, rammelt er een ketting over de
vloer. Je stoel zit n.1. per ketting aan de tafel vast.
Het is dan of je er zelf aan vastzit.
Als je een moeilijke dag hebt, dan klinkt het knarsen
van het slot en het geklikklak der sleutels, alsof een
sleutel in je eigen hart wordt omgewrongen. Een vree-
selijke gewaarwording.
Het wasschen geschiedt in een klein blikken teiltje,
met maar net genoeg water, en met een soort kleizeep,
die niet schuimt. Leve de hygiene.
Het eten is miserabel slecht. Weken achter elkaar
hetzelfde. Ik herinner me nog een soort gestampte pot
van glazige aardappels, harde, bijna rauwe stukken ui
en vocht, waarop dan nog wel eens een oogje dreef.
In de deur is een gat, kleiner dan een cent. De bewa
kers sluipen gedurig langs de cellen en kijken hierdoor
naar binnen. Bestaat er een grootere, grievender belee-
diging voor een mensch, dan op zoo'n vernederende ma
nier gecontroleerd te worden? Geen aandoening, geen
lach of geen huilbui van ellende is meer veilig. Het
zelfde geldt over de post; alle ingaande en uitgaande
correspondentie, die zeer beperkt wordt en soms weken
lang achtergehouden, wordt door de ambtenaren gele
zen. Ook de brieven aan ouders en aan het meisje. Ook
dit is een diepe vernedering.
Bij bezoek van ouders, het meisje (kennissen worden
geweerd) zitten beiden in een ijzeren kooi met een
derde kooi tusschen de twee partijen in, waarin een
bewaker zit. Alle Intimiteit in deze lang verbeide oogen-
blikken is uitgesloten. Voor de angstige ouders is dit een
vreeselijke marteling.
Een paar jaar geleden is een jongen in de gevangenis
gestorven aan een maagkwaal. Er is geen twijfel moge
lijk, dat dit sterfgeval te wijten is aan de grondig
verkeerde voeding.
Hongerstakers in de gevangenis te Veenhuizen
waarheen tegenwoordig de dienstweigeraars worden ge
transporteerd werden in hun krib vastgebonden en
door hun neus gevoed tot stikkens toe.
Vegetarisch voedsel werd aldaar geweigerd, integen
deel het eten sterk gepeperd, terwijl een dlëet-voor-
schrift van Dr. Hettema niet mocht worden toegepast.
Dit waren de redenen die hen tot een wanhopige non-
gerstaklng voerden, hetgeen ze na de geschetste „kunst
matige" voeding hebben moeten opgeven.
Zoo zijn er nog vele dingen op te sommen. De ge
voelige lezer zal echter door en door begrijpen, welk
een funesten invloed van dit systeem moet uitgaan op
opstandige, fiere jongelui, met een opbruisend gemoed.
Ik heb er vrienden blijgemoed heen zien gaan en ver
bitterd en vergiftigd uit zien komen.
Men moet inderdaad een heel, heel sterk karakter heb
ben, om deze martelingen tien maanden lang uit te hou
den, zonder een lijdzame houding te verliezen en schade
te lijden aan je ziel. Des te meer bewondering hebben
wij voor de jongens die zich er door slaan.
En door deze provoceerende maatregelen, die te sa
men het gevangenissysteem uitmaken, worden de jon
gens als het ware automatisch gedreven tot handelin
gen. die formeel gesproken ook niet goed te praten zijn,
en die ze later, buiten de gevangenis tot rust gekomen,
ook als ondoelmatig en onprinciDieel betreuren, maar
die toch zoo door en door begrijpelijk zijn voor wie kent
hun motieven en de behandeling die zij moeten onder
gaan.
Zoo iemand staat hier niet bestraffend, doch vol
deernis en begrijpen tegenover ze. En zoo iemand alleen
heeft misschien het recht om ze er op te wijzen, dat hun
optreden in alle opzichten verantwoord was.
Er is maar één schuldige: HET SYSTEEM.
En daarom kan ons die heele voorgeschiedenis eigen
lijk niet schelen, ons socialistisch rechtsgevoel stelt het
verrotte gevangenissysteem verantwoordelijk en we zou
den haast willen zeggen tegen het gevangenispersoneel:
Wie kaatst moet den bal verwaohten; wie medeplich
tig is aan zulk een middeleeuwsche marteling kan ver
wachten dat hij vroeg of laat teruggenegerd wordt.
En wat is er nu gebeurd?
Op 31 Mei was er buiten een demonstratie var. anti-
militairisten, die zongen en schreeuwden. Zooals de jon
gens wel meer, ongestraft, deden, zongen en schreeuw
den ze daarbij terug.
Dien dag was de nogal gemoedelijke directeur afwe
zig. doch de adjunct-directeur van de cellulaire gevan
genis had de leiding. Deze heeft toen eigenmachtig de
gevangenisbewaarders bevel gegeven zeven jongens uit
het cel te halen en af te ranselen. Dit gebeurde met gum
mistok, vuist en voet.
De geranselde jongens zijn: Plet van der Zee. Wim
van der Sluis. H. de Boer. Maarten Akkerman. H. Siepel,
R. Wieringa en Toon van Duyne.
Mijn ondervindingen van de mishandeling der dienst
weigeraars op 31 Mei 1931 in de Bijzondere Strafgevan
genis te Den Haag.
Het is 's avonds ongeveer 9 uur. De heele zaak is al
weer rustig en ik lig op mijn kooi te lezen, daar hoor ik
een paar jongens roepen: „Jongens daar komt een re
giment!" Ze hebben dit gezegd en meteen hoor ik ze
voor m'n celdeur halthouden. De deur wordt ontsloten
en tot mijn verbazing stonden er ongeveer 20 bewaarders
voor de deur. die met een gummistok waren gewapend
(enkele stonden er mee opgeheven). Drie man komen op
mij toe en trekken mij van m'n kooi en zeggen dat ik
mee moet. Zonder e e n i g teeken van protest geef ik
daaraan gehoor. Ik wil mijn jasje en klompen aantrek
ken. Hier wordt [mij echter de gelegenheid niet voor
gegeven, want ik word door twee bewakers vastgegrepen
zoodat ik machteloos ben. Dus moet ik op sokken en
in mijn hempje mee en word door drie bewakers door
de gangen gebracht. Ik vraag onderweg waarom ze zich
zoo druk maken en het antwoord is: ..Nu is het lieve-
leventje met jullie uit." Dam komen we voor de deuren
van de strafgevangenis, die de gevangenissen met elkaar
verbinden. Deze worden geopend en tot m'n verbazing
stonden daar weer ongeveer 20 bewaarders met gummi
stok gewapend. Ik werd naar binnen geduwd en dan
schreeuwt een bewaker tegen me: „Welkom" en geeft
me een klap in m'n gezicht, zoodat ik sta te duizelen.
En onder het voortduwen regenen de slagen van de
gummiknuppels op mij neer, want het schijnt, dat ieder
van hen graag zijn portie geft. Dan komen we voor den
strafstoel. Hier geven twee man mij een zoodanige duw,
dat ikmoet omspringen om niet tegen de ijzeren kooi
aangesmakt te worden, die daar in staat. Het schijnt
echter nog niet voldoende te zijn, want drie bewaarders
komen achter me aan. één neemt me in m'n keel en
drukt- me tegen de muur en keelt me bijna, terwijl de
ander me nog wet stokslagan toebrengt. En dan geeft
een me nog een klap in 't aangezicht, waarvan ik duizel.
(Vervolg).
O, wat heeft het hem vroeger wel aangegrepen, wan
neer hij. geloovende aan het geluk van zijn vrienden,
plotseling de ervaring opdeed dat ze het niet waren.
Men noemde het dan tegenover hem „een klein ver
schil", doch de oogen waren geopend en al spoedig zag
hij weer iets dat zonder zijne tegenwoordigheid „een
klein verschil" zou zijn geworden. Na een jaar kwamen
die gevallen meer voor en vooral ook viel het hem op
dat de verzoening, door een kus of des noods een vrien
delijken blik als onuitgesproken betuiging van spijt, uit
bleef. Men was weer gewoon tegenover elkaar, zoodra
de oorzaak, meestal een kleinigheid, van de kibbelarij
was weggenomen, of het gesprek een wending nam. Men
deed als was er niets voorgevallen en ik geloof werkelijk
dat zij niet meer dachten aan de onaardige woorden,
soms kwetsende uitdrukkingen, die zij tegenover elkaar
hadden gebezigd. Beide partijen hadden dikwijls gelijk,
doch ze zagen jammer genoeg alleen het recht aan hun
zij en waren niet geneigd elkaar dan toe te geven.
Zoo leefden man en vrouw samen, te midden van
hunne kinderen, die in het begin bij zulke gelegenheden
op een afstand werden gehouden, doch later, door on
voorzichtigheid, nog later door onverschilligheid der
ouders, zoo'n huiselijken twist bijwoonden. De gevolgen
bleven niet uit. Als vader kastijdde dan werd aan moe
der nood geklaagd en wanneer moeder strafte dan werd
vader te hulp geroepen.
Toch hielden die menschen van elkaar en het was
soiris verkwikkend te zien hoe hartelijk de een voor
de(n) ander was.
Maar waarom kon dat niet altijd zoo zijn? waarom
moesten die geschillen hun liefde afstompen en hun
samenleving voor het meerendeel zoo koud maken?
Waarom waren ze vroeger blind geweest voor eikaars
gebreken? waarom die fouten toen willens over het hoofd
gezien en waarom ze niet liever bestudeerd om ze dan
langzaam en met geduld te overwinnen, waar kraoht en
geweld nooit mogen zegevieren?
Waarom niet met elkaar in overleg getreden en van
den hoofdige hulp gevraagd, vriendelijke medewerking
verlangd om zijn vijandin „koppigheid" te bestrijden.
Waarom noemt hij de hoofdpijn van zijn vrouw onge
steldheid en haar humeur een fout? Waarom haar, als
zij haar slecht humeur te boven is, niet gevraagd: ben
je weer beter?
Waarom haar ook dan niet omarmd en gezegd dat hij
zoo gelukkig is met haar herstel, en waarom niet met
haar beraadslaagd, even als bij de hoofdpijn, hoe zij van
die kwaal zal zijn te genezen?
Liefde is blind, ja, en men maakt zich wijs, ook blind
te zijn geweest. Doch is dat wel waar? Moet men niet
toestemmen die kleine gebreken wel degelijk te hebben
opgemerkt? In den beginne heeft men ze voor elkaar
verborgen gehouden, maar allengs ging dat niet meer.
Weken en maanden vóór het huwelijk kenden ze eikaars
fouten tenvolle. Toen echter zochten ze voor elkaar een
verontschuldiging. Niemand is zonder gebreken, zij
kwam uit een groot gezin en daardoor had men zich
met de vorming van haar karakter niet altijd bezig
kunnen houden. Men zegt dat kleinigheden, die kinderen
in een week aanleeren, in een jaar nauwelijks kunnen
worden afgeleerd. Ze was altijd vaders lieveling geweest
en daar, waar de anderen wel eens vruchteloos moesten
soebatten, werd op haar aanhoudend vragen toegege
ven. Later, toen zij wat veel begon te eischen. zagen
de ouders hun fout in en lukte het vragen minder, maar
bleven tranen toch nog een poos de gewenschte uitwer
king behouden. Zoo was het kind pruilerig, het meisje
ontevreden en later humeurig geworden. Moest men er
zich niet over verwonderen, dat zijn aanstaand vrouwtje
zoo'n lief karakterje had behouden?
Ook z ij vond hem haar ideaal. Hij gaf nooit toe.
Zeker, ze had dat wel gewenscht, maar ook wel begre
pen hoe dat kwam! Daar waar andere ouders van kop
pigheid zouden hebben gesproken, dweepte zijn va
der met zoogenaamde standvastigheid
van karakter terwijl vroeger de aangeboren eigen
zinnigheid zelfstandihei d werd genoemd.
Een wonder dat die knaap zoo'n man was geworden!
En hierna somde zij a.1 zijne goede eigenschappen op.
Zij deed dat dan, en altijd weer wanneer ze zonder eeni
ge ergernis en met de gedachte aan zijne opvoeding zijne
stijfhoofdigheid waarnam.
Maar nu waren ze getrouwd, hun eerste zoon was nog
geen negen jaar, van de vriendelijke toegenegenheid was
geen spoor, van de hartelijkheid en vereering was in
vergelijking van vroeger nog maar weinig over gebleven
Grove onbillijkheid! Zij gaven minder en eischten
meer.
Tijdens deze overpeinzing had Wolmers zich ontkleed
en ter ruste begeven.
Behaaglijk strekte hij zich onder de dekens uit en
herhaalde half luid:
Zij gaven minder en eischten meer. Ja, dat zei Piet
ook vanavond, toen de oude heer Veger naar zijn
slaapkamer was gegaan, maar hij zei het met betrek
king tot iets anders. Hij beweerde dat de boeren hun
land minder goed deden en er meer producten van ver
langden om te kunnen blijven bestaan.
Waarachtig, wanneer ik hier lang bleef dan werd ik
nog protectionnist.
De argumenten die Piet daarvoor aanvoert, bevatten
veel waars. Ik zou het hem niet graag zeggen, want
dan werd de baas maar te overmoedig. Ik heb me in
den beginne een te groot tegenstander getoond, om nu
nog om te kunnen gaan. Wel gunde ik Piet desnoods
het succes van mij te hebben overtuigd, maar dan zou
ik me van den aanvang af op een ander stanpunt heb
ben moeten plaatsen. Ik had mij feitelijk geen vrijhan
delaar mogen noemen, want door nu met Piet mee te
gaan maak ik een allerdolst figuur en toon ik, dat ik
over de zaak al bitter weinig heb nagedacht, maar ge
heel uit de sleur ben gebleven vrijhandelaar, omdat
mijn vader dat was, mijn grootvader, mijn geheele fa
milie enmijn omgeving. Daarom geloof ik ook dat
de protectlonnisten verbazend veel veld zullen willen,
wanneer er, zooals Piet nu al doet, veel propaganda
wordt gemaakt door woord en geschrift. Vooral bespre
kingen zullen goed werken in het belang der protectlon
nisten, want het is een feit, men moet het erkennen,
ook al is men vrijhandelaar, dat wat door een protec
tionnist wordt beweerd, zaagt hout.
Ik ben nog altijd niet zeker of vrijhandel niet hoog
gehouden moet worden, maar wel ben ik er van over
tuigd dat er oneindig veel meer voor protectie wordt
gezegd dan voor vrijhandel. De argumenten vari den
vrijhandelaar zijn wel zeer waar, maar die van den pro
tectionnist zijn veel talrijker en even juist. De vrijhan
delaar heeft eenige krachtige beweegredenen waarop
hij zijn standpunt blijft innemen, maar hij draait wel
wat al te veel in datzelfde kringetje rond, terwijl de
protectionnist nagenoeg alles weet te weerleggen en
honderden bewijsgronden heeft ter verdediging van zijne
meening.
„Maar mijn hemel nog toe!" zoo brak Wolmers plot
seling zijn gedachtengang af:
Maar mijn hemel nog toe! wanneer ik dat alles
zelf erken, dan ben ik geen vrijhandelaar meer.
Hij wierp de dekens een weinig van zich af, opende
de oogen als na een benauwenden droom en zei toen vrij
luid:
Best mogelijk, maar ik wil dat dan toch niet we
ten en vooral niet voor Piet. Hij, met zijne voorspelling
dat ik al op weg was om protectionnist te wordenl
Wolmers was klaar wakker, hij keerde zich ontstemd
om en vervolgde:
Morgen zal hij er natuurlijk direct weer over be
ginnen, hij heeft het er blijkbaar opgezet om me te be-
keeren, maar daar zal hij dan toch weinig pleizier van
hebben.
Trouwens, is dat nu eigenlijk wel goed, is het niet
laf, om geen ongelijk te willen bekennen? Zou het hier
aan voor een deel moeten worden toegeschreven, dat
de protectlonnisten nog altijd hun doel niet bereiken?
Waarlijk, ik geloof dat velen hunne meening staande
houden omdat zij zich schamen die, na vroegere uit
latingen, voor beter te geven; anderen doen dat uit
weerzin tegen het breken met een oude traditie en zoo
hebben de protectlonnisten misschien krachtige tegen
werking van personen die zich aan hun zij behoorden
te scharen.
Zou ik dan morgen maar niet liever eerlijk bekennen
dat ik in veel opzichten met hem mee kan gaan?
Ja, 't was stellig beter, maar ik zie zijn triomfante
lijk gezicht al en hoor zijn arroganten uitroep: „Ha,
ha! dat wist ik wel, ik heb het je vooruit gezegd!"
Dit is zeker geen goede taktiek van Piet om vooruit
te verklaren; ik zal je overtuigen. Onwillekeurig laat
hij daardoor zijn tegenpartij een houding aannemen,
waarvan hij later moeilijk afstand kan doen. Beter
ware het, wanneer hij met de vrijhandelaars en vooral
met die personen die zich zelf nog niet eens naam heb
ben gegeven, nog niet recht weten wat zij zijn, ging
spreken in dier voege, als ging hij met hen beraadsla
gen. Hij moet zoo min mogelijk laten uitkomen dat hij
met hen van meening verschilt. Er behoort maar weinig
handigheid toe om iemand die niet een vaste overtuiging
heeft, te doen gelooven dat een nieuw gezichtspunt van
hem zelf is uitgegaan. Die „iemand" is daarop dan
trotsch, luistert met meer aandacht en staat niet lijn
recht tegenover hem die de leiding van het gesprek
neemt.
Zou ik Piet morgen dien raad geven?
Morgen?! Ik heb morgen nog zooveel te zeggen, nog
zooveel te bepraten met Trijntje ook.
Wanneer zou ik haar het best kunnen spreken?
Als ik eens vroeg op stond? Het is voor haar ook
beter dat we niet in het onderhoud worden gestoord.
Wat is ze toch mooi en liefen lief!!
Wolmers dutte in.
(Wordt vervolgd).
Dat was omdat ik „dreigde met m'n oogen" e
vertrokken ze.
's Morgens om half zeven wordt m'n deur
Ik gevoel mij tamelijk ziek van deze ranseling'^
daarom den dokter op. Deze verschijnt in den 1(J
den morgen. Ik vertel hem wat. ik mankeer, nui'
geneesmiddel zegt hij: „Jullie zijn schoften en
hadden veel eerder en veel meer op jc donder
hebben." en daarna vertrok hij.
's Middags om half een wordt het eten gebi
vraagt één van die bewaarders die dit brengt
kat mij gekrabd heeft?" omdat ik onder de
zat. Is dit tergen of niet? Het was tamelijk
1 tot 5 Juni, toen we in de strafcel lagen en weV
dagelijks een half uur luchten en het raam was
zoodat ik den heelen dag in m'n zweet lag te badesl
een verschrikkelijken celsmaak in m'n mond.
drinken werd verstrekt in geperst papieren bektnl
een smerige smaak gaf. En daarna heb ik nog ijti
in de strafgevangenis doorgebracht, waar ik,
ging luchten de vernedering moest ondergaan et;
te dragen!
In een
Jdag iJ-
l05 rev
■haalde
ook
[uurde i
maal
mslotte
jevoej
jrdlend
llottij
[t VOOTZ
D.-dc
Zoo bezitten wij zes schriftelijke, onderteekend? invaar
tlarineen van de ioncens over het eebeurdp. woii.. „i
elers:
otseling
ond de
at er u
at mal
Voor t
dledig-
K *e
klaringen van de jongens over het gebeurde, welk»
klaringen onafhankelijk \"an elkaar opgemaakt, d
vrijwel overeen stemmen. eVoor
Dit geeft dus een kijk op de zaak. die heel wj;
der onschuldig is, als Ds. van der Heide vóórgat»
Het blijkt immers, dat niet de klappen vielen aj
vermijdelijk gevolg van het gevaarlijke verzet vi
jongens, maar dat het geheel met voorbedachten
en met wraakgierigheid der bewakers plaats i
een voor Nederland wel ontstellend beestachtige
Het is een intens laffe daad om met z'n
weerloozen jongen af te ranselen. m.
En van den adjunct-directeur is het behalve K""
menschelijke ook een zeer ontactische daad. Immes ®Fen C
.bijna zenuwzieke" personeel was wel het allen 1-1
schlktst om een strafoefening te houden: het wi 'n en/
voorzien dat daarbij wraakgevoelens den boventoon
den voeren. i'et °J
Het is voor mij trouwens een onbegrijpelijke 3 .uJ!
hoe het mogelijk zou zijn, dat de gevangenen het p >uls£uc
neel zouden kunnen brutaliseeren. zoodat het dr JjJj6
zenuwziek te worden. Wie de ge vangen istoestandea a»
moet er bijna om lachen. Hoe kan een gevang®
het algemeen toch een bewaker, die over alle mj
*4. I""""
plaats voj
middelen beschikt, geweld aandoen, dan een enkel
k«, e" b'
dan wel zal oppassen? Hoe kan hier worden gesp;
van brutaliseeren? Dat is klinklare onzin.
■janken
En trouwens als was dit waar, dan was dit no?
de het systeem niet en dan moest de directeur
rammel hebben. En overigens risico van het v»i g
Het komt'mü dan ook al heel onwaarschijnlijk •<ïnaa hj
dat een bewaker door de terreur der jongens eet fen S°
broken been kreeg. In een ander artikel van Ds. va: J?
Helde uite en plaatselijk Friesch blad, was dit trow UD w
een gebroken teen. Wat minder, maar toch nog t« 411 °°.p
ongeloofwaardig is. Of kwam dit misschien, doorde
bewakers de jongens getrapt en geschopt hebben! de
Als er gevaar bestond dat het verzet zou overi a
naar de psychopaten, dan wijst dit al weer niet 0: f 0]
fout van de jongens, maar op den schreeuwenden» jLet|
terstand, dat zielszieken als deze psychopaten, tem ^doel]
den U.-!
keil
ka.
ge onl
Wil I
gelijk fl
ten zijn
oaget
aan de jongens te wijten, maar aan het onversti
„lankmoedige" optreden van den directeur. Dan 4
Moor we
rerwach
met dienstweigeraars (zijn die soms ook zielsziek
gens de regeering?) en mannen boven de zestig m
opgesloten.
Heeft Ds. van der Heide, door er bij den ministj
te wijzen, niet als het ware deze mishandeling uitga
althans daarin de vrije hand gegeven?
Of gaat het er om de bewakers door dik en
verdedigen, omdat het partijgenooten zijn voor het
rendeel? Dit laatste is eigenlijk schandelijk genoeg.
.uuvavc IO tigcuiya .-«-jiaimtrjijn vjejiueg,
sociaal-democraten moesten ons te hoog achten zulk
handlangersdienst, zulk een onteerend vak te
nen. Hetzelfde geldt voor u. Ds. van der Heide.!
Is het te rijmen, dat een partijgenoot regent
een gevangenis? Steunen wy daarmee niet een insti
die vloekt tegen alles wat modern psychologisch k|
die al heeft hij dan de folterwerktuigen uitgebu
(doch de gummistokken ingehaald) zelf eigenlijk ais
groot folterwerktuig beschouwd kan worden?
Is het te rijmen, dat een S.D.A.P.'er mede-bestl
over een gevangenis waar dienstweigeraars, d.w.z
cialisten en vredesstrijders om hun beginsel word»
kerkerd? Neen!
Maar als Ds. van der Heide dan toch regent is, tm
heeft hij dan niet onmiddellijk na de mishandelingl
ontslag genomen bij wyze van protest, doch intc{
deel dadelijk de bewakers in bescherming genomen!
Waarom heeft Ds. van der Heide over deze Z3ak
zwegen als een pot? en aldus deze schanddaad gedi
met den naam van een vooraanstaand socialist?
Waarom heeft Ds. van der Helde op een brief
Wim Wiese. broer van een der dienstweigeraars, we
deze om inlichtingen vroeg, gezegd, dat hij geen refs
tencollege-geheimen verklappen mocht? Is het dan s
de taak van een socialist te spreken, als er onrecht
schiedt?
Waarom heeft Ds. van der Heide gezwegen, toen!
Duys over deze zaak in de Tweede Kamer interpeüa
de en van den minister waarschijnlijk op grond i
eenige onjuisthedenin de interpellatie, een handlg-a
kennend antwoord kreeg? Maakte hij zich daarbij i
schuldig aan een Mennistische leugen, een leugen d»
het verzwijgen van de waarheid?
Waarom, als hij zijn taak als socialist, in het regente
college bewust is, heeft hij dan getracht in zijn bestred!
artikel de zaak goed te praten, terwijl toch. zelfs als:
jongens gebrutaliseerd en gevochten hadden, een der?
lijke ranseling nog een menschenonteerend schand»
zou zijn geweest?
Is dan de lijfstraf in Nederland nog iet verboden!
geldt die .alleen maar voor dienstweigeraars? En wok
dat gedekt door de vooruitstrevendste partij?
Moeten wij dan de zaak als afgedaan beschouwen. do#
dat de dienstweigeraars en hun woordvoerders meesi
„anarchistisch" zijn? Het is schande genoeg, dat ik
als eend in een vreemde bijt moet voelen tusschen m*
chisten, die tenminste socialist en mensch zijn, als bU)
baar de eenige partijgenoot, die voor hun recht vedl
En dat toch waarachtig niet op losse geruchten, me
op de positieve, gelijkluidende schriftelijke verklaring
van jongens, die ik jaren lang als vrienden eer en
volkomen betrouwbaar erken. En op grond van
vele getuigenverklaringen van andere dienstweigei
Een ding is zeker. Als wij ons partij-prestige als
cialistische partij willen ophouden, dan zullen wij
grijpende maatregelen moeten nemen.
Dan zal onze Kamer-fractie haar heftigen
moeten laten gelden opdat een regeeringscommissie
zaak onpartijdig onderzoekt.
Dan zal een aanklacht moeten worden ingediend b
gen de schuldigen in deze zaak, voor al den adjunct-é
recteur.
En dan zal een interne partij-commissie moeten
derzoeken of Ds. van der Heide zijn partijplicht gedtf
heeft of niet. Met minder kunnen wij niet volstaat
Namens de mishandelde dienstweigerttó
CHRIS BLOM, Heiloa
SPA1
Door
thans
licht e
trent 1
Bparta.
Vers
«r iets
Tens
deling
•chter
Dins
delt n
het dt
achter
telijk
eommi
rieslo<
4en.
Ook
'bevrec
niet g
comm
echtei
VEI
Din
pacht
kelijk
volgei
H.
A. Hl
W. D
Geut,
scaat
W. A
K. L
J. Si
Koek
zwee:
atooc
J. B
(star.
Alkn
Deve
acho;
To
Vt
geda
C.
H
leg
Het hall millioen overschred*
Bij het Nationaal Crisiscomité is in de afgelooP85
week ontvangen f 39.075.74, waardoor het totaal
stegen is tot f528.243,19.
Bij de dagbladen is ontvangen f2.076.68, in
taal is thans afgedragen f 148.040.21.
krat
f 60
Am;
f 11
f 60
Ben
St
Jan
Alk
doo
15!
Scl
fa
aut
f 1