Aiiemci Nieiws-
Mmitnüi- Lnfllmllat
Vergiftigingszaak te Bergen.
Eerste Blad.
De tweede zittingsdag.
Het requisitoir.
De beide verdedigers aan het woord.
De eisch tegen beide beklaag
den is zes jaar gevangenis
straf.
Donderdag 25 Februari 1932.
75ste Jaargang No. 9027
COURANT.
blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder- UitgeversN.V. v.h. TRAPMAN Co., Seksen.
Hit tnv.pndinc tot 's mnraens 8 uur. worden Adver- 3
jjg cn Zaterdag. Bij inzending tot "s morgens 8 uur, worden Adver-
LtièD n«F zooveel mogelijk in het eerstuitkomond nummer geplaatst
POSTREKENING No. 23330.
INT. TELEF. No, 20.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN*
TIöN van 1 tot 5 regels f 0.85. iedere regel meer 15 cent (bewijsno.
inbegrepen). Grootere letters worden naar plaatsruimte berekend.
db nummeb bestaat uit twee bladen.
Vandaag, Woensdag 24 Februari, diende opnieuw
orde meervoudige strafkamer der arrondissements-
jhtbank te Alkmaar, de zaak tegen de echtgenoote
jïan Jan B., Immetje B., te Bergen, die beschuldigd
iwerd van pogingen om haar man tc vergiftigen met
?arijsch groen, een sterk arsenicum-houdend praepa-
raat, dat haar eenige malen verstrekt heette te zijn
perT dooreen kaashandelaar H. E. te Alkmaar en die
jdan ook als mede-verdachte terecht stond.
Zooals we reeds gister mededeelden, was de eerste
Htogsdag geheel gewijd geweest aan het verhoor
der getuigen en zou vandaag volgen het requisitoir
wden heer Officier van het Openbaar Ministerie en
«pleidooien van de beide verdedigers, respectievelijk
p deheeren Mr. C. A. de Groot en Mr. Th. Muller Mas-
Ltède heeren rechters hebben plaats genomen, ook
beide verdachten zijn aanwezig, wenscht de Presi-
jt nog enkele vragen te stellen en wel in verband
)t de verklaring van verd. I. B., dat de afspraak
Jwas geweest Br. uit den weg te ruimen, terwijl verd.
or|E. gezegd heeft dat de bedoeling voorzat Br. sufferig
ïaj en kwijnend te maken.
ven De heer Mr. Muller Massis zegt dat het in de be
doeling heeft gelegen Br. jodium toe te dienen, met
de bedoeling om hem te kalmeeren.
De President wijst er echter op, dat de jodium la
ter ook een rol speelde bij de poging om Br. uit den
iVUJ ,e ruimen.
Desgevraagd deelt verd. I. B. mede, dat ook het
80 i jodium diende om haar man uit den weg te ruimen.
zij eerst bij het vooronderzoek anders verklaar-
3Uli de, komt doordat E. tot haar gezegd had, als er iets
I ontdekt wordt, beken je het nooit.
De President vraagt of verd. I. B. thans blijft hij ha-
ft 't laatst afgelegde verklaring, dat de toegediende
iiddelen dienden niet om haar man te kalmeeren,
zl$ maar om hem uit den weg te ruimen.
Verd. B. antwoordt bevestigend.
>0h f?
1^ Een geheimzinnige getuige.
de' Door den heer Mr. Muller Massis wordt nu herin-
yB berd aan een geheimzinnige getuige, die belang-
n - rijke mededeelingen zou hebben te doen, en die zich
d to daarvoor eerst wendde tot één getuige en daarna weer
en tot een andere getuige. Daaruit zou moeten blijken
zo: dat ver. I. B. zelfstandig iets had gekocht en gegeven,
op i Deze geheimzinnige getuige is niet te vinden geweest,
ook maar er is, zegt de heer Mr. Muller Massis toch geen
n fantasie of magnetisatie in 't spel.
n Verd. I. B. ontkent zelf iets gekocht en gegeven te
j nebben.
De heer Mr. de Groot wijst er op dat hier geen
sprake is van een. schakel in verband met deze zaak.
ipie man is door de justitie opgeroepen, maar de man
is niet verschenen. Waar is ie?
De President merkt op dat dit voor verd. I. B. aan
leiding zou kunnen zijn om de waarheid hieromtrent
te zeggen en het is de rechtbank te doen om de waar-
■poe rid-
De heer Mr. Muller Massis wüst dan op het tegen
strijdige in de verklaring van verd. I. B., dat het plan
pas om haar man uit den weg te ruimen, terwijl te
kens het voornemen bestond om met 1 Mei a.s. weer
lar de boerderij in de Bergermeer te gaan. Zelfs
•u de boel in de boerderij opgeknapt worden. Deze
iide dingen zijn slecht te rijmen.
Verd. I. B.: Als mijn man was gestorven, zou ik
'iet naar de boerderij zijn gegaan, maar naar Alk-
r.
r -j heer Mr. Muller Massis: En u zou dan de re-
Mie met E. hebben verbroken?
Verd. I. B.: Ja.
.De heer Mr. Muller Massis: Dat was een heel an
der plan, een goed plan.
Een voortrelfelijk requisitoir.
Dan verkrijgt de heer Officier van het Openbaar
-Ministerie het woord tot het houden van zijn requi
sitoir.
Z. E. begint met er op te wijzen, dat dit nu reeds
ae tweede maal in deze maand is dat de rechtbank
L. t ft uit te sPr©ken over een zeer belangrijke
aak. in deze zaak zijn de 3 hoofdfiguren verdachte
B., verdachte H. E. en de hoofdgetuige J. B., die
fiph-as niet in staat is om kier als getuige te ver-
ocmjnen. Z. E. schetst dan den toestand van den heer
aie nu reeds 4 maanden lang tusschen hoop en
7p„eVe.eft> en wenscht hem toe dat hij weldra, gene-
a> het ziekenhuis weer zal kunnen verlaten.
i)irmen itle ^richten van vergiftiging tot het parket
f ™en?rongen, en de rechters gingen overleggen,
van w ^oevai> flat Dr. Pameijer in het belang
,ip zoontje Piet zich aanmeldde en het lag voor
vraolf dat tocn aan Dr. Palmeijer verschillende
epn k Z1^n gesteld. Doch Dr. P. was zoo gesloten als
au J wat trouwens het ambtsgeheim hem gebiedt.
■werJ *e? van het bewaren van dat ambtsgeheim
a ontslagen, heeft Dr. P. mededeelingen gedaan.
3H:
Z.E. herinnert er aan hoe Dr. P oorspronkelijk
oordeelde dat hier sprake was van de oude kwaal,
de ziekte aan de twaalfvingerige darm, doch hij t- ï-
slotte begreep, dat er iets anders was, hoe toen
faeces op bloed zijn onderzocht, met negatief resul
taat; hoe verschijnselen in de mondholte aan tong-
blaar deden denken en langzamerhand bij Dr. P. de
vrees ontstond, dat hier een addertje onder het gras
verscholen was en aan Br. de vraag gesteld werd
wat hij te eten kreeg. Met groote waardeering spreekt
Z. E. over het tactvol optreden van Dr. P., waarbij
de zekerheid werd verkregen over wat plaats vond
en het toch gelukt is een menschenlevcn te sparen.
Z. E. wijst er verder op dat een monster der faeces
te Utrecht onderzocht is geworden, dat een groot per
centage arsenicum werd aangetroffen en dat de des
kundigen door de verdedigers nogal t.a.v. de identi
teit van het monster zijn aangevallen. Z. E. erként
dat het uit een oogpunt van gerechtelijk onderzoek
een beetje nonchalant heeft plaats gevonden, doch
het betrof hier ook geen politioneel onderzoek of
justitioneel onderzoek.
De waarschijnlijkheid dat het onderzoek in orde
was, is evenwel groot.
Ook is nogal aangevallen het oordeel van de des
kundigen, dat het percentage arsenicum groot was,
in de urine 14 maal de normale hoeveelheid, doch
Z. E. meent dat de meerdere of mindere hoeveelheid
er niet op aankomt, doch wel dat er meer dan de nor
male hoeveelheid in gevonden is.
Bovendien niet alleen door de monsters is komen
vast te staan dat arsenicum in het lichaam voor
kwam, ook Dr. P. en Dr. Hoeneveld hadden een chro
nische arsenicumvergiftiging geconstateerd.
En bij de vraag hoe dat arsenicum dan in het
lichaam van Br. is ingekomen, komt Z. E. aan de han
delingen van de beide verdachten. We hebben ge
hoord dat er tusschen beide verdachten een verhou
ding was en dat verd. E. Parijsch Groen in een
fleschje heeft gedaan, met wat water heeft opgelost
en het tocn overgeschonken heeft in andere fleschjes,
welke hij aan verd. I. B. heeft gegeven. Wel is ge
zegd, dat het zuiver water was maar er is wel ge
bleken, dat dit niefzoo was, Van dezen inhoud is in
het eten of drinken van Br. een, hoeveelheid gedaan
en zoo kwam het arsenicum in het lichaam van Br.
Van getuige Wanna is vernomen, dat Parijsch
groen 51.7 arsenicum bevat.
Z. E. merkt hier op dat ook dit onderzoek door een
verdediger is aangevallen, doch de verdediger is geen
scheikundige en spr. houdt zich dus aan de deskun
dige verklaring van den heer Wanna. Mocht de
rechtbank t.a.v. deze kwestie tot twijfel komen, dan
merkt Z. E. op, dat Parijsch groen, Parijsch groen
blijft en dat de hoeveelheid arsenicum er in 51.7 be
draagt.
Dat beide verdachten de bedoeling hebben gehad
om Br. van het leven te berooven is zeker, trouwens
dat opzet is reeds komen vast te staan door de be
kentenis van verd. B., dat het de bedoeling was om
haar man uit den weg te ruimen. Op 10 Nov. heeft zij
dat reeds bekend, hoewel er eerst tegenstrijdigheden
in hare verklaringen waren, doordat zij E. niet heeft
willen verraden, een standpunt dat op zich zelf
mooi genoemd kan worden. Reeds in Juli is met me-
de-verd. het plan gemaakt en ook uit de uitlatin
gen tegenover het dienstmeisje Wokke is wel ge
bleken, dat de opzet hier aanwezig was. Z.E. noemt
hierbij nog de geheimzinnigheden met het eten en
drinken, hel was Piet verboden aan de glazen enz.
te komen, zelfs de pap die overgebleven is, mocht de
hond niet hebben.
Waarom wilde verd. haar man uit den weg rui
men? Het huwelijksleven was inderdaad niet geluk
kig, iets wat helaas dikwijls voorkomt, maar dat
toch geen aanleiding behoeft te zijn om elkaar van
't leven te berooven. Maar het ergs-te ontstond toen
Br. gemerkt had, dat er een ander persoon achter
zat. Uit dien tijd toch dateeren de mishandelingen
die plaats gehad schijnen te hebben. Moet dit ech
ter Br. of diens vrouw worden verweten? Gewoonlijk
hebben waar 2 kijven 2 schuld en Z.E. wijst dan op
de houding die Br. thans nog tegenover zijn vrouw
aanneemt, op de groote vergevensgezindheid en hoe
de mogelijkheid nog niet is uitgesloten, dat een ver
zoening plaats heeft.
Z.E. heeft eens aan Br. gevraagd: „Maar heeft U
dan nooit gemerkt, dat er iets in Uw eten werd ge
daan?", doch kreeg tot antwoord, dat men zooiets
toch niet van zijn eigen vrouw verwacht. Bij dit
antwoord kwamen Br. de tranen in de oog en en
wendde hij zijn hoofd om en kon hij er niet verder
over praten.
Als de Officier aan dit gedeelte van zijn requisi
toir is gekomen, barst de vrouw in tranen üit.
Verd. E. heeft gezegd dat het niet zijn bedoeling
was, om Br. uit den weg te ruimen, doch om hem
suf en kwijnend te maken. Deze verklaring houdt
dus in een bekentenis van het benadeelen van
iemands gezondheid. Z.E. heeft den indruk dat verd.
E. niet een volledige bekentenis heeft afgelegd. Z.E.
zal en mag geen gebruik maken van de bekentenis
van verd. 1. B., maar dat er opzet om te dooden was,
is uit meer dingen te distilleereri. Eerst is het ge
probeerd met jodium en toen dat niet hielp, met
Parijsch groen, dat E. laten we zeggen toevallig in
bezit had. Terecht is aan verd. E. de vraag gesteld
hoe hij aan dergelijk gevaarlijk goed kwam, hij
heeft toegegeven te weten dat het vergift was, maar
dat dit zou betreffen voor luizen en slakken.
Z.E. wijst op het naieve va.n een dergelijke ver
klaring, vari iemand met een behoorlijk verstand,
van 48 jaren. Maar er is meer. Het spreekt vanzelf
diat door de beide verdachten over den toestand van
Br. werd gesproken en Z.E. deelt danjmede, dat in
de laatste 14 dagen dat Br. thuis was, deze op
knieën en handen naar boven moest gaan. Verd. I.
B. zal dat aan verd. E. hebben medegedeeld en als dus
de bedoeling voorzat om Br. kwijnend te maken,
welnu dan was het doel reeds volkomen bereikt.
En toch heeft E. op den 23 October nog 2 fleschjes
aan verd. B. gegeven. Z.E. neemt dus geen genoegen
met de verklaring dat de opzet was om Br. ziek
en kwijnend te maken. Verd. E. was ontzettend ja-
loersch en na de sexueele verhouding met I. B. wil
de hij haar voor zich alleen hebben. Z.E. heeft dan
ook de overtuiging, dat bij beide verdachten de op
zet om te dooden aanwezig was, niet een opwelling
van een oogenblik, maar een wel beraamd plan dus
voorbedachte rade, zoowel wat verd. I. B. betreft
als d© mededader E., die steecis met I. B. in relatie
heeft gestaan.
Dat de dood niet is ingetreden is aan een toeval
te danken geweest. Z.E. schetst het ontzettend lij
den van iemand met chronische arsenicumvergifti
ging, schildert den persoon van verd. E. als bereid
willig en behulpzaam, maar ook als lichtzinnig,
waarbij de lichtzinnigheid tenslotte overgegaan is
tot misdadigheid. Z.E. acht dus t.a.v, verd. X. B. de
poging tot moord bewezen en t.a.v. verd. E. de me
deplichtigheid daaraan.
De strafmaat.
Zeer uitvoerig behandelt dan Z.E. de vraag welke
strafmaat hier moet worden toegediend, daarbij wij
zende op bet rappbrt van Dr. Kruijtbawh, waaruit
blijkt dat verd. I. B. intellectueel en moreel een te
kort heeft, wat ook wel bewijst de verklaring dat als
baar man dood zou zijn, zij een mooi ievtva zou heb
ben. Heeft deze verd. dan nooit gedacht aan de vra
gen die haar zoontje Piet zou kunnen stellen. Wei
is deze verd. toerekenbaar, maar met dat tekort wil
Z.E. rekening houden met de strafmaat. Ook wil Z.E.
rekening houden met de bekentenis, dat getuigt van
schuldbesef en met bet feit, dat zij aan haar man
vergiffenis heeft gevraagd. Z.E. noemt dat tlü licht
punten in de donkere wolken, want Z.E. schetst de
wreedaardige manier waarop zij haar man behan
deld beeft, op het schijnheilige om haar man goed
te verplegen na de toediening van de vergiftigings
middelen.
Het dubbele leven van verd, E.
En Z.E. komt dan tot den mede-verd. E., die door
de getuigeu a décharge geschilderd is als een dood
goede man, doch die mede door zijn hulp een man
aan den rand van zijn graf brengt. Hebben de ga-
tuigen a décharge dezen man wel gekend in zijd
ware gedaante? Z.E. gelooft het niet, deze man heeft
een dubbel leven geleid, waarbij hij in bet eene ge
val de zorgvolle echtgenoot van zijn vrouw is, ter
wijl de andere H. E. is de bedrieger, die mede helpt
aan den dood van den man van zijn minnares. En
wat Z.E. buitengewoon heeft gefrappeerd, dat deze
verd. geen teelten van berouw toont. Grooten indruk
maakt het gedeelte van het requisitoir, waarin Z.E.
wijst op de goede gelegenheid om berouw te toonen
als verd. een brief van zijn vader ontvangt, doch de
zen slechts beantwoordt met een koudn brief, alleen
met de verklaring dat hij stom is geweest, doch geen
woord schrijft over vergiffenis. En dat. terwijl deze
verd, doch teert op d£ reputatie van zijn vader en
op diens eervollen naam en ontzettende smet heeft
geworpen.
Z.E. kan dan ook voor E. geen lichtpunten vin
den en vorderde tenslotte tegen ieder der verdachten
een gevangenisstraf van 6 jaar.
Ook den President heeft het getroffen, dat verd. E.
geen berouw toont. De gevoelvolle woorden van den
heer Officier van het O. M. hebben mij, zegt de Pres.,
dermate aangegrepen, dat het mij moeilijk valt me goed
te houden. En U blijft daar als een boom staan. Ziet U
niet in, welk groot leed U Br. heeft berokkend, komt
uw geweten niet in opstand. Is er geen drang in u om
uit te krijten: Ik heb misdreven, wees mij genadig?
Verd. E. zegt dat het heelemaal zijn bedoeling niet is,
zich ijskoud te houden. Hij heeft steeds bekend het
grootst mogelijke berouw te hebben, en kan niet anders
verklaren. Hij had gedacht naar het ziekenhuis te gaan
en daar Br. vergiffenis te vragen. Hij vindt den eisch
buitengewoon zwaar en hoopt dat de rechtbank hem
genadig zal zijn.
Verd. I. B. zegt er zeer veel spijt van te hebben.
De verdediging. Het pleidooi van Mr. C.
A. de Groot.
Dan komt aan het woord de heer Mr. C. A. de Groot, de
verdediger van verd. I. B., die begint met te zeggen,
dat er in deze zaal vandaag een atmosfeer heerscht
zooals spr .die zelden heeft meegemaakt. Mede namens
zijn cliënt uit spr. den wensch dat B. volkomen zal
herstellen, brengt dan hulde aan den President, aan
den heer Officier van het O. M., aan Dr. Pameijer en
verklaart vervolgens dat de ernst in deze zaak hem
niet zal weerhouden om in 't belang van zijne cliënte
een en ander naar voren te brengen. Hij zal zich daarbij
echter onthouden van het uitspelen van de eene ver
dachte tegen den ander.
In een uitvoerig betoog oordeelt de verdediger dan
dat in rechten niet bewezen is, dat tevoren het plan is
opgemaakt om B. van het leven te berooven, juist in
verband met de verklaringen van E., terwijl ook niet
bewezen is, dat een oplossing van Parijsch groen is
toegediend geworden en ook dat wetenschappelijk niet
is gebleken, dta het Parijsch groen, dat door den heer
Wanna is onderzocht, van dezelfde samenstelling was
als het pakje dat door verd. E. aan verd. B. is gegeven.
De verdediger wijst verder op de Oppervlakkige be
handeling van het onderzoek der faeces, zoodat een en
ander oorzaak is dat er bij hem twijfel bestaat t.a.v. wat
ten laste wordt gelegd, ten opzichte van den opzet. En
waar verd. I, B. vrijwillig een paar maal is teruggetre
den, immers zij heeft een paar maal fleschjes wegge
gooid, bestaat er geen voorgenomen plan meer. Het ge-
heele optreden van zijn cliënte is dat als van een kind
en de verklaring, het zal opruimen als hij er niet meei
is, kan z. i. niet als een bewijs van haar opzet gelden,
doch houdt verband met de verklaring van den dokter,
dat haar man ernstig ziek was.
Aan de verklaring „de hond mag het niet hebben",
dient een andere beteelcenis te worden gegeven, want de
man wilde een groote, de vrouw een kleine hond heb
ben. De hond maakte een smeerboel in de keuken en
hoe eerder nu die hond weg was, hoe liever het haai
was.
Verdediger wijst dan op het rapport vaD Dr. Kruijt
bosch, dat zijn cliënte lijdende is aan gebrekkige ont
wikkeling van haar geestvermogens, doch dan rijst de
vraag of hier van strafschuldigheid sprake kan zijn.
Z. i, is hier sprake van een grensgeval van het toere
keningsvatbare en het niet toerekeningsvatbare. Met
een gevangenisstraf van 6 jaar zal zijn cliënte niet zijn
gebaat en hij vraagt zich af of we hier te maken kun
nen hebben met iemand die onder suggestie staat van 'n
ander. Hoe kan deze vrouw bewaard en geholpen wor
den? Bij de beordeeling van de psychopatenwet hebben
we eerst een veroordeeling en daarna een maatregel
de verpleging en in de derde plaats de voorwaarde
lijke beschikking.
Pleiter gaat hier het huwelijksleven verder na. hoe zij
als moeder veel van haar kind hield, maar ook dat als
er kinderen zijn, de conflicten komen. Die moeilijkheden
hebben ertoe geleid, dat de vrouw een dubbel leven leid
de, zij had een minnaar die als man daaraan behoefte
had en die het eerst een bepaalde handeling verrichtte.
De cliënte van pl. is psychologisch een ander wezen ge
bleken dan verd. E., immers zij heeft gevoeld dat er
een geweten ls.
Tenslotte oordeelt pl. dat terzake het primair ten
laste gelegde aan beiden vrijspraak zal dienen te vol
gen en ook ten aanzien van het subsidair aan zijn cli
ënte ten laste gelegd, komt pleiter tot vrijspraak. Mocht
de rechtbank een veroordeeling noodig achten, dan ge
looft hij dat de rechtbank zegen over het gezin B. zal
uitspreken, door genade voor recht te laten gelden.,
waarbij pl. dan op de mogelijkheid wijst, dat het gezin
hereenigd weder rustig in de Bergermeer zal kunnen
voortleven en waar de verd. I. B. na deze levensles,
met meer trouw en nog meer toewijding haar man ter
zijde zal staan.
Hierna wordt de zitting geschorst.
Opname ln een psychopatengesticht?
Als de zitting 's middags heropend is, vraagt de Pre
sident het oordeel van Dr.Kruijtbosch over den door
Mr. de Groot voorgestelden maatregel en waarbij de
vraag gesteld wordt of het openbaar belang een dus
danige opneming vordert.
In tegenstelling met het standpunt dat Mr. de Groot
Inneemt, oordeelt Dr. Kruijtbosch, dat het openbaar be
lang zulks niet vordert, immers het gevaar dat zij heeft
opgeleverd, heeft zich gelocaliseerd tot haar gezin.
Het pleidooi van Mr. Muller Massis.
Door den verdediger van verd. E., Mr. Muller Massis,
wordt ook gesproken van de atmofseer in deze zaal en
hij onderschrijft de woorden van hulde die zijn mede
pleiter heeft gesproken. Die hulde brengt spr. ook aan
den officier voor zijn uitstekend requisitoir, al is spr.
het over geen enkel punt met hem eens.
Met bijzondere waardeering gewaagt pleiter van het
feit, dat Dr. Pameijer het ambtsgeheim niet schond.
Spr. is zijn mede-pleiter erkentelijk voor de zeer matige
wijze van beschuldiging van spr.'s cliënt en merkt ver
der op, dat t. a. v. Br. groote deernis op zijn plaats is.
AIb wij dien persoonlijk hier hadden aangetroffen, spr.
twijfelt niet of zijn cliënt zou de eerste zijn geweest om
hem zijn wroeging te betuigen. Objectief en juridisch,
staat niet vast, wat aan den ongelukkigen man is toege
diend, en van een schakel kan dan ook geen sprake zijn.
Objectief is het niet voldoende dat uit een genees
kundig onderzoek is gebleken, dat een bepaald middel
arsenioum bevatte en dat men een verklaring heeft van
één der verdachten. Vast staat immers dat wat onder
zocht is, niet identiek was aan dat wat Br. in zijn eten
heeft gekregen. Kan men op zoo'n gebrekkig rapport als
van den heer Wanna, van vergiftiging spreken? Er is
niets ten rechte bewezen. Pleiter wijst dan op de wijze
waarop de monsters zijn onderzocht en zegt dat gewoon
lijk de justitioneele zaken anders behandeld plegen te
worden. Twijfel is dan ook toelaatbaar.
Pleiter wijst op de verklaring van getuige-deskundige
Kam. dat het voedsel een groote invloed heeft op het
vinden van arsenicum in de menschelijke uitwerpselen.
Absoluut zeker staat hier niets, van een wettig bewijs is
geen sprake en uit het rapport van de deskundigen
spreekt dan ook twijfel.
En als dan voor de rechtbank vast zou staan dat er
wel arsenicum op een of andere wijze in het lichaam
van den man is gebracht, dan nog is niet wettig en over-
uigend bewezen dat dit Parijsch groen is geweest. En
de dagvaarding spreekt alleen van Parijsch groen en
op dien grond alleen zit er niets anders op dan vrij
spraak.
En wat voor oplossing heeft verdachte E. dan' wel in
de fleschjes gedaan? Ook hier is weer niet gebleken dat
het 't zelfde was als wat door den heer Wanna is onder
zocht en ook hier is dus weer niets in rechte bewezen.
En pleiter komt dan tot de juridische vraag, welk op
zet zou zijn gebleken. Hoewel toch vrijspraak zal moeten
volgen, wil pleiter deze psychologische vraag stellen: wie
van deze beide verdachten moet men nu gelooven. Met
nadruk wijst pl. hier op de moeilijkheid waarvoor de
rechtbank staat. Men heeft 2 bekentenissen en geen van
de verklaringen kan tegen den ander worden gebruikt
Heeft verd. B. den verd. E. niet in den waan gelaten
dat het de bedoeling was om den man kwijnend te ma
ken, terwijl haar geheime doel was. den man van kant
te maken? Spr. wijst hier op de tegenstrijdige verkla
ringen wat het gaan naar de boerderij betreft en zegt
dat er tenslotte toch ook nog zooiets van logica op de
wereld is. Dat zij moreel en intellectueel defect is,
strekt ten voordeele van mijn cliënt. t.a.v. hare verkla
ring. Psychologisch is het niet altijd waar, wat bekend
wordt, vooral niet bij een vrouw. Nog op de zitting is zij
met een fonkelnieuwe mededeeling gekomen, n.1. wat
de bedreiging betreft. Br. heeft onder eede verklaard
nooit gezegd te hebben dat hij haar zou dooden, maar
pleiter wijst dan naar de verklaring van 31 Dec. prod. 67
waarin Br. E. met doodslag bedreigd heeft. Mijn cliënt
is steeds in de waan gelaten dat de achteruitgang van
den man geen verband had met hetgeen zij toediende en
ook tegenover Dr. Kruijtbosch heeft zij dat volgehouden.
Is hier dus bij verd. B. geen soort suggestie in 't spel,
om haar geweten te sussen? Waar is al die comedie
voor noodig als beiden van plan zijn den man van 't
leven te berooven. Meerdere malen is door den Pres.
gezegd, dat het te doen is om de volle waarheid, maar
wat. is dan waar?
Pl. behandelt dan de z.i. groote vraag of het aanne
melijk is dat zijn cliënt alleen het doel had om de man
kwijnend te maken, waarbij eerst jodium, een soort
huismiddel, is geprobeerd, en daarna dan Parijsch groen
En is het nu zoo wonderlijk, dat men wel weet dat een
bepaald iets vergif is voor luizen en slakken, maar dat
men het niet kent als een vergif voor menschen? En met
nadruk wijst pl. erop dat deze man in het bezit was van
een zeer gevaarlijk vergif, n.1. een fleschje laudium, dat
zijn vrouw druppelsgewijze moest worden toegediend