Bestrijding Tuberculose Rundvee. Jaarverslag verschenen. Brabantsche brieven. OMtH sche ti "«in* lurton, t terug» SW*, "II lil Ik m«i k*»J. j VU Toen: „Hernieuwde hoop". Daarop: „Teieurges e *tejd» Toen: ..Alles ln orde dit maal". De „Weer te eug tuur]Mk minder duidelijk, maar dit was r^tTÏÏ iadruk dien rti mankten. avond lag Ik °P mUn brlt" e" "'aohtte te boden- t de boodschap kon beteekenen. Plotseling klonk toD ffS de jtute een gefluit, vervolgens opgewonden er door deuren sloegen en er klonk een gehaaste voet- sten,I^e]dra was de heele gevangenis van lawaai ver- st1?' Rinnpn en buiten hoorden men menschen heen en vuId- ngUen. Het raadsel was opgelost De Slnn Feiners SLi een ontsnapping beraamd. De spanning van dien ht kan lk nie bteschrijven. Ik vroeg mij steeds Df C0f de ontsnapping gelukt zou zijn. De waker wou Tn volgenden ochtend niets vertellen, maar zijn opwln- dtae was ten slotte toch te groot om het nieuws achter te houden. De Valera, Sean Milroy en SeanMacGarry wa- J® gevlucht. Een paar dagen later vernam ik hoe het in zlin werk was gegaan. Het was een Idee geweest van Sean Milroy. Hij had een onschuldig lijkende kerst kaart geteekend en die aan een van zijn vrienden ge- randen. De kaart stelde voor „Kerstmis 1917 en Kerst mis 1918". Kerstmis 1917 toonde een dronken man, die trachtte rijn sleutel ln het slot te steken, met het on derschrift „Ik kan er niet ln". Kerstmis 1918 toonde een gevangene Sn een cel met een grooten sleutel, en het onderschrift: „Ik kan er niet uit". Die laatste sleutel was een afdruk van een indruk, dien de Valera had we ten te maken van den hoofdsleutel van de gevangenis. De kaart kwam te Dublin aan, doch werd daar eerst als een grap beschouwd. Een gesmokkelde boodschap legde de beteekenis ervan uit. Men maakte te Dublin een sleutel en zond dien naar de gevangenis in een cake. De sleutel bleek te klein. Er werd een nieuwe sleutel gemaakt, die samen met een vijltje in een cake werd binnengesmokkeld. Ook deze sleutel deugde niet. Toen zond men een onafgewerkten sleutel en een van de gevangenen, die verstand van slotenmaken had, maakte hem af. Ditmaal paste hij." Brockway vertelt dan verder, dat het drietal zonder moeite de gevangenis uitkwam, waar Collins met een auto wachtte om hen in veiligheid te brengen. BIJ de hoofdpoort beleefde men nog een benauwd oogenbllk. Collins had een dupllcaatsleutel meegebracht en getracht de poort van den buitenkant te openen. De sleutel was gebroken en de baard was ln het slot blijven zitten. De Valera slaagde er echter ln met zijn sleutel van den binnenkant het stuk er uit te duwen, waarna hij de deur kon openen. Verschenen is het jaarverslag van de vereenlging tot bestrijding van de tuberculose onder het rundvee en vin andere veeziekten in Noordholland, over het tijdvak 1 Mei 1930—80 April 1931. In dat Jaarverslag lezen wij o.m. dat 7 organisaties gjg lid der vereenlging zijn ingeschreven, n.1.: de Provinciale Bond van Rundveefokvereenlgingen In jfoordholland; de Coöperatieve Bond van op Coopera- üev» grondslag werkende zuivelfabrieken ln Noordhol- Uad; de Nieuwe Bond van Zuivelfabrieken in Noord holland: de vereenlging tot ontwikkeling van den Land bouw In Hollands Noorderkwartier; de R.K. Diocesane Laad- en Tuinbouwbond te Haarlem; de Hollandschen Maatschappij van Landbouw; de Bond van Melkveehou ders te Amsterdam. Als adviaeerende leden zijn aangesloten: le. de Pro vinciale Commissie tot bevordering van de Rundvee fokkerij in Noordholland. Verder waren adviseerende leden, de 26 erkende plaat- aelijke tuberculose bestrijders-organisaties. Aangesloten waren 26 vereenlglngen met 1434 vee houders. 500 vrije stallen. Boven 2 Jaar zijn onderzocht 18317 dieren, w.o. 4521 reactie-dieren, ls 24.7 Beneden 1 Jaar zijn onderzocht 5936 dieren, waaronder 275 reac- tle-dleren of 4.6 Totaal zijn onderzocht 24253 dieren w.o. 4796 reactie-dieren of 19.8 Het aantal aangesloten veehouders ls iets vooruitge gaan. n.1. van 1380 tot 1434. Het totaal aantal onderzochte dieren ls gestegen van 21762 vorig jaar tot 24253. Vorig Jaar reageerden van de oudere dieren 25.5 jongeren 4.4 totaal 20.4 dit Jaar zooals hierboven gemeld. 24.7 4.8 en 19.8 De uitslag van dit jaar la dus iets gunstiger voor de oudere koelen, Iets on gunstiger voor de jongere en voor het totaal ook Iets gunstiger. Het aantal afgeslachte dieren wegens open vorm van tuberculose ls gestegen van 89 op 107. De vraag is nu maar waaraan is deze stijging toe te aehrijven. Zou het veroorzaakt zijn door het verminderde nerstandsvermogen der reactie dieren, vooral door bK mond- en klauwzeer waardoor ln meerdere gevallen di gesloten vorm ln „open" ls overgegaan dan is het een belangrijke achteruitgang, want dan ls het besmettings gevaar verhoogd. Moet evenwel de stijging van het aantal der open vormen worden toegeschreven aan den uitslag van het onderzoek der dierenartsen, doordat deze aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek van een paar jaar, beter georiënteerd zijn en daardoor vlugger hun conclusie kunnen vaststellen, waardoor meerdere geval len worden opgemerkt, dan is het winst. Hoe het zij de onderzoekingen van den komenden winter zullen dieaangaande wel een uitspraak geven. Is het besmettingsgevaar door de meerdere open vormen verhoogd, dan zal in den komenden winter het reactie- percentage zeer waarschijnlijk ook worden verhoogd. Zijn de meerdere open vormen een gevolg van een gemakkelijker conclusie door meerdere routine van de dierenartsen en een betere oriënteering door het onder zoek en de daardooi meerdere gegevens, zal aangenomen kunnen worden, dat dit het ractlepercentag® ten goede zal komen. Ten opzichte van het aantal der reactie-vrije veebesla gen valt geen vooruitgang te constateeren. Voorgaand jaar waren bij de 1380 aangesloten bedrij ven 501, is 36.3 geheel reactie-vrij. Bij de nu 1434 aangesloten veebedrijven waren 500 be drijven dat is 34.9 geheel vrij. van reactie-dieren. Evenals voorgaande jaren wordt de aandacht geves tigd op het groote besmettingsgevaar van de tuberculose Wanneer de veehouder eenlg succes heeft met de be strijding, het veebeslag is geheel of nagenoeg geheel vrij van reactie-dieren. men heeft nog zoo geen kennis gemaakt met besmetting, dan ls men zoo licht geneigd om ten opzichte van het besmettingsgevaar, alhoewel niet direct onversohillg, maar toch wat zorgeloos te worden. Meerdere keeren worden opgemerkt gevallen van be smetting, waarop de desbetreffende veehouders niet had den gerekend. Meestal zijn het de gevolgen van onvoor- zichtigen aankoop van vee, of soms ook niet de noodige aandacht schenken aan één enkel reactie-dier in het koppel, dat men tenopzlchte van papbakjes, plaatsing op stal of anderzins de gelegenheid geeft bij overgaan in open vorm smetstof te verspreiden. Meerdere oorzaken zijn dienaangaande te noemen. Het laatste geval ia bij H. op een bedrijf van 25 stuks rundvee, waarbij met het onderzoek in het seizoen 1929 —1930 3 reactie-dieren is 12 bleken te zijn. Ook hier van moest er één wegens open vorm worden afgeslacht. Zeer waarschijnlijk is ook dit dier te laat afgeslacht en heeft eerst nog smetstof verspreid, afgaande tenminste op den uitslag van het onderzoek in den winter 1930 1931. Van de toen aanwezige 26 dieren reageerden 16 stuks ls 1.5 pet Hier dus een stijging van 3 tot 16 die ren of van 12 tot 61.5 pet Meerdere van dergelijke voorbeelden konden door ons nog worden genoemd, maar wij zijn vna meening hiermee voldoende op het besmettingsgevaar te hebben gewezen. Volledigheidshalve meenen wij goed te doen nog de vol gende raadgevingen in het midden te brengen. Aangeraden wordt de reactie-dieren en de reactie-vrije zooveel mogelijk afzonderlijk te houden en gebruik in alle gevallen nletde zelfde papbakjes voor belde. Plaats ze op de stal zoodanig,dat het drinkwater geen kwaad kan doen. Wees verder vooral voorzichtig met den aan koop van vee. En ten slotte wees voorzichtig met het voeren van bijproducten der zuivelfabrieken aan uw jongvee, want ook dat levert nog vaak een gevaar op van besmetting. Aanbeveling verdient het deze produc ten eerst zoodanig te verhitten dat ze onschadelijk zijn en vernietig de neerslag van de wei. Hieraan zijn verschillende moeilijkheden en bezwaren verbonden en dergelijke zaken worden op een vergade ring gemakkelijker voorgesteld dan in de praktijk toege past. maar toch moet bij de bestrijding tooh ln deze riohtlng zooveel mogelijk worden gedacht en gewerkt. Een der moeilijkheden, waarmee de organisatie voor de tuberculosebestrijding nog heeft te kampen, ls de houding of juister nog de tegenwerking van enkele on derlinge veeverzekeringen of zooals zij steeds worden genoemd de veefondsen, 't Klinkt zeker eigenaardig, maar toch is het een feit dat juist van deze organisaties welke bij hun verliezen misschien wel voor 75 hebben te kampen met sterfte door tuberculose, tegenwerking wordt ondervonden. Wanneer men er in slaagt de t.b.c. terug te dringen, dan ls dat toch zeker in de eerste plaats winst voor de veefondsen. Zij moeten gevoelen, dat juist het tijdig opruimen van de open vormen der tuber culoselijders, de verspreiders van de smetstof, ook voor hun een groot belang ls. Door enkele veefonds-besturen wordt hierover blijk baar anders gedacht. Zoo zijn er b.v. die weigeren ge merkte reactie-dieren ln de verzekering op te nemen. Wel ls waar zijn dusdanige runderen gemerkt op het reactie-verschijnsel, maar daarnaast staat, dat zij ook klinisch zijn onderzocht en worden daarbij verdachte verschijnselen waargenomen, dan" mogen zij niet in den vrijen handel worden gestoken. Deze reactie-dieren zijn daarom voor de fondsen niet minder dan alle andere dieren op de vrije markt gekocht, waarvan men niets afweet of waaronder er zijn die wel op t.b.c. zijn onder zocht, maar die bij reageeren niet worden gemerkt, zoo als in sommige andere provincies geschiedt. Dan zijn er fondsbesturen, wier belangstelling voor de t.b.c. begint wanneer van een van hun leden een dier wegens open vorm ls afgeslacht en de bijdrage van Rijk en provincie hiervoor tot een gezamenlijk bedrag van f 50 wordt uitgekeerd. Dezé zijn dan van meening, dat bedoelde bijdrage voor hun een aanleiding is om het vanwege het fonds uit te keeren verzekeringsgeld dan met f 50 te verminderen. De fondskas heeft bij een dergelijke handeling dus een voordeeltje van f 50. Duidelijk ls dat dit niet de bedoeling is van de Re geering en het Provinciaal Bestuur met het doen van deze ultkeerlng. Een zeer belangrijke factor in den strijd tegen de tuberculose is het tijdig onderkennen van de open vormen en het daarna zoo spoedig mogelijk onschade lijk maken van deze verspreiders der smetstof, door ze binnen den kortst mogelijken tijd te slachten. Om dit zooveel mogelijk te bevorderen en zich van de mede werking der eigenaars van de desbetreffende dieren te verzekeren, geeft de Overheid een tegemoetkoming ln de schade. Wanneer nu een fondsbestuur genoemde ultkeerlng opstrijkt, dan ls dit in strijd met de bedoeling waar voor het wordt gegeven. De motiveering van sommige fondsbesturen voor hun aldus handelen, dat door de uitkeering aan den eigenaar te laten het mogelijk is bij een gunstige situatie met de slachting, deze een klein voordeeltje kan hebben bij de opruiming van het dier, mag hierbij niet gelden omdat dit te weinig voorkomt. Spoedig onschadelijk maken der smetstofverspreiders is ook in het belang van het veefonds en daarom is het verplicht ook alle middelen te steunen welke hier toe bijdragen. Niet alle fondsen handelen aldus en zijn er ook on derscheidene die het streven van onze organisatie wel waardeeren en steunen. Zoo hebben b.v. dit jaar de fondsen te Barsingerhorn en te Zijdewind besloten mee te werken. Een volgende zaak welke in den laatsten tijd nog al wat heeft geëischt van de zorg van het Bestuur en in het bijzonder van het Dagelijksch Bestuur der Ver- eeniging ls de kwestie van de bestrijding der runder- tuberculose in het winningsgebied van de consumptie- melk voor Amsterdam. Ondanks den steun van het Gemeentebestuur van Am sterdam is men er tot op dit oogenblik nog niet In ge slaagd in deze streken een bestrijding van de runder- tuberculose van eenige beteekenis te krijgen. Door het Gemeentebestuur van Amsterdam werd ge voeld, dat achter de bestrijding in het melkwinnlngs- gebled meer kracht moest worden gezet en waar het Provinciaal Bestuur een zeer belangrijke subsidie ver leent aan de bestrijding der rundertuberculose wendde het zich daarom tot het Provinciaal Bestuur met het verzoek om medewerking hiervoor. Een en ander heeft tot gevolg gehad, dat ons Be stuur een opdracht ontving om hiervoor een regeling te ontwerpen. Aan dit verzoek is voldaan en na allerlei besprekingen en overleggingen is een regeling getroffen, welke door de Regeering, Gedeputeerde Staten, het Da gelijksch Bestuur der Gemeente Amsterdam en ons Be stuur zijn goed gevonden. Voor een deel zijn de voor deze regelingen extra be- noodigde gelden toegezegd door het Dagelijksch Be stuur van Amsterdam en voor een deel moet onze Ver eenlging die dragen, te betalen uit het subsidie van het Provinciaal Bestuur. Aangenomen kan wel worden, dat ten opzichte van den flnancieelen opzet de zaak kan slagen, maar hoe het echter ln de praktijk zal gaan en hoe het door de boe ren zal worden ontvangen en hoe deze zullen meewerken, dat is nog een vraag. Een raadsel in den Noord-Atlantischen Oceaan. (New-York). De observatie-post van den Noord- Atlantischen Oceaan staat op het oogenblik voor een raadsel; ook de wetenschappelijke wereld houdt zich bezig met dit vraagstuk en de oplossing ervan. De kwestie is deze: In het jaar 1931 werden er in het ge heel geen ijsbergen in den Atlantischen Oceaan gesig naleerd, terwijl toch lederen zomer deze „schrikken der stoombooten" di' heel wat zeekasteelen hebben doen ondergaan, van li Noorden naar het Zuidelijker gedeel te van den Oceaan komen afzakken. Voor het feit, dat in den vorigen zomer maar dan ook niet één ijsberg ge zien werd, hebben de geleerden nog geen verklaring kun nen vinden, ofschoon het natuurlijk aan veronderstel lingen niet ontbreekt. Toch is het niet onmogelijk, dat er hier niets anders Ir. spel is dan het toeval, dat wel eenigszlns ln verband staat met het algemeen heerschende klimaat. Maar men kan niet definitief zeg gen, dat het niet verschijnen der ijsbergen zijn oorzaak vindt ln een klimaatsverandering noch door stroomen die zich naar het poolgebied bewegen. Over het alge meen ls het aantal ijsbergen, dat gedurende de laatste jaren naar het zuiden afzakte kleiner geworden. De de finitieve oorzaak van dit verschijnsel zal eerst na vele nauwkeurige en langdurige onderzoekingen kunnen wor den vastgesteld. k «4 FEUILLETON. VERTELLINGEN. 3E Ulvenhout, 23 Februari 1932. Menier, Piëta leet er dus ok weer onder. En as ik oew douw vertel, da Trui deus week al duuzend keer hee gezeed dat d'n Jaan z'n Piet 'n „schrikkelijk nette" uitvaart en begrafenis hee gegeven, dan kunde gij 'r dus wel op aan, amico, da-d-et in de puntjes was! In de kerk tweede klas- eerste, ge mot weten da- d-elke klas ok weer klas sen hee, en de begrafenis tweede. En toen d'n Janus, na de begrafenis, aan 't lijkm&al zee; „en nouw krijg ze nog nen schoonen steen ok. toen viel 'r 'n traan van Trui Jn d'r gloske bessenjenever. :,Ze peert 'm goed," fluisterde d'n Blaauwe in mn oor. »Wa-d-hedde gij te zeggen, Blaauwe?" vroeg Trui, die nooit iets ontgaat. ..Da ge zo'n last van oew zeemeien hèdt, van daag", mokte d'n Blaauwe-n-er gaauw van en tries tig knikte Trui mee d'r vuurrooie kopke, da vlamde van aandoening. ..Keb z'ok zoow goed gekend, ee", pruilde Trui, jn d'r gloske ruurend „Saantjes, Trui", zee d'n Tiest toen en hij gooide z'n gloske-n-ok nog 's om en schupte stiekum teugen ro'n beenen aan. Ons Pustorke dee zeivers d'uitvaartmis. Heel d'n altaar was in de rouw gezet. Zwart mee zuiver en 'nen teeren kaamfer-lucht, -r Krist Stof fers schijnt altij zwaar mee kaamferballekes te wer ken krulde-n-uit al da zwart de kerk in. In den middelgaang sting Piëta, onder 'nen zwar ten kattefalk en hooge waskèèrsen om d'r henen, flakkerden d'r vlammekes in gelen gloed de dustere kerk in. Zochtjes en plechtig dreunde d'n urgel waaruit tachtig-mooie treurmuziek trillend van d'n hemel kwam dwèrelen en 'r de kerk mee volmokte. Krist Stoffers sting aan d'n ingaang toen me-n-al- lemaa] aankwampen van 't sterfhuis vandaan; hij had n stukske pampier in z'n haanden, waar ie netjes, ln overleg mee d'n Jaan, ons namen in volgorde had opgeschreven. En toen ie z'n leger aan had laten treien, leidde-n-ie ons naar veuren, in de baanken on zette iedereen netjes op de aangewezen plak. Net nen schoolmeester wees ie mee 'nen gestrekten vin ger rle plotsen aan, de vrouwen links,' de mannen rechts en toen me zatten, klop-n-ie z'n haanden 's ai, keek 's naar z'n „werk", borg d'n brief in z'nen steek en lee 'm toen achter 'nen blompot in 't pries terkoor. Bekaanst alle „mikkers" waren opgekomen en 't vrouwv°ik, da nog gemakkelijker van huis kan mee zukke gelegontheden dan 't maans volk, vulde de veur 'n groot deel. t Gong er allegaar prontjes naar toe. v\a-d-hee diecn Janus 'n buitengewoon groote fermilie. Zeuven bruurs waren afgekomen, mee d'r zouns en de vrouwen. Laankzamerhaand was 't durp volgedruppeld mee Janus z'n zwagers,, bruurs, neven en nichten, de mannen mee 'n hoeiendoske aan d'haand. Ok van Piel d'ren kaant was er 'nen heelen stoet, allemaal van de kaanten van d'n Zeu- zenbergschen hoek vandaan waar d'n Jaan indertijd z'n vrouw had opgedaan toen ie 'r werkte in de sui kercampagne. De uitvaart zelvers,. duurde-n-vol uur. En toen 'k ons grijze pustorke nog zoow bedrijvig veur d'n altaar zag dribbelen, 'm mee z'n ouw stemmeke, da-d-in 't zwarte floers verdofte, heurde zingen, 'm z'n eigen om zag draaien en mee opgeheven haanden biddend roepen: „orate fratres", toen docht ik zoow effetjes: wa kan 'nen mensch weinig veuruit zeggen. Hij leeft al jaren as 'n doovend kèèrsevlammeke 't is of ge z'n zieltje ziet flakkeren uit t deurschijnende kop ke; as ge 'm daar ziet staan, amico. in z'n glaan- zend witte koorhemd en d'n kaanten kazuivel. dan is ie kepleet van porselein, 't witte gezicht even zochtrood-aangekleurd, terwijl ie veur Piet, zo'n struische kedee, die me d'n Coinmesaris noemden, (waant d'ren veldwachter had niks in te brengen bij heur!) nouw zelvers nog zoow kwiek en zoow prontjes de uitvaart dee! D'n Jaan hiew z'n eigen goed. Nouw en dan snoot ie 's gewaldig z'n neus, maar daar bleef 't dan ok bij. Maar toen ons pustorke had gezongen: „Rekwie- juskaat ien Paase" toen wier 't effen spannend stil in 't kerkske. Toen kwam d'n oogenblik dat de dragers Piet weg zouwen halen en toen in die stilte, van d'n vrouwen- kaant ier-en-daar 'n snikske scheurde, toen ja toen wier 't veur 't eerst pas heel erg duidelijk da Piet veur 't lest bij ons was; da ze wezenlijk dood was! Me dorsten nie goed om te kijken, toen daar ach ter ons de dragers in de kerk schuifelden en de kiest teugen de baar stommelde, 'k Zag d'n Jaan z'n grooten, zwarten kop effen omlaag gaan, net of ie 'nen klap op z'n hoofd verwochtte Toen kwam d'n Krist weer veur d'n dag, tikte d'n Jaan op z'nen schouwer en beduidde 'm, dat ie op moest staan. Zoow schuifelde d'n stoet de kerk uit, laankzaam achter Piette aan naar 't kerkportaal, waar de baar al leeg sting, mee d'n zwarten doek 'r 'n bietje slordig overheen gegooid, toen me daar aankwampen. Op 't kerkhof was 't veul koud. 't Gong er dus al lemaal nog al rap naar toe. Ons pustorke sprak er de leste gebejen, maar z'n stemmeke waaide in kleine flarrekes over d'n kuil 't kerkhof op. D'n Jaan wier hoe laanger hoe kleiner en wiemelde-n-op 't lest en 'k zag, hoe menier pustoor stiekum bezurgd over z'nen boek, d'n Jaan in 't oog hiew. Zwijgend gongen me naar 't sterfhuis trug. D'n Tiest nam stiekum 'n prumpke en bromde teu gen me: „maar effe 'n prumpke teugen aangooien. Dré; da zijn broerde dingen" en as ie z'n hoofd wat te veul achterover gooide toen ie 't vollaaide mee tabak, viel z'nen hoogen hoed op d'n weg, mee 'n lawijd of 't 'nen houteren was. „Da zijn toch wel makkelijke hoedjes", zee-t-ie, mee dat ie 'm opropte: ,,'k denk da 'k 'm maar veur alle dag gaai dragen, zo'n hoedje zit zoow lekker ee", en mee douwde-n-ie 'm over z'n blaauwe test, da z'n ooren van dubbelvouwden. „Ziezoow", zee-t-ie: „da's goed veur de kouwe voe ten: nouw zit ie wèrm!" En stuk veur stuk gongen de haanden allegaar omhoog en ieder douwde-n-'s op z'nen wiemelenden zije. Toen me bij d'n Jaan thuiskwampen, gong ie ons veur naar de mooie kamer, waar Piet gelegen had, en zee: „leggen guilie daar oew hoeien maar neer, mannen en 'n oogenblik later, laggen, op de leste plak van PiPeta, 'n twintig eindjes kachelpijp, die danig in de wèèr gerokten De vrouwen zatten al te schraansen. Ge wit, bij ons ga-g-et vrouwvolk nie naar 't kerkhof. Da's veur de spektakels denk ik. Die gaan uit de kerk naar huis en bezoeken later het kerkhof, 't Rook er best naar koffie en naar vette kèès en de plattebuis sting lek ker rood. De wijven hadden 't kollesaal druk. Mee vuurrooie kopkes, van de wèrmte en de zeemeien en hier en daar één mee rooie ogskes of 'n lawijende neus, zat ten ze te schraansen en 't kawauwelen aan de laan- ge, witte tafel, die goed volsting. Toen rokte d'n Jaan weer in z'nen doen. Mee 'n bietje trots wees ie ons de stoelen aan en zee: „ga zitten, mannen; d'r is genogt!" Kaat schonk d'n koffie, 'n paar gedienstige vrou wen hielpen 'n haandje mee, de brooikes goed be leed, laggen veur 't pakken, terwijl er nog 'nen kurf van d'n Fielp te wochten sting, onder de plattebuis en even wier 't stil van schraansen. 'k Zat teugen- over d'n Jaan en naast me zatten d'n Tiest en d'n Fielp. „De mikkers bij mekaar", had Janus verorde- neerd. „Me zullen de roos best vinden, Jaan", riep d'n Tiest: „keb trek. jonk". „Ge ga-d-oewen gaank maar", zee d'n Jaan rojaaJ. die eigenlijk altij meer gewend is om te krijgen dan te tracteeren omda z'n Piet 'm zoow kollesaal kort hiew! D'n Fielp kneep 's in de brooikes, zette 'n des kundig gezicht, mokte-n-er eentje open, douwde-n-er van binnen weer 's in en lee 't trug. „Ge mot 'n gegeven pèrdje nie in z'nen bek kijken. Fielp". zee d'n Blaauwe om te pesten. „'k Mag toch zekers, m'n eigen brood wel 's na kijken", flapte d'n Fielp: „is 't naar oewen zin. Ja nus? „Bestig", zee d'n Jaan: „Piet hee ok altij over oew brood geroepen, bakker! Emmen ze goed geofferd in de kerk?" „Puik", zee d'n Fielp, die mee 't kerkzakske gaat en de offerschaal had weggebrocht na 't eeren van de rillekwie, „bestig! Witte da d'n burgemeester ok de rillekwie g'eerd hee, Janus?? En 'nen reksdaalder man! Menier pustoor hee 'nen goeie g'ad, vandaag." „Is d'n burgevroeg d'n Janus, vol van deuze eer en mee tienen riepen ze: .,hij was er hoor; Janus, keh 'm zelvers gezien!" „Da da da mot ik aan Piet da moes Piet 's weten", ezee-t-ie toen. „Heurde da Kaat", teu gen z'n oudste dochter: „d'n burgemeester", (aanders zee-t-ie altijd „d'n ouwe", maar da klonk nie zoow schoon veur z'n fermilie nouw), „d'n burgemeester is ok gewiest!" D'n Jaan kwam heelegaar op z'n gemak. Z'n fermilieleden zeeën nie veul. Vuulden d'r eigen eigenlijk de vrimden in deuzen kring. Maar de Ül- venhouters gaven plumpkes op de prachtige begra fenis die Janus z'n vrouw gegeven had en fratten heel d'n kurf leeg. De kommekes gongen deurmekaar, maar d'n Tiest zee: „dat da niks gaf, waant da me eigenlijk toch één groote fermilie waren en fermilie-schurft niks gevaarlijk was." Aantje zette van d'n overkaant heel groote oogen op naar d'n Tiest, zo kreeg 'n klurke, maar de rest lachtte en was 't mee den Blaauwe-n-ééns. Kaat vond 't uitstekend, zee ze: „nouw hoefde ze nie hekstra om te wasschen." Maar aan alles komt 'n end; ok aan 'nen kurf brooikes en 'n paar emmer: koffie. „Menschen", zee d'n Janus, onder d'n indruk van al de plumpkes en dc eer van deuzen dag: „menschen, as ge soms zin hedt in 'n borreltjes', dan za'k 's in schenken en hier zijn de sigaren, horre!" „Nouw", riep 'nen huichelèèr: „daar is niks teugen, Jaan, waant 't was lillek koud op 't kerkhof" en hij vrecf 's in z'n haanden, terwijl 't om af te leggen van de hitte was in 't vertrek. „Hij is nouw d'n haas, Dré!" flusterde d'n Tiest: „me zullen 't goed emmen, denk ik!" „De flesschen, Kaat", riep Janus gezellig: „keb bes sen op jenever veur de vrullies en 'n citroontje veur „ons". (Da waren de mannen). Aantje sting op. „Ik mot naar m'ncn kleine. Jaan", zee ze: „en gij blijfde gij nie te laank plakken, horre", teugen d'n Blaauwe. „Ik koom dalijk", suste d'n Tiest: „zet 't beestenvoeier alvast maar op, Aan tje!" „Jaja' zuchtte-n-Aantjes en daar zat wel in, dat er op d'n Tiest nie meer gerekend wier vandaag. Hij knipte daarom maar 's 'n ogske teugen me. „Goei wefke", zee-t-ie: „keb 't mee heur getroffen, Dré?" Trui vroeg dalijk: „wa zee-tie daar", waar.' die moedert altij nog zo'n bietje-n-over da span. „Da'k zo'n best wijf em", riep d'n Tiest da d-Aantje-n 't heuren kon Trui schudde diepzinnig mee d'r hoofd, keek naar Aantjes en die twee knipten toen 'n ogske naar me kaar. In 'n oogenblikske zag 't blaauw van d'n rook; ruukt-n-et zuut naar de citroen-mee-suiker en de bessen en wier 't drukker en gezelliger. D'n Jaan dee z'nen jas uit en spul joviaal veur gastheer. „De buren de kammeraads" zee-t-ie toen: „guilie wordt allegaar nog 's vriendelijk bedaankt veur oewen mooien kraans." Toen sprong er weer 'n traan in z'n oog, hij pakte z'n gloske, zee: „saantjes", en allemaal mokten me toen 's leeg. 'n Bietje bevend zette-n-ie 't gloske neer en gong deur: „witte wa me zoow spet? Da Piëta d'r niks van wit ee!" Maar onwillekeurig docht ik: as Piet nouw binnenkwam, dan waarde nog nie gelukkig. Janus, en d'n Fielp flusterde? „hij mag van geluk spreken, da, ze 't nie wit, Dré". „Zekers, zekers", antwoordde ik haardop toen Janus keek: 't was 'n pront wijf!" „Da was ze", zee d'n Blaauwe en dee nog 's vol. De mannen besprakken onder 't borreltje verders de werkzaamheden en d'n kwaaien tijd; de vrouwen hadden 't over vroegere begrafenissen en d'n Jaan sprak verders mee z'n fermilielejen. Toen kwam Krist Stoffers binnen, 't Was allemaal vrimd om 'm veer in z'n gewone pakske te zien, zonder z'nen zwarten, geklecden jas. Nog was ie 'n bietje statig in z'n optrejen. Perbcerde veur dc fer milie te buigen, waarop d'n Fielp teugen me zee: „die komt al om de centen, let op!" 'n Oogenblikske later, na wa gefluster, schoven d'n Krist en d'n Jaan dan ok de veurkamer in. 't Wier even stil. Gère hadden ze allemaal gel isterd, maar ze duifden nie goed veur mekaar, „Wa-d-is da?" vroeg d'n Blaauwe, mee z'nen kop naar de vcur'-amer wijzend. „Nouw wordt ie 'nen èrm uitgedraaid", zee d'n Fielp en hij wreef mee z'nen duim over z'n wijs vinger. „Dan za'k maar 's drinken veur d'n schrik", zee d'n Blaauwe droog, z'n borreltje achterover gooi end. 't Wier wezenlijk gezellig. Alleen de hoeien-uitzoekerij was later 'n heel werk. Ginmensch kende z'nen eigen hoed goed en toen 'tzooike daar zoow deur mekaar lag, toen was er heelegaar gin herkennen meugelijk. Wemmen alle maal maar net zoowlaank gepast tot me-d-'r eenen hadden die zoowa bleef staan op onzen kon en toen me-n-afscheid nammen van d'n Jaan, toen wier ie weer wa stiller, nouw ie olleen gerokto Maar 't was, wezenlijk waar, 'n beste begrafenispartij: niks te murmereeren! Veul groeten van Trui en as altij gin horke minder van oewen toe a voe DRé.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 15