Bestrijding Tuberculose Rundvee.
Jaarverslag verschenen.
Brabantsche brieven.
OMtH
sche ti
"«in*
lurton,
t
terug»
SW*,
"II lil
Ik m«i
k*»J. j
VU
Toen: „Hernieuwde hoop". Daarop:
„Teieurges e *tejd» Toen: ..Alles ln orde dit maal". De
„Weer te eug tuur]Mk minder duidelijk, maar dit was
r^tTÏÏ iadruk dien rti mankten.
avond lag Ik °P mUn brlt" e" "'aohtte te boden-
t de boodschap kon beteekenen. Plotseling klonk
toD ffS de jtute een gefluit, vervolgens opgewonden
er door deuren sloegen en er klonk een gehaaste voet-
sten,I^e]dra was de heele gevangenis van lawaai ver-
st1?' Rinnpn en buiten hoorden men menschen heen en
vuId- ngUen. Het raadsel was opgelost De Slnn Feiners
SLi een ontsnapping beraamd. De spanning van dien
ht kan lk nie bteschrijven. Ik vroeg mij steeds
Df C0f de ontsnapping gelukt zou zijn. De waker wou
Tn volgenden ochtend niets vertellen, maar zijn opwln-
dtae was ten slotte toch te groot om het nieuws achter
te houden. De Valera, Sean Milroy en SeanMacGarry wa-
J® gevlucht. Een paar dagen later vernam ik hoe het
in zlin werk was gegaan. Het was een Idee geweest
van Sean Milroy. Hij had een onschuldig lijkende kerst
kaart geteekend en die aan een van zijn vrienden ge-
randen. De kaart stelde voor „Kerstmis 1917 en Kerst
mis 1918". Kerstmis 1917 toonde een dronken man, die
trachtte rijn sleutel ln het slot te steken, met het on
derschrift „Ik kan er niet ln". Kerstmis 1918 toonde een
gevangene Sn een cel met een grooten sleutel, en het
onderschrift: „Ik kan er niet uit". Die laatste sleutel
was een afdruk van een indruk, dien de Valera had we
ten te maken van den hoofdsleutel van de gevangenis.
De kaart kwam te Dublin aan, doch werd daar eerst als
een grap beschouwd. Een gesmokkelde boodschap legde
de beteekenis ervan uit. Men maakte te Dublin een
sleutel en zond dien naar de gevangenis in een cake.
De sleutel bleek te klein. Er werd een nieuwe sleutel
gemaakt, die samen met een vijltje in een cake werd
binnengesmokkeld. Ook deze sleutel deugde niet. Toen
zond men een onafgewerkten sleutel en een van de
gevangenen, die verstand van slotenmaken had, maakte
hem af. Ditmaal paste hij."
Brockway vertelt dan verder, dat het drietal zonder
moeite de gevangenis uitkwam, waar Collins met een
auto wachtte om hen in veiligheid te brengen. BIJ de
hoofdpoort beleefde men nog een benauwd oogenbllk.
Collins had een dupllcaatsleutel meegebracht en getracht
de poort van den buitenkant te openen. De sleutel was
gebroken en de baard was ln het slot blijven zitten. De
Valera slaagde er echter ln met zijn sleutel van den
binnenkant het stuk er uit te duwen, waarna hij de
deur kon openen.
Verschenen is het jaarverslag van de vereenlging tot
bestrijding van de tuberculose onder het rundvee en
vin andere veeziekten in Noordholland, over het tijdvak
1 Mei 1930—80 April 1931.
In dat Jaarverslag lezen wij o.m. dat 7 organisaties
gjg lid der vereenlging zijn ingeschreven, n.1.:
de Provinciale Bond van Rundveefokvereenlgingen In
jfoordholland; de Coöperatieve Bond van op Coopera-
üev» grondslag werkende zuivelfabrieken ln Noordhol-
Uad; de Nieuwe Bond van Zuivelfabrieken in Noord
holland: de vereenlging tot ontwikkeling van den Land
bouw In Hollands Noorderkwartier; de R.K. Diocesane
Laad- en Tuinbouwbond te Haarlem; de Hollandschen
Maatschappij van Landbouw; de Bond van Melkveehou
ders te Amsterdam.
Als adviaeerende leden zijn aangesloten: le. de Pro
vinciale Commissie tot bevordering van de Rundvee
fokkerij in Noordholland.
Verder waren adviseerende leden, de 26 erkende plaat-
aelijke tuberculose bestrijders-organisaties.
Aangesloten waren 26 vereenlglngen met 1434 vee
houders. 500 vrije stallen. Boven 2 Jaar zijn onderzocht
18317 dieren, w.o. 4521 reactie-dieren, ls 24.7 Beneden
1 Jaar zijn onderzocht 5936 dieren, waaronder 275 reac-
tle-dleren of 4.6 Totaal zijn onderzocht 24253 dieren
w.o. 4796 reactie-dieren of 19.8
Het aantal aangesloten veehouders ls iets vooruitge
gaan. n.1. van 1380 tot 1434. Het totaal aantal onderzochte
dieren ls gestegen van 21762 vorig jaar tot 24253.
Vorig Jaar reageerden van de oudere dieren 25.5
jongeren 4.4 totaal 20.4 dit Jaar zooals hierboven
gemeld. 24.7 4.8 en 19.8 De uitslag van dit jaar
la dus iets gunstiger voor de oudere koelen, Iets on
gunstiger voor de jongere en voor het totaal ook Iets
gunstiger.
Het aantal afgeslachte dieren wegens open vorm van
tuberculose ls gestegen van 89 op 107.
De vraag is nu maar waaraan is deze stijging toe te
aehrijven. Zou het veroorzaakt zijn door het verminderde
nerstandsvermogen der reactie dieren, vooral door
bK mond- en klauwzeer waardoor ln meerdere gevallen
di gesloten vorm ln „open" ls overgegaan dan is het een
belangrijke achteruitgang, want dan ls het besmettings
gevaar verhoogd.
Moet evenwel de stijging van het aantal der open
vormen worden toegeschreven aan den uitslag van het
onderzoek der dierenartsen, doordat deze aan de hand
van de uitkomsten van het onderzoek van een paar
jaar, beter georiënteerd zijn en daardoor vlugger hun
conclusie kunnen vaststellen, waardoor meerdere geval
len worden opgemerkt, dan is het winst.
Hoe het zij de onderzoekingen van den komenden
winter zullen dieaangaande wel een uitspraak geven.
Is het besmettingsgevaar door de meerdere open vormen
verhoogd, dan zal in den komenden winter het reactie-
percentage zeer waarschijnlijk ook worden verhoogd.
Zijn de meerdere open vormen een gevolg van een
gemakkelijker conclusie door meerdere routine van de
dierenartsen en een betere oriënteering door het onder
zoek en de daardooi meerdere gegevens, zal aangenomen
kunnen worden, dat dit het ractlepercentag® ten
goede zal komen.
Ten opzichte van het aantal der reactie-vrije veebesla
gen valt geen vooruitgang te constateeren.
Voorgaand jaar waren bij de 1380 aangesloten bedrij
ven 501, is 36.3 geheel reactie-vrij.
Bij de nu 1434 aangesloten veebedrijven waren 500 be
drijven dat is 34.9 geheel vrij. van reactie-dieren.
Evenals voorgaande jaren wordt de aandacht geves
tigd op het groote besmettingsgevaar van de tuberculose
Wanneer de veehouder eenlg succes heeft met de be
strijding, het veebeslag is geheel of nagenoeg geheel
vrij van reactie-dieren. men heeft nog zoo geen kennis
gemaakt met besmetting, dan ls men zoo licht geneigd
om ten opzichte van het besmettingsgevaar, alhoewel
niet direct onversohillg, maar toch wat zorgeloos te
worden.
Meerdere keeren worden opgemerkt gevallen van be
smetting, waarop de desbetreffende veehouders niet had
den gerekend. Meestal zijn het de gevolgen van onvoor-
zichtigen aankoop van vee, of soms ook niet de noodige
aandacht schenken aan één enkel reactie-dier in het
koppel, dat men tenopzlchte van papbakjes, plaatsing
op stal of anderzins de gelegenheid geeft bij overgaan in
open vorm smetstof te verspreiden. Meerdere oorzaken
zijn dienaangaande te noemen.
Het laatste geval ia bij H. op een bedrijf van 25 stuks
rundvee, waarbij met het onderzoek in het seizoen 1929
—1930 3 reactie-dieren is 12 bleken te zijn. Ook hier
van moest er één wegens open vorm worden afgeslacht.
Zeer waarschijnlijk is ook dit dier te laat afgeslacht en
heeft eerst nog smetstof verspreid, afgaande tenminste
op den uitslag van het onderzoek in den winter 1930
1931. Van de toen aanwezige 26 dieren reageerden 16
stuks ls 1.5 pet Hier dus een stijging van 3 tot 16 die
ren of van 12 tot 61.5 pet
Meerdere van dergelijke voorbeelden konden door ons
nog worden genoemd, maar wij zijn vna meening hiermee
voldoende op het besmettingsgevaar te hebben gewezen.
Volledigheidshalve meenen wij goed te doen nog de vol
gende raadgevingen in het midden te brengen.
Aangeraden wordt de reactie-dieren en de reactie-vrije
zooveel mogelijk afzonderlijk te houden en gebruik in
alle gevallen nletde zelfde papbakjes voor belde. Plaats
ze op de stal zoodanig,dat het drinkwater geen kwaad
kan doen. Wees verder vooral voorzichtig met den aan
koop van vee. En ten slotte wees voorzichtig met het
voeren van bijproducten der zuivelfabrieken aan uw
jongvee, want ook dat levert nog vaak een gevaar op
van besmetting. Aanbeveling verdient het deze produc
ten eerst zoodanig te verhitten dat ze onschadelijk zijn
en vernietig de neerslag van de wei.
Hieraan zijn verschillende moeilijkheden en bezwaren
verbonden en dergelijke zaken worden op een vergade
ring gemakkelijker voorgesteld dan in de praktijk toege
past. maar toch moet bij de bestrijding tooh ln deze
riohtlng zooveel mogelijk worden gedacht en gewerkt.
Een der moeilijkheden, waarmee de organisatie voor
de tuberculosebestrijding nog heeft te kampen, ls de
houding of juister nog de tegenwerking van enkele on
derlinge veeverzekeringen of zooals zij steeds worden
genoemd de veefondsen, 't Klinkt zeker eigenaardig,
maar toch is het een feit dat juist van deze organisaties
welke bij hun verliezen misschien wel voor 75 hebben
te kampen met sterfte door tuberculose, tegenwerking
wordt ondervonden. Wanneer men er in slaagt de t.b.c.
terug te dringen, dan ls dat toch zeker in de eerste
plaats winst voor de veefondsen. Zij moeten gevoelen, dat
juist het tijdig opruimen van de open vormen der tuber
culoselijders, de verspreiders van de smetstof, ook voor
hun een groot belang ls.
Door enkele veefonds-besturen wordt hierover blijk
baar anders gedacht. Zoo zijn er b.v. die weigeren ge
merkte reactie-dieren ln de verzekering op te nemen.
Wel ls waar zijn dusdanige runderen gemerkt op het
reactie-verschijnsel, maar daarnaast staat, dat zij ook
klinisch zijn onderzocht en worden daarbij verdachte
verschijnselen waargenomen, dan" mogen zij niet in den
vrijen handel worden gestoken. Deze reactie-dieren zijn
daarom voor de fondsen niet minder dan alle andere
dieren op de vrije markt gekocht, waarvan men niets
afweet of waaronder er zijn die wel op t.b.c. zijn onder
zocht, maar die bij reageeren niet worden gemerkt, zoo
als in sommige andere provincies geschiedt.
Dan zijn er fondsbesturen, wier belangstelling voor de
t.b.c. begint wanneer van een van hun leden een dier
wegens open vorm ls afgeslacht en de bijdrage van
Rijk en provincie hiervoor tot een gezamenlijk bedrag
van f 50 wordt uitgekeerd. Dezé zijn dan van meening,
dat bedoelde bijdrage voor hun een aanleiding is om
het vanwege het fonds uit te keeren verzekeringsgeld
dan met f 50 te verminderen. De fondskas heeft bij
een dergelijke handeling dus een voordeeltje van f 50.
Duidelijk ls dat dit niet de bedoeling is van de Re
geering en het Provinciaal Bestuur met het doen van
deze ultkeerlng.
Een zeer belangrijke factor in den strijd tegen de
tuberculose is het tijdig onderkennen van de open
vormen en het daarna zoo spoedig mogelijk onschade
lijk maken van deze verspreiders der smetstof, door
ze binnen den kortst mogelijken tijd te slachten. Om
dit zooveel mogelijk te bevorderen en zich van de mede
werking der eigenaars van de desbetreffende dieren te
verzekeren, geeft de Overheid een tegemoetkoming ln
de schade.
Wanneer nu een fondsbestuur genoemde ultkeerlng
opstrijkt, dan ls dit in strijd met de bedoeling waar
voor het wordt gegeven. De motiveering van sommige
fondsbesturen voor hun aldus handelen, dat door de
uitkeering aan den eigenaar te laten het mogelijk is bij
een gunstige situatie met de slachting, deze een klein
voordeeltje kan hebben bij de opruiming van het dier,
mag hierbij niet gelden omdat dit te weinig voorkomt.
Spoedig onschadelijk maken der smetstofverspreiders
is ook in het belang van het veefonds en daarom is
het verplicht ook alle middelen te steunen welke hier
toe bijdragen.
Niet alle fondsen handelen aldus en zijn er ook on
derscheidene die het streven van onze organisatie wel
waardeeren en steunen. Zoo hebben b.v. dit jaar de
fondsen te Barsingerhorn en te Zijdewind besloten mee
te werken.
Een volgende zaak welke in den laatsten tijd nog al
wat heeft geëischt van de zorg van het Bestuur en in
het bijzonder van het Dagelijksch Bestuur der Ver-
eeniging ls de kwestie van de bestrijding der runder-
tuberculose in het winningsgebied van de consumptie-
melk voor Amsterdam.
Ondanks den steun van het Gemeentebestuur van Am
sterdam is men er tot op dit oogenblik nog niet In ge
slaagd in deze streken een bestrijding van de runder-
tuberculose van eenige beteekenis te krijgen.
Door het Gemeentebestuur van Amsterdam werd ge
voeld, dat achter de bestrijding in het melkwinnlngs-
gebled meer kracht moest worden gezet en waar het
Provinciaal Bestuur een zeer belangrijke subsidie ver
leent aan de bestrijding der rundertuberculose wendde
het zich daarom tot het Provinciaal Bestuur met het
verzoek om medewerking hiervoor.
Een en ander heeft tot gevolg gehad, dat ons Be
stuur een opdracht ontving om hiervoor een regeling
te ontwerpen. Aan dit verzoek is voldaan en na allerlei
besprekingen en overleggingen is een regeling getroffen,
welke door de Regeering, Gedeputeerde Staten, het Da
gelijksch Bestuur der Gemeente Amsterdam en ons Be
stuur zijn goed gevonden.
Voor een deel zijn de voor deze regelingen extra be-
noodigde gelden toegezegd door het Dagelijksch Be
stuur van Amsterdam en voor een deel moet onze Ver
eenlging die dragen, te betalen uit het subsidie van
het Provinciaal Bestuur.
Aangenomen kan wel worden, dat ten opzichte van
den flnancieelen opzet de zaak kan slagen, maar hoe het
echter ln de praktijk zal gaan en hoe het door de boe
ren zal worden ontvangen en hoe deze zullen meewerken,
dat is nog een vraag.
Een raadsel in den Noord-Atlantischen
Oceaan.
(New-York). De observatie-post van den Noord-
Atlantischen Oceaan staat op het oogenblik voor een
raadsel; ook de wetenschappelijke wereld houdt zich
bezig met dit vraagstuk en de oplossing ervan. De
kwestie is deze: In het jaar 1931 werden er in het ge
heel geen ijsbergen in den Atlantischen Oceaan gesig
naleerd, terwijl toch lederen zomer deze „schrikken der
stoombooten" di' heel wat zeekasteelen hebben doen
ondergaan, van li Noorden naar het Zuidelijker gedeel
te van den Oceaan komen afzakken. Voor het feit, dat
in den vorigen zomer maar dan ook niet één ijsberg ge
zien werd, hebben de geleerden nog geen verklaring kun
nen vinden, ofschoon het natuurlijk aan veronderstel
lingen niet ontbreekt. Toch is het niet onmogelijk, dat
er hier niets anders Ir. spel is dan het toeval, dat
wel eenigszlns ln verband staat met het algemeen
heerschende klimaat. Maar men kan niet definitief zeg
gen, dat het niet verschijnen der ijsbergen zijn oorzaak
vindt ln een klimaatsverandering noch door stroomen
die zich naar het poolgebied bewegen. Over het alge
meen ls het aantal ijsbergen, dat gedurende de laatste
jaren naar het zuiden afzakte kleiner geworden. De de
finitieve oorzaak van dit verschijnsel zal eerst na vele
nauwkeurige en langdurige onderzoekingen kunnen wor
den vastgesteld.
k «4
FEUILLETON.
VERTELLINGEN.
3E
Ulvenhout, 23 Februari 1932.
Menier,
Piëta leet er dus ok
weer onder. En as ik oew
douw vertel, da Trui deus
week al duuzend keer hee
gezeed dat d'n Jaan z'n
Piet 'n „schrikkelijk nette"
uitvaart en begrafenis hee
gegeven, dan kunde gij 'r
dus wel op aan, amico,
da-d-et in de puntjes was!
In de kerk tweede klas-
eerste, ge mot weten da-
d-elke klas ok weer klas
sen hee, en de begrafenis
tweede.
En toen d'n Janus, na de
begrafenis, aan 't lijkm&al zee; „en nouw krijg ze
nog nen schoonen steen ok. toen viel 'r 'n traan van
Trui Jn d'r gloske bessenjenever.
:,Ze peert 'm goed," fluisterde d'n Blaauwe in
mn oor.
»Wa-d-hedde gij te zeggen, Blaauwe?" vroeg Trui,
die nooit iets ontgaat.
..Da ge zo'n last van oew zeemeien hèdt, van
daag", mokte d'n Blaauwe-n-er gaauw van en tries
tig knikte Trui mee d'r vuurrooie kopke, da
vlamde van aandoening.
..Keb z'ok zoow goed gekend, ee", pruilde Trui,
jn d'r gloske ruurend „Saantjes, Trui", zee d'n
Tiest toen en hij gooide z'n gloske-n-ok nog 's om en
schupte stiekum teugen ro'n beenen aan.
Ons Pustorke dee zeivers d'uitvaartmis.
Heel d'n altaar was in de rouw gezet. Zwart mee
zuiver en 'nen teeren kaamfer-lucht, -r Krist Stof
fers schijnt altij zwaar mee kaamferballekes te wer
ken krulde-n-uit al da zwart de kerk in.
In den middelgaang sting Piëta, onder 'nen zwar
ten kattefalk en hooge waskèèrsen om d'r henen,
flakkerden d'r vlammekes in gelen gloed de dustere
kerk in.
Zochtjes en plechtig dreunde d'n urgel waaruit
tachtig-mooie treurmuziek trillend van d'n hemel
kwam dwèrelen en 'r de kerk mee volmokte.
Krist Stoffers sting aan d'n ingaang toen me-n-al-
lemaa] aankwampen van 't sterfhuis vandaan; hij had
n stukske pampier in z'n haanden, waar ie netjes,
ln overleg mee d'n Jaan, ons namen in volgorde had
opgeschreven. En toen ie z'n leger aan had laten
treien, leidde-n-ie ons naar veuren, in de baanken
on zette iedereen netjes op de aangewezen plak. Net
nen schoolmeester wees ie mee 'nen gestrekten vin
ger rle plotsen aan, de vrouwen links,' de mannen
rechts en toen me zatten, klop-n-ie z'n haanden 's
ai, keek 's naar z'n „werk", borg d'n brief in z'nen
steek en lee 'm toen achter 'nen blompot in 't pries
terkoor.
Bekaanst alle „mikkers" waren opgekomen en 't
vrouwv°ik, da nog gemakkelijker van huis kan mee
zukke gelegontheden dan 't maans volk, vulde de
veur 'n groot deel.
t Gong er allegaar prontjes naar toe.
v\a-d-hee diecn Janus 'n buitengewoon groote
fermilie. Zeuven bruurs waren afgekomen, mee d'r
zouns en de vrouwen. Laankzamerhaand was 't
durp volgedruppeld mee Janus z'n zwagers,, bruurs,
neven en nichten, de mannen mee 'n hoeiendoske
aan d'haand. Ok van Piel d'ren kaant was er 'nen
heelen stoet, allemaal van de kaanten van d'n Zeu-
zenbergschen hoek vandaan waar d'n Jaan indertijd
z'n vrouw had opgedaan toen ie 'r werkte in de sui
kercampagne.
De uitvaart zelvers,. duurde-n-vol uur. En toen 'k
ons grijze pustorke nog zoow bedrijvig veur d'n altaar
zag dribbelen, 'm mee z'n ouw stemmeke, da-d-in 't
zwarte floers verdofte, heurde zingen, 'm z'n eigen
om zag draaien en mee opgeheven haanden biddend
roepen: „orate fratres", toen docht ik zoow effetjes:
wa kan 'nen mensch weinig veuruit zeggen. Hij leeft
al jaren as 'n doovend kèèrsevlammeke 't is of ge
z'n zieltje ziet flakkeren uit t deurschijnende kop
ke; as ge 'm daar ziet staan, amico. in z'n glaan-
zend witte koorhemd en d'n kaanten kazuivel. dan
is ie kepleet van porselein, 't witte gezicht even
zochtrood-aangekleurd, terwijl ie veur Piet, zo'n
struische kedee, die me d'n Coinmesaris noemden,
(waant d'ren veldwachter had niks in te brengen bij
heur!) nouw zelvers nog zoow kwiek en zoow
prontjes de uitvaart dee!
D'n Jaan hiew z'n eigen goed.
Nouw en dan snoot ie 's gewaldig z'n neus, maar
daar bleef 't dan ok bij.
Maar toen ons pustorke had gezongen: „Rekwie-
juskaat ien Paase" toen wier 't effen spannend stil
in 't kerkske.
Toen kwam d'n oogenblik dat de dragers Piet weg
zouwen halen en toen in die stilte, van d'n vrouwen-
kaant ier-en-daar 'n snikske scheurde, toen ja
toen wier 't veur 't eerst pas heel erg duidelijk da
Piet veur 't lest bij ons was; da ze wezenlijk dood
was!
Me dorsten nie goed om te kijken, toen daar ach
ter ons de dragers in de kerk schuifelden en de
kiest teugen de baar stommelde, 'k Zag d'n Jaan
z'n grooten, zwarten kop effen omlaag gaan, net
of ie 'nen klap op z'n hoofd verwochtte
Toen kwam d'n Krist weer veur d'n dag, tikte d'n
Jaan op z'nen schouwer en beduidde 'm, dat ie op
moest staan. Zoow schuifelde d'n stoet de kerk uit,
laankzaam achter Piette aan naar 't kerkportaal,
waar de baar al leeg sting, mee d'n zwarten doek
'r 'n bietje slordig overheen gegooid, toen me daar
aankwampen.
Op 't kerkhof was 't veul koud. 't Gong er dus al
lemaal nog al rap naar toe. Ons pustorke sprak er de
leste gebejen, maar z'n stemmeke waaide in kleine
flarrekes over d'n kuil 't kerkhof op. D'n Jaan wier
hoe laanger hoe kleiner en wiemelde-n-op 't lest en
'k zag, hoe menier pustoor stiekum bezurgd over
z'nen boek, d'n Jaan in 't oog hiew.
Zwijgend gongen me naar 't sterfhuis trug.
D'n Tiest nam stiekum 'n prumpke en bromde teu
gen me: „maar effe 'n prumpke teugen aangooien.
Dré; da zijn broerde dingen" en as ie z'n hoofd wat
te veul achterover gooide toen ie 't vollaaide mee
tabak, viel z'nen hoogen hoed op d'n weg, mee 'n
lawijd of 't 'nen houteren was.
„Da zijn toch wel makkelijke hoedjes", zee-t-ie,
mee dat ie 'm opropte: ,,'k denk da 'k 'm maar veur
alle dag gaai dragen, zo'n hoedje zit zoow lekker
ee", en mee douwde-n-ie 'm over z'n blaauwe
test, da z'n ooren van dubbelvouwden.
„Ziezoow", zee-t-ie: „da's goed veur de kouwe voe
ten: nouw zit ie wèrm!"
En stuk veur stuk gongen de haanden allegaar
omhoog en ieder douwde-n-'s op z'nen wiemelenden
zije.
Toen me bij d'n Jaan thuiskwampen, gong ie ons
veur naar de mooie kamer, waar Piet gelegen had,
en zee: „leggen guilie daar oew hoeien maar neer,
mannen en 'n oogenblik later, laggen, op de leste
plak van PiPeta, 'n twintig eindjes kachelpijp, die
danig in de wèèr gerokten
De vrouwen zatten al te schraansen. Ge wit, bij ons
ga-g-et vrouwvolk nie naar 't kerkhof. Da's veur de
spektakels denk ik. Die gaan uit de kerk naar huis
en bezoeken later het kerkhof, 't Rook er best naar
koffie en naar vette kèès en de plattebuis sting lek
ker rood.
De wijven hadden 't kollesaal druk. Mee vuurrooie
kopkes, van de wèrmte en de zeemeien en hier en
daar één mee rooie ogskes of 'n lawijende neus, zat
ten ze te schraansen en 't kawauwelen aan de laan-
ge, witte tafel, die goed volsting.
Toen rokte d'n Jaan weer in z'nen doen. Mee 'n
bietje trots wees ie ons de stoelen aan en zee: „ga
zitten, mannen; d'r is genogt!"
Kaat schonk d'n koffie, 'n paar gedienstige vrou
wen hielpen 'n haandje mee, de brooikes goed be
leed, laggen veur 't pakken, terwijl er nog 'nen kurf
van d'n Fielp te wochten sting, onder de plattebuis
en even wier 't stil van schraansen. 'k Zat teugen-
over d'n Jaan en naast me zatten d'n Tiest en d'n
Fielp. „De mikkers bij mekaar", had Janus verorde-
neerd. „Me zullen de roos best vinden, Jaan", riep
d'n Tiest: „keb trek. jonk".
„Ge ga-d-oewen gaank maar", zee d'n Jaan rojaaJ.
die eigenlijk altij meer gewend is om te krijgen dan
te tracteeren omda z'n Piet 'm zoow kollesaal kort
hiew!
D'n Fielp kneep 's in de brooikes, zette 'n des
kundig gezicht, mokte-n-er eentje open, douwde-n-er
van binnen weer 's in en lee 't trug.
„Ge mot 'n gegeven pèrdje nie in z'nen bek kijken.
Fielp". zee d'n Blaauwe om te pesten.
„'k Mag toch zekers, m'n eigen brood wel 's na
kijken", flapte d'n Fielp: „is 't naar oewen zin. Ja
nus?
„Bestig", zee d'n Jaan: „Piet hee ok altij over oew
brood geroepen, bakker! Emmen ze goed geofferd in
de kerk?"
„Puik", zee d'n Fielp, die mee 't kerkzakske gaat
en de offerschaal had weggebrocht na 't eeren van de
rillekwie, „bestig! Witte da d'n burgemeester ok de
rillekwie g'eerd hee, Janus?? En 'nen reksdaalder
man! Menier pustoor hee 'nen goeie g'ad, vandaag."
„Is d'n burgevroeg d'n Janus, vol van deuze
eer en mee tienen riepen ze: .,hij was er hoor; Janus,
keh 'm zelvers gezien!"
„Da da da mot ik aan Piet da moes
Piet 's weten", ezee-t-ie toen. „Heurde da Kaat", teu
gen z'n oudste dochter: „d'n burgemeester", (aanders
zee-t-ie altijd „d'n ouwe", maar da klonk nie zoow
schoon veur z'n fermilie nouw), „d'n burgemeester is
ok gewiest!"
D'n Jaan kwam heelegaar op z'n gemak.
Z'n fermilieleden zeeën nie veul. Vuulden d'r eigen
eigenlijk de vrimden in deuzen kring. Maar de Ül-
venhouters gaven plumpkes op de prachtige begra
fenis die Janus z'n vrouw gegeven had en fratten
heel d'n kurf leeg.
De kommekes gongen deurmekaar, maar d'n Tiest
zee: „dat da niks gaf, waant da me eigenlijk toch
één groote fermilie waren en fermilie-schurft niks
gevaarlijk was."
Aantje zette van d'n overkaant heel groote oogen
op naar d'n Tiest, zo kreeg 'n klurke, maar de rest
lachtte en was 't mee den Blaauwe-n-ééns. Kaat vond
't uitstekend, zee ze: „nouw hoefde ze nie hekstra
om te wasschen."
Maar aan alles komt 'n end; ok aan 'nen kurf
brooikes en 'n paar emmer: koffie.
„Menschen", zee d'n Janus, onder d'n indruk van
al de plumpkes en dc eer van deuzen dag: „menschen,
as ge soms zin hedt in 'n borreltjes', dan za'k 's in
schenken en hier zijn de sigaren, horre!"
„Nouw", riep 'nen huichelèèr: „daar is niks teugen,
Jaan, waant 't was lillek koud op 't kerkhof" en hij
vrecf 's in z'n haanden, terwijl 't om af te leggen
van de hitte was in 't vertrek.
„Hij is nouw d'n haas, Dré!" flusterde d'n Tiest:
„me zullen 't goed emmen, denk ik!"
„De flesschen, Kaat", riep Janus gezellig: „keb bes
sen op jenever veur de vrullies en 'n citroontje veur
„ons". (Da waren de mannen).
Aantje sting op. „Ik mot naar m'ncn kleine. Jaan",
zee ze: „en gij blijfde gij nie te laank plakken,
horre", teugen d'n Blaauwe. „Ik koom dalijk", suste
d'n Tiest: „zet 't beestenvoeier alvast maar op, Aan
tje!"
„Jaja' zuchtte-n-Aantjes en daar zat wel in, dat er
op d'n Tiest nie meer gerekend wier vandaag. Hij
knipte daarom maar 's 'n ogske teugen me. „Goei
wefke", zee-t-ie: „keb 't mee heur getroffen, Dré?"
Trui vroeg dalijk: „wa zee-tie daar", waar.' die
moedert altij nog zo'n bietje-n-over da span. „Da'k
zo'n best wijf em", riep d'n Tiest da d-Aantje-n 't
heuren kon
Trui schudde diepzinnig mee d'r hoofd, keek naar
Aantjes en die twee knipten toen 'n ogske naar me
kaar.
In 'n oogenblikske zag 't blaauw van d'n rook;
ruukt-n-et zuut naar de citroen-mee-suiker en de
bessen en wier 't drukker en gezelliger.
D'n Jaan dee z'nen jas uit en spul joviaal veur
gastheer.
„De buren de kammeraads" zee-t-ie toen: „guilie
wordt allegaar nog 's vriendelijk bedaankt veur
oewen mooien kraans."
Toen sprong er weer 'n traan in z'n oog, hij pakte
z'n gloske, zee: „saantjes", en allemaal mokten me
toen 's leeg.
'n Bietje bevend zette-n-ie 't gloske neer en gong
deur: „witte wa me zoow spet? Da Piëta d'r niks van
wit ee!" Maar onwillekeurig docht ik: as Piet nouw
binnenkwam, dan waarde nog nie gelukkig. Janus, en
d'n Fielp flusterde? „hij mag van geluk spreken, da,
ze 't nie wit, Dré".
„Zekers, zekers", antwoordde ik haardop toen Janus
keek: 't was 'n pront wijf!"
„Da was ze", zee d'n Blaauwe en dee nog 's vol.
De mannen besprakken onder 't borreltje verders
de werkzaamheden en d'n kwaaien tijd; de vrouwen
hadden 't over vroegere begrafenissen en d'n Jaan
sprak verders mee z'n fermilielejen.
Toen kwam Krist Stoffers binnen, 't Was allemaal
vrimd om 'm veer in z'n gewone pakske te zien,
zonder z'nen zwarten, geklecden jas. Nog was ie 'n
bietje statig in z'n optrejen. Perbcerde veur dc fer
milie te buigen, waarop d'n Fielp teugen me zee: „die
komt al om de centen, let op!"
'n Oogenblikske later, na wa gefluster, schoven d'n
Krist en d'n Jaan dan ok de veurkamer in. 't Wier
even stil. Gère hadden ze allemaal gel isterd, maar
ze duifden nie goed veur mekaar, „Wa-d-is da?"
vroeg d'n Blaauwe, mee z'nen kop naar de vcur'-amer
wijzend. „Nouw wordt ie 'nen èrm uitgedraaid", zee
d'n Fielp en hij wreef mee z'nen duim over z'n wijs
vinger. „Dan za'k maar 's drinken veur d'n schrik",
zee d'n Blaauwe droog, z'n borreltje achterover gooi
end. 't Wier wezenlijk gezellig.
Alleen de hoeien-uitzoekerij was later 'n heel werk.
Ginmensch kende z'nen eigen hoed goed en toen
'tzooike daar zoow deur mekaar lag, toen was er
heelegaar gin herkennen meugelijk. Wemmen alle
maal maar net zoowlaank gepast tot me-d-'r eenen
hadden die zoowa bleef staan op onzen kon en toen
me-n-afscheid nammen van d'n Jaan, toen wier ie
weer wa stiller, nouw ie olleen gerokto Maar
't was, wezenlijk waar, 'n beste begrafenispartij: niks
te murmereeren!
Veul groeten van Trui en as altij gin horke minder
van oewen
toe a voe
DRé.