VAN DIT EN VAN DAT
EN VAN ALLES WAT
De reis naar het geheimzinnige eiland.
IIIIUIIIIIIIIII
DE NACHTELIJKE
ONTMOETING.
WARE WOORDEN.
WETENSWAARDIGHEDEN.
HUMOR.
Bijvoegsel der Schager Courant van Zaterdag 12 Maart 1932. No. 9036.
zjTERnAnAvn\r)srnFTs
Oorspronkelijk verhaal door SIKOLV
(Nadruk verboden)
Het was een prachtigen zomernacht. Op den weg
die door de duinstreek in de omgeving van Noordwij-
kerhout loopt en waarop Jos Dunkers in zijn snelle 60-
paardswagen voortsohoot, hingen geuren van bloeiende
duinplanten, kamperfoelie en ander geurig kruid. De zon
was al eenige uren onder en een maansikkeltje aan den
donkeren hemel verlichtte het duinlandschap, met een
zacht, sprookjesachtig licht. Jos Dunkers kwam juist
uit Den Haag, waar hij met eenige vrienden gefuifd
had en nu was hij op weg naar zijn luxueuse jongge-
zellenwoning in Bloemendaal. De zoeklichten van den
auto boorden met hun verblindende stralen door het
schemerduister van den zomernacht. Jos zat behaaglijk
in de -rijk-gepolsterde lederen kussens en luisterde met
innig welbehagen naar het liedje van den zóemenden
motor. Het klonk als het snorren van een groote te
vreden poes. De weg was geheel verlaten en slechts af
en toe kwam een late wielrijder den auto tegemoet.
Even een klein lichtje, dat voorbijflikkerde, dan was
alles weer verlaten en schenen de zoeklichten op den
stilplen weg, die opblonk als een blinkend lint.
Toen de weg een tamelijk scherpe wending maakte,
kreeg Jos een groot landhuis in het oog, dat met zijn
felwitte muren duidelijk waarneembaar was aan den
kant van den weg. Het stond daar geheel afgezonderd
temidden van het prachtige duinlandschap. Zoo ver het
oog reikte was er geen andere mensohelijke woning te
bespeuren en Jos maakte juist bij zich zelf de opmer
king, dat het wel heerlijk wonen moest zyn, daar in de
eenzaamheid der duinen, alleen wat erg afgezonderd,
toen hij in den lichtkegel van zijn lantaarns een fi
guurtje bespeurde, juist voor den ingang van den tuin,
die bij het landhuis behoorde. Jos keek opmerkzaam toe
en opeens zag hij, dat het figuurtje met de armen wuifde
om zijn aandacht te trekken. Er kon geen twijfel be
staan, die seinen waren voor hem bedoeld. Hij minderde
vaart en vlak voor het tuinhek hield hij stil. Uit het
halfduister trad iemand naar voren en even later keek
Jos in een paar donkere meisjesoogen, die hem onder
zoekend aankeken, van onder een koket fijnstrooien
hoedje, dat nog genoeg van dat donkerblonde haar, dat
Jos altijd zoo bewonderde, liet zien, om het vermoeden
te rechtvaardigen, dat de draagster van he tkokette
hoedje de gelukkige bezitster moest zijn van een rijke
haarweelde. Het fijne gezichtje stond ernstig, zoodat
Jos met warmte in zijn stem vroeg: „Heeft u me noo-
dig, juffrouw? Kan ik iets voor u doen? Ik ben geheel
tot uw beschikking!"
Het meisje scheen even te aarzelen, keek Jos nog eens
onderzoekend aan en zei toen zacht: „Ik hoop dat ik
met een gentleman te doen heb..."
„Maar natuurlijk," haastte Jos zich haar te onderbre
ken. „U kunt mij absoluut vertrouwen!"
Zacht ging het meisje voort: „Ja, ziet u, het is een
heel gek en toch zeer onaangenaam geval. Mijn ouders
zijn op reis en het personeel is ook met vacantle. Ik
was uit logeeren bij een paar vriendinnen in Den Haag
en ben nu eigenlijk een paar dagen te vroeg thuisgeko
men. Ik heb me in den datum vergist. Mijn vrienden
hebben me een half uur geleden thuisgebracht met de
auto. En toen ik bemerkte, dat er niemand in het huis
was om mij binnen te laten, waren ze allang uit het
gezicht verdwenen. Het was een heel onaangenaam half
uurtje, dat ik hier heb doorgebracht. Zoo alleen, in deze
verlatenheid en dan in den nacht". Hier meende Jos,
dat hij haar stem hoorde beven. Dat ontroerde hem.
Hij begreep het volkomen, die angst van dat teer; kind,
hier midden in de verlaten duinstreek, alleen, te mid
dernacht. „O, maar nu is U niet meer alleen, nu hoeft
U nergens meer bang voor te zijn." zei hij hartstochtelijk,
„Waarmee kan ik u nu helpen?"
„Eigenlijk", ging het meisje bedeesd voort, terwijl Jos
iets ondeugends in haar oogen zag glinsteren, „zou ik
U willen vragen om mij even te helpen inbreken. Ik
moest dringend even mijn garderobe aanvullen en wat
geld meenemen, want ik ben schandelijk verkwistend
•feeweest de laatste dagen!" zei ze met een ondeugend
lachje. „En als u me dan naar Den Haag zoudt willen
terugbrengen, naar mijn vriendinnen, zoudt u me een
heele groote dienst bewijzen. Wat zullen ze schrikken,
als ik opeens weer voor hun neus sta!" lachte ze vroo-
lijk, nu blijkbaar heelemaal bevrijd van haar vrees van
daarstraks.
Jos sprong uit den wagen, rommelde in zijn gereed
schapskist, haalde een sleutelbos uit zijn zak en gewa
pend met deze ingrediënten gingen de twee „inbrekers"
tegen wil en dank zooals het meisje schertsend zei
naar de voordeur van de villa. Bij het licht van een
zaklantaarn probeerde Jos alle sleutels. En kijk, de
vierde sleutel paste warempel. Met een scherpe klik
sprong het slot terug. Hij duwde tegen de deur, maar
er scheen nog iets te zijn, dat de deur tegen hield. Hij
kon de deur slechts op een zeer nauwe kier openen.
„De ketting" zei het meisje. De deur zat nog op de
ketting. Jos zocht onder zijn gereedschappen en vond een
zeer dunne, lange vijl. Voorzichtig, om niets te bescha
digen, stak hij den vijl door de nauwe deurgleuf en na
een paar vergeefsche pogingen hoorden zij, dat de ket
ting van den haak gewipt werd en rinkelend langs de
deur naar beneden viel. Piepend ging de deur nu open.
Het meisje ging het eerst naar binnen. Zij liet vlug haar
zaklantaarn langs muren en trappen dwalen om te zien
of alles in orde was en draaide dan den schakelaar van
het electrische licht om.
De hal werd helder verlicht en Jos zag, dat hij zich
in de weelderige woning van een rijk man moest be
vinden. Het meisje was een kamer binnen gegaan en
verscheen nu weer op den drempel. Ze had haar hoed
afgezet en Jos zag, dat hij zich niet vergist had. Het
meisje was niet wat men noemt een schoonheid. Maar
ze had een aantrekkelijk, hoewel tamelijk forsch ge
zichtje, dat echter zijn charme in hoofdzaak ontleende
aan de massa donkerblonde haren, die in een dikke
wrong in den hals lagen. „Wilt U hier even wachten?"
vroeg ze, terwijl ze, waarschijnlijk door de bijzondere
omstandigheden, waardoor ze zich alleen met een wild
vreemden heer in het midden van den nacht in haar uit
gestorven huis bevond. Jos trad binnen en toen het
meisje hem verlaten had, om zich boven op haar kamer
van de noodige kleeren te voorzien en van andere be-
noodigdheden voor een verder verblijf bij haar vrien
dinnen. liet Jos zich in een gemakkelijke feauteuil neer
en dankte hij het lot, dat zoo'n allerliefste, kliene deug
niet, die in het huis van haar vader inbrak, op zijn pad
had gevoerd. Het meisje had lang werk. Hij hoorde haar
eerst boven in de kamers loopen en daarna in de kamers
gelijkvloers, naast de zijne. Eindelijk, anderhalf uur la
ter, verscheen ze in de deurpost. Jos was verrukt. Ze zag
er nu nog bekoorlijker uit. Ze had een nauwsluitend
mantelpak aan en een aardig leeren hoedje op, terwijl
een groote, wollen autosjaal haar gezichtje bijna geheel
deed wegschuilen. In de hand had ze een groote, leeren
koffer. „Ben u klaar voor de reis?" vroeg ze met een
vroolijk lachje.
Jos knikte van ja. En het volgend oogenblik hadden
ze de deur achter zich in het slot getrokken en had
den ze in Jos' auto plaats genomen. De motor begon
weer te snorren en voort ging het door den zomernacht.
De rit naar Den Haag duurde kort, maar toch juist lang
genoeg, om Jos de gelegenheid te hebben verschaft, zijn
lieftallige reisgezellin de belofte te ontfutselen dat hij
haar weer zou zien, den volgenden dag. In Den Haag
reed hij naar de opgegeven straat in een deftige villawijk
Hier stapte ze uit voor een groote, voorname villa, waar
haar vrienden woonden. Zij nam afscheid van haar be
schermer en Jos zag, toen hij wegreed, dat ze nog op
dezelfde plek stond, als waar ze uitgestapt was en hem
hartelijk toewuifde. Dat deed zijn hart nog sneller klop
pen en toen hij den hoek omging en weer op weg ging
naar Bloemendaal, gaf hij zich over aan de zoetste
overpeinzingen.
Den volgenden dag stond hij laat op. Toen hij gedi
neerd had en zich gereed maakte om naar Den Haag
te gaan, om zijn kleine heldin te ontmoeten, kwam juist
het avondblad. Zijn oog viel op een bericht met een
vette kop er boven. Het luidde: „In den afgeloopen
nacht heeft er een zeer brutale inbraak in de villa van
den heer K. aan den Noordwijkschen weg plaats ge
vonden. Even voor de bewoners laat in den nacht met de
auto thuis kwamen, schijnen de inbrekers hun slag te
hebben geslagen. Alle zilverwerk, een groot aantal gou
den en juweelen sieraden, alsmede eenig geld, werden
meegenomen. Ook mist men eenige dameskleeren en
een lederen valies. Men vermoedt dat dit het werk is van
den beruchten inbreker Toffe Hein, die er zijn speciali
teit van maakt, als meisje vermomd, zijn slag te slaan,
om bij eventueele ontdekking door een gefingeerd ver
haal en veel tranen, het medelijden van den bewoner
op te wekken."
Dan volgde een signalement van den inbreker en ver
dere bijzonderheden. Jos werd bleek. Met een woedend
gebaar frommelde hij de krant in elkaar: „Dus alles
valsch", mompelde hij en dacht beschaamd aan dat
onschuldige gezichtje, dat mooie haar... Sedert dien kan
Jos geen donkerblond haar meer zien. Hij dweept nu
met rood haar!
Mannelijke, flinke geesten worden door de erken
tenis eener dwaling verhoogd en versterkt.
o
Schep u een inwendig bestaan, dat onafhankelijk is
van de toejuichingen en de berispingen der menschen!
o
Hebt gij iets goeds gedaan verheug u van heeler
harte in het goede, doch daarna vergeet het goede,
dat gij deedt, en doe iets beters.
o
Men is ongeloovig, omdat men niet verder ziet dan
de oppervlakte der dingen. Graaf en ge vindt hemel-
sche schatten.
o
De menschen van karakter zijn het geweten der
maatschappij.
o
Als men zich sterk voelt en sterk is. is men voor
niets en niemand bang. Bang zijn allen menschen, die
zich zwak voelen omdat ze zwak zijn.
IS HET U BEKEND:
dat men beweert, dat er Fransch krijt gebruikt wordt
om sommige soorten rijst te polijsten?
d a t de Engelsche matrozen vroeger zoowel met da
linker- als met de rechterhand salueerden?
dat sedert 1923 is bepaald, dat alleen maar met de
rchterhand de groet mag worden gebracht?
d a t de stad Londen per jaar gemiddeld per kind een
bedrag van f 200 besteedt voor lager onderwijs?
dat er op een militair kerkhof aan het Westelijke
front 2192 onbekende soldaten begraven liggen tegen
1155 bekende?
dat volgens een rechter te Chicago schoonmoeders
heden ten dage de hoofdoorzaak zijn voor. ongelukkige
huwelijken?
dat men een nieuwe schrijfmachine heeft geconstru
eerd, die, gedreven door electriciteit, 30 leesbare copie-
en tegelijk maakt?
dat door de Engelsche regeering nog in 1922 aan
oorlogsslachtoffers 9469 kunstbeenen werden uitgereikt,
alsmede 3937 armen en 4000 kunstoogen?
dat volgens sommige geleerden zaden vlugger ont
kiemen in maanlicht dan in zonlicht?
d a t in Engeland de honden als trekdieren reeds in
1854 afgeschaft zijn?
dat er in Londen door kinderen beneden de 14 jaar
geen arbeid tegen loon verricht wordt?
dat Brugge en Gent, de Belgische stadjes, elk eeu
carrillon hebben met 48 klokken?
Vrouw. De dokter zei. dat ik een opwekkend middel
noodig had. Toen vroeg hij om mijn tong te zien en
Man: Groote hemel, ik hoop toch, dat hij je daar geen
opwekkend middel voor heeft gegeven?!
Chef in het groote warenhuis, die een van de winkel
juffrouwen een standje geeft, wegens onbeleefdheid
tegen een klant: Denkt U er om, juffrouw, dat de
klant altijd gelijk heeft!
Juffrouw: Ja meneer, maar die dame zei, dat U een
schurk was!
Soldaat: Fourier, ik zou graag een paar nieuwe
schoenen hebben!
Fourier: Zijn ze stuk?
Soldaat: Stuk? Ik kan op een 'dubbeltje trappen en
dan kan ik U zeggen of het kruis of munt is!
Dokter: Wel meneer Pieterse, hoe gaat het?
Pieterse: O, veel beter, het eenigste waar ik nog last
van heb, dat is mijn ademhaling!
Dokter: Hm, ja, 'we moeten zien, dat we daar een
eind aan maken!
Zij: Ik hoor, dat U Uw hond verloren heeft?
Hij: Ja, bij een spoorwegongeluk! Ik werd gered,
maar mijn hond werd gedood!
Zij: Wat jammer!
Moeder, lijkt die aap niet sprekend op Oom Piet?
Stil lieverd, die dingen moet je niet zoo hardop
zeggen
Maar die aap kan toch immers niet verstaan,
mammie?
37. Zooals je aan het bordje kon zien,
woonde daar een glazenwasscher, Wat zijn
dieren toch nog slim, zei Henkie, want wie
had nu beter glazenwasscher kunnen wor
den, dan een giraffe. Die kan met zijn
lange nek overal bij en hij zal het druk ge
noeg hebben. Ze redeneerden er nog wat
over en het viel hun erg koud op hun dak,
toen de kop van een giraffe door het gat
verscheen en hen vragend aankeek. In een
wip waren ze verdwenen, en kwamen nu aan
een gat, met een gordijntje ervoor.
38. Nog vöór zij aan het andere huisje
kwamen, zagen ze een juffertje naar buiten
komen, die een mooi japonnetje aan had.
Ze vond de pakjes van de jongens zoo
leuk, dat ze hen direct inviteerde een paar
dagen bij haar te komen logeeren, opdat ze
de pakjes voor haar klanten zou kunnen
namaken, maar daar moesten Robje en Hen
kie natuurlijk niets van hebben.
39. Vlug wuifden ze den struisvogel met
hun petjes afscheid toe, toen ze stil bleven
staan voor een hok, dat erg donker was en
waar heelemaal geen bordje hing. Henkie,
die altijd zoo onvoorzichtig was, ging zondei
iets te zegen naar binnen, maar kwam
enkele seconden later met een bleek gezicht
het gat uitgerold. Een groote tijger zat
vlak op zijn hielen en bleef verontwaardigd
in het deurgat naar Robje staan kijken.
40. Wat moeten jullie hier? bulderde de tij
ger. We komen eens een kijkje nemen in de
huizen, antwoordde Robje, maar inplaatc
dat dit antwoord den tijger van zijn kwaad
heid genas, werd ie hoe langer hoe woester
en vertelde hun dat ze mee moesten naar
den olifant. Die was Burgemeester van de
stad en die zou hun wel zeggen, wat ze
zouden moeten doen om weer in genade
te worden aangenomen, want om in de
dierenstad te komen, moest je eerst per
missie van den Burgemeester hebben.