van de dagtaak
Een oud verhaal
Open
Gpe
Dat na veertig jaar weer actueel
geworden is.
Verschil van meening.
I
„De
Ba
IJ
Tonnes
op Z
„In
I
C
waarin hij zijn liefdegevoelens onder woorden brengt
Toen was hij 81 jaar oud!
Welk een onverwoestbare vitaliteit!
Maar ook deze groote levenskunstenaar moest
eens heengaan uit de wereld der levenden.
Het is 22 Maart 1832. Goethe, die op den 15den
Maart bij een rijtoer kou had gevat, zit in zijn leu
ningstoel. Hij laat zich een werk over de Juli-revolu-
tie geven. Hij drinkt en eet nog iets. Hij vraagt welke
dag het is. De 22ste! krijgt hij ten antwoord. „Dus is
de lente begonnen en wij kunnen dus des te eerde»
weer herstellen. Dan valt hij in slaap en spreekt in
den droom. De vrienden om hem heen hooren toe en
verstaan: „Ziet die mooie vrouwenkop met wwarte
lokken in een prachtig koloriet op donkeren
achtergrond". Daarna zegt hij: „maak toch het ven
ster open, opdat er meer licht kan binnenkomen."
Dan: „Frederik geef mij die portefeuille, met de tee
keningen, neen, niet het boek, maar de portefeuille
en als niemand het vindt zegt hij: „nu, dan was 't
zeker een spook."
Om 10 uur vraagt hij een weinig wijn en houdt op
met spreken. Tot hij zijn allerlaatste woorden uit,
gericht tot zijn schoondochter, Ottilie, de weduwe
van zijn zoon: „Kom mijn dochtertje, en geef me een
pootje." Nog bleef zijn geest werkzaam, met zijn vin
ger schijnt hij in de lucht te schrijven. Als dit eer
poos heeft geduurd leunt hij gemakkelijk in zijn
stoel achterover en tegen het middaguur houdt zijn
hart met kloppen op.
Ik heb deze sobere, maar treffende beschrijving
van Goethe's laatste levensmorgen ontleend aan het
boek van Emil Ludwig.
En ik heb iets mee kunnen voelen met een zijner
vrienden, zijn secretaris dr. Eckermann, die na hei
sterven van Goethe zeide: „Daar lag een mensch
neer in zijn volkomenheid. Het greep mij zoo aan.
dat ik er een oogenblik niet aan dacht, dat de geest
gevloden# was. Ik legde mijn hand op zijn hart Het
sloeg niet meer. Ik wendde mijn blikken af en gaf
mijn tranen den vrijen loop."
En nu voel ik het onvoldoende van wat ik heb ge
schreven over dezen waarlijk grooten mensch, wiens
geest in zijn werken voortleeft. Het is zoo weinig
wat ik vau hem gezegd heb en hij heeft aan de we
reld zoo véél gegeven. Daarom hoop ik dat menigeen
er toe gebracht zal worden, zoo het hem mogelijk is.
iets van hem te lezen. Bij voorkeur zijn nooit ver
ouderende Faust. Het tweede deel is zwaar, maar het
eerste deel met zijn ontroerende Gretchen-tragedie
is door ieder te begrijpen en voor een kleinigheid te
koop. Niemand zad het lezen zonder innerlijke ver
rijking. Want wij komen niet in aanraking met een
verheven geest als Goethe, zonder er door gelouterd
te worden.
ASTOR.
P.S. Een uitstekende Nederlandsche vertaling van
het eerste deel van Faust is die van Adama van
Scheltema, uitgegeven door de Wereldbibliotheek.
(Slot)
Wolmers stond toen op. Ring naar haar toe en bukte
zich een weinig om goed in de oogen te kunnen zien.
die mooie, groote oogen, waarover ze de lange wimpers
hield neergeslagen.
Zie ik het goed Trijntje? Heb je daar tranen in
je kijkers?
Zij antwoordde daarop niet, maar zuchtte: „Ik ben
zoo diep ongelukkig!"
En toen, als schaamde zij zich haar zwakheid, richtte
zij zich op en zag Wolmers een oogenblik flink aan,
zichtbaar al het mogelijke doende om zich te beheer-
schen en kalm te schijnen.
Wolmers kreeg een gevoel over zich. waaraan hij
geen naam kon geven. Een vreemde mengeling van in
genomenheid en verlegenheid met zijn positie, medelij
den en vreugde over de geschonken gelegenheid om
haar te troosten, te steunen misschien, maakte zich van
hem meester.
Plotseling stak hij zijn hand toe en zei zacht, bijna
gedempt:
Zeg 't me, wat kan, wat moet ik voor je doen? Je
kunt op me rekenen, geheel over me beschikken.
Toen drukte hij haar genomen handje en hield dat
vast. totdat zij het tamelijk snel los woelde en voor haar
oogen bracht, terwijl ze onder het snikkend uitbrengen
van de woorden: Vader wil dat ik Dirk Mage zal
'trouwen! op een stoel neerviel.
Wolmers behoorde niet tot de zenuwachtige menschen,
die bij elke emotie hun hart voelen slaan, maar nu
toch voelde hij een geklop tot boven in zijn keel. Uiter
lijk kalm zei hij:
En ben je daarover zoo verdrietig? Houdt je dan
niet van hem?
Neen. ik kan hem niet trouwen. Vroeger heb ik ge
hoopt het te kunnen en heb Mage daarom niet g e w e 1-
g e r d, hoewel ik ook nooit heb gezegd dat ik van hem
hield. Toch vraagt hij me daar gedurig naar. Vanmorgen
nu heeft hij mij geschreven dat hij wil weten „hoe of wat"
en dat ie naar vader zou gaan. En wanneer ie dat eer
leken doet? Och. och!
Langzamerhand verviel ze weer in haar dialect, maar
hij merkte het niet. Hij zag haar smart, maar leed niet
mee; haar snikken had hem kunnen doen jubelen, haar
verdriet was zijn vreugd.
den hebben dat ze gezocht worden; ten tweede dat je je
niet schriftelijk met mij in verbinding stelt. Ik kan er
aan toevoegen, dat er absoluut geen misdaad bij de
zaak betrokken is, en dat de plaats vanwaar zij komen
niet in het minste verband houdt met mijn wensch ze
op te sporen. Begrijp je?"
„Volkomen", antwoordde de man. „U bent zeker nog
aan het zelfde adres, meneer, daar ik U onlangs de
Temple in zag gaan. Ik zal U mondeling mijn mededee-
lingen doen. Het is geen moeilijk zaakje meneer."
„Absoluut niet; maar ik hoop dat je niet zult nalaten
er je volle aandacht aan te wijden."
„Daar kunt u van op aan, meneer."
Clifford Revel knikte en legde tien goudstukken voor
den man neer, hij was te handig om bankbiljetten te
gebruiken, bankbiljetten hebben nummers!
„Hier is iets om mee te beginnen; het zal wel vol
doende zyn om de kosten te dekken. Goeden avond."
De detective ging weer zitten, keek zijn aanteekenln-
gen na, toen stond hij op om „who's who" te krijgen,
het boek waarin alles over adellijke families te vinden
is, sloeg de bladzij op, die de bijzonderheden van de fa
milie Farintosh bevatte en bestudeerde die heel nauw
keurig en heel wat vlugger dan mevrouw Drayton.
„Aha", mompelde hij. „Dus het is om het meisje te
doen. Meneer Clifford Revel zoekt haar niet! Neen, er
zit iemand anders achter. De jonge lord Fane! Ja, het
is een interessant geval, meneer Revel, heel interessant."
HOOFDSTUK XVIL
Toen lord Fane, Clifford Revel de trappen van Lady
Debenham's huis op volgde, kreeg hij een intense afkeer
van het tooneel van vroolijkheid, dat hij op weg was bin
nen te gaan, en alleen zijn belofte aan Clifford Revel
weerhield hem ervan terug te keeren en thuis in zijn
eentje te gaan zitten peinzen.
„Ik ben erg blij u te zien, lord Fane", zei Lady De-
benham, hem met een glimlach haar hand toestekend,
Edgar mompolde een antwoord en baande zich met
moeite een weg door de zaal.
Clifford Revel fluisterde hem toe: „Je moest maar
gaan dansen; neem mijn raad aan". Maar lord Fane
schudde het hoofd en leunde tegen de zuil. waar hij het
vroolijke tooneel gadesloeg, maar steeds zag hij het lieve
gezichtje van Lela voor zich. Clifford Revel had een
tamelijk getrouw verslag van zijn onderhoud met den
detecjive gedaan, en lord Fane was verdiept in gissingen
wanneer de man geslaagd zou zijn, toen hij een lichte
beroering onder het gezelschap opmerkte. Hij keek naar
den anderen kant van de zaal en zag. dat de opwinding
veroorzaakt werd door het binnenkomen van Edith
Drayton.
Lord Fane zag haar langs zich heengaan en schoot
het hem te binnen, dat zij een schoolvriendin van Lela
was. Toen hij naar het dansen stond te kijken, kreeg
zij hem in het oog, kwam naar hem toe en zei:
„Ik verwachtte niet u hier te zien. lord Fane".
En haij Z3l het doen", vervolgde het meisje met
iets angstigs in hare stem.
Hay zal 't doen. want hay heb 't me al zoo oftig
zoid, maar nooit zóó.
Plotseling echter hield ze zich in. en bemerkende
hoe weinig medegevoel het gezicht van Wolmers uit
drukte. was het als schaamde zij zich voor haar open
hartigheid en zei, zich eensklaps vermanende:
Maar wat kan jou dat ook skelen!
Zij wilde opstaan en zich verwijderen, doch Wolmers
kwam naar haar toe, drukte haar zacht op haar stoel
terug en antwoordde haastig:
Dat meen je niet Trijntje. Je hebt heel goed ge
merkt dat jouw geluk me wel degelijk ter harte gaat.
Hoe ernstig dat was heb je niet kunnen weten, want ik
wist dat zelf nauwelijks; ik wist dat niet voor het
oogenblik dat je me ongevraagd je vertrouwen schonk.
Op dat vertrouwen kan ik nu zeker in hooge mate reke
nen, wannepr ik daarom vraag, daarom vriendelijk ver
zoek. Is het niet?"
Met groote oogen zag het meisje hem aan, gedurig
de oogen even krachtig dicht drukkend, wanneer tranen
ze verduisterden.
Wat ben ik gelukkig dat je kommen bent! zei ze
eenvoudig.
Waarom Trijntje, hoezoo?
Och Wolmers. ik had zoo hoopt dat Piet me steunt
hèwen zou, maar die deugde voor zoo zoowat niet en
nou wil jij me heioen! An deuze skeeve pezisie zal nou
'n end komme en dat moet ook. Dirk zelf vraagt, er om.
Nu, ik zal je graag helpen. Trijntjelief, maar hoe?
Waarom heb je je broer zoo verkeerd begrepen? Hij
meende het zoo goed met je. Hadt je hem niet van je
gestcotep in deze aangelegenheid, dan zou j y nooit zoo
veel verdriet hebben gehad en h ij ook niet.
Hij?
Ja. zeker, h y. want Piet gelooft, dat jy Mage wil
trouwen, niet omdat j ij zooveel van hem houdt, maar
omdat zijn moeder je heeft wijsgemaakt, dat h ij niet
buiten jou zou kunnen.
Hoe weet je dat?
Piet zelf heeft het me gisteren verteld. Hii heeft
me gezegd dat Dirk Mage werkelijk veel van je hield,
dat het een goeie jongen was. maar een verschrikke
lijke eend, waarmee je op den duur nooit gelukkig zoudt
zijn. Hij zei me verder dat zijn moeder erg geslepen was
en van je gevoelig hart afschuwelijk partij had getrok
ken.
„Niet? Ik verwachtte niet, hier te zijn", antwoordde
hij op zijn openhartige manier. „Mijn neef Clifford Re
vel heeft me overgehaald."
Ze merkte met een enkelen blik de verandering in
hem op, de verdrietige en bezorgde uitdrukking, op zijn
knap gezicht.
„Mijnheer Revel is een maatschappelijk weldoener",
zei ze glamlaohend. „Hebt u niet gedanst?"
„Neen", antwoordde hij. „Ik heb vanavond niet ge
danst."
„Verveelt u zich", vroeg ze.
„Neen, ik verveel mij niet, maar ik heb geen zin in
dansen."
„Hoe gelukkig bent u mannen toch! Als u geen zin
in dansen hebt. kunt u blijven zitten. Wij. arme vrou
wen moeten wel dansen, of we het prettig vinden of
niet."
Er was een zweempje melancholie in haar stem en dat
trof hem. omdat het iets van zijn eigen gemoedsstem
ming weergaf. Hij keek haar peinzend aan; hij voelde
zich verschrikkelijk eenzaam in de drukte, waarin Clif
ford Revel hem gebracht had.
„U vraagt niet eens naar het paard", zei Edith Dray
ton op kwasi verwijtenden toon, haar waaier openvou
wend.
Lord Fane schrikte op en kreeg een kleur.
„Neemt u me niet kwalijk. Natuurlijk had ik er naar
behooren te vragen."
„Het paard en ik zijn natuurlyk heelemaal uit Uw
gedachten."
„Nee, nee, juffrouw Drayton," zei hij met vuur, „ab
soluut niet. En hoe gaat het met het dier?'"
„Ik berijd het weer. Herinnert U zich niet dat U
mij aanraadde dat te deen?"
„Ik ben er erg blij om," hernam hij, „Hebt U er nog
een bij gekocht?"
„Nog niet," antwoordde zij. „Eigenlijk was ik moed
aan het verzamelen U te vragen er een voor me te
koopen."
Hij boog het hoofd.
„Het zal me heel aangenaam zijn U ook maar eenigs-
zins van dienst te zijn," zei hij.
„Ik voelde dat U dat zou zeggen," antwoordde ze
zacht. „Oh, daar komt mijn partner! Het spijt me dat
U niet wilt dansen."
Toen ze wegging wierp ze nog even een blik achterom
naar Lord Fane en een. half-droevige glimlach ver
spreidde zich over haar gelaat.
Lord Fane liet zich zuchtend in een stoel vallen. Wat
een mooie vrouw was zij toch! Hoe koninklijk en gra
cieus! Geen wonder dat Lela haar bewonderde. Die
arme lieveling! Waar zou zij op het oogenblik zijn? Hij
verlangde ernaar Iemand te hebben met wien hij over
haar kern spreken, in wien hij vertrouwen kon stellen.
Hij had Clifford Revel, dat was waar, maar Cllfforo
miste de gave om zich in een ander te kunnen ver
diepen en die elke vrouw, Edith Drayton bijvoorbeeld.
wordt in den voormiddag verricht.
Quaker bevat de natuurlijke voor de voeding
onontbeerlijke bestanddeelen, het geeft gezondheid
en levenskracht en is als voedsel
vrijwel onovertroffen.
Ja, dat i s zoo. Ik hèw dat nooit wille looven, maar
Mage heb het me nou meest zelf skreven. Haij skraijft:
„Moeder heb je zoit dat 'k kappot zal gaan wanneer je
„nee" zeg, maar ik zeg dat ik er van tusschen ga wan
neer je niks zegge. Moeder heb schrikkelijk overdre
ven. Ik hou erg groot van Je, maar as Ik wist dat je
main niet laijen mocht, dan zou er toch niks van kenne
kommen. Ik wil nou weten hoe of wat". Dat skrijft ie.
Dat is heel braaf van Mage, maar wat wil je nu dat
ik zal doen?
Gij moet eerst met vader praten, je moet zeggen
dat ik nooit trouwen wil en baij hem wil blaijve.
Zou het niet beter zijn, Trijntje, wanneer Piet dat
deed?
Nee. nee! om Godswil niet. As Piet deerover be
gint, zoid vader sebiet dat hay een dame van me wil
make en dat ie zich met z*n eigen spul bemoeien moet.
Zou hü dan wel toelaten dat 1 k er me mee bemoei?
Och toe. doe 't asjeblieft! zei 't meisje bijna smee-
kend. terwijl ze hem haar handje toestak. Ik kan
het niet, en toch as 't mot?!... Ik hèw 't lens daijn, maar
toen is vader zoo naar worden; toen heb ie guiten
(gehuild) en zoid dat 'k hem zooveul verdriet deed met
zoo hoog op te willen. Maar dat is 't 'm niet. Ik wil niet
hoog op. maar Dirk is zoo merakel dom, zoo verlegen
stil. Je kan niet met 'm praten.
Wolmers had nog altijd Trijntjes hand in de zijne.
Teen ze hem door haar betraande, mooie oogen zoo
vriendelijk aanzag en zoo vleiend vroeg: och toe doe 't
asjeblieft! en hij daarop haar warmen handdruk voel
de, dacht de man al heel weinig aan de overpeinzingen
van den vorigen avond waarbij zooveel huwelijken de
revue passeerden, verbintenissen waardoor zoo weini
gen bepaald gelukkig wareh. Hij dacht aan een eigen
thuis, aan een gezellige omgeving wanneer hij moe van
het werk daar kwam uitrusten. Dikwijls had hij daar
naar gesnakt, maar om daartoe een stap te doen. daar
voor waren honderden bezwaren geweest. Vrees voor
het ook niet bereiken van zijn ideaal zooals zoovelen
naast hem en ookangst dat zijn bescheiden inko
men niet voldoende zou blijken wanneer het huishouden
niet door een goede hulshoudster "zelf werd bestuurd.
Voor dat laatste behoefde hij nu geen vrees te heb
ben. Zij, Trijntje, regelde hier alles alleen. En wat zag
het er keurig uit! Over het eerste dacht hij heelemaal
niet na. Daar waar het hart spreekt, zwijgt dikwijls
het verstand. Hij zag het meisje van terzijde aan e»t
vroeg, haar met zijn hand dwingende op te staan:
Trijntje wanneer ik je vader eens zei dat 1 k o o k
een dame van 1e wil maken en dan Jou vroeg, of Jij je
met mijn spul wcu bemoeien?"
De toon waarop Wolmers dat zei en de uitdrukking
van zijn oogen. de wijze waarop hij haar aanzag, deden
haar meer begrijpen dan zijn woorden, haar hand trilde
hevig en werd ijskoud. Zij voelde dat al het bloed uit
haar aangezicht wegtrok. Zij wilde iets zeggen, maar
durfde niet. Wanneer zij hem eens niet goed had be
grepen!
Trijntje, mag ik de belangen van mijn aanstaand
vrouwtje bij je vader gaan bepleiten?
Hoe mien je?
Ik heb ondervonden dat het goed is om een
of twee maal per week des avonds het gelaat
een paar minuten met Purol te masseeren, waar
na ik de gewoonte heb de niet in de huid ge
drongen Purol met een zacht doekje af te vegen.
Deze eenvoudige behandeling geeft op den duur
aan de huid een bijzonder zachte en mooie teint.
moest bezitten. Een plotseling verlangen haar zijn
verdriet, te vertellen, haar in vertrouwen te nemen,
greep hem aan en deed het bloed naar zijn gezicht
'stroomen. Een vrouw toch zou een andere vrouw be
ter begrijpen dan welke man ook! Hy voelde dat zij een
warm hart had en met hem zou sympathiseeren.
Hij st<md op en begaf zich naar de kamer waar men
ververschingen kon krijgen. Een bediende kwam naar
hem toe, dien hij champagne bestelde. Hij zette zich op
een fluweelen sofa en dronk afwezig ervan, toen Clif
ford Revel binnenkwam en hem direct opmerkte.
„Wel??", zei hij vragend, warm hè? Champagne-bowl!
Haal voor mij ook wat," zei hij tegen den bediende.
Hij stond met kleine teugjes te drinken, en keek pein
zend rond. „Je voelt je zeker hier niet op je plaats hè,
ouwe jongen?" Dat dacht lk wel. Mevrouw Drayton
heeft me naar je toegestuurd. Ze gaat naar huis. Juf
frouw Drayton schijnt moe te zijn en zij is zoo vrien
delijk ons te vragen of we nog b(j haar komen. Wat
zeg je ervan?"
„Hij keek Lord Fane doordringend aan, terwijl hij
sprak.
„Het zal me heel aangenaam zijn," antwoordde Lord
Fane lusteloos.
„Ga dan mee," zei Clifford- Revel, „ze zullen al wel
weg zijn.
Ze liepen door de volle zalen en namen een taxi naai
Elton Square. De kleine salon deed heerlijk koel aan na
de warme, zwoele atmosfeer ln de balzaal en Lord Fane
zei dit tegen Mevrouw Drayton toen ze hem begroette.
„Ik weet niet wat Lady Debenham wel zou zeggen als
ze wist dat wij U beiden weggelokt hebben! zei ze
glimlachend.
„Nu," zei Edith Drayton's heldere' stem aan het
andere eind van de kamer waar ze bij een van de ron
de tafeltjes thee zat te schenken:
„Lord Fane droeg anders niet by tot de algemeene
vroolijkheid vanavond."
„Neen, ik zal niet gemist worden," gaf hij blozend toe.
Ze keek hem met een verwijtenden blik aan. „Dat
bedoelde ik niet en dat weet U ook wel. Wilt U mijn
moeder deze kop thee geven?"
Ze reikte hem het kopje aan; er waren geen be
dienden in het vertrek.
Hij bracht het kopje aan Mevrouw Drayton en stond
een poosje met haar te praten, terwijl Clifford Revel
naast Lela ging zitten.
„Dat was erg vriendelijk van U." fluisterde hij.
„Als er van eenige vriendelijkheid sprake is, komt
die lof Mama toe, zei ze onverschillig. Zij nooddw U
niet, weet U."
Hij glimlachte ongeloovig.
„Laten we dan zeggen dat het vriendelijkheid van
haar was." gaf hij toe. „Maar dan moet ik U bedai.ken
voor de goedheid jegens mijn neef; dat mag Ik toch
wel doen?"
Wil jij mijn houshoudstertje warden? Mag ft
vader gaan zeggen dat je Dirk Mage niet kunt fe»
wen omdat je zooveel van mij houdt?
Nog zei ze niets, nog zag ze bleek, nog bletf#
dan te voren maar langzaam als in een aroom 1^.
haar molligen arm om zijn hals, hield haar mooi b>i
ver achterover en vroeg door het plooien van bu>
roode lippen om een zoen. Toen zei ze*zacht:
Wolmers ik ben een boerin.
Ja, dat ben je, maar je zult heel gauw een dj»!
tje zijn. Laat ons direct naar Piet gaan en hem opfcjf
gen om zijn vruchtbare lessen voort -te zetten.
Trijntje scheen daarmee niet zooveel haast te vQ|
maken, maar ara een kwartiertje kwamen ze
op de kamer van haar broer aan.
„Piet!' zei Wolmers, „ik kom eens even over
scherming" met je praten."
Wat blief je?
Ja, zei Wolmers deftig, „ik wil straks een ei
onderhoud met je vader hebben.
Ik zou hem willen voo^eggen de brood- en vli
prijzen bij ons en daarmee in verband brengen
zuiver inkomen. Ik zou hem willen spreken over rt
ten en wel in het bijzonder over dev ader recht
Wat leuter je toch?
Ik zou hem willen vragen als man van het
of mijn inkomen voldoende is om een huishouden ql
te richten enhierbij legde Wolmers zijn arm r|
het middel van het nog altijd bleeke meisje, dat i|
hartelijk naar zich toetrok en in dat geval jou vrafl
om protectie, voorspraak.
Piet stond als aan den grond vastgenageld. Na ce
kort oogenblik de twee luidjes daar voor hem te h»
ben aangezien, liep hij met drie groote passen op Trip
tje toe, zoende haar hartelijk op beide wangen en gil
daarna Wolmers een krachtlgen handdruk zeggende t
hem eerst even kalm te hebben opgenomen:
Jij hebt een eigenaardige manier van een engag»
ment af te maken.
Ja Piet. viel Trijntje in ik hèw verkeerd dayi
maar eensklaps, vriendelijk als om verschooning vi
gend, naar Wolmers opziende, verbeterde ze: li
heb verkeerd gedaan met ntet naar Jou te hebben *1
len luisteren. Moeder Mage heeft erg gejokt, DM
schryft het me zelf. Wil je me vergeven?"
0 Zeker kind. ik ben te blij om nu nog aan dat onau
gename -te denken.
En wil je me dan ook weer les geven?
Ik zal
Piet. Plet! ben je boven, kom direct eens beneda
Ja vader!
Terwijl hy ging, zei Wolmers, wat wilde je zeggei
Ik zal
Ik wilde zeggen, antwoordde ze, terwijl ze hem i»
haar armen om zijn hals. na elk woord een zoen gl
Ik pff. zal pff, ernstig pff, leeren pff
Hè. waarom beloofde je me nu niet heel ernifl
te zullen leeren?
Hoe dan?
Wel dan had lk een zoen meer gehad!
Nog geen uur daarna was de heele zaak reeds b»
klonken.
Veger kende de familie Wolmers. Hij wist dat da
pretendent van zijn dochter nog een aardig duitje 1
wachten stond en zelf goed oppaste. Hij zei daarom 4
heel gauw:
Nou moid, soms ls heeren beter as boeren, maar ft
had fiooit docht dat je er zóó ien zou kregen hèwen.
Slecht heeren is nog minder dan slecht boeren wed
Je en deerom was ik met een goeie boer tevreed voor Ji
geweest. Der zayn er wel niet veul meer die goed benne
maar Dirk w a s 't en zie je, wanneer je 't nog maar ee:
tochie uitzinge kenne, dan komt temee de protectie et
dan raken we der., weer bovenop. Stommelingen vu
boeren deerom, dat ze die zelf soms nog teugen houwt
I
ZOND
Opge\
Open
70 mede
piano-bf
Entrée
Ni
Zoi
Ham
E
in l
te
Alge»'
ten ba
van i
bij
B
j Opvi
BH
Led
ZON
„Ben ik goed voor hem geweest?" vroeg ze licht blo
zend, maar volkomen kalm. „Ik veronderstel dat hij rijt
dankbaarheid wel zelf zal kunnen betuigen.'
Ze keek naar den kant van de kamer waar Lord
Fane stond.
„Dat weet ik nog niet." antwoordde Cliffbrd.
heeft soms wel wat van een boschjesmar.. Een goedt
vent, och ja, maar wat ongepolijst."
„Vindt U dat?" vroeg ze en er gleed even een mlft
achtenden trek over haar gezicht óm zijn woorden.
„Ja, hij kan er niets aan doen, het is zijn aard."
„Hij ziet er vanavond zoo ongelukkig uit," zei
peinzend.
„Ja, hij denkt dat hij dat is. Hij heeft iets waarover
hij piekert. Daarom was het zoo vriendelijk van U hen
te vragen. Misschien zöu het hem goeddoen als U hen
eens aan het praten kon krijgen. Ik heb nu om U*
sympathie voor hem geyra?gd, maar mag ik nu zei!
wel een woordje voor mijzelf zeggen?"
„Dat hangt er van af wat dat Is."
„Ik wil alleen maar zeggen, hoe prachtig U d«e japot
staat." fluisterde hij.
„Dank U," antr»:ordde zy, „maar dat is een cotnpï
ment voor mijn naaisters."
„Neen," zei hij zacht, „want zij maakten haar, maar,
U draagt haar.
Ze lachte zacht, stond op en ging naar de piano.
Hy begreep uit haar houding dat zij het gesprek
wenschte voort te zetten, liep de kamer door om
praatje met Mevrouw Drayton te maken.
Lord Fane stond een oogenblik naar de muziek
luisteren; toen ging hij, bijna onbewust, naar de pial
de zachte muziek was als balsem voor hem. Langzai
stierven c»e laatste tonen weg en terwijl hij de hand v<
rijn oogen wegnam, zag hij dat Edith Dravton's blik
hem gericht was met teedere belangstelling.
Hij wilde haar juist vragen nog wat te spelen,
zij zei: „Wat ziet U er vermoeid uit! Wij zijn heul
niet boos als U liever naar huis gaat, Lord Fane."
„Ik ben ook niet moe, en ik verlang ook niet
te gaan."
„Als U dan niet moe bent, dan bent Uzal ik
woord zeggen?"
„U mag alles zeggen en ik zal het U niet kwi
nemen."
„Dan wilde ik zeggen, ongelukkig," fluisterde zij.
„U hebt gelijk," antwoordde hij. „Ik ben ongelukkig.
„Ja, ik zag het direct al, bij Lady Debenham. Het spi
mij erg dat U ongelukkig bent. Ik wenschte... dat ik1
helpen kon! Maar dat zou lk toch niet kunnen, wel!
„Ik ben bang van niet," zei hij met een zucht. Ik WW
niet of er - - i=. die me kan helpen".
(Wordt vervolgd)i
Spc
naa
Ber
Ed{
10. I
11
ee