Bont Allerlei.
Terug in het Vaderland.
Goethe-herdenking.
Ontmoeting van den grooten dich
ter met Felix Mendelssohn-Bar-
thcldy, het twaalfjarige wonder
kind.
In het nummsr van j.1. Zaterdag heeft onxe mede
werker in Geestelijk Leven reeds een artikel gewijd aan
Goethe, den grooten Duitscheo dichter, wiens lOOsten
sterfdag den 22sten Maart a.s. herdacht zal worden.
Dat zijn begaafdheid zich niet alleen tot de litteratuur
uitstrekte heeft men in dit artikel van Astor kunnen
lezen. Dat hij zich o.m. ook tot de muziek voelde aan
getrokken. moge blijken uit het volgende:
Portret van Goethe, vervaardigd in 1826
door Heinrich Kölbe.
De kleine Felix Mendelssohn-Bartholdy was pas
twaalf jaar oud, toen hij den grooten man van Weimar
voor het eerst een bezoek mocht brengen. Zijn leer
meester, Zeiter, een goed vriend van Goethe, schreef
hem op den 26sten October 1821 uit Berlijn: „Mijn beste
leerling, Felix Mendelssohn, zou ik voordat ik voor
goed van deze wereld afscheid neem nog gaarne
met U in connectie hebben gebracht. Hij is een prettige
en knappe jongen, vroolijk, gehoorzaam en met veel
talent." Als antwoord op dezen brief ontving hij per
omgaande post een uitnoodiging, waarin hem en zijn
leerling gastvrijheid in Goethe's huis werd aangeboden.
Welk een vreugde beteekende dit voor den kleinen
Felix en zijn ouders prentten hem bij zijn vertrek
voor den zooveelsten keer in, op welke wijze hij zich
tegenover den grooten dichter moest gedragen. Zijn va
der schrijft hem: „Wees scherpzinnig, houd je vooral
aan tafel op den achtergrond, spreek duidelijk en be
scheiden en probeer steeds voor alles wat je wil zeg
gen, de juiste woordenkeus te vinden." Als antwoord op
deze ouderlijke vermaning schilderde Felix in een langen
brief aan zijn vader, met kinderlijke onbevangenheid
de mooie inrichting van Goethe's huis, en de werkelijk
vaderlijke vriendelijkheid, waarmee de groote dichter
hem ontving tcefi hij met kloppend hart met hem
kennis maakte.
Reeds op den eersten avond van hun bezoek had
Goethe te hunner eere een uitgelezen gezelschap van
zijn Berlijnsche kennissen en vrienden uitgenoodigd.
„Mijn vriend Zeiter", zoo zeide hij tot hen, ..heeft zijn
jongen leerling medegebracht; hij zal ons hedenavond
van zijn muzikalen aanleg een kleine proef afleggen".
Daarop nam Zeiter aan den vleugel plaats en speelde
met zijn stijve vingers een eenvoudige melodie. Felix
speelde de wijs onmiddellijk uit het hoofd na en ver
volgens begon hij te fantaseeren; het kleine lied werd
in verschillende vormen ten gehoore gebracht en telkens
met andere gedachten doorvlochten. Allen waren even
verbaasd als verrukt over de wijze waarop de teere
vingers over de toetsen vlogen en de tonen beheersch-
ten. Zeiter echter, die uit principe iemand nooit te veel
lof toezwaaide om zijn leerlingen voor ijdelheld en zelf
overschatting te behoeden, hield zich bij den storm-
achtigen bijval, die Mendelssohn ten deel viel, geheel
onverschillig.
Goethe, die onmiddellijk de bedoeling van den mees
ter doorzag, nam het hoofd van den kleinen kunstenaof
in zijn handen, streelde het liefdevol en zeide lachend:
„Ja mijn kleine vriend, dit is nog niet genoeg, je moet
nog meer voor ons spelen!" Daarop moest Felix fuga's
van Bach ten beste geven en gedeelten uit opera's van
Mozart. Goethe werd intusschen steeds vroolijker en
vriendelijker en onophoudelijk plaagde hij zijn kleinen
gast en maakte hij grapjes met hem.
„Tot op dit oogenblik," zeide hij, „heb je alleen maar
stukken gespeeld, die je al kende; hier heb ik echter
iets, dat ik heb opgezocht uit mijn verzameling van
manuscripten en laat ons nu eens zien of je ook iets
kunt spelen, dat je nog nooit eerder hebt gezien". Hij
zette het blad met duidelijk doch klein geschreven
noten op den standaard met de woorden: „dat is het
handschrift van Mozart". „Het handschrift van Mozart?"
antwoordde de kleine kunstenaar met bevenden stem
en glanzende oogen. Even speelde hij het blad papier,
maar het was hem niet mogelijk om uit dezen chaos
van inktvegen en gevlekte muzieknoten de juiste te
zoeken.
Goethe liet hem echter geen seconde tot voorberei
ding en zei: „Zie je nu wel, heb ik zooeven al niet ge
zegd. dat je niet verder zou kunnen? Toe probeer
ihet eens en laat ons hooren wat je kunt!"
Onmiddellijk begon Felix te spelen; het was een een
voudige melodie, maar telkens moest hü bij het door
spelen een verkeerden aanélag lachend met eep: .Neen.
zóó" verbeteren. Daarna zeide hij echter: „Ziezoo, nu
kan ik het u voorspelen." En den tweeden keer miste
hij geen enkele noot. Met van vreugde schitterende
oogen stond Goethe achter den stoel van zijn kleinen
gast; maar ook ditmaal hield hij zijn loftuitingen ver
borgen achter plagende scherts.
„Ja, ja", zeide hij terwijl hij den knaap kuste, „dat
zat er nog niet spijkervast in hé?"
Van dien dag af moest Felix voortaan iederen dag en
avond eenige uren spelen; ook aan het hof werd hij uit
genoodigd en vele kunstliefhebbers, onder wie de beken
de kunstkenner, de Groothertog Karl August, genoten
van fcijn spel en vereerden hem met hun complimenten
en menig mooi geschenk.
Toen de tijd van veertien dagen verstreken was. en
Zeiter aanstalten maakte om de terugreis te aanvaarden,
bracht Goethe zijn ouden vriend onder het oog, dat hij
met zijn vertrek geen genoegen zou nemen. Eerst na
een verblijf van vier weken keerden meester en leerling
weer naar Berlijn terug. Felix was door alle opgedane
indrukken nog levendiger dan vroeger geworden. Tever
geefs vermaande Zeiter hem op de terugreis toch vooral
langzaam en duidelijk te spreken.
„Op den eersten dag na zijn terugkomst", zoo schrijft
zijn moeder, „kon men hem zelfs niet met een vulkaan
vergelijken; hij praatte aan één stuk door."
Met innige belangstelling verlangde Goethe voortaan
naar berichten omtrent de vorderingen en het wel en
wee van zijn kleinen vriend. Vooral wilde hg weten,
of men hem niet door het toezwaaien van te veel lof in
zijn muzikale ontwikkeling hinderde. Zeiter kon hem
steeds terug schrijven, dat Felix zijn tijd goed benutte.
Na een zeer vriendelijke, door Goethe persoonlijk ge
schreven uitnoodiging aan de geheele familie Mendels
sohn kwam Felix in den zomer van 1822, begeleid door
zijn ouders en zijn zuster Fanny naar Weimar.
Goethe ontving hem met de woorden: „Sedert jou af
wezigheid Is mijn vleugel ferstomd. Kom. wek de ge
vleugelde geesten weer op. die reeds te lang daarin heb
ben gesluimerd." En nadat Felix eenigen tijd voor hem
had gespeeld, zeide hij: „Jij bent voor mij, wat eens
David voor Saul was, zou ik ziek worden, verban dan
mijn booze droomen door je spel ik zal je echter niet
zooals Saul deed de speer toewerpen."
Met trotsche vreugde konden Felix's ouders zich over
tuigen, hoe hun zoon aller harten gewonnen had. en er
kenden gaarne, dat zij aan hem de hartelijke ontvangst
hadden te danken, die hun in de kunstkringen van Wei
mar en in het bijzonder in Goethe's huis ten deel viel.
Een Berlijnsche bierstaking in 1894.
Niets nieuws onder de zon.
De bierstaking die onlangs te Berlijn plaats had.
duurde slechts enkele dagen. Dat is een tijdsverloop,
dat in het niet zinkt tegenover dien van do gebeurte
nis van het jaar 1894 toen zich een ware bieroorlog
ontketende, die zeven volle maanden aanhield en die
pas nadat men negen massademonstraties had gehou
den, kon worden bijgelegd.
Toentertijd vormde het niet-gedronken bier een wa
pen in de handen der arbeiders. Zij gebruikten het
niet, omdat men hen, op grond van huns inziens on
belangrijke motieven de mogelijkheid van vergaderen
in een aantal gebouwen had ontzegd, en eveneens om
dat den kuipersgezellen die den 1 Mei dag wensch-
ten te vieren, dit onmogelijk werd gemaakt, waarna
zij en bloc ontslagen werden.
Zoo werd tusschen bierbrouwerijen en arbeiders eén
verbitterde strijd gevoerd en vele kranten hadden bo
ven hun kolommen met groote letters opgenomen;
„Inwoners van Berlijn drinkt geen Berlijnsch
bier!"
Inderdaad hebben door deze staking een aantal
buitenlandsche bierbrouwerijen goede zaken gemaakt.
Geheel zonder gunstige gevolgen is deze bier-boy
cot echter niet gebleven, want toen men na zeven
maanden strijd op de negende massa-vergadering ein
delijk vrede sloot, werden de ontslagen arbeiders
weer te werk gesteld, terwijl ook een arbeidersbeurs
werd opgericht.
Radium, de kostbaarste stof.
Radium is de kostbaarste stof, die de menschheid
kent. Voordat de groote vondsten in het noordelijk
deel van Canada werden gedaan, was er op de geheele
wereld niet meer dan 350 gram radium aanwezig.
Een gram radium kost heden ten dage ongeveer
150.000 gulden. Een vrij groote voorraad schijnt nog
in de Belgische Congo aanwezig te zijn, doch de be-
belangrijkste hoeveelheid bevindt zich wel in Noord-
Amerika. Ondanks het feit. dat men daar de voorraad
bijna onuitputtelijk acht, is de mogelijkheid niet groot,
dat de prijs zal dalen, daar de vervaardiging van het
radium uit uranium-erts een zeer kostbaar procédé is.
Om een enkelen gram radium te verkrijgen, heeft
men ongeveer 500.000 K.G. uranium-erts noodig en
100 tot 200 arbeiders moeten te werk gesteld worden
bij de uitvoering van het omslachtige veredelingspro-
ces. Bovendien is het loon dezer lieden vrij hoog.
Ziet 'men echter van den hoogen prijs af. dan betee-
kent de productie van eiken gram radium een zegen
voor de lijdende menschheid.
EEN ZWERVER DJ HET VADERLAND. DE TAAL
MET DEN KLANK VAN ZILVEREN, KOERS
VASTE GULDENS. EEN BRAAF
HUISVADER MET ZWER-
YERNEIGINGEN.
HERINNERIN
GEN.
(Van onzen tijdelijk niet reizenden correspondent.)
Op Nederlandschen bodem, Maart.
TERUG in het vaderland! Na vijf jaar! Er is
iels. hier en daar zelfs veel veranderd, maai
zij uie thuis bleven en al uie veranderingen
geleidelijk zagen komen, hebben het eigen
lijk nauwelijks bemerkt. Doch wat oud was voor me.
is nu, na jaren zwerven verrassend nieuw. En dan
is mijn Tsjechische kameraad uit de woestijn bij
me, en hij, voor het eerst in Nederland, ziet dingen,
welke mij zouden ontgaan, omdat ik er aan gewend
ben en maakt opmerkingen, die in mij niet op zou
den komen.
Nog vuor de trein de brug van den Moerdijk be
reikt heeft, zit hij eerst zwijgend te kijken naar de
kleine, vriendelijke huisjes, met een tuintje vóór en
een tuin achter, zooals men er alleen in Nederland
vindt. Dan wil hij welen hoeveel zoo'n huisje kost en
medereizigers rekenen het voor hem uit. „En wal
kan men al zoo planten in de tuintjes, om zelf zoo
veel mogelijk zijn eigen kost te verbouwen?" luidt
de tweede vraag. „Hoe heerlijk moet het zijn in zoo'n
aardig huisje te wonen.'' Dan voegt hij er aan toe:
„Onze vriend, de schatrijke koning uit de woestijn,
Noery Chalan, heeft zoo'n huisje niet en woont veel
ellendiger."
Van medereizigers hoor ik dezelfde klachten over
de. crisis en den wanhopigen toestand, die ik in
Europa nu al over een afstand van bijna 1500 kilo
meter heb gehoord. Bijna iedereen denkt dat Neder
land al bijzonder zwaar is'getroffen. Ik echter maak
zwijgend vergelijkingen, die niet ten nadeele van Ne
derland uitvallen. Iemand zegt: „Kijk nu eens in
Frankrijk. Elke arbeider heeft daar ook thans nog
zijn wijn bij het eten. Welke zelfs meer bemiddelde
in ons land kan zich dit veroorloven?"
Jawel, in het land van den wijn drinkt iedereen
dezen drank, vooral ook daar een groot deel der
Fransche wijnen niet vervoerbaar zijn en ter plaatse
weinig of niets kosten. Een goede, vervoerbare, in
flesschen getapte wijn is evenwel ook in Frankrijk
niet goedkoop en wordt zelfs door de gegoeden
slechts bij groote gelegenheden gedronken/overleg
ik bij mijzelf. Het melk verbruik is echter in Neder
land aanmerkelijk grooter en een overvloedig ge
bruik van wijn zou den gemiddelden Nederlander
niet bevallen en hem in ons kouder en ruwer kli
maat zelfs niet goed bekomen. Ik zeg echter niets
en neem het den man, die zulke zotte dingen ver
telt. niet eens kwalijk. Wij, Nederlanders, zijn de
laatste honderd jaren in vergelijking met bijna alle
andere landen, door het lot verwend en daarom ook
erg gevoelig als het niet geheel en tl gaat zooals wij
wenschen.
Dezelfde reiziger, die het lot der Nederlanders in
vergelijking met dat der bewoners van andere lan-
Rondom de Duitsche
Presidentsverkiezing.
Kleinigheden, die men niet weet.
In Duitschland zijn op het oogenblik 42 millioen
menschen berechtigd hun stem uit te brengen op een
der candidaten van de presidentslijst. Ieders Duitsche
staatsburger kan rijkspresident worden, mits het
voorstel tot zijn candidaatstelling van minstens 20
duizend handteckeningen is voorzien.
De presidentsverkiezing zou wanneer zij na do
eerste maal beslist geweest was, twee en een half mil
lioen mark gekost, hebben. Nu men neg een keer moet
stemmen, zullen de kosten ruim 4 millioen mark be
dragen.
De Duitschers, die zich eventueel tijdens de verkie
zingen buiten het Duitsche grondgebied bevinden,
kunnen hun stem daar niet uitbrengen, ook niet door
middel van gezantschappen of consulaten. De eenige
mogelijkheid om aan deze verkiezingen deel te ne
men, is de terugkeer naar Duitschland.
In de meeste Duitsche ziekenhuizen heeft men
reeds stembureaux laten inrichten, zoodat de stera
men der zieken niet verloren behoeven te gaan.
Voor gedetineerden en hen, die zich in voorarrest
bevinden, bestaat geen enkele mogelijkheid tot stem
men, ook wanneer zij het Duitsche burgerrecht niet
hebben verloren.
Hoe de eerste Afrikaansche
Diamant werd ontdekt.
Eenige jaren geleden heeft men een plechtige ver
klaring van een zekeren Erasmus Stephanus Ja
cobs gepubliceerd,, waarin hij het volgende zegt:
„Mijn twee zusters en ik hebben den steen als
speelgoed gebruikt. In het jaar 1866 woonden wij in
„De Kalk", in het district Hopetown, dat is gelegen
bij de diamantvelden van Kimberley. Toen mijn
kleinste zuster dezen steen met een aantal andere
in een zakje optilde, viel hij door een pat in het
zand op den grond. Toevallig zag mijn moeder hem
toen en zij zeide dat het een kostbare steen was; zij
wilde hem laten zien aan iemand, die van diaman
ten verstand had. Na eenige dagen zag Jacobus van
Niekerk ons. terwijl wij aan het spelen waren met
de steenen en direct raadde hij mijn moeder aan,
den steen, die hem zeer waardevol voorkwam, weg
te sturen en le laten onderzoeken. Nadat hij met
behulp van den steen glas had gesneden, verklaarde
hij. dat het een diamant was. Mijn moeder gaf hem
toen het kleinood, waarover mijn vader uitbundig
lachte.
Menschen, die hem later nog hadden bekeken, ver
zekerden mijn ouders, dat de steen, dien ik had ge
vonden, epn diamant was. Of mijn ouders nc.g iets
ervoor hebben ontvangen en hoeveel, dat weet ik
niet."
Het afbetallngs-systeem ook tn Afrika.
In Europa is het tegenwoordig al heel gewoon, om
bijna alles op afbetaling te koopen. Vanaf de meubi
leering van do eetkamer voor de dochter des huizes
tot aan de Kerstgans toe. Kleine kinderen weten niet
beter meer, zij verhandelen sigaretten-plaatjes op af
betaling en de volwassenen denken nog slechts zelden
aan den tijd, dat ze nog a contant kochten.
Tot nu too heerschte dit systeem alleen maar in
de beschaafde wereld, maar tegenwoordig wordt ook
Afrika in de groote crisis betrokken. Goud, ivoor en
diamanten zijn daar nog wel genoeg, maar de koopers
ontbreken. Tot voor kort ging het in Afrika nog al
tijd zoo, dat de negerheer zich een dame koos en
dan met zijn schoonvader in spé onderhandelde over
den prijs. Wanneer men het eens geworden was, dan
werd contant betaald en de man nam zijn vrouw
mee. Tegenwoordig echter hoort men van eindelooze
verlovingen, want in dezen tijd zijn de heeren het niet
zoo gauw over den koop eens. En dan wordt er nog
niet contant betaald, maar men spreekt een vasten
termijn af; b.v. wekelijks of maandelijks een bepaald
bedrag. De kooper mag zijn uitverkorene dan wel
meenemen, maar zij blijft van den vader totdat zij
Afbetaald" is. Mocht hij eens een keer overslaan, dan
wordt zij teruggehaald.
Met het terughalen van een nog niet afbetaalde
den zoo zwart afschilderde, uitte nog de bewering,
dat wij er altijd slecht aan toe zijn geweest en ge
durende den wereldoorlog minder en slechter te eten
hadden gehad dan zelfs Duitschland. Gelukkig be
vond zich nog een ander bereisd Nederlander in den
trein, een houtkoopman, die herhaaldelijk Polen.
Estland, Letland bezocht en den criticus weldra het
zwijgen oplegde. Het was tijd.
Ik had me buiten het gesprek der andere reizi
gers gehouden en slechts nu en dan met mijn reis
kameraad in het Duitsch enkele woorden gewisseld
en toen ik eensklaps in het Nederlandsch aan een
der anderen inlichtingen vroeg, keken allen m-
eenigszins verbaasd aan en eén wilde weten, waar
ik zoo goed Nederlandsch had geleerd. Men had mij
blijkbaar algemeen voor een buitenlander gehouden.
Lag dat aan mijn kleeding? Aan mijn gelaatstrek
ken? Aan mijn manieien? Ik weet het niet, doch
het verraste me. Het schijnt, dat het leven in een an
dere omgeving en onder andere omstandigeheden op
den duur zijn stempel op een persoon drukt.
De brug bij den Moerdijk, over het breede. grauwe
golvende water met zijn talrijke zeil- en stoomsche
pen. maakte op mijn reismakker, die dit alles voor
het eerst aanschouwde, indruk en dit deed mij ge
noegen. Inderdaad, deze toch al tientallen jaren
oude brug ligt daar voor uit het zuiden komende
buitenlanders als een duidelijk bewijs van wat wij
Nederlanders, kunnen, als het er om gaat ons water
land bewoonbaar en zelfs geriefelijk te maken.
Het landschap met de nu kale boomen, huisjes mo
lens en kerktorentjes, was hetzelfde gebleven en zoo
vluchtig Dordrecht voorbij rijdend, scheen ook daar
weinig veranderd, maar Rotterdam was geweldig
gegroeid. Een nieuwe stad was er bij gebouwd en
deze nieuwe stad, waardoor de trein reed. deed me
denken aan een geweldig kerkhof door de tallooze
kruisen op de daken der huizen, welke kruisen an
tennes zijn en me bewezen, welk een enorme popu
lariteit de radio in ons land geniet. Noch in Frank
rijk, noch in België schijnt de radio zoo verbreidi
te zijn als bij ons, wat zeer verklaarbaar is. Wij zijn
immers altijd nog een huiselijk volk. dat alles gaar
ne aanvaardt, wat het huiselijk leven nog gezelliger
maakt.
In de eerste groote stad. waar we aankwamen en
waar ik ook vijf jaar geleden heb gewoond, te Rot
terdam, stapten we uit aan het Beursstation, waar we
voorloopig onze groote bagage achterlieten. Bij den
eersten aanblik herkende ik de stad niet. Nieuwe
groote gebouwen waren verrezen en het vroegere
postkantoor, dat aan de ééne zijde het Beursplein
afsloot, was afgebroken, waardoor het plein aan die
zijde thans op'enligt. Een oogenblik moest ik naden
ken eer ik van de verrassing was bekomen en me
kon oriënteeren. Doch nog in een ander opzicht was
Rotterdam veranderd. Het was er stiller, veel stiller
geworden, het verkeer op straat aanzienlijk vermin
derd. Dat was de crisis, die me nu ook begon te be
angstigen. Even later, op den Cnolsingel. werd ik
evenwel gerustgesteld. Bij twee schouwburgen zag ik
aan den ingang (het was nog vroeg in den namid
dag) bordjes met het opschrift: „Voor hedenavond
alle rangen uitverkocht." Ik schudde het hoofd. Cri
sis en schouwburgen en bioscopen op alle rangen vol.
Ik gun het den ondernemers gaarne, maar hier
klopt iels niet.
Niemand van mijn in den loop der jaren nog over-
vrouw wacht men in Afrika niet zoo lang als men in
Europa wacht met het opeischen van goederen. Het
kan een neger dus heel gemakkelijk overkomen, dat
hij, wanneer hij moe-gewerkt thuiskomt om te eten,
de tafel ongedekt aantreft en bemerkt, dat ook de
„negervrouw" verdwenen is, daar ze door papa terug
gehaald is, omdat haar echtgenoot den termijn niet
stipt voldaan heeft.
Prestaties op
sportgebied.
Als de dieren aan de Olympische spelen
zonden deelnemen.
Wanneer er sprake is van prestaties op sportgebied,
nu, dan verbeelden wij menschen ons nog wel eens
dat wij het daarin een heel aardig eindje gebracht
hebben. Maar o wee, wanneer wij onze krachten eens
met de dieren gingen meten. In negen van de tien
gevallen zouden wij het glansrijk afleggen tegen de
viervoeters. Hoe staat het om te beginnen met sprin
gen? WannQpr wij van iemand hooren, die 1.60 M.
hoog springt, nu, dan krijgt hij voor ons al een
Olympisch tintje. Een leeuw echter springt met het
grootste gemak vier meter. Ook voor een steenbok
biedt een drie meter hooge hindernis in geval van
nood geen moeilijkheden. Dit wat betreft hoogsprin
gen. Maar ook in het verspringen zouden wij het moe
ten afleggen. Zeven tot acht meter vinden wij een
heele prestatie bij het verspringen. Bij een kangoeroe
heeft men al sprongen van veertig meter opgemerkt.
Leeuwen en apen sprongen gemiddeld tien meter. De
mensch zou zich kunnen meten met een gems of een
tijger, die afstanden van zeven tot acht meter ver
springen.
Wat betreft het hardloopen, zou zelfs een renner als
Nurmi het moeten afleggen. Er zijn renpaarden die
een secondesnelheid hebben van 20—25 meter. Dit is
de snelheid van den snelsten sneltrein. De hazewind
hond loopt 18 meter per seconde; de snelheid van een
onderzeeboot. En de giraffe brengt het tot 15 meter.
En wanneer we nu weten dat de mensch in het al
lermooiste geval 10 meter in een seconde „haalt", dan
hoeven we hierop heusch niet zoo trotsch te zijn. Men
heeft ook eens daadwerkelijke proeven genomen en
toen bleek, dat op een afstand van 3000 meter oen ren
paard zes minuten vroeger aankwam dan de meester
in het hardoopen Nurmi. Toch loopt deze zoo snel,
dat hij een haas kon bijhouden, die vluchtte.
Hoe staat het met zwemmen? Treurig, heusch treu
rig. (Een dolfijn zwemt bijv. 30 K.M. in een uur. Een
walvisch en een haring (leuke combinatie) halen in
denzclfdcn tijd ongeveer 22 K.M. Dit zijn snelheden
van 9 en 6 meter per seconde. Hier moet de mensch
het absoluut bij afleggen, want hij zwemt met heel
veel oefening 12 meter per seconde. En zelfs tegen
do motorische snelheid zouden de beste zwemmers in
de dierenwereld het kunnen opnemen. De genoemde
dieren zouden een boot, die met gemiddelde snelheid
loopt, d.i. ongeveer 5 meter per seconde, op hun
dooie gemak inhalen. Ook een zeiljacht, dat toch 8
meter per seconde loopt, zou een dolfijn stellig in
halen en het jacht zou spoedig achter blijven. Alleen
de Oceaanreuzen, die een snelheid kunnen bereiken
van 16 meter per seconde, zouden de dieren-zwem
mers niet kunnen evenaren. Ook staan we versteld
van de duikprestaties bij de dieren. Walvisschen dui
ken en blijven een half uur onder water. Een nijl
paard kan het 10 minuten onder water uithouden,
een wilde eend moot na 7 minuten boven komen.
Wat vliegen betreft zijn do menschen, althans door
de menschen geconstrueerde vliegmachines, den vo
gels de baas. Maar toch kunnen vogels bewonderens
waardige snelheden bereiken.
Het record houdt op dit gebied de steenarend, die
80 meter per seconde vliegt; dan komt de zwaluw
met 4560 meter, de adelaar met 25—30 meter en
de postduif met 18—26 meter. Sommige vogels heb
ben ook een ongeloofelijk uithoudingsvermogen.
Postduiven kunnen zonder te rusten een afstand af
leggen van 4000 KM. Zwaluwen vliegen 400--500
K.M. „aan een stuk". De albatros begeleidt soms da
genlang een snelle stoomboot.
gebleven weinige vrienden had ik van mijn komst
in kennte gesteld en vanuit een café belde ik hen
op. Mijn Tsjechische reismakker wilde weten, wat
we moesten doen. „Zoo spoedig mogelijk een kamer
huren, waar we dan voorloopig thuis zullen zijn.
Hoogstens één nacht gaan we in een hotel, want van
het hotelleven hebben jij en ik toch voorloopig ge
noeg."
Terwijl wij in het café zaten, schrikte ik telkens
blijde-verrast op als ik aan een ander tafeltje hoor
de praten. „Ze spreken Nederlandsch", kwam het
met vreugde in me op. maar dan bedacht ik. la
chend om mezelf: „Maar je bent nu toch niet meer
in de vreemde. Je bent in het vaderland". O, die ge-
noegdocninig. eindelijk weer mijn eigen taal te hoo
ren, levend, in eigen klank, mijn moedertaal, die ik
al die jaren wel geschreven en gelezen had, maar
bijna nimmer gesproken en die voor mij een doode
taal was geworden. Nu echter leefde ze overal om
me heen in zilverklank van onzen gelukkig nog niet
in waarde verminderden gulden. Dagenlang duurde
deze vreugde, tot ik me er aan gewend had. want
men kent de droeve waarheid: vreugde, waaraan
men gewend is, is geen vreugde meer. Daarom zijn
door het lot gezegende menschen zoo vaak onte
vreden.
Vrienden noodigden ons uit dien avond bij hen te
komen eten. maar tenslotte konden we slechts één
uitnoodiging aannemen. Dien eersten avond in Ne
derland zaten we bij mijn oudsten en besten Neder
landschen vriend aan tafel. Vrouw en kinderen ver
heugden zich over onze komst, dienstmeisjes met
witte schorten, bedienden, de gerechten waren dege
lijk Nederlandsch, een goed glas wijn werd geschon
ken.
„Vrouw", zeide mijn Nederlandsche vriend, „laat
de centrale verwarming nog een beetje aanzetten,
onze gesten hebben behoefte aan warmte, ze zijn
aan het klimaat hier nog niet gewoon" En dan tot
mij en mijn Tsjechische reiskameraad „Jullie zijn
toch gelukkige menschen. altijd te reizen, door
vreemde landen, altijd weer iets nieuws te zien en
mede te maken."
Ik keek de gezellige kamer eens rond. waar mijn
Nederlandsche vriend zat met zijn opgewekte jonge
vrouw en vier schattige kinderen, en antwoordde:
„Kerel, later, als we weer eens wonen in een hutje
in de bergen of in een tent in de woestijn, zullen we
je uitnoodigen bij ons te komen logeeren." En me tot
de gastvrouw wendend: „Als je man eens moppert
over het eten of over iets anders, dan stuur je heru
maar eens bij ons en binnen vijf dagen aanvaardt
hij huilend de terugreis" De gastvrouw lachte, de
tienjarige zoon des huizes eenter zeide: „Maar oom,
mannen huilen toch niet."
„Ja, jongen, mannen huilen gewoonlijk niet tóo
dat een ander het ziet. maar in hun hart weenen
toch soms ook. Doch dat weet jij nog niet, kleine
knaap."
Ik dacht het, maar zeide het niet. Het zou te ern
stig hebben geklonken bij dezen vroolijken maaltijd
van blijde, behouden terugkomst.
Toen we bij het dessert nog eens een extra glas
ophieven, keken mijn Tsjechische reismakker en ik
elkander een oogenblik aan en we trikken dezelfde
vergelijking, dachten aan hetzelfde: aan een tent in
de woestijn, waaromheen 's nachts de wind het lied
van de opperste eenzaamheid zong en aan een
kleine, lekke hut in de bergen, verweg, waar op het
oogenblik, dat wij daar zaten, in knusse gezelligheid
wel weder de jakhalzen schreeuwden, onheilspellend,
schreeuwden als kleine kinderen, die alleen rijn in
den nacht.
J. K. BREDERODE.