Bont Allerlei. Terug in het Vaderland. Goethe-herdenking. Ontmoeting van den grooten dich ter met Felix Mendelssohn-Bar- thcldy, het twaalfjarige wonder kind. In het nummsr van j.1. Zaterdag heeft onxe mede werker in Geestelijk Leven reeds een artikel gewijd aan Goethe, den grooten Duitscheo dichter, wiens lOOsten sterfdag den 22sten Maart a.s. herdacht zal worden. Dat zijn begaafdheid zich niet alleen tot de litteratuur uitstrekte heeft men in dit artikel van Astor kunnen lezen. Dat hij zich o.m. ook tot de muziek voelde aan getrokken. moge blijken uit het volgende: Portret van Goethe, vervaardigd in 1826 door Heinrich Kölbe. De kleine Felix Mendelssohn-Bartholdy was pas twaalf jaar oud, toen hij den grooten man van Weimar voor het eerst een bezoek mocht brengen. Zijn leer meester, Zeiter, een goed vriend van Goethe, schreef hem op den 26sten October 1821 uit Berlijn: „Mijn beste leerling, Felix Mendelssohn, zou ik voordat ik voor goed van deze wereld afscheid neem nog gaarne met U in connectie hebben gebracht. Hij is een prettige en knappe jongen, vroolijk, gehoorzaam en met veel talent." Als antwoord op dezen brief ontving hij per omgaande post een uitnoodiging, waarin hem en zijn leerling gastvrijheid in Goethe's huis werd aangeboden. Welk een vreugde beteekende dit voor den kleinen Felix en zijn ouders prentten hem bij zijn vertrek voor den zooveelsten keer in, op welke wijze hij zich tegenover den grooten dichter moest gedragen. Zijn va der schrijft hem: „Wees scherpzinnig, houd je vooral aan tafel op den achtergrond, spreek duidelijk en be scheiden en probeer steeds voor alles wat je wil zeg gen, de juiste woordenkeus te vinden." Als antwoord op deze ouderlijke vermaning schilderde Felix in een langen brief aan zijn vader, met kinderlijke onbevangenheid de mooie inrichting van Goethe's huis, en de werkelijk vaderlijke vriendelijkheid, waarmee de groote dichter hem ontving tcefi hij met kloppend hart met hem kennis maakte. Reeds op den eersten avond van hun bezoek had Goethe te hunner eere een uitgelezen gezelschap van zijn Berlijnsche kennissen en vrienden uitgenoodigd. „Mijn vriend Zeiter", zoo zeide hij tot hen, ..heeft zijn jongen leerling medegebracht; hij zal ons hedenavond van zijn muzikalen aanleg een kleine proef afleggen". Daarop nam Zeiter aan den vleugel plaats en speelde met zijn stijve vingers een eenvoudige melodie. Felix speelde de wijs onmiddellijk uit het hoofd na en ver volgens begon hij te fantaseeren; het kleine lied werd in verschillende vormen ten gehoore gebracht en telkens met andere gedachten doorvlochten. Allen waren even verbaasd als verrukt over de wijze waarop de teere vingers over de toetsen vlogen en de tonen beheersch- ten. Zeiter echter, die uit principe iemand nooit te veel lof toezwaaide om zijn leerlingen voor ijdelheld en zelf overschatting te behoeden, hield zich bij den storm- achtigen bijval, die Mendelssohn ten deel viel, geheel onverschillig. Goethe, die onmiddellijk de bedoeling van den mees ter doorzag, nam het hoofd van den kleinen kunstenaof in zijn handen, streelde het liefdevol en zeide lachend: „Ja mijn kleine vriend, dit is nog niet genoeg, je moet nog meer voor ons spelen!" Daarop moest Felix fuga's van Bach ten beste geven en gedeelten uit opera's van Mozart. Goethe werd intusschen steeds vroolijker en vriendelijker en onophoudelijk plaagde hij zijn kleinen gast en maakte hij grapjes met hem. „Tot op dit oogenblik," zeide hij, „heb je alleen maar stukken gespeeld, die je al kende; hier heb ik echter iets, dat ik heb opgezocht uit mijn verzameling van manuscripten en laat ons nu eens zien of je ook iets kunt spelen, dat je nog nooit eerder hebt gezien". Hij zette het blad met duidelijk doch klein geschreven noten op den standaard met de woorden: „dat is het handschrift van Mozart". „Het handschrift van Mozart?" antwoordde de kleine kunstenaar met bevenden stem en glanzende oogen. Even speelde hij het blad papier, maar het was hem niet mogelijk om uit dezen chaos van inktvegen en gevlekte muzieknoten de juiste te zoeken. Goethe liet hem echter geen seconde tot voorberei ding en zei: „Zie je nu wel, heb ik zooeven al niet ge zegd. dat je niet verder zou kunnen? Toe probeer ihet eens en laat ons hooren wat je kunt!" Onmiddellijk begon Felix te spelen; het was een een voudige melodie, maar telkens moest hü bij het door spelen een verkeerden aanélag lachend met eep: .Neen. zóó" verbeteren. Daarna zeide hij echter: „Ziezoo, nu kan ik het u voorspelen." En den tweeden keer miste hij geen enkele noot. Met van vreugde schitterende oogen stond Goethe achter den stoel van zijn kleinen gast; maar ook ditmaal hield hij zijn loftuitingen ver borgen achter plagende scherts. „Ja, ja", zeide hij terwijl hij den knaap kuste, „dat zat er nog niet spijkervast in hé?" Van dien dag af moest Felix voortaan iederen dag en avond eenige uren spelen; ook aan het hof werd hij uit genoodigd en vele kunstliefhebbers, onder wie de beken de kunstkenner, de Groothertog Karl August, genoten van fcijn spel en vereerden hem met hun complimenten en menig mooi geschenk. Toen de tijd van veertien dagen verstreken was. en Zeiter aanstalten maakte om de terugreis te aanvaarden, bracht Goethe zijn ouden vriend onder het oog, dat hij met zijn vertrek geen genoegen zou nemen. Eerst na een verblijf van vier weken keerden meester en leerling weer naar Berlijn terug. Felix was door alle opgedane indrukken nog levendiger dan vroeger geworden. Tever geefs vermaande Zeiter hem op de terugreis toch vooral langzaam en duidelijk te spreken. „Op den eersten dag na zijn terugkomst", zoo schrijft zijn moeder, „kon men hem zelfs niet met een vulkaan vergelijken; hij praatte aan één stuk door." Met innige belangstelling verlangde Goethe voortaan naar berichten omtrent de vorderingen en het wel en wee van zijn kleinen vriend. Vooral wilde hg weten, of men hem niet door het toezwaaien van te veel lof in zijn muzikale ontwikkeling hinderde. Zeiter kon hem steeds terug schrijven, dat Felix zijn tijd goed benutte. Na een zeer vriendelijke, door Goethe persoonlijk ge schreven uitnoodiging aan de geheele familie Mendels sohn kwam Felix in den zomer van 1822, begeleid door zijn ouders en zijn zuster Fanny naar Weimar. Goethe ontving hem met de woorden: „Sedert jou af wezigheid Is mijn vleugel ferstomd. Kom. wek de ge vleugelde geesten weer op. die reeds te lang daarin heb ben gesluimerd." En nadat Felix eenigen tijd voor hem had gespeeld, zeide hij: „Jij bent voor mij, wat eens David voor Saul was, zou ik ziek worden, verban dan mijn booze droomen door je spel ik zal je echter niet zooals Saul deed de speer toewerpen." Met trotsche vreugde konden Felix's ouders zich over tuigen, hoe hun zoon aller harten gewonnen had. en er kenden gaarne, dat zij aan hem de hartelijke ontvangst hadden te danken, die hun in de kunstkringen van Wei mar en in het bijzonder in Goethe's huis ten deel viel. Een Berlijnsche bierstaking in 1894. Niets nieuws onder de zon. De bierstaking die onlangs te Berlijn plaats had. duurde slechts enkele dagen. Dat is een tijdsverloop, dat in het niet zinkt tegenover dien van do gebeurte nis van het jaar 1894 toen zich een ware bieroorlog ontketende, die zeven volle maanden aanhield en die pas nadat men negen massademonstraties had gehou den, kon worden bijgelegd. Toentertijd vormde het niet-gedronken bier een wa pen in de handen der arbeiders. Zij gebruikten het niet, omdat men hen, op grond van huns inziens on belangrijke motieven de mogelijkheid van vergaderen in een aantal gebouwen had ontzegd, en eveneens om dat den kuipersgezellen die den 1 Mei dag wensch- ten te vieren, dit onmogelijk werd gemaakt, waarna zij en bloc ontslagen werden. Zoo werd tusschen bierbrouwerijen en arbeiders eén verbitterde strijd gevoerd en vele kranten hadden bo ven hun kolommen met groote letters opgenomen; „Inwoners van Berlijn drinkt geen Berlijnsch bier!" Inderdaad hebben door deze staking een aantal buitenlandsche bierbrouwerijen goede zaken gemaakt. Geheel zonder gunstige gevolgen is deze bier-boy cot echter niet gebleven, want toen men na zeven maanden strijd op de negende massa-vergadering ein delijk vrede sloot, werden de ontslagen arbeiders weer te werk gesteld, terwijl ook een arbeidersbeurs werd opgericht. Radium, de kostbaarste stof. Radium is de kostbaarste stof, die de menschheid kent. Voordat de groote vondsten in het noordelijk deel van Canada werden gedaan, was er op de geheele wereld niet meer dan 350 gram radium aanwezig. Een gram radium kost heden ten dage ongeveer 150.000 gulden. Een vrij groote voorraad schijnt nog in de Belgische Congo aanwezig te zijn, doch de be- belangrijkste hoeveelheid bevindt zich wel in Noord- Amerika. Ondanks het feit. dat men daar de voorraad bijna onuitputtelijk acht, is de mogelijkheid niet groot, dat de prijs zal dalen, daar de vervaardiging van het radium uit uranium-erts een zeer kostbaar procédé is. Om een enkelen gram radium te verkrijgen, heeft men ongeveer 500.000 K.G. uranium-erts noodig en 100 tot 200 arbeiders moeten te werk gesteld worden bij de uitvoering van het omslachtige veredelingspro- ces. Bovendien is het loon dezer lieden vrij hoog. Ziet 'men echter van den hoogen prijs af. dan betee- kent de productie van eiken gram radium een zegen voor de lijdende menschheid. EEN ZWERVER DJ HET VADERLAND. DE TAAL MET DEN KLANK VAN ZILVEREN, KOERS VASTE GULDENS. EEN BRAAF HUISVADER MET ZWER- YERNEIGINGEN. HERINNERIN GEN. (Van onzen tijdelijk niet reizenden correspondent.) Op Nederlandschen bodem, Maart. TERUG in het vaderland! Na vijf jaar! Er is iels. hier en daar zelfs veel veranderd, maai zij uie thuis bleven en al uie veranderingen geleidelijk zagen komen, hebben het eigen lijk nauwelijks bemerkt. Doch wat oud was voor me. is nu, na jaren zwerven verrassend nieuw. En dan is mijn Tsjechische kameraad uit de woestijn bij me, en hij, voor het eerst in Nederland, ziet dingen, welke mij zouden ontgaan, omdat ik er aan gewend ben en maakt opmerkingen, die in mij niet op zou den komen. Nog vuor de trein de brug van den Moerdijk be reikt heeft, zit hij eerst zwijgend te kijken naar de kleine, vriendelijke huisjes, met een tuintje vóór en een tuin achter, zooals men er alleen in Nederland vindt. Dan wil hij welen hoeveel zoo'n huisje kost en medereizigers rekenen het voor hem uit. „En wal kan men al zoo planten in de tuintjes, om zelf zoo veel mogelijk zijn eigen kost te verbouwen?" luidt de tweede vraag. „Hoe heerlijk moet het zijn in zoo'n aardig huisje te wonen.'' Dan voegt hij er aan toe: „Onze vriend, de schatrijke koning uit de woestijn, Noery Chalan, heeft zoo'n huisje niet en woont veel ellendiger." Van medereizigers hoor ik dezelfde klachten over de. crisis en den wanhopigen toestand, die ik in Europa nu al over een afstand van bijna 1500 kilo meter heb gehoord. Bijna iedereen denkt dat Neder land al bijzonder zwaar is'getroffen. Ik echter maak zwijgend vergelijkingen, die niet ten nadeele van Ne derland uitvallen. Iemand zegt: „Kijk nu eens in Frankrijk. Elke arbeider heeft daar ook thans nog zijn wijn bij het eten. Welke zelfs meer bemiddelde in ons land kan zich dit veroorloven?" Jawel, in het land van den wijn drinkt iedereen dezen drank, vooral ook daar een groot deel der Fransche wijnen niet vervoerbaar zijn en ter plaatse weinig of niets kosten. Een goede, vervoerbare, in flesschen getapte wijn is evenwel ook in Frankrijk niet goedkoop en wordt zelfs door de gegoeden slechts bij groote gelegenheden gedronken/overleg ik bij mijzelf. Het melk verbruik is echter in Neder land aanmerkelijk grooter en een overvloedig ge bruik van wijn zou den gemiddelden Nederlander niet bevallen en hem in ons kouder en ruwer kli maat zelfs niet goed bekomen. Ik zeg echter niets en neem het den man, die zulke zotte dingen ver telt. niet eens kwalijk. Wij, Nederlanders, zijn de laatste honderd jaren in vergelijking met bijna alle andere landen, door het lot verwend en daarom ook erg gevoelig als het niet geheel en tl gaat zooals wij wenschen. Dezelfde reiziger, die het lot der Nederlanders in vergelijking met dat der bewoners van andere lan- Rondom de Duitsche Presidentsverkiezing. Kleinigheden, die men niet weet. In Duitschland zijn op het oogenblik 42 millioen menschen berechtigd hun stem uit te brengen op een der candidaten van de presidentslijst. Ieders Duitsche staatsburger kan rijkspresident worden, mits het voorstel tot zijn candidaatstelling van minstens 20 duizend handteckeningen is voorzien. De presidentsverkiezing zou wanneer zij na do eerste maal beslist geweest was, twee en een half mil lioen mark gekost, hebben. Nu men neg een keer moet stemmen, zullen de kosten ruim 4 millioen mark be dragen. De Duitschers, die zich eventueel tijdens de verkie zingen buiten het Duitsche grondgebied bevinden, kunnen hun stem daar niet uitbrengen, ook niet door middel van gezantschappen of consulaten. De eenige mogelijkheid om aan deze verkiezingen deel te ne men, is de terugkeer naar Duitschland. In de meeste Duitsche ziekenhuizen heeft men reeds stembureaux laten inrichten, zoodat de stera men der zieken niet verloren behoeven te gaan. Voor gedetineerden en hen, die zich in voorarrest bevinden, bestaat geen enkele mogelijkheid tot stem men, ook wanneer zij het Duitsche burgerrecht niet hebben verloren. Hoe de eerste Afrikaansche Diamant werd ontdekt. Eenige jaren geleden heeft men een plechtige ver klaring van een zekeren Erasmus Stephanus Ja cobs gepubliceerd,, waarin hij het volgende zegt: „Mijn twee zusters en ik hebben den steen als speelgoed gebruikt. In het jaar 1866 woonden wij in „De Kalk", in het district Hopetown, dat is gelegen bij de diamantvelden van Kimberley. Toen mijn kleinste zuster dezen steen met een aantal andere in een zakje optilde, viel hij door een pat in het zand op den grond. Toevallig zag mijn moeder hem toen en zij zeide dat het een kostbare steen was; zij wilde hem laten zien aan iemand, die van diaman ten verstand had. Na eenige dagen zag Jacobus van Niekerk ons. terwijl wij aan het spelen waren met de steenen en direct raadde hij mijn moeder aan, den steen, die hem zeer waardevol voorkwam, weg te sturen en le laten onderzoeken. Nadat hij met behulp van den steen glas had gesneden, verklaarde hij. dat het een diamant was. Mijn moeder gaf hem toen het kleinood, waarover mijn vader uitbundig lachte. Menschen, die hem later nog hadden bekeken, ver zekerden mijn ouders, dat de steen, dien ik had ge vonden, epn diamant was. Of mijn ouders nc.g iets ervoor hebben ontvangen en hoeveel, dat weet ik niet." Het afbetallngs-systeem ook tn Afrika. In Europa is het tegenwoordig al heel gewoon, om bijna alles op afbetaling te koopen. Vanaf de meubi leering van do eetkamer voor de dochter des huizes tot aan de Kerstgans toe. Kleine kinderen weten niet beter meer, zij verhandelen sigaretten-plaatjes op af betaling en de volwassenen denken nog slechts zelden aan den tijd, dat ze nog a contant kochten. Tot nu too heerschte dit systeem alleen maar in de beschaafde wereld, maar tegenwoordig wordt ook Afrika in de groote crisis betrokken. Goud, ivoor en diamanten zijn daar nog wel genoeg, maar de koopers ontbreken. Tot voor kort ging het in Afrika nog al tijd zoo, dat de negerheer zich een dame koos en dan met zijn schoonvader in spé onderhandelde over den prijs. Wanneer men het eens geworden was, dan werd contant betaald en de man nam zijn vrouw mee. Tegenwoordig echter hoort men van eindelooze verlovingen, want in dezen tijd zijn de heeren het niet zoo gauw over den koop eens. En dan wordt er nog niet contant betaald, maar men spreekt een vasten termijn af; b.v. wekelijks of maandelijks een bepaald bedrag. De kooper mag zijn uitverkorene dan wel meenemen, maar zij blijft van den vader totdat zij Afbetaald" is. Mocht hij eens een keer overslaan, dan wordt zij teruggehaald. Met het terughalen van een nog niet afbetaalde den zoo zwart afschilderde, uitte nog de bewering, dat wij er altijd slecht aan toe zijn geweest en ge durende den wereldoorlog minder en slechter te eten hadden gehad dan zelfs Duitschland. Gelukkig be vond zich nog een ander bereisd Nederlander in den trein, een houtkoopman, die herhaaldelijk Polen. Estland, Letland bezocht en den criticus weldra het zwijgen oplegde. Het was tijd. Ik had me buiten het gesprek der andere reizi gers gehouden en slechts nu en dan met mijn reis kameraad in het Duitsch enkele woorden gewisseld en toen ik eensklaps in het Nederlandsch aan een der anderen inlichtingen vroeg, keken allen m- eenigszins verbaasd aan en eén wilde weten, waar ik zoo goed Nederlandsch had geleerd. Men had mij blijkbaar algemeen voor een buitenlander gehouden. Lag dat aan mijn kleeding? Aan mijn gelaatstrek ken? Aan mijn manieien? Ik weet het niet, doch het verraste me. Het schijnt, dat het leven in een an dere omgeving en onder andere omstandigeheden op den duur zijn stempel op een persoon drukt. De brug bij den Moerdijk, over het breede. grauwe golvende water met zijn talrijke zeil- en stoomsche pen. maakte op mijn reismakker, die dit alles voor het eerst aanschouwde, indruk en dit deed mij ge noegen. Inderdaad, deze toch al tientallen jaren oude brug ligt daar voor uit het zuiden komende buitenlanders als een duidelijk bewijs van wat wij Nederlanders, kunnen, als het er om gaat ons water land bewoonbaar en zelfs geriefelijk te maken. Het landschap met de nu kale boomen, huisjes mo lens en kerktorentjes, was hetzelfde gebleven en zoo vluchtig Dordrecht voorbij rijdend, scheen ook daar weinig veranderd, maar Rotterdam was geweldig gegroeid. Een nieuwe stad was er bij gebouwd en deze nieuwe stad, waardoor de trein reed. deed me denken aan een geweldig kerkhof door de tallooze kruisen op de daken der huizen, welke kruisen an tennes zijn en me bewezen, welk een enorme popu lariteit de radio in ons land geniet. Noch in Frank rijk, noch in België schijnt de radio zoo verbreidi te zijn als bij ons, wat zeer verklaarbaar is. Wij zijn immers altijd nog een huiselijk volk. dat alles gaar ne aanvaardt, wat het huiselijk leven nog gezelliger maakt. In de eerste groote stad. waar we aankwamen en waar ik ook vijf jaar geleden heb gewoond, te Rot terdam, stapten we uit aan het Beursstation, waar we voorloopig onze groote bagage achterlieten. Bij den eersten aanblik herkende ik de stad niet. Nieuwe groote gebouwen waren verrezen en het vroegere postkantoor, dat aan de ééne zijde het Beursplein afsloot, was afgebroken, waardoor het plein aan die zijde thans op'enligt. Een oogenblik moest ik naden ken eer ik van de verrassing was bekomen en me kon oriënteeren. Doch nog in een ander opzicht was Rotterdam veranderd. Het was er stiller, veel stiller geworden, het verkeer op straat aanzienlijk vermin derd. Dat was de crisis, die me nu ook begon te be angstigen. Even later, op den Cnolsingel. werd ik evenwel gerustgesteld. Bij twee schouwburgen zag ik aan den ingang (het was nog vroeg in den namid dag) bordjes met het opschrift: „Voor hedenavond alle rangen uitverkocht." Ik schudde het hoofd. Cri sis en schouwburgen en bioscopen op alle rangen vol. Ik gun het den ondernemers gaarne, maar hier klopt iels niet. Niemand van mijn in den loop der jaren nog over- vrouw wacht men in Afrika niet zoo lang als men in Europa wacht met het opeischen van goederen. Het kan een neger dus heel gemakkelijk overkomen, dat hij, wanneer hij moe-gewerkt thuiskomt om te eten, de tafel ongedekt aantreft en bemerkt, dat ook de „negervrouw" verdwenen is, daar ze door papa terug gehaald is, omdat haar echtgenoot den termijn niet stipt voldaan heeft. Prestaties op sportgebied. Als de dieren aan de Olympische spelen zonden deelnemen. Wanneer er sprake is van prestaties op sportgebied, nu, dan verbeelden wij menschen ons nog wel eens dat wij het daarin een heel aardig eindje gebracht hebben. Maar o wee, wanneer wij onze krachten eens met de dieren gingen meten. In negen van de tien gevallen zouden wij het glansrijk afleggen tegen de viervoeters. Hoe staat het om te beginnen met sprin gen? WannQpr wij van iemand hooren, die 1.60 M. hoog springt, nu, dan krijgt hij voor ons al een Olympisch tintje. Een leeuw echter springt met het grootste gemak vier meter. Ook voor een steenbok biedt een drie meter hooge hindernis in geval van nood geen moeilijkheden. Dit wat betreft hoogsprin gen. Maar ook in het verspringen zouden wij het moe ten afleggen. Zeven tot acht meter vinden wij een heele prestatie bij het verspringen. Bij een kangoeroe heeft men al sprongen van veertig meter opgemerkt. Leeuwen en apen sprongen gemiddeld tien meter. De mensch zou zich kunnen meten met een gems of een tijger, die afstanden van zeven tot acht meter ver springen. Wat betreft het hardloopen, zou zelfs een renner als Nurmi het moeten afleggen. Er zijn renpaarden die een secondesnelheid hebben van 20—25 meter. Dit is de snelheid van den snelsten sneltrein. De hazewind hond loopt 18 meter per seconde; de snelheid van een onderzeeboot. En de giraffe brengt het tot 15 meter. En wanneer we nu weten dat de mensch in het al lermooiste geval 10 meter in een seconde „haalt", dan hoeven we hierop heusch niet zoo trotsch te zijn. Men heeft ook eens daadwerkelijke proeven genomen en toen bleek, dat op een afstand van 3000 meter oen ren paard zes minuten vroeger aankwam dan de meester in het hardoopen Nurmi. Toch loopt deze zoo snel, dat hij een haas kon bijhouden, die vluchtte. Hoe staat het met zwemmen? Treurig, heusch treu rig. (Een dolfijn zwemt bijv. 30 K.M. in een uur. Een walvisch en een haring (leuke combinatie) halen in denzclfdcn tijd ongeveer 22 K.M. Dit zijn snelheden van 9 en 6 meter per seconde. Hier moet de mensch het absoluut bij afleggen, want hij zwemt met heel veel oefening 12 meter per seconde. En zelfs tegen do motorische snelheid zouden de beste zwemmers in de dierenwereld het kunnen opnemen. De genoemde dieren zouden een boot, die met gemiddelde snelheid loopt, d.i. ongeveer 5 meter per seconde, op hun dooie gemak inhalen. Ook een zeiljacht, dat toch 8 meter per seconde loopt, zou een dolfijn stellig in halen en het jacht zou spoedig achter blijven. Alleen de Oceaanreuzen, die een snelheid kunnen bereiken van 16 meter per seconde, zouden de dieren-zwem mers niet kunnen evenaren. Ook staan we versteld van de duikprestaties bij de dieren. Walvisschen dui ken en blijven een half uur onder water. Een nijl paard kan het 10 minuten onder water uithouden, een wilde eend moot na 7 minuten boven komen. Wat vliegen betreft zijn do menschen, althans door de menschen geconstrueerde vliegmachines, den vo gels de baas. Maar toch kunnen vogels bewonderens waardige snelheden bereiken. Het record houdt op dit gebied de steenarend, die 80 meter per seconde vliegt; dan komt de zwaluw met 4560 meter, de adelaar met 25—30 meter en de postduif met 18—26 meter. Sommige vogels heb ben ook een ongeloofelijk uithoudingsvermogen. Postduiven kunnen zonder te rusten een afstand af leggen van 4000 KM. Zwaluwen vliegen 400--500 K.M. „aan een stuk". De albatros begeleidt soms da genlang een snelle stoomboot. gebleven weinige vrienden had ik van mijn komst in kennte gesteld en vanuit een café belde ik hen op. Mijn Tsjechische reismakker wilde weten, wat we moesten doen. „Zoo spoedig mogelijk een kamer huren, waar we dan voorloopig thuis zullen zijn. Hoogstens één nacht gaan we in een hotel, want van het hotelleven hebben jij en ik toch voorloopig ge noeg." Terwijl wij in het café zaten, schrikte ik telkens blijde-verrast op als ik aan een ander tafeltje hoor de praten. „Ze spreken Nederlandsch", kwam het met vreugde in me op. maar dan bedacht ik. la chend om mezelf: „Maar je bent nu toch niet meer in de vreemde. Je bent in het vaderland". O, die ge- noegdocninig. eindelijk weer mijn eigen taal te hoo ren, levend, in eigen klank, mijn moedertaal, die ik al die jaren wel geschreven en gelezen had, maar bijna nimmer gesproken en die voor mij een doode taal was geworden. Nu echter leefde ze overal om me heen in zilverklank van onzen gelukkig nog niet in waarde verminderden gulden. Dagenlang duurde deze vreugde, tot ik me er aan gewend had. want men kent de droeve waarheid: vreugde, waaraan men gewend is, is geen vreugde meer. Daarom zijn door het lot gezegende menschen zoo vaak onte vreden. Vrienden noodigden ons uit dien avond bij hen te komen eten. maar tenslotte konden we slechts één uitnoodiging aannemen. Dien eersten avond in Ne derland zaten we bij mijn oudsten en besten Neder landschen vriend aan tafel. Vrouw en kinderen ver heugden zich over onze komst, dienstmeisjes met witte schorten, bedienden, de gerechten waren dege lijk Nederlandsch, een goed glas wijn werd geschon ken. „Vrouw", zeide mijn Nederlandsche vriend, „laat de centrale verwarming nog een beetje aanzetten, onze gesten hebben behoefte aan warmte, ze zijn aan het klimaat hier nog niet gewoon" En dan tot mij en mijn Tsjechische reiskameraad „Jullie zijn toch gelukkige menschen. altijd te reizen, door vreemde landen, altijd weer iets nieuws te zien en mede te maken." Ik keek de gezellige kamer eens rond. waar mijn Nederlandsche vriend zat met zijn opgewekte jonge vrouw en vier schattige kinderen, en antwoordde: „Kerel, later, als we weer eens wonen in een hutje in de bergen of in een tent in de woestijn, zullen we je uitnoodigen bij ons te komen logeeren." En me tot de gastvrouw wendend: „Als je man eens moppert over het eten of over iets anders, dan stuur je heru maar eens bij ons en binnen vijf dagen aanvaardt hij huilend de terugreis" De gastvrouw lachte, de tienjarige zoon des huizes eenter zeide: „Maar oom, mannen huilen toch niet." „Ja, jongen, mannen huilen gewoonlijk niet tóo dat een ander het ziet. maar in hun hart weenen toch soms ook. Doch dat weet jij nog niet, kleine knaap." Ik dacht het, maar zeide het niet. Het zou te ern stig hebben geklonken bij dezen vroolijken maaltijd van blijde, behouden terugkomst. Toen we bij het dessert nog eens een extra glas ophieven, keken mijn Tsjechische reismakker en ik elkander een oogenblik aan en we trikken dezelfde vergelijking, dachten aan hetzelfde: aan een tent in de woestijn, waaromheen 's nachts de wind het lied van de opperste eenzaamheid zong en aan een kleine, lekke hut in de bergen, verweg, waar op het oogenblik, dat wij daar zaten, in knusse gezelligheid wel weder de jakhalzen schreeuwden, onheilspellend, schreeuwden als kleine kinderen, die alleen rijn in den nacht. J. K. BREDERODE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1932 | | pagina 8