llltllll Billis-
Paaschgedachte.
Uitgevers: N.V. v.h. TRAPMAN Co., Schagen.
H 13
OPSTANDING.
Het bosch in lentetooi
Zaterdag 26 Maart 1932.
75ste Jaargang No. 9044
- k
Dit blad verschijnt viermaal per week: Dinsdag, Woensdag, Donder- 1
dag en Zaterdag. Bij inzending tot 's morgens 8 uur, worden Adver-
tentiën nog zooveel mogelijk in het eprstuitkomend nummer geplaatst
POSTRFKENING No. 23330. INT TELEF. No 20.
Prijs per 3 maanden f 1.80. Losse nummers 6 cent. ADVERTEN-
TlëN van 1 tot 5 regels f 0.85, iedere regel meer 15 cent (bcwijsno.
inbegrepen). Groote letters worden naar plaatsruimte berekend.
EERSTE BLAD
DIT NUMMER BESTAAT UIT ZES BLADEN.
Geestelijk Leven
WAAR dit „Geestelijk Leven" juist
onder de oogen der lezers zal ko
men op den dag, waarop de we
reld haar Paaschfeest viert, daar
is het wel vanzelfsprekend, dat ik
de Paaschgedachte als mijn onder-
werp kies.
Misschien is het niet goed, wanneer ik spreek van
„de" Paaschgedachte en is het zuiverder te gewagen
van „mijn" Paaschgedachte. Want ik kan me leven
dig voorstellen, dat er velen zullen zijn, die aan
gansch andere dingen denken dan ik, wanneer zij
zich stellen voor de vraag wat Paschen hun te zeg
gen heeft.
Nog altoos zijn er duizenden, die, wanneer dit
oude feest is aangebroken, bij voorkeur neerzitten
in de kerk om te ondergaan de devote stemming,
welke gewekt wordt door de bepeinzing van het groo
te wonder, dat Christus, de gekruisigde en begra
vene, uit het graf weder opstond, niet naar den geest
slechts, maar lichamelijk. Begrijpen kunnen zij het
niet, maar zij gelooven het en dit geloof is hun tot
troost. En zij buigen dieper hun hoofd voor de
grootheid van hun God-Zoon, die den dood overwon
Naast deze duizenden zijn er andere duizenden,
voor wie het historisch bestaan van Jezus wel een
onloochenbaar feit is, maar die hem slechts den
mensch, zij 't dan den uitzonderlijk grooten mensch
erkennen. En deze zien in het verhaal der opstan
ding uit het graf een lieflijke legende, waarvan de
beteekenis moet zijn, dat wel een Jezus lichamelijk
kan sterven, maar dat zijn geest onsterfelijk was,
door den dood niet te vernietigen.
Of zij zien het zóó, dat de geest van Jezus in zijne
discipelen hèrleeft. om. door hen, verder de wereld
te beinvloeden en uiteindelijk geheel te overwinnen.
En men drukt dit dan wel gaarne in deze woorden
uit: als Jezus door zijn vijanden is gedood, staat hij
in zijn leerlingen weer op.
En weer anderen, die gebroken hebben met het
Christendom, meenen dat het beter is, om het
Paaschfeest eenvoudig te beschouwen als van geen
waarde voor den modernen mensch, die zich heeft
los gemaakt van oude sleur en traditie en te verstan
dig is geworden om aan fabelen en sproken nog
te hechten.
En ik?
Of laat mij liever zeggen: en wij?
Want ik beschouw den lezerskring van de Schager
Courant, voor zoover hij belangstelt in de „Geestelijke
Levens", als een min of meer geestverwante groep
van menschen en daarom hoop ik te mogen vragen:
en wij?
Welnu, hoe staan wij tegenover het Paaschfeest?
Heeft 't ons iets te vertellen? Kan het belangrijke,
goede gedachten bij ons wekken? Kan het ons iets
geven, wat opwekkend, bemoedigend, sterkend is?
Natuurlijk kan het dit.
Indien dit niet meer zoo was, zou ik er geen woord
over willen schrijven En ik ben juist bezig dit te
doen met groote opgewektheid. Juist nu; juist in de
zen ernstigen, voor millioenen zoo zwaren, kommer
vollen tijd, En dit zou mij met dankbaarheid ver
vullen, wanneer ik door mijn artikel enkele moede
loozen zou mogen sterken, enkelen hopeloozen zou
mogen geven wat vertrouwen in de toekomst en voor
al: wat vertrouwen in zich zelf.
Want het Paaschfeest Is het echte levensfeest Hei
9preekt ons inderdaad van opstanding, van herrijze
nis. Dat de Christelijke kerk er een speciaal Christe
lijk feest van heeft gemaakt en het in verband heef:
gebracht met wat zij als evangelische „geschiedenis
den menschen leerde, doet niets af aan het feit, dal
t in oorsprong een heidensch natuur feest was. Het
geen volkomen begrijpelijk is. als wij bedenken, dat
de mensch in oude tijden veel meer in en met de na
tuur leefde dan iater, vooral omdat hij zich tegen
over de natuur welke voor hem een openharinc
was van velerlei persoonlijk gedachte krachten
zoo hulpeloos afhankelijk wist.
Voor hem was Paschen inderdaad de herleving
Hij zag hoe de schijnbaar doode natuur tot nieuwen
bloei en tot stralende schoonheid ontwaakte. En er
was blijdschap in zijn ziel en dank in zijn hart! De
dood was inderdaad slechts schijn; het scheppende
leven werkelijkheid!
In dezen zin wil ook ik van het Paaschfeest spre
ken.
En wanneer ik de wereld van thans aanschouw
en opmerk, hoe groot de ellende is en hoe diep die
ellende inwerkt op de menschen, hun ontnemend de
levenslust en de levensmoed, in die mate, dat een
■ilgcmeene depressie over hen schijnt te zijn geko
men, ja zelfs zoo sterk, dat het aantal zelfmoorden
op onrustbarende wijze toeneemt dan voel ik het
als een voorrecht te mogen getuigen van wat in mij
leeft en wat door de gedachte, welke het Paaschfeest
wekt, nog wordt versterkt
Ik geloof in opstanding uit den dood! Zelfs nu!
fk bedoel dit de lezers zullen het onmiddellijk be
grijpen in geestelijken zin.
Wij maken een tijdperk door, waarvan we kunnen
zeggen, dat het is een tijdperk des doods Een oude
levensbeschouwing, welke eens in staat was de men
schen te bevredigen, is in verval gekomen. Zij heeft
geen vat meer op hen, is niet meer in staat hen tc
bezielen. In de wanhopige ellende, welke de mensch-
heid thans teistert en waarvan men het einde niet
kan zien, demonstreert zich voor haar de onmacht
van deze levensbeschouwing om aan de wereld ge
luk en vrede te brengen En nu ziet zij geen uit
komst meer. Althans met zéér, zéér velen is dit het
geval.
Het echte geestelijke leven dat altijd zich moet
uiten in levensdurf en in idealisme schijnt be
denkelijk te verzwakken, zoo niet geheel te verdwij
nen. En een miserabel cynisme treedt er voor in de
plaats een hopelorze onverschilligheid voor alles
wat het diepste leven raakt. Méér dan ooit, in elk
creval opener, brutaler dan voorheen, komt men er
voor uit, dat ieder zich maar moet redden en pro
beeren den kop boven water te houden. Het is het
naakte practische materialisme, wat men ziet. Hel
is de dolle jacht naar geld En voor afwisseling wat
vermaak, cm een poos zich te bevrijden van de
gelddorst, die als een heet vuur brandt in den
mensch. En de esn probeert zijn dorst te lesschen
loor de Sweepstake, do ander door het gokspel op de
beurs, een derde waagt het met malversatie, of kas-
verduistering, een vierde verkiest den avontuurlij
ken weg van den ordinairen oplichter of den ver-
inetelen inbreker. Bij allen is echter dezelfde drijf
veer: geld. geld!
En het maakt geen verschil of min is roomsch of
protestant, rechtzinnig of vrijzinnig, geloovig of on
srelnovig. Welk etiket men zich moge opplakken,
ieder wordt voortgestuwd door die ééne begeerte:
geld!
En dit beteekent de dood!
De dood voor waarachtig idealisme! De dood voor
sterk geestelijk leven!
Want waarachtig idealisme is immers niet anders
dan vertrouwen op de overwinning van wat de
mensch in zich als goed, als verheven, als rein er
kent.
En waar is dit vertrouwen in onzen tijd? Waar is
het vaste geloof, dat het zuiver-menschelijke zal ko
men tot triomfeering over de ongebreidelde zelf
zucht, welke thans de wereld verscheurt en haar
maakt tot wreed slagveld, waarop dagelijks duizen
den vallen? Waar is het machtig elan, de bruischen-
de geestdrift van menschen, die nog getuigen willen
vón en strijden willen vóór gerechtigheid, broeder
lijke verhoudingen, inwendige en internationale
vrede?
Wij moeten den durf bezitten ora de dingen om
ons heen te zien zóó als ze zijn. En indien we dit
doen, komen wij tot de ontstellende ontdekking, dat
dit idealisme bij de groote massa dood is.
Kan dit idealisme weer opbloeien?
Ik bedoel met Cczq vraag niet of er, ondanks het
geestelijk verval, nog menschen gevonden worden,
die zich boven de algemeene moreele inzinking weten
te verheffen en die blijven vasthouden aan de hoog
ste waarden. Want deze zijn er altijd geweest; het
zijn de groote pionieren, de strijder» roor vs/zra-jfci-
tige cultuur, die nooit in iets anders kón bestaan
dan in loutering der menschelijke verhoudingen.
Neen, ik bedoel met deze vraag of er reden bestaat
om aan te nemen,' dat de groote meerderheid, dat
althans een beduidend groote voorhoede der mensch-
heid wederom tot nieuw, sterk leven zal ontwaken,
dat er in haar weer een groot en machtig verlangen
naar een verhoogde beschaving zal ontwaken en zij
zal pogen dit verlangen om te zetten in een daad,
in die ééne daad, welke noodig is: de reorgaisaiie,
de herschepping dezer samenleving in overeenstem
ming met de eischen van die zuivere zedelijkheid,
welke uitgaat van de volledige erkenning der gelijk-
berechtigheid aller menschen.
En mijn antwoord op deze vraag is: ja!
Ik wanhoop niet aan de toekomst, omdat ik onge
schokt bewaar mijn geloof in evolutie, in eeuwigen
vooruitgang.
En dit geloof staat bij mij nog altijd gegrondvest
op de vaste overtuiging, dat in de wereld geen
blinde natuurkrachten werken, doelloos en redeloos,
maar dat in de wereld werkt één kracht: het
Leven.
Dit Leven is ook in de mcnschheid als deel vart
gansch het heelal de groote stuwing.
En dit Leven voert de menschheid naar steeds hoo-
ger staat. En als wij pogen iets te begrijpen van den
weg waarlangs zij op dien gang naar honger stijgt,
dan bespeuren wij hoe deze weg zinnebeeldig ge
sproken de menschheid leidt over zonnige hoog
ten en door diepe donkere dalen, langs vriendelijke
dreven en over dorre vlakten, maar altijd verder,
verder naar het door ons nooit geheel begrepen doel.
Ik wil hiermede dit zeggen: de menschhpid maakt
verschillende perioden door: tijdperken van bloei en
van verval. Er zijn tijden, waarin een bepaalde be
schaving fwelke steeds gekenmerkt wordt door één
algemeen erkende en heerschcttde levensbeschou
wing) bezig is tot haar hoogste ontwikkeling te ko
men, maar daarop volgen dan weer tijden, waarin zij
gaat verkwijnen en waarin dan een nieuwe levens
beschouwing gaat opkomen, met het gevolg dat er
ontstaat een strijd tusschen het oude, dat zich
poogt te handhaven en het nieuwe, dat zich wil
doorzetten.
Ik voel heel goed de moeilijkheid om in een kort
bestek dit duidelijk te maken. Daarom wil ik met
een beeld deze gedachte nader verklaren en zoo mo
gelijk aannemelijk maken.
Terwijl' ik deze regelen zit te schrijven valt mijn
oog naar buiten ziende op een beukenheg. En
plotseling wordt deze mij tot de symboliseering van
wat ik zooeven zeide. Ik merk op hoe daar nog aan
wezig zijn de bladen van verleden jaar. Maar ze heb
ben hun groene kleur verloren ze zijn tot doode,
geel-bruine, droge dingen geworden. Aan de takjes
zie ik echter ook de nieuwe knoppen, die zullen
over een maand open gaan en nieuwe frissche teere
groene bladeren zullen zich ontplooien. Want ik
weet: al die boompjes, welke de heg vormen en die
daar zoo zielig staan in den kouden oostenwind
zij leven? In hen werkt een kracht, wélke ik niet
kan waarnemen, maar die er nochtans is. En die
kracht het Universeele Leven zal mijn dorre
heg over eenige weken hebben omgetooverd tot lust
voor de oogen.
Gaat het niet ook zoo met de menschheid? Moét
het met haar niet evenzoo gaan?
Waarom zouden wij dan treuren over wat ons
thans soms beangstigen kan? Waarom hopeloos zijn,
omdat wij zien dat een periode der menschheid blijk
baar wordt afgesloten, dat wat eenmaal was haar
roem en haar glorie, verschrompeld en verdord is als
de vóórjarige bladen aan de beukenheg.